| |
| |
| |
Het koren
Nadat André drie dagen lang zijn verdriet afgedronken had, terwijl Vladja ijverig bij een steenhouwer werkte om de uitgehouwen brokken in de vrachtauto's te laden, vonden ze elkaar volgens afspraak terug in de herberg van la mère Ferret in Hauteville. Ondanks de warmte aten ze een groote ommelet met spek en een karbonade van twee duim dik. Ze aten buiten, en toen het langzaam donker werd en de krekels luider begonnen te sjirpen vroeg Vladja zich af waar ze slapen zouden.
André nam een groote slok wijn en smakte met zijn lippen. - Ik heb twee bedden besteld in hotel ‘De Vergulde Ster’ zei hij plechtig, - goedkoop, luchtig en zindelijk, haha! - Trek niet zoo'n schrikachtig gezicht, het regent toch zeker niet? Ik kan wel zien, dat je netjes bent opgevoed, en niet zooals ik op je twaalfde jaar al op straat lag. We zullen jou het zwerven wel leeren, mannetje. Onze zakken laten we hier; we hebben allebei een ransel met een hemd en een zakdoek; wat wil je meer? Geld? Morgen hebben we werk, of overmorgen. Jij kent de goede boerderijen nog niet, waar je dik van tafel opstaat. Het land is van ons, zoo ver als je kijken kunt. Vrij! Vrij! -
Ze drentelden langzaam de heuvel af, de kant van Changey op. Naarmate ze dieper kwamen was het alsof ze een warm bad binnenliepen. De lucht in de laagte was nog niet afgekoeld. Ze verlieten de weg en liepen ritselend door het
| |
| |
gras en toen het stoppelveld in. Voor hen lag donker de hooge platte korenberg die ze vier dagen geleden gemaakt hadden.
- Het voornaamste - zei André, terwijl hij zich steunend en grommend tegen de hoop opwerkte, - het voornaamste in een nacht als deze, wanneer de krekels zingen alsof ze honderd frank per uur betaald krijgen, is buiten de dauw te blijven. Dat doen we zoo. - Hij knielde op de hoop en trok er vier bossen uit. - Die leg je dwars over je heen, en dan zal je eens zien of je morgenochtend kurkdroog bent. - Hij schurkte behagelijk in de rogge heen en weer: - Weet je aan wie ik denk? -
- Aan Lucienne en aan hem - zei Vladja klein. Hij had nog nooit buiten geslapen en de sterren, die zwaar en plechtig straalden, en waar nu geen ontkomen meer aan was, waar hij zijn hoofd ook heenwendde, vervulden hem met ontzag. In de kamer, wanneer hij zijn hoofd buiten het raam stak, waren het enkel zilveren speldeknoppen geweest; nu kwamen ze in dreigende zwermen steeds dichter op het ritselend stroo toe.
- Je vergist je - zei André luchthartig. - Ik denk aan mijn naamgenoot, André Tardieu, de minister, je weet wel. 't Is een stakkerd. Terwijl ik naar de krekels luister zit hij te krimpen boven een aktetasch. Als wij ons morgen bij de bron gaan wasschen moet hij zich scheeren om naar de Kamer te hollen. Ik ben vrij. Waarom
| |
| |
ben ik vrij? Ik ben de achtervolger. Lucienne en Henri slapen niet rustig. Ze zien overal bewegende schaduwen, al is het ook honderd maal windstil, haha! Wanneer hij haar in zijn armen neemt hoort hij mij met mijn vuist op de tafel slaan in de kroeg vlakbij. Ik ken hem, hij is bang. Wanneer hij ‘belote’ speelt zal hij de mooiste kaarten missen, want tusschen twee klappen door ziet hij ineens mijn mes flikkeren. En het fijne is, dat ik geen haast heb. Wanneer ik hem voor de winter maar kan pakken, dan ben ik tevreden. Ondertusschen gaan wij van het leven genieten. Ik heet geen Tardieu. Wanneer ik genoeg van het werk heb, dan zeg ik - Adieu baas. - Overal is werk, overal is wijn, overal zon. En nu slaap ik. Goeie nacht! -
Vladja lag lang naar de sterren te kijken. Hij zag André weer staan, met zijn mes in de hoogte, en Pierre's gestruikeld lichaam onder hem. De schrik voor de gevangenis had zijn arm stijf gemaakt. Nu is Henri weg. Waarom gaat hij ze niet dadelijk inhalen? Wil hij met ze spelen, als een kat met de muizen, of durft hij zelf niet? Houdt hij mij bij zich, omdat hij bang is alleen te zijn? Of om hem tegen te houden, wanneer we opeens tegen Henri oploopen? ik weet het niet, het is zoo ingewikkeld... Het leven is veel moeilijker dan ik dacht... Slapen,... slapen... -
André werd wakker. Hij sputterde tegen de lage zon in, die zwarte lijntjes maakte van de diepe
| |
| |
rimpels op zijn voorhoofd: - Die duivelsche Pierre, die vermaledijde Pierre! Als ik die hier tusschen mijn vingers had...!
