| |
| |
| |
V. Agitatie en besognes
NU Römer een paar dagen in bed blijft, is hij een uitgestelde sensatie in Pension Silvana. Niemand stelt voorloopig belang in hem. In deze weken van ‘arrivés’ is iedere nieuwe gast afleiding en gesprekstof, maar over hen die onzichtbaar blijven kan zelfs de hevigste nieuwsgierigheid niet discussieeren. Frau Oberst Bruchner weet echter voorloopige inlichtingen over hem te geven. Hij moet zwaar ziek zijn maar kan toch nog wel beter worden. Hij hinkt en moet verschrikkelijk hoesten. Maar het is te weinig om de aandacht vast te houden en in weinige dagen is hij vergeten. Er zijn andere sensaties aan de orde, nieuwe gasten, nieuwe gebeurtenissen, nieuwe opwindingen.
Frau Oberst heeft het druk, ook een dag die voor rustkuur bestemd is stroomt vol agitaties en beslommeringen. Voor wie in den dag leeft en niet in de ruimte van den tijd, niet in zichzelf, niet in een doel maar gevangen tusschen de dingen en gebeurtenissen van het oogenblik, vallen er aanhoudend opwindende en gewichtige evenementen te beleven. Voor hen is alles van evenveel belang. Het landschap van den tijd is zonder perspectief, zonder afstand, zonder hoog en laag, zonder meer en minder, vlak maar vol kleine molshoopen, mierenhoopen en valkuilen, en bij ieder dier hindernissen is er weer een andere gelegenheid om, driftig en druk, veel woorden, ergernis, energie en agitatie te spuien en te verspillen. Frau Bruchner heeft zoodoende een gejaagd en zenuwsloopend leven. Zij heeft nog niet gemerkt, dat zij bij elke nieuwe ergernis oorzaak en inhoud der vorige, die haar even heftig met huid en haar in beslag nam, weer volledig vergeten is. Zij gaat er altijd weer op in, zij kan er niet meer buiten. Tien maal op een dag rollen de woorden haar ratelend uit den mond om een nieuwe opschudding of obstakel te begroeten. Schichtig, steeds wat naar voren gebogen alsof zij op den neus dreigt te vallen, doorloopt zij haar dagelijksch parcours van ergernissen en agitaties. Haar lichaam maakt de onbestemde bewegingen van haar altijd opge- | |
| |
schrikt gemoed mee. Zij zwaait een weinig met het hoofd, het waggelt, slingert een beetje op den romp. Bitler, die onhebbelijke vlegeljongen uit Berlijn, stak eens, toen zij de deur van de eetkamer binnenschoot, bezorgd de handen uit, alsof hij het op wilde vangen. Sindsdien zwaait zij nog sterker met het hoofd zoodra zij hem ziet.
Op het balcon duurt de gespannen toestand voort. Ofschoon de spanning eigenlijk slechts van één kant komt. Frau Oberst legt zich toe op een stelselmatige spionnage, maar tegen alle verwachting en toeleg in, is zij er nooit in geslaagd Ardello en Madame Rocco te betrappen. Giulia weet zijn onbeteugelde en onbezonnen vereering met haar listiger en behoedzamer gunst te besturen, zij laat nooit na zich te vergewissen omtrent tijd en gevaar. Ardello's nooit overlegde, dwaze en onverhoedsche aandrang brengt geen verwarring in haar arglistige regeling hunner ontmoetingen. Dat deze twee zich van den staat van beleg op het balcon niets schijnen aan te trekken, vergroot de agitatie en ergernis van Frau Oberst. Haar zedelijke verontwaardiging wortelt diep. Eigenlijk misgunt zij den onbezonnen jongen met de dierlijk warme oogen - het is of er aldoor een lichtend bruine vloeistof door stroomt - aan deze vrouw, die weinig jonger dan zijzelf, door figuur en kleeding kans ziet er twintig jaar jonger uit te zien -jonger dan Ardello zelfs soms - al zijn er ook oogenblikken waarop er tien jaren en meer aan die bedrieglijke jeugd ontsnappen en zich tegen haar keeren. Dat Frau Oberst met haar klachten bij de oude mevrouw Hanfstaengel, de pensionhoudster, niets uitrichten zal, is nu wel zeker. Zij stuit er op een elastischen wand, die altijd welwillend meegeeft maar dadelijk in den vorigen stand terugkeert. Zij heeft alleen de verzekering, dat de waardige dame nooit een schandaal in haar huis zal dulden en Frau Oberst ziet aan haar grijze vastberaden oogen, dat dit haar ernst is. ‘Menschen zijn menschen,’ zegt de ervaren dame, ‘maar ik heb ook jonge meisjes in huis. Daar ben ik verantwoordelijk voor (- het is of de grijze kam rijst -). Die mogen geen ongerechtigheid hier hooren. Zij zijn aan
