Fausten en faunen
(1930)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekendBeschouwingen over boeken en menschen
[pagina 183]
| |
bij Latzko's, Menschen im Krieg.Tien jaar achtereen heeft men over den oorlog niet willen hooren, hem in zich omgedragen als een verzwegen complex. De oorlogsboeken, die verschenen, ging men uit den weg. Wie de hel van het front hadden gekend, hadden genoeg aan de visioenen die door hun geheugen spookten; de oorlogsjaren lagen als een afzichtelijke zieke plek in hun geheugen, doortrokken hun gedachten als een langzaam maar altijd werkend gif. Achter de onrustige, enerveerende levensverschijnselen en verhevigde, versnelde genotmiddelen van dezen tijd was de oorlog het altijd verzwegen, altijd aanwezige trauma. In het onderbewustzijn lag hij als een beest, gebonden maar altijd rukkend en schurend aan zijn kettingen. Toen is plotseling, terwijl niemand het verwachtte en de uitgevers het aanvankelijk zelfs als een met den geest van den tijd strijdig en ongewenscht verschijnsel weerden (Remarque kon in het eerst geen uitgever vinden voor zijn boek) het oorlogsgeheugen in boeken losgebarsten als een eindelijk openbrekende, gespannen zweer. Overal - Remarque gaf volstrekt niet den stoot, hij was slechts een van de eersten bij wien zich het alom optredende, gelijktijdige verschijnsel openbaarde - ontstonden plotseling nieuwe oorlogsboeken en ditmaal bleek de wereld niet immuun, zij werd er door aangegrepen, aangetast. Het oorlogsboek werd een epidemie, een ziekte maar met een verlossende crisis. De schrijvers (er zijn natuurlijk ook auteurs bij geweest, in wie | |
[pagina 184]
| |
ook dit verschijnsel ontaardde tot een handelstruc) bevrijdden zich van een tienjarige obsessie en ontelbare oudstrijders vonden er eveneens een betrekkelijke bevrijding hunner gruwelijk frontherinneringen door. Dat is, afgezien voor een oogenblik van zijn groote kunstwaarde, die als oorzakelijke factor natuurlijk ten nauwste samenhangt met zijn werking, de voornaamste actieve beteekenis van Remarque's boek en ongeveer gelijkwaardige werken. De bevrijding eener ondraaglijke obsessie, dat deze inderdaad hiervan uitging, bewijzen de vele brieven van oudstrijders en gemutileerden, die Remarque ontving. Men heeft de actieve werking en beteekenis van Remarque's werk begeerig maar ten onrechte van dit terrein der psychische bevrijding verlegd naar dat van het pacifisme, het een der grootste effectieve krachten ter bevordering van den wereldvrede en ter versterking van het pacifistisch bewustzijn en geweten geacht en er niets minder dan den Nobelprijs voor den vrede voor opgeëischt. Echter is, vrees ik, de pacifistische werking van het boek in verhouding tot de fenomenale verbreiding ervan minimaal. In de eerste plaats vermenigvuldigt een boek zich, nadat eenmaal een oplaag is bereikt van een omvang, die als een succes in geestelijken zin kan gelden, verder automatisch en telt de overige verbreiding niet meer dan het zich ophoopen van nieuwsgierigen voor een schilderij, waar een aantal belangstellenden zich verzamelden. Onder de affecten overigens, waardoor het boek zulk een diepen indruk op de wereld maakte, moet men helaas naast de ontzetting over zooveel en zoo grenzenlooze menschelijke ellende helaas geen geringe | |
[pagina 185]
| |
