Fausten en faunen
(1930)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekendBeschouwingen over boeken en menschen
[pagina 171]
| |
Kantteekening.Van elke literatuur, die wij meer dan oppervlakkig leeren kennen, vormen wij ons onwillekeurrig, met verwaarloozing van talrijke détails en nuanceeringen, een totaalbeeld, dat voor ons allengs den geest van die literatuur gaat vertegenwoordigen en belichamen. Van de Engelsche literatuur vormt zich aldus het beeld van een ongemeene klaarheid, die, als ze niet door een daarmee samengaande koelheid ironisch of sarcastisch is verscherpt, bijna bovennatuurlijk helder wordt, van een seraphijnsche luciditeit, als gelijkelijk het werk van Shakespeare, Blake, Shelley, Keats, Rosetti en Browning doorlicht. Men kan zich de Engelsche literatuur voorstellen als een tuin, te regelmatig en fraai soms aangelegd, maar vaker van een paradijslijke pracht. Van de Russische literatuur daarentegen dringt zich het beeld op van een dompig moeras, waaruit een wanhopige hand wegzinkend om redding smeekt. De Russische letterkunde geeft een indruk van troebelheid en verwildering, van angst en bezetenheid, van demonische driften, woeste zelfbeschuldiging, verlamde gelatenheid, van een soms nog wrokkenden deemoed of een volslagen en hysterische zelfverwerping. Er schrijdt door de Russische literatuur een eindelooze, deerniswekkende processie van verwordenen en verworpenen, van gevallenen en verdoolden, verlorenen en vervloekten. En soms rijzen plotseling deze tragische gestalten uit hun schuld en ellende op, en verheffen zich tot een profetische, | |
[pagina 172]
| |
maar daar zij bijna onmiddellijk weer instort, als het ware epileptische grootheid. Het Russische milieu der boeren en arme burgers, zooals wij het uit de werken van Gorki leeren kennen, is rommelig en roezig, benauwd en beklemmend en even verward en verwilderd als de Russische ziel. Het Russische erf doet denken aan een schilderij van Jan Steen, maar zonder dien plompen en zwierigen levenslust, zonder die uitbundige boertigheid, ontdaan van die ruige gemoedelijkheid der Hollandsche en Vlaamsche boerentafereelen, een kermis zonder vreugde. Gorki is een meester in het schilderen van die vreugdelooze erven, met de rommeligheid van het bedrijf en de roezigheid van het volk erover heen, waar de mestvaalt en de zeden om strijd stinken. Hij is een meester in de beschrijving der uiterlijk en innerlijk vervuilden, der diepstgevallenen, der ellendigen en schaamteloozen, in het blootleggen der afzichtelijke zweren, waardoor het Russische leven gezwollen en geschonden is. Het beeld van die verliederlijkte, verloopen en verzopen stakkers jaagt rillend het besef door ons heen van het hartverscheurend verschil tusschen menschen en menschen, tusschen wie het ondanks leed en tegenslag en zorgen aan den lijve toch maar goed hebben, en hen die er zoo van God verlaten bekaaid zijn afgekomen. Want het mag zijn, dat de moderne mensch met zijn verterend, wegvretend zenuwleven een hel in zijn binnenste doorleeft, maar schurft en lompen, en geen dak en geen eten voor je verloopen lijf is erger. Dit uitvaagsel, zij zijn niet minder dan wij, maar zij zijn er zóó onherstelbaar slechter aan toe, dat wel- | |
[pagina 173]
| |
licht een dieper erbarmen dan alle machtelooze pogingen tot lotsverbetering de Hand zou bezielen, die deze ellendigen wegvaagde van de wereld, de Regen, ‘onherroepelijk besloten alle ontuig van deze ongelukkige, afgejammerde aarde weg te spoelen.’ Het is, of er uit de gezonken Russische wereld van Gorki's boeken benauwende en verstikkende moerasdampen opstijgen, en tusschen die dampen zweven als vreemde en onheilspellende natuurverschijnselen de groene, flakkerende dwaallichten zijner gruwzame visioenen. Maar juist deze schrijver blijkt te gelooven, dat er eens boven die dompige en drabbige moerassen der menschelijke verwording een helder, wit licht als een vertroostende ster zal oprijzen. |
|