| |
| |
mijn zorgen toevertrouwd, nietwaar, en zoo'n verantwoordelijkheid kan men niet zwaar genoeg opnemen.’ In zedelijken geloofsijver wedijverend, zijn de beide vrouwen het volkomen eens. Frau Hanfstaengel hoort zichzelf met welbehagen van haar zedekundige zending getuigen, zij raakt in vuur en zij gelooft vast aan haar roeping, maar zij gelooft ook vast in haar maandrekeningen. Zij kan optreden, als het noodig is, maar zij gaat nooit voorbarig te werk. Een schandaal bestaat naar haar meening voornamelijk daarin, dat het hoorbaar en zichtbaar wordt. Zij houdt van bescheiden gasten en in een onopvallend euvel kan men zich desnoods schikken. In de vele jaren practijk, die haar rug gebogen hebben, heeft zij geleerd, dat een hotel een struisvogelmaag bezit en vréémde elementen kan verteren. Zij waakt echter tegen onraad en rumoer en zij verhaalt graag, hoe zij eens een duren gast het huis uitgezet heeft. Frau Bruchners klacht wordt al pratend met toegeeflijkheid en toelichtingen overdekt, zij leidt het gesprek af naar haar zorg voor de jonge meisjes en als Frau Oberst haar van de verklaringen van haar heiligen plicht weer naar het concrete probleem terugleidt, erkent ze ‘dat vreemde menschen zich niet zoo dadelijk met elkaar moesten inlaten. Maar ja...’ En daarmee blijft het gesprek als gewoonlijk een ellips. Den Balt, die haar mededeelingen met zulk een onverstoorbare gelatenheid langs zich laat glijden, dat zij hem bijna voor een aandachtig toehoorder kan houden, heeft Frau Oberst aangekondigd, dat zij voornemens is nu een kamer aan de, algemeene lighal te nemen. Hij heeft er niet op geantwoord maar bij het vooruitzicht van haar gezelschap even met de wenkbrauwen geknipt. Bij de vele dingen die hij niet hoort heeft hij dit feit ter kennis genomen, Frau Oberst tracht echter vergeefs iets van zijn gezicht af te lezen.
Er is nog een andere opwinding gaande, die niet alleen Frau Bruchner in spanning houdt. Dat is de Russische schilder. Romanow is zijn keizerlijke naam. Hij heeft het magere gezicht van een hongerlijder, jukbeenderen als bergkammen, maar vroolijke, onoverwinnelijke oogen en een haardos
| |
| |
wild en sterk als Simson. Hij draagt een bruin fluweelen, aan de randen en ellebogen kaal gesleten schildersjasje, en er wordt van hem verteld, dat hij een boek schrijft. Dat is iets ongewoons in dit huis, waar doorgaans enkel sommigen borduren, anderen kruiswoordraadsels oplossen. Er wordt over gesproken en naar gegist. Herr Schwarte heeft hem gevraagd, of daar ook nog wat mee te verdienen valt, en Fräulein Wunsch heeft met vragende bewondering gezegd: ‘Is het niet erg moeilijk een boek te schrijven? Hebt u dan altijd invallen?’
‘Nooit. Daar leef ik immers van,’ heeft hij geantwoord. Fräulein Wunsch trachtte eerst vergeefs de paradox te begrijpen en keerde haar gedachten daarna naar het vraagstuk, waarom een schilder schreef. Haar afscheid is niet gevierd, haar vertrek niet doorgegaan. Frau Oberst brengt dat met Romanow in verband en waagt te insinueeren, dat zij op zijn vertrek wacht en met hem meereizen wil. Zeker is, dat zij zich onverhoeds voor schilderkunst is gaan interesseeren en een goedkoope kunstgeschiedenis heeft gekocht. Zij praat nu ook dikwijls over ‘de kunst’.
