Fausten en faunen
(1930)–N.A. Donkersloot– Auteursrecht onbekendBeschouwingen over boeken en menschen
[pagina 131]
| |
A.L. Constandse, De schande.De heer Constandse is van meening, dat onze samenleving ondeugdelijk ingericht is en op verkeerde grondslagen berust, en hij brengt daarover het een en ander, soms de overdenking waard, in het midden, maar bedient zich daartoe ongelukkigerwijze van den romanvorm, in het bijzonder van zijn hoofdpersoon Bas. Het boek noodigt uit om over het hoofd van dezen Bas heen met den schrijver te gaan debatteeren over een aantal eeuwige of urgente problemen: God, christendom, socialisme, opvoedingsgestichten, strafstelsel, de wet tegen abortus. Maar dat is niet de taak van den criticus. Wat hem te doen staat is Bas uit het debat te redden en zich af te vragen, of hij een werkelijk levend mensch is of een ideeën-automaat. Het laatste blijkt waar. Tendenzschrijvers zijn bemoeiziek. Zij laten hun romanfiguren geen rust, laten hen niet hun eigen gang gaan, hun eigen leven, maar zitten hen overal achterna met hun theorieën, drijven hen in een bepaalde richting en gebruiken hen als de loopjongens hunner denkbeelden. Bas heeft daar zwaar onder te lijden. Hij groeit op in een steeg, die met een conventioneel repertoir van krasse adjectieven zeer ontoereikend geschilderd wordt als een toonbeeld van klasse-ellende. De scheldende stiefmoeder past in dit kader. Bas is in die jaren een woest, ongetemd boefje, van de soort als Brusse en Querido beschreven hebben, een rauwe rakker, waarvoor men zou kunnen voelen, en voor wien | |
[pagina 132]
| |
men nog volstrekt niet vreest, dat hij later zoo diep zal gaan denken en zoo wijs redeneeren. Tot zijn achttiende jaar leeft hij in opvoedingsgestichten. Dan wordt hij gereclasseerd en in de kost gedaan bij een vromen smid, terwijl hij onder de voogdij komt van een philantropisch ingenieur, een neerbuigend en volslagen tactloos man, zooals er onder de voogden van gereclasseerde gestichtsjongens waarschijnlijk nooit een voorkomt. Door bemiddeling van een officier van het Leger des Heils komt hij daarna in het gezin van een tolstojaanschen nachtportier. Bas is intusschen een denkend mensch geworden, hij debatteert graag en blijkt reeds allerlei vreemde woorden te kennen. Op cathechisatie weet hij aardig mee te praten over ontwapening. Korten tijd later vinden wij hem reeds als voorman in een wilde staking, waarvan hij leelijk de dupe wordt. Werkloos geworden gaat hij op zoek naar zijn vader, en deze, een beklagenswaardig, afgestompt recidivist, vertelt zijn zoon zijn levensgeschiedenis in zoo welgekozen woorden, dat zijn relaas als een pamflet tegen de huidige maatschappij kan dienen. Bas komt er echter bovenop. Hij krijgt een baantje als chauffeur bij een, denkelijk gefortuneerden, dominee. Voor den schrijver een gelukkig toeval, want als Bas bij een nuchter zakenman in dienst was gekomen, zou er veel minder gelegenheid zijn geweest voor debat en gedachtenwisseling. Het is een zeer radicale dominee, en Bas' scherpe kijk ontdekt nog eer dan dominee zelf, dat deze eigenlijk in geen kerk thuishoort. Hij preekt over het ware, oorspronkelijke christendom, dat de kerk verloochend heeft. Na een dezer preeken vangt Bas bij de kerk- | |
[pagina 133]
| |
deur een wel wat onwaarschijnlijk aantal kant noch wal rakende opmerkingen op van het huiswaarts keerend gehoor. Een korten tijd van voorspoed maakt Bas door. Zijn innige liefde voor Greta, de werkster van den dominee, maakt hem gelukkig. Ik twijfel er niet aan of een gereclasseerd chauffeur en een werkster kunnen in een sterrennacht de diepste ontroeringen der liefde beleven, maar het bevreemdt mij, wanneer zij hun gevoelens zoo treffend onder woorden kunnen brengen. ‘Zoo mooi kan de wereld zijn....’ ‘Mijn heele wereld is in jou.’ Het geluk is echter voor Bas niet weggelegd. Bij een hongerrelletje gaat hij voorop, de oude drift gist in hem en hij ranselt een agent af. Wegens plundering en mishandeling krijgt hij drie jaar. Greta laat hem in den steek. Bas blijft in de ellende. Of het op politieposten gebruik is te schelden, trappen en knijpen weet ik niet, maar deze agenten zijn uiterst onwaarschijnlijke brute ‘huurlingen’. Ook wil de schrijver ons doen gelooven, dat onze rechtspraak in handen van bête en hartelooze idioten berust. Natuurlijk is het een klassejustitie, een begrip, dat hier te lande wel zoo goed als geheel en al fictief moet zijn. Het celstelsel zou ik niet graag verdedigen, maar de schrijver had beter gedaan het niet nog erger voor te stellen dan het is. Waarheid is het eerste noodige! Het boek eindigt met Bas' droevigen zelfmoord, en zelfs de gevangenisdokter, die den dood constateert, is een gevoellooze hond in een bontjas. Ik denk, dat de schrijver een verbitterd mensch is, die de dingen niet meer kan zien zooals ze zijn. Voortdurend | |
[pagina 134]
| |
werkt hij met grove effecten en contrasten. Ik vraag mij met verbazing af, of men dit alles in socialistische kringen werkelijk voor goede munt opneemt. Ik zal in dat geval wel onder de verdenking van klassecritiek komen. Toch is de politieke overtuiging van een schrijver mij volmaakt onverschillig, als hij maar een goed boek schrijft. Het eenige, dat de auteur mij verwijten kan, is, dat het leven mij te lief is om rustig aan te zien, dat aan de waarheid daarvan wordt te kort gedaan. |
|