| |
| |
| |
Het derde kruis
De markies de Saporta is twee en tachtig jaar, en draagt zomer en winter witte slobkousen. Hij leeft eenzaam op het oude Château Font Colombe, temidden van een park met taxushagen, cypressen en dadelpalmen. Rond het kasteel liggen in een kring de tien wijnboerderijen, wier velden een wijde reep snijden door de vallei van de Durance, van de Montagne de Luberon tot de heuvels boven Aix. Tegenover de trappen van het kasteel staat een reusachtige ahorn, en daar leest de markies aan een witgelakt tafeltje zijn morgenpost. Hij laat zijn sterke oude oogen langzaam heenzwerven over de moorden, misdaden en politieke schandalen, laat de krant van het tafeltje glijden en staart glimlachend weg over de lelievijver met de grijze Triton, die het park afsluit. Hij kijkt uit, denkt aan het verleden en bewondert tegelijk de vallei.
De markies is een bereisd man; hij heeft een verzameling oude Grieksche munten die hij in zijn jeugd van de sponsenvisschers kocht, en zijn tapijten bracht hij zelf mee uit Boekhara. Hij heeft in Klein-Azië het spoor van Xenophon gevolgd, enkel en alleen om te bewijzen dat zijn opvatting omtrent zekere details van de beroemde terugtocht der tienduizend waar was; en in het Tiroler Montafon bezit hij een houten chalet, waar hij sinds veertien jaar niet meer komt.
Maar al deze bergen en dalen verdwijnen, wanneer hij over de lelievijver heenstaart. Want het dal van de Durance is voor hem de geheimzin- | |
| |
nigste vallei op aarde: Overal rondom liggen bergen, te ver weg om te bedrukken, en toch dichtbij genoeg om hem elken avond een gevoel van heimwee te geven wanneer de rosse zon in het andere land achter de grijsgeworden toppen verdwijnt En zoo rood is deze zon, dat het schijnt alsof achter de steenen heuvels een zee ligt, en het dal dus een einde is, een afgesloten stuk wereld, een voor bereiding tot een eindeloos gebied, waaruit de droom reeds naar hier overslaat. De vallei is besloten en zwijgt. De cypressen bewegen nauwelijks in den wind, en het dunne gebladerte der olijfboomen ritselt bijna onhoorbaar. In den hemel liggen smalle witte wolken, slank en recht als de boegsprieten van een onzichtbare vloot. Ook zijn er veel windveeren, en heel enkele stapelwolken. Het is nu de tijd voor het aardappel rooien, en in den stillen middag branden groote vuren, van vlakbij enkel smeulend loof, maar wanneer de markies voor het hooge venster van zijn werkkamer staat, lijken het de rookkolommen van een heilig offervuur. Soms denkt hij dat het zijn oogen zijn, die zwak worden, maar het is altijd de rook, die de vallei verwaast; en wanneer hij lang naar de verdroomde heuvels staart, is de Europeesche politiek van geen enkele beteekenis meer, en het nieuwe schandaal, dat de ochtendbladen met groote vette letters aankondigen, die sterk naar petroleum ruiken, wordt iets klein en verachtelijks. Hij heeft er te veel meegemaakt, en ze zijn alle gedoofd als de loof- | |
| |
vuren in de verte: wat stank en asch, en het was voorbij. Al deze nieuwe belangrijke dingen schijnen nu mededeelingen uit een andere wereld, een wereld waarin ook zijn leven zich afspeelde, voor hij zich voorgoed vestigde in deze vallei, waar de laatste jaren, nu ook voor hem, droom en werkelijkheid één zijn. Het landschap is de weerspiegeling
zijner ziel, en hij staart er met welbehagen op uit.
