[VI]
GEEN LAND IN EUROPA HEEFT EEN SCHERPER FYsionomie dan Montenegro. De gezichten der berg-Montenegrijnen zijn hard als de steen, waaruit zij schijnen geformeerd. De donkere ogen kijken u stekend aan, als staarden zij door het vizier van een geweer. De snorren zijn puntig als dolken. Maar de glimlach is breed en lichtend als de zomerhemel boven Montenegro's hoogvlakten.
Tussen de volken van Europa is Montenegro meer dan een land alleen. Het is een lied, alom gekend; een oud heldenlied over de stugge rots in het wilde Osmaanse getij. Vijf eeuwen strijd tegen de Turken beitelden het volkskarakter. Het krijgsbedrijf werd levensroeping; de vrouw, die steeds op de tweede plaats bleef, diende zonen voort te brengen. Indien een Montenegrijn u naar uw kindertal vraagt, vermeld dan enkel de zonen. Heden nog heerst er in de bergdorpen bij de geboorte van een dochter zwijgende verslagenheid. Maar bij de geboorte van een zoon worden saluutschoten afgevuurd, en de mannelijke geburen spreken plechtig de wrede zegewens uit: ‘Dat God hem beware voor de dood in een bed!’ Maar juist deze doodsverachting waarborgde het voortbestaan van een volk, dat vandaag rond 400.000 zielen telt. Zij zijn de bloedsbroeders der Serviërs, maar toch voor alles Montenegrijnen: dapper, trouw, gastvrij, lichtgeraakt, eigenzinnig. Daarnaast is het ras leergierig en intelligent, en na de recente ontdekking van bodemschatten gaat het arme gebied een ruimer toekomst tegemoet.
Het oosten van Montenegro is golvend bergwoud, het westen een versteende zee van kalk, het zuiden een boomloze, hete vlakte. In het noorden, rond de legendarische berg Durmitor, golven de hoge weideplateaus, waar de herders 's zomers een nomadenbestaan leiden. Dit harde gebied, de helft van het jaar door hevige sneeuwval afgesneden van de rest, noemen de Montenegrijnen zelf ‘Het Land achter Gods Rug’. Maar elke boer en herder kan u lange passages reciteren uit ‘De Bergkrans’, het machtige epos van Njegoš (gest. 1851), prins-bisschop van Montenegro.