‘Begrijpt u daar dan iets van?’ heeft de onhebbelijke kleine Berlijner gekwaakt. Fräulein Wunsch is niet slagvaardig, zij kijkt hem enkel weerloos aan, als een kip die zich den nek voelt omdraaien. Ook nu weer wacht zij verlegen op haar eigen antwoord en komt niet verder dan een besluitelooze glimlach. Samen met Romanow heeft zij een bezoek gebracht aan een schilder, die in Monstein een chalet bewoont (berghut, koestal, zegt Frau Bruchner). Hij heeft haar zelf uitgenoodigd. ‘Mondstein, is dat niet iets voor u?’ De spot der brutalen - bij Romanow trouwens niet boosaardig, al kan hij niet nalaten nu en dan vast te stellen, dat dit magere, maanzieke wezentje enkel zijn zin voor het groteske beroert - treft meestal de weerloozen, maar gewoonlijk is er ook voor gezorgd, dat dezen het niet merken of begrijpen; er is in de wereld haast evenveel vereffening als onrecht. Zij heeft hem enkel een verheerlijkten blik ten antwoord toegestraald. Zij is schriel en onbekoorlijk (Sup- | |
| |
penhuhn noemt Bitler haar), maar haar geplukte bubikop past niet slecht bij het versleten schildersjasje. Dichters en schilders zijn dikwijls vergezeld van zulk een page, die alle wonderen Eva's heeft afgedaan. In het atelier van den eenzamen schilder heeft zij met sprakelooze inspanning getracht uit het verbijsterende wijs te worden. Het zijn inderdaad vreemde voorstellingen, die in het raadsel van blokken en ruiten op zijn doeken besloten liggen. ‘Geblokkeerde kunst,’ zegt zelfs Romanow. De schilder onthaalt hen op geitemelk, die haar al even slecht smaakt als zijn kunst. Maar zij betuigt over beide haar geestdrift. Op den terugweg in den trein, zegt zij: ‘Je moet het voelen, om het te kunnen begrijpen.’ Zij zijn alleen in den wagon. Vergeefs wacht zij op een apotheose van hun gezamenlijke reis. Zij zou alles voor Romanow willen doen, zij zou zijn gunst willen afsmeeken door te gaan teekenen. Ofschoon zij weet, dat zij
geen paard op papier kan brengen zonder dat er een toelichting bij moet.
Het is een enerveerende tijd voor haar. Zij is jaloersch, er zijn meer vrouwen in huis, die zich om Romanow bekommeren. Het is om zijn vroolijke oogen en zijn woesten haardos, om zijn fluweelen jasje en omdat hij een boek schrijft. Hij maakt opgang, er wordt veel over hem gelasterd. 's Avonds zit hij aan de bedden der vrouwen en deelt chocola la uit. De bakvischachtige, altijd gichelende grijzende Frau Eberhardt noemt hij Frau Schokolad. Hij ziet hen chocola eten, vertelt er aardige anecdotes bij, voegt er tot haar gretige ontzetting soms een gemeen gekruide tusschen. Maar tegen het uur, dat de oogen ontvonken of er een waas overtrekt, staat hij prompt op en zegt zonder inleiding of overgang: goeden nacht. Daarom zeggen zij min of meer teleurgesteld tot elkaar, dat hij toch een fatsoenlijk man is, voor een kunstenaar. Romanow heeft geen avontuurlijke aspiraties hier in huis. Het vermaakt hem slechts onder deze dames een harem te parodieeren. 's Avonds brandt er lang licht op zijn kamer.
Zoodra hij zich heeft teruggetrokken uit de zône der
| |
| |
dames en der chocolade met amandelen en rozijnen, gaan er in zijn kale kamer - de goedkoopste in het huis, in slecht bezette tijden is het de beste der meidenkamertjes - wilde visioenen spoken, die hij in korte, sterke zinnen tracht te bezweren. Tot in den nacht pleegt hij te werken aan zijn boek over Duitsche prenten, houtsneden en gravures uit de zestiende eeuw. Overdag is hij indolent en volstaat zijn heftige geest met een slaperig laconisme. Zijn eigen anecdotes aan het bed der dames 's avonds zijn apéritif. Daarna springt zijn leven op en laat de dingen van dag en omgeving achter zich. Gezichten ontbranden in alle hoeken der kamer. Herders en heiligen, engelen en duivels, doodendansen en heksensabbaths, een vrouw die zich teweerstelt in de klemmende omhelzing van den dood. Zijn knokige greep knelt om het weeke, witte vleesch en de beenige hand graait onder de blanke borst roofzuchtig naar die warme levende weelde, de holle gaten van zijn oogen dreigen boven haar zacht vleezig gezicht met de gruwelijke belofte der ontbinding. Bij de kleine lamp, die enkel een nauwen kring rondom hem zwak verlicht en een smal eiland in de donkere kamer maakt, staart hij lang naar de copie. En deze onherroepelijk gevangene krijgt in het staren de trekken zijner gestorven vrouw. Hij is een man alleen in de wereld, enkel dwaasheden en werk zijn voor hem weggelegd; een mensch in wien 's avonds het verleden gaat spoken en die zich in een kleinen lichtkring door duisternis omsingeld voelt. De herinnering aan zoele, lieflijke nachten welt naar zijn oogen.
Loodrecht onder zijn schrijftafel, twee verdiepingen lager, is het bed van Fräulein Wunsch. Zij heeft altijd moeite met inslapen, ditmaal lukt het minder dan ooit. Haar kleine, in maanden van moeilijk en volhardend kauwen en slikken veroverde gewichtstoename is in anderhalve week weggeslonken. Zij ligt klaarwakker in het donker te staren. Het is of de vezelen van haar vleesch duizend kleine naalden zijn.