Soms, wanneer er met dof geruisch steenen omlaag vallen van de Montagne de Luberon, kan het gebeuren dat hij zich plotseling de barricaden van 1871 herinnert, en een oogenblik hoort hij kreten, schoten en gejoel, tot een windstoot alles wegvaagt. Heel klein in de verte ziet hij een trotsche Eiffeltoren boven Parijs omhooggroeien. Hij herinnert zich de opening van het Kanaal van Suez, waarbij hij tegenwoordig was, en hij draait zich half om, teneinde in een bureaulade de fotografieën van de Sfinx te gaan zoeken, maar het is de moeite niet. Ook het schandaal van Panama was de moeite niet. Het geld dat hij er bij verloor, won hij in een jaar tijds met een overvloedigen koren- en wijnoogst terug, maar de vriendschap die hij verbeurde, want hij was een van de aanklagers, won hij niet weerom. Toch was hij de eenige geweest, die zich tijdens het proces hooghartig en verachtelijk terugtrok; maar zijn vijanden legden dit anders uit. - De markies is bang zich te compromitteeren - werd er gefluisterd. Een zijner vrienden zei enkel:
| |
| |
- Ook al laat hij halverwege los, hij heeft zijn vernietigend werk gedaan. - Het eene en het andere oordeel ontlokten hem enkel een glimlach. Hij had de waarheid willen weten; Welnu! hij wist haar. De rest was van geen beteekenis. Toch had dit ook even pijn gedaan. Maar niet zooveel pijn, als het jaar zestien van de nieuwe eeuw, toen hij zijn eenige zoon, en zijn schoonzoon verloor, beiden in dezelfde Septembermaand, in éen gevecht. Het was juist de tijd dat de loofvuren rookten, niet alleen in de verte, maar ook vlakbij, onder de muren van het kasteel; want hoe anders had het kunnen gebeuren dat de tranen onophoudelijk in zijn oogen liepen? En wekenlang was deze rook blijven hangen, ook toen het zand der akkers reeds ijskoud geworden was onder een vorstigen wind, en de eerste olijven geplukt werden tegen de komst van het nieuwe jaar.
De dag dat het telegram kwam, was de dag dat de groote druivenpluk begon - de vijftiende September. Voor den oorlog placht hij zijn rentmeester te roepen, de twaalfde van elke Septembermaand, en wanneer het kleine ietwat vreesachtige manneke binnenkwam, om na het middageten de koffie te gebruiken met zijn hooggeboren patroon, wees de markies op een tros druiven die in de zilveren dessertschaal over was gebleven, en zei trotsch: - Monsieur Huître, de druiven zijn rijp. Ja, ja, het is weer zoo ver. - Monsieur Huître placht dan ongeloovig te kijken
| |
| |
waarop de markies de rijpste druif nam van allen, en die tusschen twee vingers ineens stukkneep. Dan vielen de roode druppels langzaam op het servet. Terwijl de markies daarna zorgvuldig zijn vingers afwischte, sloeg Monsieur Huître zijn handen in elkaar en mompelde een paar woorden van bewondering over de heerlijke bezitting die hij mee mocht helpen beheeren.
Dit was een soort kleine ritus tusschen hen geworden, die zich elk jaar herhaalde, tot het jaar zestien, toen er voor het eerst krijgsgevangenen op de bezitting verschenen. Sinds dit jaar zestien kneep de markies geen druiven meer kapot, om zijn rentmeester loftuitingen over de komende oogst van Château Font Colombe te ontlokken. Ze dronken samen zwijgende de mokka, tot de markies plotseling zeide: - Monsieur Huître, het is weer zoo ver, - waarop Monsieur Huître die ook van jaar tot jaar grijzer werd, zwijgend opstond en buigend afscheid nam.
Het zestien was er een geweest, waarin Monsieur Huître zijn meester nauwelijks herkend had. En ook de markies de Saporta beleefde dezen tijd als een boozen droom. Hij, de glimlachende elegante koning van dit kleine domein, die bij zijn dagelijksche wandeling door de velden de groet der arbeiders altijd met een zwaai van zijn ivoren stokje en een opgewekt - bonjour! - bonjour! beantwoordde, was de barsche beul geworden van deze troep krijgsgevangenen. Wanneer in de koele Octoberavonden het blokkenvuur reeds
| |
| |
urenlang in de eetzaal vlamde, bleef zijn schoondochter nog lang in onrust op hem wachten. Want pas na het invallen van de duisternis gaf hij de rillende troep verlof in de hooibergen te gaan slapen, na een kort en karig avondmaal, terwijl de morgenster hen reeds weer op het veld zag.
