kwam zou ik moeten gelooven, dat hij leefde. Prompt negen uur werd er nadrukkelijk gescheld. Ik hoorde mijn huishoudster naar de voordeur gaan, maar zij kwam niemand aandienen. Daarom liep ik naar haar kamer, om te vragen, wie er gebeld had.
‘Niemand’, zei ze, ‘het zal wel beldeurtje zijn geweest’.
Toen ik in mijn kamer terug kwam, stond Hannibal Boontjes voor mijn boekenkast.
‘Houd je ook zoo van lezen?’, vroeg hij. ‘Hinderlijk is dat. Ik lees alleen nog maar talen, die ik niet begrijp; dat is rustiger, dat maakt je evenwichtig.’
‘Wil je een borrel?’, vroeg ik, om mijzelf te kalmeeren.
‘Schenk maar in, dan kan ik hem laten staan’, zei Hannibal. ‘Dat geeft me meer bevrediging, dan wanneer ik hem karaktervast weiger. Overigens heb je wat gemist. Wij zijn tot belangrijke dingen gekomen vanmiddag. Wij - mijn vriend en ik - hebben besloten, vrijwillig den dood te verlaten. Wij willen onszelf het leven aandoen. Vind je het verantwoord?’ ‘Nee, consequent’, hoorde ik mezelf zeggen.
‘Maar het kan pas, als de aarde splijt’, zei mijn vriend en hij gaf mij een boek uit mijn boekenkast. Zoodra ik het aanpakte en opensloeg, was ik alleen in mijn kamer. Ik las vertrouwde woorden, die ik niet begreep. Mijn huishoudster bracht koffie binnen en terwijl zij het dampende kopje op tafel zette, zei ze merkbaar beangst:
‘Men vreest, dat de aarde splijt met die derde bom bij Bikini’. ‘Driemaal is scheepsrecht’, zei ik. Mijn huishoudster hoorde niet, hoe verrukt Hannibal Boontjes lachte.