Fausten en faunen
(1930)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekendBeschouwingen over boeken en menschen
[pagina 169]
| |
De dwaas.Deze bundel parabels bevat een reeks allegorische aanteekeningen over het leven van een weerspannigen geest. De dwaas is een der afzijdigen in de wereld, die zich in de orde en regelmaat van het gangbare denken en doen niet schikt, zich in de maatschappelijke en geestelijke registratie niet liet inlijven, de spelregels van de organisatie, die leven heet, nooit heeft willen of kunnen leeren. De dwazen, dat zijn de hardnekkigen onder ons, die zich niet mee laten drijven maar stroomopwaarts roeien, het zijn de ontdekkingsreizigers en waaghalzen van den geest, de onbehuisden en mislukten, de tegenstrijdigen en ontevredenen, de zoekers der nieuwe vormen, deserteurs en dienstweigeraars, ongeneeslijke droomers en verstokte zwervers, de outsiders te goed voor deze wereld, de outcasts onbruikbaar in de goede orde der maatschappij, zij die niet passen en die niet zijn te plooien, zij die niet deugen en zij die het met de deugd te nauw nemen, de paria's en de profeten, de wijzen, de heilanden. Don Quichote en Prins Myschkin, allen die zich bij den gang van zaken, bij 's werelds onveranderlijken loop niet konden neerleggen, allen wier leven met geen mogelijkheid te confectionneeren of te perfectionneeren was. Dit boekje geeft de ideeën van een denker, die er niet in slaagde de wereld kant en klaar te kennen, voor het leven een sluitend systeem te vinden, waarmee men in dit kansspel altijd wint, maar die verliezen bleef, voor raadselen bleef staan en zich door duizend tegenstrijdigheden doorkruist zag. Zoo- | |
[pagina 170]
| |
doende zou dit boekje voor hen, die zich nog zoo gelukkig prijzen met het leven niet geheel overweg te kunnen, een begeerlijk bezit zijn, als maar deze korte parabels scherper geschreven waren, spottender en smartelijker, verrassender en paradoxaler. Nu bevat het wel wat curieuse en tegendraadsche levenswijsheid, maar het striemt niet en het is gemakkelijk te beamen. Het moest harder zijn, bitterder en bitser, roekeloozer en zorgeloozer, zooals de wijsheid der kinderen en dronkaards is. De fantasieën zijn meestal te glad berekend en te goed gepolijst, de stijl is te conventioneel profetisch en naar bijbelsche voorbeelden geschoold. Maar er zijn verrassende momenten in, en hier en daar dwingende karakteristieken als van den philantroop die doode visschen opraapte en ze teeder weer in het water wierp, den idealist die schuim verzamelde en het opborg in een albasten schaal, den puritein die zijn gelaat in het zand verborg. Prachtig is aan het slot de aanroeping van den god der verloren zielen die zelf onder de goden verloren is. Het is de noodkreet van een, die geen vrede kan hebben met deze wereld van volmaakte uitnemendheid, waar ‘alle dingen met voorbedacht worden ontvangen, met nauwkeurigheid gevoed, door wetten geregeerd, door de rede gericht en daarna gedood en begraven op voorgeschreven wijze’, de klacht van den redeloozen wijze, die uit duizend raadselen geen uitkomst kent, maar ‘een groen zaad is van ongestilden hartstocht, een dwaze storm die het oosten zoekt noch het westen, een verdwaasd gedeelte van een verbrande planeet.’ |
|