Op een goeden morgen betrapte hij een der gevangenen, terwijl deze met een kleine uitschuifbare kijker den Oostelijken horizon betuurde. Hij ontrukte hem ruw het instrument, en wilde den gehaten Duitscher reeds grof op zijn plicht wijzen; maar plotseling gaf hij de kijker terug, getroffen als hij was door het beschaafde uiterlijk van den vrij jongen man. Hij droeg het haar kortgeknipt, op de verplichte wijze, maar noch in zijn gezicht noch in zijn bewegingen was iets van de Germaansche lompheid, die hij opeens was gaan haten, nadat hij er vroeger, in München en Wiesbaden, nooit aanstoot aan genomen had. De man keek hem aan met de onstelde verontwaardiging van een edel paard dat geslagen wordt, en zei toen glimlachend, in goed verstaanbaar Fransch: - De aarde is van U, maar de hemel van iedereen. -
Voor de markies het wist, waren zij een gesprek begonnen over sterrekunde, een materie waarin hij ook een weinig thuis was, want zijn dagelijksche gewoonte, om gang en verandering van wolken en winden te vervolgen, had hem er dikwijls toe verleid, zijn waarnemingen ook na de opgang der sterren door te zetten; om zich dan
| |
| |
met een zachte spot over de krampachtige bemoeiïngen der strevende menschheid te ruste te begeven. Dienzelfden dag nog werd Freiherr von Staib aan het tuinpersoneel toegevoegd; deze deftige uitdrukking van den markies beteekende, dat von Staib samen met een ouden boer wat blaren harkte, terwijl verder de telescoop op een der hooggelegen balcons zich in zijn bijzondere bescherming verheugen mocht. De werkuren der krijgsgevangenen werden aanstonds verkort, en de enkele keeren, dat de markies zich nog uren achtereen op de velden vertoonde, beet zelfs de vreesachtigste soldaat gretig in de volrijpe trossen wanneer hem dit lustte, ook al wees het ivoren stokje van den markies naar zijn halfleege emmer; en harde woorden vielen er niet meer. Na weken lang aan de grimmige werkelijkheid toebehoord te hebben, voortgedwongen door een oppermachtig verdriet naar een harde haat, die hij, de booze gewoonte van den tijd getrouw, op elke vermeende tegenstander persoonlijk was gaan betrekken, deed de gemeenzame beschouwing met een hunner, hooggeboren als hij, der verhevene sterren die hun aller lot en lijden onverschillig omcirkelden, hem na korten strijd weer glimlachend terugkeeren tot de zachtaardige spot, waarmede hij de comedie der aardsche krampachtigheid altijd had beschouwd.
Op denzelfden avond, dat Venus hun beider aandacht voor de eerste maal boeide, was hij zich plotseling bewust geworden, dat de druivenpluk
| |
| |
het heilig verzoeningsfeest was tusschen hemel en aarde. Het bloed van vriend en vijand had Frankrijk's grond gedrenkt; nu plukten vriend en vijand de zwellende druiven; vriend en vijand bewerkten gemeenzaam de wijnpers; en allen dronken het terugkeerende bloed, dat gelouterd was door de eeuwige nooit onderbroken samenspanning van zonnevuur en hemelwind, waterloop en aarde. Wie kon zijn naaste blijven haten wanneer de elementen zich verzoenden in dit grootsche feest; vuur en water vreedzaam samenwoonden in een fonkelend bokaal? Wat sinds de schepping gescheiden was kwam hier bijeen tot verheuging des harten der stervelingen en tot winst hunner ziel; want wijn is de eenige drank, waaraan de aardsche dorst en het brandend begeeren naar eeuwigheid zich gelijkelijk lesschen. En het feest bleef, ook na afloop van den druivenpluk; tot hij op een kouden Novemberavond de bijna onmerkbare verwardheid van zijn nog jonge schoondochter zag, terwijl zij zich naar het blokkenvuur boog waaraan ook von Staib zich warmde.