Als Romanow's vertrek in aantocht is, ontstaat er een gerucht dat hij zonder betalen wegreizen zal. De dames spreken er bij voorbaat met bedwongen geestdrift schande van.
| |
| |
Er vormen zich telkens haarden van haastig en geheimzinnig gefluister. Zelfs het hooge kapsel van Frau Hanfstaengel, die toch meestal onzichtbaar is, daagt nu op ongewone momenten op. Zij spitst de ooren. Zij beheerscht de kunst, op critieke oogenblikken en strategische punten tegenwoordig te zijn. Als de dag van het vertrek aanbreekt, heerscht er onrust en spanning. De dames steken de hoofden bijeen. Zij gunnen elkander het afscheid niet. Maar zij spreken af gezamenlijk aan den trein te zijn om hem zoo noodig tegen te houden; recht is recht en allen betreuren trouwens, dat hij weggaat. Doch als het groote oogenblik gekomen is, gebeurt er niets. Alleen staan elkaar drie dames in den weg op het perron. En alle drie zijn teleurgesteld en voelen zich een beetje gedupeerd, als hij lang voor de eerste bocht het raam al dichtschuift. In het kleine bureautje boekt de altijd wat bleeke secretaresse zorgvuldig in rechte en ronde cijfers het bedrag waarmee Romanow's bestaan voor pension Silvana afgesloten is.
Fräulein Wunsch is dus niet meegereisd. Frau Bruchners veronderstelling is niet juist gebleken. Er is al vaak sprake geweest van dit vertrek en telkens is het niet doorgegaan. Niemand weet, welk een angstige spanning aan die beslissing vooraf pleegt te gaan. Fräulein Wunsch bezit zelf niet meer dan een schraal spaarbankboekje, waarmee ze zich geen dure gezondheid kan koopen. Maar een oude tante draagt uit een verweesde behoefte om één schepsel ter wereld in aanhankelijkheid en verplichting aan zich te binden de kosten van haar kuur. Doch de tijden zijn slecht en onder den indruk van verontrustende berichten uit Amerika en geruchten, dat de kleine provinciale bank waar de grondslagen van haar levensavond gelegd zijn begint te wankelen, zijn haar laatste brieven ongeduldig geworden. Verloren gezondheid wordt stap voor stap en niet zonder een stap achteruit daartusschen herwonnen. En al een paar maal is er als voorschot op haar gezondheid een haast onmisbaar aandeel ingeruild. Als de maandelijksche chèque een paar dagen over tijd is, begint Fräulein Wunsch over vertrekken te
| |
| |
praten. Ditmaal heeft de zenuwachtige onzekerheid haar tot den rand van het afscheid gedreven. Nu is de rust min of meer hersteld, Romanow vertrokken en de chèque ingekomen. Langzaam kan zij nu weer gaan werken aan de herovering van haar gewicht. Maar daar zijn weken, misschien maanden mee gemoeid.
Frau Bruchner merkt het nooit, wanneer de tijd haar veronderstellingen logenstraft. Zij is alweer elders in beslag genomen en op het punt zich in nieuwe besognes te storten. Er zijn twee oude Engelsche dames naar pension Silvana verdwaald. Door den rustieken naam verleid hebben zij zich hier in, naar zij meenen, het veilig randgebied van het gevreesd Davos gewaagd. Hier is een interessante taak voor Frau Oberst weggelegd, ophelderingen te geven en geruststellingen, die overigens hun uitwerking niet missen zullen en de oude dames schrik en ontzetting aanjagen. Er zijn moeilijkheden te overwinnen, zij hakkelt enkel wat school-Engelsch. Maar haar afmattende doch zelf onvermoeibare nieuwsgierigheid laat zich niet uit het veld slaan. Haar praatzucht zal haar helpen ook over deze taalkundige hindernissen heen te krabbelen.
De jongste sensatie is de aangekondigde komst van een Turk, die uit het naburige sanatorium Am Berg naar hier verhuist. Mattini heeft Frau Bruchner in zijn gebroken Duitsch te verstaan gegeven, dat dit Alibaba of een der veertig roovers moet zijn. Bitler verbetert hem, dat het een Rifkabiel moet wezen en met een rooden badmantel om de schouders en een gouden bordpapieren klewang zet hij dit vermoeden krijschend kracht bij. Frau Oberst jacht met heftig schuddend hoofd de trap af en bevindt zich in de grootste verlegenheid, hoe zij zooveel buitensporigs in het Engelsch zal overbrengen aan de beide oude dames, die zich met bedachtzame traagheid voor een wandeling in het bosch - daarvoor immers kwamen zij naar Silvana - omslachtig gereedmaken.
|
|