Grenzen(1929)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Omar Khayyam Hij beet zijn lippen gulzig in den beker, En dronk het donker fonkelend geluk: - ‘Bloemen en oogen gaan vroegtijdig stuk. Het voortbestaan van deze kroes is zeker. En als reeds lang mijn roekelooze mond d' Ontzaggelijke stilt' ten prooi zal zijn, En onder duisteren, dooraasden grond Mijn hand vergruisde en mijn gistend brein, Dan zal de beker, wederom geheven, En met den wijn weêrom ten boord gevuld, Zijn duiz'lende vergetelheid nog geven, Die zaligend den zwarten dood verhult-’ Toen, opgestooten uit een zwaren roes Spande het toornig bloed zijn taaie pezen, En op het steen weersloeg de harde kroes De holle echo van zijn doodlijk vreezen. Vorige Volgende