De markies waagde geen dringender blik dan die waaronder von Staib terstond heftig bloosde, terwijl zij kalm bleef gelijk altijd. Wat was er gebeurd tusschen die twee? Misschien niets. Wat ging er gebeuren? Alles.
De markies de Saporta stond zwijgend op, en steunde voorzichtig op zijn ivoren stokje, dat hij zelfs op zijn wandelingen door de ongelijke velden
| |
| |
alleen spelenderwijs en oudergewoonte meenam. Aan de overkant van het hooge vertrek hing een foto, met twee kruisen, en op de foto een eereteeken. Terwijl de markies over het bebloemde tapijt schreed, en het dubbele kruis al nader en nader kwam, voelde hij plotseling dat hij hier de spelbreker was; maar het kon niet anders: dit ging te ver. Het met moeite gewonnen goddelijk evenwicht was ruw verstoord; de dierenriem verschoof met een schok, en Mars stond aan den einder. Vuur streed tegen water; stormen verwoestten de aarde.
De markies liep langzaam; de overkant van de kamer scheen een eeuwigheid ver weg. Een hart dat zichzelf overwonnen en zich den vrede gegeven heeft, heeft tijd noodig om zich weer toegankelijk te maken voor den haat.
Hij lichtte de foto langzaam van de spijker, en een glimlach krulde zijn lippen, in het pijnlijk bewustzijn dat hij niet meer terugkon. Hij liep nu met snelle schreden op den Freiherr von Staib toe; en toen hij het glas zag, dat hij bij zijn bruuske opstaan had omgeworpen, en waaruit de laatste druppels langzaam omlaaglekten, genoot hij een wreede voldoening: het was alles zooals het zijn moest.
Zij zaten nu beiden met neergeslagen oogen, zijn dochter en zijn vijand. Hij legde de foto met een ongeduldig gebaar op von Staib's knie, maar zijn stem was zacht, zonder een zweem van haat of afkeer. Hij mompelde welluidend een paar
| |
| |
woorden, alsof hij enkel de foto toelichtte: - Freiherr von Staib, hier ligt mijn schoonzoon, en daar mijn zoon, de man van deze mijn dochter. - Maar in werkelijkheid hoorde hij zich schreeuwen als een wraakgiftige bazuinengel: - Ik leg de liefde af en omhels de haat, ik veracht mijn naaste en zaai tweedracht waar ik kan, ik laat de vossen los in mijn eigen wijngaard want het druivenfeest is een bedrog, geen element kent het andere, het water spoelt voethoog over de verrottende ranken, de blaren zijn aangevreten door de verderfelijkheid van luis en heftige zonnehitte, de wind breekt de takken, en strooit de druiven spottend in 't rond. Ik heb mij vergist, mijn leven lang; de haat is goed, en de tweedracht is goed; waarom liet ik mijn vijanden in vrede; waarom trok ik mij terug, halverwege het haatproces? Nu zijn zij dood, en ik kan mij niet meer wreken. Jammer, jammer... -
Toen eerst zag hij de oogen van zijn vijand, die vervuld waren van zoo'n zachtaardige ontzetting, dat de markies meteen zijn hand uitstrekte om het portret terug te nemen. Maar de ander legde er zijn hand zachtjes omheen, stond op, en nam buigend afscheid.