- En wat dan? - zei Vladja geeuwend.
- Wat doet hij uit het raam over schildwachten te schreeuwen? Wat heeft hij te luisteren wanneer ik jullie verhalen op de mouw speld? Maar ik loop nog vrij rond, 't is waar... Eerlijke tweegevechten, dat mag niet meer! Hij had toch zeker op me geschoten? Een keer, en dat mis. Een tweede keer durfde hij niet, haha! -
- Er zat maar een patroon in de revolver - zei Vladja, terwijl hij de strootjes uit zijn nek veegde. - Hoe weet je dat? -
- Pierre had de vijf andere verschoten, op de konijnen -.
Even bleef André stil. Toen barstte hij uit: - 't Is een beste jongen, een brave jongen, al speelt hij een beetje veel met zijn vuist. Maar dat gaat wel over, wanneer hij een meisje krijgt. Wanneer we veel geld verdienen, zal ik hem tien frank sturen, want breed hebben ze 't niet bij hem thuis. En we gaan geld verdienen. Kom mee. -
Ze liepen, onder de schroeiende zon over de wijde vlakten, waar groote kudden schapen zwierven. Heel in de verte woeien de vlaggen van twee forten. Het werd steeds heeter. Toen de laatste wazige morgenwolk verdampt was sliepen ze een uur naast een rotsrichel met veel braamstruiken. Vladja at van de blauwe vruchten tot hij
| |
| |
ervan walgde, terwijl André zwijgend rookte. Laat in den middag ontmoetten ze een kudde waar de lammetjes uitgehaald werden. Ze werden bij elkaar in groote korven gestopt, waar de blatende moeders aan kwamen likken.
Drie ezels stonden suffig op hun vracht te wachten. Vladjaen André hielpen een kwartiertje mee en dronken uit de groote wijnzak van de herders. De wijn had een heerlijke bijsmaak van bokkehuid. André praatte druk met de herders.
Toen ze weggingen zei André tegen Vladja: - Leducq is met de Hornsby bij Wincenot. - - Wat? - zei Vladja. Ze liepen naar de wenkbrauw van een heuvel toe en Vladja was benieuwd hoe het daarachter uit zou zien.
- Dat beteekent werk, eten en drinken zooveel als je wilt - zei André. Ze waren nu op de kam. Het land daalde in groote golvingen naar een breede vallei. Tusschen de donkergele roggevelden lagen groene lappen. - Suikerbiet - zei Vladja. André knikte. - Ergens hier - zei hij zachtjes.
- Hoe weet je dat? -
- De herders hebben ze voorbij zien komen. Maar ver gaan ze niet. Ze hebben geen geld, ze moeten werken. Wij hebben evenmin geld, wij moeten ook werken. We ontmoeten elkaar, hij en ik. - Hij haalde zijn mes te voorschijn en sneed een stuk worst af. Al kauwend keek hij de horizon rond, en strekte toen zijn arm in de richting van drie roode daken
| |
| |
- Daarachter begint de wijnstreek. Beaune. Chambertin. Wanneer je daar het land ingaat kom je in Phillibert. Daar trekt de dorschmachine rond. Ik ken de machinist, die de tractor bedient. Nu zal ik je de beste boeren eens leeren kennen!-
Ze hadden in de hof geslapen, op een paar bossen oud stroo, en werden wakker door het kakelen van de kippen. De baas blies op een oude diensttrompet om iedereen aan tafel te roepen, en de tonen klonken koel door de vroege lucht. Er stonden al groote kannen wijn op de tafel, waar ze met z'n veertienen omheenzaten, en nu kwam de boerin aandragen met witte schotels en een paar meter brood, die André met zijn mes in een ommezien in stukken jaapte. Toen konden ze hun gang gaan: er was soep, er was worst, bij ieders bord glom een brok kaas en de schotel met sardientjes deed de ronde. Toen de zon door de ruiten viel en in de flesschen glinsterde begon iedereen drukker te praten. Toen de machinist zijn mes dichtknipte stonden ze ook allemaal op en stommelden achter hem aan naar buiten. De drijfriem werd omgelegd en de Fordson begon te trillen. De vuurrood geschilderde Hornsby stond naast twee geweldige schelven koren. Terwijl André de dekkleeden omlaaggooide pootte de jonge kerel met snorren die de strooschelf bouwen zou vier stokjes in de grond om de maat te hebben; en hij en Vladja gingen plat op hun