plaats inruimen aan de nieuwsgierigheid naar het gruwelijke en den wellust van het afgrijzen, die gelijkstaan met het vage lustgevoel, dat de oogen der oprecht ontdane omstanders bij een auto-ongeluk aan het slachtoffer bindt en hen verhindert van ontzetting het hoofd af te wenden. Het is nu eenmaal niet te loochenen, dat in de ontzetting over het oorlogsboek ook een nauwelijks bewust bevredigd terugvinden van diep verdrongen, ondervoede maar nog voortbestaande dierlijke instincten in den mensch zich doet gelden. Daarbij voegt zich de sensatielust, die zich werpt op al wat opzienbarend is en van elke sensatie weer in minder dan geen tijd verzadigd is (de zinnen verbruiken sneller dan de ziel). Vandaar dat de interesse voor oorlogsboeken alweer luwt. De Engelsche uitgevers adverteeren als aanbeveling, no war book! De jacht op sensatie raast verder - Dempsey, Lindbergh, Josefine Baker, Remarque, wie volgt! In elk geval staat het te vreezen, dat de werking van het oorlogsboek voor den vrede eer vaag negatief dan positief opbouwend is geweest en dat men het helaas als een essentieele pacifistische kracht ternauwernood meetellen kan. Lang voor de rage der oorlogsboeken ontstond, verschenen er onmiddellijk na den oorlog enkele zeer belangrijke oorlogsdocumenten, die ten onrechte door de nieuwe successen eenigszins verdrongen zijn. Daartoe behoort, met Barbusse's Le Feu en Duhamels Vie des Martyrs, Menschen im Krieg van den Hongaarschen officier Andreas Latzko. Het werk van Latzko mist die ontzaglijke zelfbeheersching, die de voornaamste eigenschap is van het boek van Remarque. Zijn stem beeft van woede, | |
[pagina 186]
| |
deernis en verbittering, slaat om tot haat tegen hen die hij schuldig of medeplichtig acht aan het ontstaan en voortduren van den oorlog. Maar het ongeluk wil, dat men nooit door betoogen, nooit door bezweren zelfs, door geen heftigheid en geen wanhoop ook maar iets op anderen overdragen kan van zijn eigen gruwelijkste ondervindingen; ten slotte haalt ieder mensch de schouders op over wat hij niet zelf ondervond, en al gelooft hij in de afschuw en ontzetting van den ander, tot hem doordringen doen zij niet. Het eenige waardoor een vaag pijnigend besef van de hel, die het front was, tot den outsider kan doordringen, is betoog noch beschuldiging of vervloeking maar het naakte, sobere, beheerschte zeggen hoe het was. De millioenvoudige ellende van den oorlog grijpt ons aan in het opgeroepen beeld van één enkelen soldaat, een jongen, die houtvester had willen worden, en aan wiens bed zijn kameraden, begaan maar nuchter tegelijk, op zijn dienstschoenen azen, terwijl het geraamte zich al langzaam door de dunne, bleeke huid werkt. Wij beseffen, voorzoover wij ertoe bij machte zijn, de hel van den oorlog in het afzonderlijk geval, dat onze gedachten zelfs niet wagen te verduizendvoudigen. Telkens maken zich haat en wanhoop van Latzko meester, misvormen zijn stem, maken het hem onmogelijk zijn verhaal met die volstrekte zelfbeheersching te doen, die onontbeerlijk is om het tot zijn tragisch recht te doen komen. Verbittering verzwakt zijn gelijk, verwart zijn inzicht. Behalve zijn onvergetelijke landstormkapitein zijn de officieren, gelijk men hen bij voorkeur heeft voorgesteld, ook bij hem trotsche windhonden en hartelooze heethoofden, die | |
[pagina 187]
| |