Nu was alle, zelfs de goddelijkste spot verdwenen; de comedie was een tragedie geworden. De markies zag in de oogen van zijn schoondochter haar verlangen naar een laatste kus; maar terwijl de Freiherr zich afwendde om heen te gaan,
| |
| |
wees hij met de foto in de hand op de markies, terwijl hij zijn geliefde strak aankeek, voor de laatste maal. De markies liep hem weifelend achterna: en terwijl de schouder van den jongen man voor hem uitdeinde, prevelde hij alles, wat het gebaar van den Freiherr reeds had uitgedrukt: - Vergeef mij mijn aardschheid; vergeet onze eerste ontmoeting, ik word gedreven, ik kan niet anders; wie is sterker dan zijn demon, wie kan er zijn bloed verachten? - Ineens werd alles mistig; en eerst toen de Freiherr het vertrek reeds lang verlaten had, zag hij diens laatste gebaar: de foto hing weer op zijn plaats, en de medaille van verdienste er overheen; maar naast dit eereteeken hing een ander: een klein ijzeren kruis. - De loofvuren branden weer - mompelde de markies, terwijl hij het omgevallen glas overeind zette. Hij ving de verschrikte blik van zijn schoondochter op, maar het was hem nu onverschillig, of allen, en zij vooraan, hem voor een krankzinnige hielden. Hij had de harmonie van het heelal verstoord terwille van de liefde en de achting voor een doode; was er iets ongewoons in, dat een oud man daaronder brak?
De dag daarna was von Staib verdwenen. Zijn schoondochter was weer glimlachend, mooi en onverstoorbaar gelijk altijd. Was zij iets anders dan een koude vrouw, die slechts nam, maar nimmer gaf? Hij verzocht haar op reis te gaan; haar vriendin was aan de Côte d'Azur; het was slechts een dagreis. Zij gehoorzaamde glimla- | |
| |
chend. Toen de auto voorstond, had hij het op de tong haar te zeggen dat de Promenade des Anglais, zelfs in zijn voor driekwart verlaten staat, een beter terrein van werkzaamheden en verstrooiïng voor haar zou wezen dan de eenzame wijnboerderijen. Maar het stentorisch gezang der krijgsgevangenen die nu de velden reinigden en de struiken snoeiden, hield deze bitse beleediging reeds terug.
Ook aarzelde hij, want wanneer hij zich goed herinnerde, was in haar gedragingen altijd iets onbegrijpelijks geweest. Niet zoozeer dat haar groote bestelling rouwtoiletten hem verbaasd of geërgerd had: zijn eigen vroeggestorven vrouw had hem genoeg gewend aan dergelijke kleine grillen. Maar in haar onsteltenis had hij sporen meenen te ontdekken van een heimelijke vreugde. Hij had zich niet alleen gaarne ingebeeld dat hij zijn zoon een gelukkig huwelijk had doen sluiten, maar twijfel daaromtrent was nooit bij hem opgekomen. Hoe hadden jongelieden, die beiden mooi en rijk waren, en zonder weerstreven in een dergelijke stap toestemden, ongelukkig kunnen zijn? Temeer omdat niets daarvan naar buiten bleek? Het leven hangt aan kleinigheden, en hij was pas gaan twijfelen op de dag dat zij voor de derde maal iets in de groote eetkamer veranderde. Schuin tegenover de schouw hing de foto van het dubbele graf, en hij, in droeve vadertrots had het lint van de militaire medaille van zijn zoon zoo rond de lijst geschoven, dat de penning
| |
| |
tusschen de twee kruisen hing. Tweemaal was de medaille verschoven geweest; tweemaal had hij haar op de juiste plaats gehangen, daar zijn zin voor rechtvaardigheid hem ingegeven had, dat beiden de eer evenzeer verdienden. Terwijl hij op een dag onverwacht uit de velden terugkwam, vond hij zijn schoondochter bezig het graf van haar man met het eereteeken te bedekken. Haar hand beefde niet, toen hij die in de zijne nam, en evenmin haar stem, toen zij op zijn vraag naar een verklaring antwoordde: - Ik kan dat graf niet zien. - Hij had zich afgevraagd, of het uit smart of afkeer was; hoe kon hij bij deze koele, goedgekleede, beheerschte vrouw de gevoelens ontwarren? Toen het telegram kwam, had zij een zucht geslaakt; was het verdriet geweest, of verlichting? Uitbarstingen had hij niet verwacht; de Saporta's beheerschten zich. Over alle problemen van het heelal had hij in de loop zijner jarenlange overpeinzing een besluit kunnen vatten, dat hij later weer glimlachend verwierp. Alleen dit, de handbeweging en de zucht eener schoone vrouw, was een geheim gebleven; dat hij nu gedwongen was op te lossen.
