Fausten en faunen
(1930)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekendBeschouwingen over boeken en menschen
[pagina 135]
| |
Zondag.Anderen zullen denkelijk van dit boek houden en het mooi vinden. Ik wil buigzaam zijn en billijk, en met deze critiek geen spelbreker wezen. Het is stellig een goed en nuttig, voor velen waarschijnlijk een rijk boek, dat de stichting en wijding zal kunnen geven, die het bedoelt. Het bevat vroomheid en levenswijsheid, in korte stichtelijke stukjes, meestal met een illustratief exempel. Hoevele dergelijke werkjes zijn er in ons land! Het is het oud-Hollandsche tractaatje, herleefd, vernieuwd. Deze verzameling korte, stichtelijke schetsen vormt in vele variaties een eenvoudige verdediging Gods. In alle levensuitingen, in elke levenservaring speurt de schrijfster naar en vindt zij het Koninkrijk Gods. En daarvan wil zij getuigen, op de wijze ongeveer der moderne prediking, naar aanleiding van simpele voorvallen, kleine ontmoetingen, figuren en passages uit boeken. Een kleine wending, een gevoelige, ietwat behendige toepassing symboliseert die alle telkens tot parabelen van het licht in de wereld, het onvergankelijk goede, het verborgen eeuwige. Soms treffend, soms gezocht, altijd vol overtuiging en onwankelbaar optimisme. De schrijfster en haar talrijke lezers moeten het mij maar vergeven, dat het mij tenslotte toch te vriendelijk en te braaf is. In mijn oogen is het leven anders, laat ons elkaar daarvan geen verwijt maken. Dit zorgvuldig ordenen van 's levens licht en schaduw, goed en kwaad, dit geduldig en gedwee uit- | |
[pagina 136]
| |
kienen van al het voor en tegen in de wereld, komt mij onherroepelijk voor als een uiterst goed bedoelde, maar naïeve inmenging in 's levens duizendvoudig, onverklaarbaar, onverbiddelijk en voor geen toepassing of beoordeeling vatbaar, mysterieus bestel. De schrijfster getuigt vóór trouw, levensdurf, waarheid, menschenliefde, onbaatzuchtigheid, natuurliefde, vertrouwen, tegen ontrouw, halfheid, onwaarheid, egoïsme. Vóór het verhevene en tegen het platte, vóór zonnestralen en vogels, tegen kroegen en cocktails, vóór pic-nics en madeliefjes, tegen shimmy en jazz, vóór gezonde vroolijkheid en tegen straffe vermaken, vóór edele liefde, tegen flirt, vóór het zachte oordeel, vóór den balk en tegen den splinter, vóór al het ware, schoone en goede. Zij wil op al het goede wijzen, dat te licht wordt vergeten, en zij heeft niet eens ongelijk. En toch ontstemt mij dit alles, want kan men dit werkelijk zoo zorgvuldig uit elkaar houden, moeten wij altijd ziften en zeven? Moeten wij God altijd tusschen de bloemen zoeken en had de dichter ongelijk, die Hem in de bodega vond? Dit boek is beter dan vele andere in dit genre, maar men wordt eindelijk moe van al de stichting, wijding en prediking in ons land. Er wordt nergens zooveel getuigd als bij ons. Zelfs een socialistische redevoering is hier nog een preek in een ander gamma, en de Dageraadsloochenaar is zelf een omgekeerde dominee. De stichting gaat hier van den kansel tot den scheurkalender. Dit is niet kleineerend, alleen typeerend bedoeld. Velen verlangen het zoo en waarschijnlijk sticht het veel goed. Men zal wel altijd hoofdschuddend en goedhartig beredderend de menschheid willen verbeteren door haar goed toe | |
[pagina 137]
| |
te spreken. Ze is daar trouwens gaarne van gediend. Als alle kinderen zijn ook wij er gevoelig voor, dat men op ons gemoed werkt. Maar getuigen werkt op den duur irriteerend, op sommigen althans. Het leven getuigt voor en tegen zichzelf. Ik houd van het leven, dat zijn eigenzinniggen weg gaat, daarbij verrukkend en deerniswekkend prachtig is. Men moet er niet aan tornen, niet teveel aan schikken en plooien, gladstrijken en pluizen, stichten en vermanen. De wereld is een oud, verworden, verward maar weergaloos interessant ding. Men moet een oude, antieke vaas niet schoon schrobben en schuren, ze is zoo verrukkend vuil. Ik wil de wereld zien als een schilderij van Jan Steen. Wat een rommel, maar wat een prachtige rommel! De hemel verhoede de hand, die daarin orde wil scheppen. Zelf moet men temidden daarvan sterk leven. Niet versoberen en verschralen. Evenmin en vooral niet vertroebelen en bezoedelen. Niet de strakke pasmaat van moraal en principe, niet de gemakkelijke pasmunt van voorwendsels en leugens. Forsch en eerlijk moet men leven, in breede lijnen. Ik zie de wereld aan en vindt haar prachtig. Tragisch. Verworpen en verheven. De zon schijnt en het regent over goeden en boozen, en elk getuigenis wordt uitgewischt. Ook dit. |
|