| |
| |
buik liggen om te zien of alles wel haaksch was. Meteen begon de dorschmachine te schokken en Vladja vloog overeind en greep zijn vork. Omdat hij groot en sterk was had hij de plaats achter de stroobinder gekregen. Nauwelijks had het meisje met de blozende bolle wangen het bindsel van de eerste bos met haar blinkend sikkeltje doorgesneden of de eerste leeggeschudde halmen vielen al in de haken van het monster waarbij Vladja de wacht hield. Hij keek tersluiks naar boven of hij haar dijen niet zien kon, maar haar blauwe rokken hingen tot haar kuiten. De eerste bos rolde voor zijn voeten en daarna had hij geen tijd meer om links of rechts te kijken. Wanneer hij de bossen weggeslingerd had naar André bukte hij zich en harkte snel het kaf weg, want wanneer de stroobinder verstopte zou meteen de drijfriem afspringen. De baas deed elk kwartier de ronde: de eene keer met een oliespuit en de andere met een wijnflesch. Dan dronk Vladja gulzig, want zijn keel was droog en rasperig. De wind was Oost, maar heel zwak en een groote stofwolk bleef boven de machine hangen. De vier man die elkaar de schoven toewierpen hoestten en spuugden zonder ophouden. Af en toe, tusschen het kafharken door, volgde hij de schoof die van vork tot vork blinkend door de lucht vloog, en dan keek hij meteen tersluiks naar het meisje. Hij begreep niet waarom ze lachte tot er kuiltjes in haar wangen kwamen; het was toch zeker heel gewoon dat hij met die hitte zijn hemd
| |
| |
uitgetrokken had? Maar toen André en hij weer dronken zag hij opeens dat zijn heele bovenlijf pikzwart was, op de witte lijntjes na waar het zweet in straaltjes omlaag liep. Met de rust van tien uur was hij erg moe, en toen ze na het verorberen van veel worst terugkwamen stak de zon venijnig boven de rand van de schelf uit. Tusschen de twee gele hoopen was het heet als bij een brandend huis. Een zwaar gewicht drukte op zijn hersens en wanneer hij hijgend zijn heete adem uitstootte dacht hij treurig aan een vuureter die hij op de kermis in Poprad gezien had. Ineens rende hij met zijn hemd naar de tobbe water die naast de tractor stond, duwde zijn hemd en zijn hoofd erin en kwam kletsnat en lachend terug. Hij knoopte het hemd rond zijn haren en nek en was nu tevreden en gelukkig. Toch was hij blij dat het gauw twaalf uur werd. Hij kwam naast het meisje aan tafel te zitten en schaamde zich dat hij zoo vuil was. André zat naast de machinist en ze praatten zachtjes, André schoor met zijn mes een kale plek op zijn behaarde handrug en de machinist lachte. Er was veel gebraden konijn, waarvan Vladja drie pooten bemachtigde; de gaatjes die er in zijn maag nog over waren stopte hij vol met appelmoes. Toen er daarna nog groote stukken lichtgele Brie kwamen kon hij niet meer. Hij begon het meisje knietjes te geven en was blij toen ze terugstootte, zachtjes als een poes die kopjes geeft. Toen de tuinman van het kasteel zich over haar
| |
| |
heenboog om de schotel met gebraden tomaten te krijgen en haar daarna plaagde en zei dat ze sinds het vorige jaar mooie borstjes gekregen had voelde hij zich vuurrood worden en stompte heftig tegen zijn eigen knie. Het meisje keek hem verwonderd aan; hoe kon ze ook weten dat hij ineens heftig aan Lucienne dacht? Toen hij haar weer aankeek zag hij opeens al haar sproeten. Lucienne was zijdeachtig als een echt konijntje. Hoe kon ze van Henri houden wanneer hij zulke vieze haarslierten aan zijn kin had? Het leven was erg ingewikkeld. Goddank, de machinist knipte zijn mes dicht. Het dorschen begon weer.