Ergens was onrecht gedaan. Bij haar vertrek had zij hem willen kussen, maar hij had het afgewend. Zij keek hem aan. En dit was de eerste werkelijk droeve blik, die hij van haar zag. Terwijl zij wegreed was zijn beheersching geheel verwarring geworden. Hij had den Freiherr wellicht een verkeerd verwijt gedaan! De Freiherr was een man
| |
| |
van eer. Hoe kon een man van eer, zoo kort na de dood van haar man, een jonge weduwe zijn liefde verraden? Het jonge geslacht had geen schaamte meer. Of was zij het geweest...? Hij wilde het weten. Alleen de Freiherr zou spreken; zij nimmer, dat wist hij.
Hij moest von Staib terugvinden. Hij ging van boerderij tot boerderij, gelijk een pelgrim die de waarheid zoekt. Maar nergens in de vallei kon hij den jonkman ontdekken. Eindelijk kwam er bericht uit Marseille van een arrestatie: krijgsgevangene von Staib. Met veel moeite kreeg hij hem vrij. De autoriteiten begrepen de moeite niet, die de markies zich voor zoo'n krijgsgevangene gaf. Von Staib dankte hem hoffelijk. Zijn heele figuur teekende pijnlijke verlegenheid.
Maar de markies hield aan. Hij wilde de waarheid. Het onderhoud, in de eetkamer, waar droevig de drie kruisen hingen, was kort en onbeslist. De markies herinnerde zich tot op heden nauwkeurig de vragen en antwoorden.
- Mijn vraag moge onbescheiden klinken - had hij gezegd, maar de eer van mijn zoon gaat mij boven alles. - En hier versprak hij zich opzettelijk. - Ik veroorloof U, mij voor oud te houden en achterlijk, maar er is in de gedragingen van het jonge geslacht, waartoe, in mijn oogen ook U behoort, iets dat mij verontrust. Over allerlei levensvragen: huwelijk, dood, geboorte en rouw, - (hij vermeed zorgvuldig de minste nadruk op het woord rouw te leggen),
| |
| |
- had men vroeger opvattingen, die tegenwoordig niet meer geldend schijnen te zijn. Ik heb altijd de waarheid gezocht, en wil mij niet in personen vergissen. - Ieders recht en niemands onrecht - is mijn devies. Mijn vraag aan U is deze: gaat de verandering dezer zeden van de vrouw uit, of van de man? -
De Freiherr glimlachte. - Ik zou Uw vraag ontwijkend kunnen beantwoorden, en ik zou er recht toe hebben, daar de eer van Uw zoon ook mij boven alles ging. - Hij maakte een vage beweging in de richting van het portret. Ik zou zeer banaal kunnen zeggen: dat hangt van het geval af. Maar ik wil liever Uw vraag met een tegenvraag beantwoorden. Wat is meer waard, de achting voor een doode, of de liefde voor een levende?? Nu? -
Alleen het ‘nu’ had hard geklonken, kort en scherp als een schot. De markies was pijnlijk beroerd. De beleefdheid gebood hem nu te zwijgen. Zij stonden beiden onbeweeglijk. Zoozeer waren zij bekommerd geweest om hun eigen gedachten, dat zij verrast waren toen er op hun woorde geen stilte volgde. De kamer was vol geluiden. Een late hommel zoemde heftig door de paarse chrysanten. Door het openstaande raam klonk een luid gezang. Het steeg omhoog van achter de taxushaag, waar eenige krijgsgevangenen met een paar knechts in de dichtstbijzijnde wijngaard werkten. De markies herkende de melodie: het was een oude Spaansche fandango, en hij
| |
| |
wist wie het was die haar zong: Henri de Algerijn, die reeds drie jaar op Font Colombe werkte. Het was een gezang, gemengd uit de geilste gillen en het hartstochtelijkste berouw, een radeloos roepen tusschen hemel en aarde. Een lied over de zwakheden des menschelijken vleesches, over de extase van het berouw, en het genot dit berouw te vergeten in een dieper roes; en dan weer een duizelende ommekeer in een heldere, hoogzwevende toon, en tot slot een kreet, waarin dit alles samenkwam en zich oploste: en de eene keer dat Henri het zong, was het een gil om bevrijding, en een ander maal een kreet van overgave. Wat wist de kerel die daar zong van de beteekenis zijner kreten? Een simpel arbeider... Maar het gaf niets: op het juiste moment gaf deze rauwe stem het antwoord op het raadsel dat den markies kwelde: er zou geen antwoord zijn.
