Fausten en faunen
(1930)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekendBeschouwingen over boeken en menschen
[pagina 138]
| |
Carla van Ommen, Wennie en Victor.Boeken, die niet het minste belang hebben voor de litteratuur, vinden niettemin doorgaans nog wel geregelden afvoer naar de leesgezelschappen. In die omstandigheid ligt het bestaansrecht van het waardelooze verhaal en er is dus niets tegen, dat de industrie, die verbreiding van dat artikel beoogt, in stand wordt gehouden. Zoo lang er vraag naar een artikel is, moet het ook worden geleverd, en er zullen dus wel altijd schrijfsters blijven, bij wie men deze waar betrekken kan. Dergelijke lectuur is in de wereld even onontbeerlijk als krakelingen en fondants. Men moet echter in het oog houden, dat de vervaardiging van zulke lectuur slechts een zeer in de verte aan de litteratuur verwant bedrijf is. Zij verhoudt zich er toe als krakelingen tot brood, als fondant tot vleesch. Zulke lectuur staat tot de litteratuur in even verwijderd verband als boekbinderijen en papierfabrieken. Eerst nadat men dit heeft vastgesteld, kan men tot een dergelijke productie concessie verleenen. Er zijn schrijfsters als warenhuizen; een bepaald goedkoop product kan men er in groote hoeveelheden betrekken. Een dergelijk warenhuis is Courths-Mahler. Dezelfde producten worden echter ook in kleiner voorraden geleverd. Tot dezen kleinen winkelstand behooren een groot aantal schrijfsters in ons land. Zij leveren uniforme verhalen in uniforme taal onder uniforme titels. De snit ervan is onberispelijk en zij lijken op elkaar als de wassen gelaten | |
[pagina 139]
| |
van etalagepoppen. De dames in dat soort verhalen zeggen ‘j'étouffe’, als het heet is, maar overigens gebeurt er alles op tijd. Eer de lezer, de lezeres vooral, ongeduldig wordt, zijn de hoofdpersonen bereids op elkaar verliefd. Zij heeten in zulk een boek volkomen terecht Wendela en Victor. Niet Hermann en Dorothea, niet Paul en Virginie, maar gemoedelijk en modernweg Wennie en Vic. Een kleine driehonderd bladzijden achtereen hebben de Wennies en Vics van al zulke boeken moeilijkheden te overwinnen, alvorens zij gezamenlijk en gelijktijdig het slot bereiken. Langdurig worden wij in het onzekere gelaten, omtrent een afloop, waarover niet de minste twijfel bestaat. Want men kan van een welopgevoed schrijfster, die weet wat de lezers toekomst, niet verwachten, dat een Wennie en een Vic aan het eind van een boek uiteengaan. Dus gaan zij in den loop van het boek uit elkaar, een schijnbeweging uiteraard. Het gemouvementeerde gedeelte van het verhaal bestaat dan uit opgewonden uitroepen, kreten van smart en zuchten van verlangen afgewisseld door gesmoord fluisteren. Reeds aan het eind van het eerste hoofdstuk draagt de eerste schemering van wat de titel Wennie en Victor belooft. Achtergrond: een lichtend verschiet, bergen en een wijde klaarheid. In het tweede hoofdstuk begeleiden de Victors de Wendela's naar, subsidiair op de piano, waarop dezen uit hoofde van haar naam, haar rol in het verhaal en haar verplichtingen tegenover de lezeres gevoelig en met temperament spelen. Kort daarop droomen de Wendela's van plechtige trouwgeloften bij den heiligen glans der kaarsen van een Kerstboom, en de Victors zeggen dan | |
[pagina 140]
| |
vele malen teer: lieveling. Tot zoover pleegt alles goed te gaan maar omstreeks dat tijdstip komt er iets tusschen. In dit geval kuiperijen in zaken, waarbij Victor door misplaatste eerzucht (eenvoud is immers het kenmerk van het ware; Victor toch!) tegenvalt. Kortom er groeit het onontbeerlijke conflict. Maar wij, schrijfster en lezeres, wij weten het wel, laat Victor en Wennie maar lijden, wij zijn het allang eens, dat het straks wel weer in orde komt. Niets kan ons daaromtrent verontrusten, geen tusschen- en overspelletjes van de Victors, geen sociaal werk der gedesillusioneerde Wennies; alles komt terecht (merkwaardig hoevele spreekwoorden op zulk een verhaal toepasselijk zijn). Al dwaalt ook Victor ver weg, tot naar Amerika, de schrijfster heeft hem nog steeds (maar dat weet hij niet) aan een onzichtbaar koordje, en de posterijen, mede in het complot, bestellen brieven ook over den oceaan. Liefde moet moeilijkheden overwinnen, dat is de grondwet van ieder romannetje. Ondeugden leert men met schade en schande af. Boekenliefde overwint alles, eer de driehonderd bladzijden voltallig zijn. Held en heldin, schrijfster en lezeres bereiken ademloos het gelukzalig eindpunt. Opnieuw staan alle Wendela's en alle Victors voor die wijde klaarheid van licht (U weet nog wel, van de eerste wandeling!). Vijftig jaar geleden werden er zulke boeken geschreven en over vijftig jaar zullen ze nog geschreven worden. Slechts zal men er dan wellicht in geslaagd zijn deze industrie te bevorderen en te vereenvoudigen door machinale vervaardiging. Reeds in onzen tijd is iemand als Wallace er in geslaagd | |
[pagina 141]
| |
een soort van lectuurfabriek te stichten. Daar zit toekomst in. Op het continent ware er iets te verwachten van een concern Courths-Mahler - Lucie Delarue - Jeanne Reyneke van Stuwe. Maar in elk geval geen firmanamen. Een naamlooze vennootschap is doelmatiger en minder compromitteerend. |
|