Grenzen(1929)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] De Verlatene Zij zong met een verslagen, diepe stem, Terwijl de nacht viel in den koelen tuin, Het afscheid en de wederkomst van hem Die zonder omzien op den fellen ruin Het steile bergpad tartend ingeslagen En alle windstreken gelijkgezind, De wereld met lichtzinnig welbehagen Verkoor vóór wie hij, argeloos bemind In de ontloken lente zijner droomen Met zijn beschroomde hulde had begroet, Eer hij de wilde lokstem had vernomen Van het weerspannig en ontembaar bloed - Zij zong en zag de donker purp'ren rozen Zich sluiten. Zie, van witten avonddauw Had elk een fonkelend juweel verkozen En weggeborgen in fluweelen rouw. Toen dacht zij, het geluk werd toegewezen Aan wie het ongedeerd bewaren zou Bij diepsten nacht, en zij was zonder vreezen. Geen eenzaamheid kon deze liefde schaden, [pagina 43] [p. 43] Zij wacht verborgen en ook dit is goed - Zingende liep zij langs de zwarte paden. De donk're rozen sliepen aan haar voet. Vorige Volgende