Dit was de zang van het instinct, van de onhoudbare drift, die zich niet stoort aan geboorte, volk of opvoeding: de kreet van hart tot hart, van man tot vrouw, van vrouw tot man. Beiden waren schuldig, wanneer er van schuld sprake was.
Het gezang hield op. De markies ging naar het buffet, om twee glazen Amontillado in te schenken. Was het niet twaalf uur? De Freiherr stond met een afgetrokken bleek gezicht ter zijde, alsof hij slechts bij toeval in deze kamer aanwezig was. En ook zijn stem klonk onwerkelijk, toen hij zachtjes zeide, gelijk een getuige bij een duel:
| |
| |
- De schoten zijn gewisseld, er is niemand getroffen, de heeren kunnen gaan. -
De markies zette snel de beide glazen neer, en wees op de foto: - Het is niet waar - riep hij, - Getroffenen? Dáár twee, en éen hier. - Maar terwijl hij de gebalde vuisten op zijn hart drukte, had hij reeds spijt van zijn heftige woorden, vooral toen de Freiherr antwoordde: - Is het bij U, een Franschman van den ouden stempel, niet meer geoorloofd de waarheid als ironie voor te dragen? - Hij bedwong zijn wrevel over deze kleine nederlaag en reikte den Freiherr een glas wijn, met de woorden: - Ik vergat den vierde. Vergeef mij. -
Zij dronken, oog in oog. En toen de Freiherr verzocht, hem elders te werk te willen stellen, gaf hij schoorvoetend toe. Zij waren op een dood punt aangekomen: de schaduw van den gestorvene hield hen gescheiden. En niet alleen dat. In het gansche huis hing nog het parfum van zijn schoondochter: Fleurs de France.
De markies bezon zich op zijn bezitting dichtbij Toulouse. Maar zijn verre bescherming duurde niet lang. Kort daarop werd de Freiherr ziek en met een groot ruiltransport uitgeleverd.
In den eersten herfst na den oorlog werd de markies aangenaam verrast door een brief uit Thüringen, die de zegels van von Staib droeg. Hij meldde den markies, dat hij getrouwd was, en dat zijn vrouw een kind verwachtte. De markies noodigde hem onmiddellijk uit tot een bezoek,
| |
| |
zoodra hem dit mogelijk zou wezen, en zond een vaatje wijn van de nieuwe oogst, maar tevens twaalf zeer oude stoffige flesschen Font Colombe 1903. De Freiherr betuigde zijn dank voor de kostelijke zending, maar verontschuldigde zich tegelijkertijd: met den tegenwoordigen stand van zaken was het niet wel mogelijk, dat hij zich uit Duitschland verwijderde. De blik van den markies dwaalde van de brief naar de foto: na een wijle verdween de wrevel van zijn mond, en hij besloot dat het zoo goed was. Hun betrekkingen bleven vol van de hartelijke hoogachting, welke een spaarzame, doch nooit verzuimde correspondentie mogelijk maakt. Elk jaar gingen twaalf flesschen van een oud gewas naar Duitschland, benevens een vaatje van de nieuwe oogst, een deel der millioenen druiven zijner tientallen velden: maar in een dier velden zong Henri de Algerijn elk jaar de woeste en ontroerende fandango, die hun onderhoud beslist had; en het kleine ijzeren kruis van von Staib hing jaar in jaar uit op de foto van zijn zonen, naast de medaille van verdienste.