de wereld om hun eigen gewichtige persoon laten draaien en aan niets anders denken dan zoo gauw mogelijk het kruis van verdienste verwerven. Wij kennen die voorstelling, die er zoo grif ingaat: de officieren zijn de gegalonneerde knechten der machtige onmenschen die den oorlog ten eigen bate hebben gemaakt, aan het front jagen zij de soldaten met de revolver in de vuist op als een slagersknecht zijn ossen, achter het front zwelgen zij in liederlijke drinkgelagen; zij zijn de geestdriftige, bloeddorstige voorstanders van den oorlog, bureaucraten en beulen. Ik neem aan, dat ook voor het ontstaan van dit type de werkelijkheid voor een deel aansprakelijk is, maar niettemin lijkt het mij van belang, dat eindelijk ook het oorlogsdocument van den onbekenden officier geschreven wordt. Ik heb geen enkele reden om den officier in een gunstiger licht te willen zien dan de waarheid toestaat; ik heb geen enkele reden den soldaat af te vallen; maar ten allen tijde is er reden waarheid te vergen. Het is niet aan te nemen (waarom? was het front ooit, na den eersten, den tweeden dag voor iemand anders dan een hel?) dat de officier in mindere mate lichamelijk en psychisch slachtoffer van den oorlog is geweest dan de poilu. Er is weinig aanleiding tot helden- en martelaarsvereering van soldaat en officier beiden. Ik wil hier het pathetische begrip held niet ontleden, het is een gecompliceerd verschijnsel, samengesteld uit impulsen van zeer verschillend gehalte, waaronder wat men noemt de edele drijfveeren een kleine plaats innemen. Dapperheid, dierlijkheid en zelfopoffering waren gelijkelijk blinde krachten. Ik neem aan, dat de officier in dapperheid, kameraadschap en in | |
[pagina 188]
| |
rampzalige verbeestelijking voor den soldaat niet onderdeed. Zijn taak, die alleen daarin van den soldatenplicht verschilde, dat hij wat representatiever en principieeler den oorlog had te dienen, was een even onvermijdelijke factor in den oorlog als de stomme onderwerping der manschappen, zijn rol was slechts ondankbaarder en gaf minder grif aanleiding tot martelaarsvereering, omdat zijn passieve machteloosheid, zijn naamlooze pionnenrol minder klaarblijkelijk vaststond. De schets van den Over-winnaar in Latzko's boek, den generaal, den egoïst, die den hemel dankt, dat het nog oorlog is, is met zeer weinig begrip en een scheeve, naïeve psychologie geschreven. Een boek over de mentaliteit van den generaal tijdens den oorlog zou er ongetwijfeld totaal anders uit moeten zien dan deze oppervlakkige en ridicule caricatuur van het gedecoreerde kapitalistische ondier, deze door verbittering begrijpelijkerwijze misvormde voorstelling, die vooral een gevolg is van gebrekkig inzicht in de diepere en fataler oorzaken van een massaramp als een oorlog, waarvan de verklaring en dientengevolge de verhindering helaas niet zoo eenvoudig is als de naïeve pacifist gelooft. De verontwaardiging van den schrijver roept echter ook voorstellingen op, die het overdenken waard zijn; zijn verbitterde teleurstelling vooral over de houding der vrouwen bij het uitbreken van den oorlog, bij het vertrek der soldaten, zijn schamper verdriet dat ‘zij zich kranig hielden’, dat zij hen lieten gaan, dat zij hen wegzonden met haar wreede vereering en haar rozen in plaats van zich aan hen vast te klemmen en hen met haar lijf en haar liefde te weer- | |
[pagina 189]
| |
houden. Het aangrijpendst is dit boek, waar de oorlog, in zijn geheel een onbesefbare, in zijn gruwelijkheid door geen menschelijken geest omvaambare massagebeurtenis, zich, evenals bij Remarque, samentrekt tot persoonlijk lijden, waar de oorlog in de oogen van den landstormkapitein Marschner samenkrimpt tot de armzalige persoon van den behanger met dat roodlokkige meisje op zijn arm bij het afscheid, enkele dagen later door hem teruggezien in het visioen van een gekromd lijk, dat een kind in de armen hield. Het werk van Latzko is een vrij zwak boek, geschreven door iemand die het schrijverschap en zichzelf niet ten volle meester is, maar juist daardoor is het zulk een rauwe jammerklacht. |
|