Langzamerhand kwam Vladja in de schaduw van de strooschelf die steeds hooger werd. Hij hoefde nu niet meer zoo dikwijls naar de tobbe te rennen om zijn hemd nat te maken. Er stonden nu drie tobbes, want iedereen was uitgedroogd en bang voor zonnesteek. De vier man op de korenhoop waren nu lager dan de machine, en de schoven vroeggemaaide rogge, die zij nu opgooiden, waren vochtig en groen. De bossen stroo waren dus heel zwaar en zelfs André, die ze met een vork van vier meter lang moest opsteken, zuchtte ervan. De man met de snorren die de schelf bouwde was nu heel klein en hoog. De stofwolk die boven de trillende en stampende machine hing werd steeds geler. De zon zonk langzaam naar de schuin toeloopende wanden van de schelf. Vladja had zoo dikwijls dezelfde beweging van het inprikken en weggooien herhaald, dat hij
| |
| |
zich als een stuk van de machine voelde. Zijn armen bewogen, maar hij wist niet waarom. Het meisje had hem tweemaal glimlachend aangekeken, maar hij had het touw van de binder gepakt, en het met een ruk afgetrokken, hoewel het heelemaal niet noodig was. Het meisje scheen de eenige die nog vroolijk was; alle anderen keken verlangend naar de zinkende zon. De tractor sloeg een paar maal hortend en stond stil. Ze gingen allemaal hun jasjes halen. Het meisje knoopte haar omslagdoek los, en er kwam veel zacht bruin haar onder te voorschijn. Vladja waschte zich lang en toen hij aan tafel kwam was alleen nog maar de plaats naast haar vrij. Waarom lachten ze allemaal toen zij bloosde?
- Vladja! -
Hij draaide zich om in het versche stroo, dat zachtjes in zijn nek prikte. - Ja? -
- Waarom ben je niet met dat meisje meegegaan? Zag je dan niet dat ze bij de hoek van het laantje op je stond te wachten? Jij bent ook een lomperd! Je kunt een meisje toch niet alleen naar huis laten gaan, wanneer 't donker is? Nu brengt de broer van de patroon haar weg! -
- Die vent? De patroon in 't leelijk? Die met al die pukkels? Dan beter ik! - Vladja vloog overeind en zocht naar zijn schoenen.
André lachte zoo hard dat de hofhond er van begon te bassen. - Ga slapen! Je zou maar op een ongelegen oogenblik komen!
| |
| |
Vladja liet zich zwaar vallen. - De liefde is vreeselijk - zei hij zachtjes.
- Kom je er achter - smaalde André. - Toen ik twee en twintig was... -
- Andrè? -
- Ja? -
- Trekken er nog meer dorschmachines het land rond? -
- Waarom vraag je dat? -
- Wanneer Henri werken moet... -
- Wat heb jij er voor belang bij, dat ik Henri gauw te grazen neem? Ik laat me hier niet wegjagen, zelfs door jou niet! De zomer duurt nog en het land is groot, maar mijn geduld ook. En ik wil eerst dat zij genoeg van hem krijgt, begrijp je? -
- En komt ze dan bij jou terug? -
- God weet het -
- Waarom had ze dan genoeg van jou? -
- Ik was misschien te woest... Maar hij is te tam. En als Henri uit den weg is... -
- Er zijn nog meer mannen -
- Jij bijvoorbeeld, hè Vladja? -
- Ik ben nog nooit van een vrouw geweest - Hij voelde hoe André zich half oprichtte en over hem heenboog. - Wat zeg je? Je liegt! -
- Ik zweer het je. De keer in Lucivna dat ik wou was ik te dronken. -
- Zoo, dorst je daarom niet met dat meisje mee! Nu denk je zeker dat ik met een maagd door Frankrijk wil trekken? Wanneer jij morgen- | |
| |
avond niet met dat meisje op stap gaat, kan je voortaan alleen wandelen. -
Vladja perste zijn vuisten tegen zijn oogen. Hoe kan ik met dat meisje meegaan? Ik heb de borsten van Lucienne gekust... Het zou beter zijn, ik moet haar vergeten. Ik doe het.
De krekels sjirpten nu bijna onhoorbaar. Hij sliep.
Ze streek zachtjes over zijn handen, - Haar - zei ze langgerekt.
Vladja knikte en keek onrustig om zich heen. De nacht was heel donker, maar het was niet zwart zooals in Stôla. Er was blauw in, het harde donkere blauw van stroomend water en ook rood, alsof het verweg ergens brandde. En zijn heele lichaam was klam en onrustig, alsof hij slapen wou en niet kon.
