ziel zoo helder doorschijnend in het blauwe water der woorden zichtbaar geweest.
Zijn levenlang heeft Gorter om het hoogste gedongen, dat uit de laagten van het leven voor den sterveling bereikbaar is. De hoogste schoonheid zocht hij, de hoogste waarheid en wijsheid, het hoogste menschengeluk.
Zijn sentivisme, spinozisme en communisme zijn verschillende uitingen van denzelfden edelsten, onverzadiglijken drang naar het Absolute. Om dit voorbeeld van een leven zonder voorbehoud, een poëzie zonder codex, een levenslang gevecht om het Absolute, eeren wij den dichter als onzen Meester.
En eindelijk, met teederheid gedenken wij hem als den blonden metgezel van onze eigen jeugd, want er is wel niemand onder ons, die niet als jongen in Mei voor het eerst volkomen de verrukkingen der poëzie zag geopenbaard. Ieder van ons heeft zich eens in die wijde schoonheid van Mei gestort als een jong, sterk zwemmer in een zonnig meer. Herman Gorter was en zal nog lang wezen de patroon der jonge dichters in de eerste jaren van overmoed en geestdrift. Ook later nog zal een stille, blijde knaap: Gorter, zeggen als een wachtwoord voor zijn nieuw geluk. Temeer schokt ons daarom dit heengaan, daar zijn naam ons altijd aan jeugd en leven heeft doen denken. En nu hij ons heeft verlaten, bekruipt ons de stille vrees, dat wij hem niet genoeg geëerd hebben. Wij hadden hem zoo lief, maar hebben wij onze liefde niet teveel verzwegen? In het leed om den dood van die beide grooten, onze Meesters Leopold en Gorter, mengt zich nu een gevoel van schuld. Leopold heeft nog onze