Sedert kort woonde ook zijn schoondochter weer 's zomers op het kasteel. In den beginne werd hij opnieuw verontrust; zij bracht de geur mee van een stormachtige herfst. Maar zij scheen gelukkig, en von Staib schreef hem dat hij het was. Het was hem ter oore gekomen, bij zijn schaarse bezoeken aan de Côte d'Azur, dat zij vele avonturen beleefd had, die zich niet altijd tot de
| |
| |
aristocratie bepaalden; maar hij schonk er slechts ten deele geloof aan, en sprak er evenmin over. Wanneer hij voor de foto stond, en zij binnenkwam, deed zij alsof zij niets merkte. Een gemeenschappelijk bezoek aan de graven had zij echter van de hand gewezen, en toen hij eenmaal in haar bijzijn Monsieur Huître de jaarlijksche wijnzending opgaf, meende hij te merken dat zij bitter glimlachte, maar hij ging er niet op in. Want op een goeden dag had hij besloten, dat deze oorlogsliefde spel geweest was, van haar kant tenminste, een spel dat hij belet had om de eer van den doode te redden en hij had er vrede mee. Beider jonkheid was trouwens voorbij.
En over al deze dingen dacht de markies na, terwijl hij zijn ochtendpost uitbreidde op het witgelakte tafeltje. Hij had dien morgen het kalenderblaadje van de twaalfde afgescheurd; maar ook zonder kalender had hij geweten, dat het bijna halfweg de herfstmaand was. Reeds waren de eerste druiven tot rijpheid gezwollen; de ahorn verloor zijn bast, en de eerste loofvuren walmden in de verte; een warme, en toch koele zon bescheen de stoppelvelden; bijen zoemden door de wuivende schaduwen der dadelpalmen; de Triton stond onbeweeglijk boven het gekring der libellen en watervliegjes. Nu kwam de druivenpluk, het feest van de rust en de onrust. Weer was het een verzoeningsfeest, alleen niet het zijne. Er werkten nu geen krijgsgevangenen op zijn velden, maar de werkeloozen van vele natieën,
| |
| |
van Serven en Russen af tot Spanjaarden toe. Alle natieën plukten dezelfde druiven, dronken dezelfde wijn, terwijl de vruchtelooze ontwapeningsconferentie's elkander traag opvolgden. Er was veel veranderd: hij nam nu zijn ivoren stokje niet enkel spelenderwijs mee, terwijl hij langzaam door de velden schreed; en alles werd ouder met hem. Henri's stem, waarnaar hij steeds ondanks zichzelf luisterde, was nog rauwer geworden, en zijn hooge toonen klonken beverig. Alleen het gewas bleef hetzelfde, en de oude ranken droegen het zwaarst; o spot der eeuwig jonge natuur! Het eene jaar was de oogst iets minder, de andere iets beter; maar al waren de gehoorzaamheid en onderdanigheid bij het volk verdwenen, altijd was de wijn kostelijk. Volgens het verslag der boeren, dat Monsieur Huître op schrift stelde, waren de arbeiders dikwijls ontevreden en twistziek. Dit stemde hem droevig, tot hij zich plotseling met smart herinnerde, dat hij zelf het groote verzoeningsfeest verstoord had. Maar wat wisten zij, die hier voor 15 en 25 francs per dag kwamen plukken en dragen, van zijn harde herinneringen? En waarom verdwenen deze niet geheel, terwijl elk jaar elke wijngaard zich volledig vernieuwde? Maar waar was de volledige vrede, behalve in den dood? - Geen water zonder rimpelingen - dacht hij, terwijl hij naar de lelievijver keek. Hij besloot Monsieur Huître te roepen, om te zeggen dat het weer zoover was.
|
|