- Waarom gooi je de bossen altijd zoo woest weg? - Ze keek hem met glinsterende oogen aan. - Je houdt heelemaal geen kracht over. - - Dat zal je zien - zei Vladja woest. Hij pakte haar bij haar knie en haar schouder, tilde haar hoog de lucht in en liet haar op zijn uitgestrekte arm zitten, die strak stond alsof het een boomtak was. Ze hijgde en klapte in haar handen. Ineens liet ze zich omlaagglijden. - En? - zei ze, even langgerekt als daarnet. - Meer? -
Ze drukte haar hoofd in zijn hals. Hij sprong ineens achteruit en leunde tegen de boom. Hij was niet hier, hij was in Stôla. Het was een winter- | |
| |
morgen, hij was dertien jaar en er werd een koe gedekt. De stier had het koud en wou niet, en de koe likte, likte in eenen door zijn nek. Hij streek langs zijn hals. Ineens verlangde hij naar haar vochtige tong. Hij liet zich op zijn handen vallen en danste om haar heen, zooals de stier gedaan had.
Hij zag hoe ze schrok; maar voor zij weg kon loopen pakte hij haar been onder haar blauwerok.
- Ik ben van jou geweest, van jou geweest - herhaalde hij vol verrukking.
- Nu, is dat zoo iets bijzonders? - zei ze rustig. - Morgen zal je wel van een ander zijn; morgen is het dorschen hier afgeloopen -
Hij krabde met zijn nagels in het mos. - Ik houd van je - zei hij zachtjes. Meteen hoorde hij weer het scherpe sjirpen van de krekels.
- Dat hebben er meer gezegd, toen het voorbij was. -
- Waarom ben je zoo hard? -
Ineens beet ze schreiend in zijn schouder. - Omdat je weggaat. En je moet weg. Er is geen werk meer. Er zijn mannen genoeg om te ploegen. - - Ik kom terug, voor de druivenpluk, over drie weken! Meteen dat hij het zei, voelde hij een vreemde angst.
- Er zijn hier bijna geen druiven dit jaar - zei ze verdrietig.
- Het is niet waar, je wilt me weg hebben. -
- Waarom zeggen we aldoor zulke dingen tegen elkaar? -
| |
| |
- We houden niet genoeg van elkaar voor wat we gedaan hebben - zei Vladja peinzend.
- Toen ik klein was heb ik geleerd dat de liefde heilig was. -
Ze begon te lachen. - Waar haal je die groote woorden vandaan? -
- Laat ik je liever naar huis brengen. -
- Neen - zei ze angstig, - mijn vader... -
- Goed. - Bij de ingang van het bosch gaf hij haar een hand en liep fluitend weg.
- En? - vroeg André, toen Vladja treurig terugkwam.
- Ik weet het niet meer - stamelde Vladja. Hij plofte neer en sloeg met zijn vuisten op de grond. - Het is jouw schuld. Waarom heb je gezegd dat ik het doen moest? -
- Ondankbare hond - bromde André. - Zoo'n schat van een meid. Had ze werkelijk mooie borstjes, zooals de machinist zei? -
- Hou je mond - riep Vladja woest. Hij dacht angstig aan Lucienne.
- Ik kan je gerust vertellen - zei André, terwijl hij uit het stroo overeindkwam en zijn tabakszak zocht, - bij Lucienne haalt er toch geen. - Ze had borsten waar een koning van rillen zou. -
- Genoeg - schreeuwde Vladja. Hij gooide zich om en viel met zijn heele gewicht op André, die behendig onder hem uitkroop.
- Nom de Dieu, dat dorschen maakt jou zenuw- | |
| |
achtig. Nieuwelingen zijn altijd in alles zenuwachtig. Zoo heb ik een jonge baron gekend, die paardrijden leerde en er aldoor afviel. Wanneer je 't over een paard had werd hij woedend. Je hebt de helft van mijn tabak gemorst. Dat kost je twee frank, vadertje. En ga nu slapen, morgen mag je de heele dag tegen haar aankijken. -
Maar den volgenden dag stond ze moe en afwezig de bossen los te snijden, en keek niet eenmaal naar beneden. De morgen daarna togen ze met honderd twintig frank de weg op. Nog nooit had Vladja zich zoo zwaar, vies en ongelukkig gevoeld. Voor ze zich aan een beek gewasschen hadden kon hij nog denken dat het vanwege het vuil was, dat nu al drie dagen lang aan hem kleefde, maar toen hij zijn schoongewasschen kleeren aantrok schrijnde het van binnen veel erger dan over zijn huid, die vuurrood geworden was in de gloeiende middagzon.
|
|