Johannes Immerzeel junior (1776-1841)
(1992)–B.P.M. Dongelmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
X BesluitUit de biografische schets van Immerzeel komt naar voren dat hij op verschillende manieren deel nam aan het maatschappelijk leven in zijn tijd, waarbij hij liefdadigheid paarde aan zakelijkheid en zijn culturele belangstelling voor de stad waarin hij woonde, combineerde met zijn werk als uitgever. Arbeidzaamheid en zakelijkheid, alsook vasthoudendheid en het vermogen tot het nemen van initiatieven zijn eigenschappen die we zowel in zijn persoonlijke leven als in zijn optreden als uitgever-boekhandelaar zijn tegengekomen. Het is de vraag of het uitsluitend zakelijke motieven zijn geweest die in 1804 hebben geleid tot het oprichten van een uitgeverij-boekhandel in Den Haag. Immerzeels voorzichtige stappen in dezen zouden er op kunnen wijzen, dat hij eerder uit liefhebberij is begonnen. Tenslotte was een inkomen van f 1.800,00 per jaar in die tijd ruim voldoende om van te kunnen leven.Ga naar eind1 Eenmaal uitgever moet hij terdege beseft hebben, dat contacten in allerlei maatschappelijke verbanden zoals dicht- en letterkundige genootschappen, de vrijmetselarij en de plaatselijke gilden onmisbaar waren om op den duur als professioneel uitgever te kunnen functioneren. Die contacten zal hij bewust hebben gezocht. Het is opmerkelijk dat één van Immerzeels vroegste initiatieven, de oprichting samen met zijn compagnon Kesteloot van een magazijn met Franse juridische werken, door een aantal confraters met lede ogen wordt aangezien. De stichting van het filiaal in Amsterdam heeft ongetwijfeld de lokale concurrentieverhoudingen duchtig beïnvloed en kwaad bloed gezet. Zijn bankroet wordt toegejuicht en door het provisionele gildebestuur als motief gebruikt hem te ‘supprimeren’. In 1811 was een faillissement geen zeldzaamheid. In economisch opzicht vormden de jaren 1810 en 1811 een dieptepunt en waren faillissementen aan de orde van de dag. Vanuit Parijs schreef de minister van Binnenlandse Zaken Montavilet aan de presidenten en rechters van de Rechtbanken van Koophandel: Messieurs, les faillites sont pour le commerce une plaie dont le Gouvernement doit connaître l'étendue et sonder la profondeur, pour y appliquer les remèdes convenables.Ga naar eind2 | |
[pagina 272]
| |
In het departement van de Zuiderzee, waaronder ook Amsterdam ressorteerde, waren op 28 januari 1811 de drukkers en boekverkopers Mozes Cohen Belinfante en Jacob Belinfante gefailleerd; op 9 februari volgde boekhandelaar Anthonie Mens Jansz.Ga naar eind3 Alleen al in Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht samen beliep het aantal faillissementen in 1810 225.Ga naar eind4 De zwaarte van dit faillissement ten opzichte van dat in vergelijkbare bedrijven is bij gebrek aan studies niet vast te stellen. Ook het bepalen van de verhouding van dit faillissement tot dat in andere bedrijfstakken is moeilijk. Economisch gezien vertegenwoordigen boeken een andere waarde dan suiker, meekrap, lijnolie of graan. Bedrukt papier kan niet ‘goedkoper’ worden opgeruimd of van de hand worden gedaan teneinde het verlies beperkt te houden. Het heeft nauwelijks meer waarde dan als pakpapier voor kaas en vis. Niettemin kunnen we er zeker van zijn dat de bedragen die in de balans van de boedel van de firma Immerzeel en Co. staan genoemd geen kleinigheden waren. Het tekort van ruim f 30.000,00 moet ook anno 1811 een fors bedrag geweest zijn.Ga naar eind5 Het feit dat de schulden van firma Immerzeel en Co. zo hoog konden oplopen, hangt voor een deel samen met de wijze waarop het internationale betalingsverkeer verliep. Het endosseren van wissels via verschillende tussenpersonen en de lange termijn tussen het afgeven van een wissel en de feitelijke betaling ervan in klinkende muntGa naar eind6 gaf kwaadwillenden, met name in het zaken doen met het buitenland, de mogelijkheid geruime tijd met andermans geld handel te drijven. Het lijdt geen twijfel dat Kesteloot al dan niet in samenspraak met enkele leden van de familie Nolet op een dubieuze wijze van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Grootscheepse inkopen bij een stagnerende markt hebben de firma de das omgedaan. Met name bij de overheidsdiensten, waarvan de firma met haar specifieke assortiment in hoge mate afhankelijk was, was het budget steeds krapper geworden. Van een dalende afzet in Nederland bij de reguliere uitgaven is nauwelijks sprake. De oplagen blijven in elk geval constant.Ga naar eind7 Wanneer we constateren dat het aantal opgelegde exemplaren nagenoeg hetzelfde bleef, kunnen we ons afvragen of de recessie ook die groepen heeft beroerd die vanouds de vaste afnemers van boeken waren. Het kopen van boeken was ook in die tijd nog een zaak van de ‘happy few’.
In hoofdstuk VI zijn de transacties tussen Immerzeel en een aantal van zijn Nederlandse relaties uitvoerig aan bod gekomen. | |
[pagina 273]
| |
Dat Immerzeel direct of indirect met Franse en Duitse boekverkopers handel dreef is in het beschikbare materiaal slechts incidenteel aan te wijzen. Het ‘Boekverkopersboek 1806’ vermeldt alleen de naam van de Parijse zakenrelatie C.Fr. Cramer. Tot aan het faillissement zijn de directe relaties met enkele Franse handelshuizen duidelijk aanwijsbaar. Het contract met de Parijse firma Bossanges & Cies. is er een sprekend voorbeeld van. De lijst van preferente schuldeisers bij het faillissement geeft, behalve de naam van de gebroeders Clament, nog die van de Parijse huizen Lefuel, Renouard en P. Didot. Na 1811 zijn de contacten met Duitsland en Frankrijk slechts bij uitzondering aanwijsbaar. Van directe connecties met Engelse boekverkopers heb ik geen sporen gevonden. Dat de relatie met Nederlands-Indië anno 1819 zich in structurele zin heeft ontwikkeld, blijkt nergens. De exploratie van boekverkopersarchieven staat nog in de kinderschoenen. Bij verdere analyse van boekverkopersboeken kunnen de verhoudingen tussen boekverkopers-uitgevers inzake bijv. kapitaalbezit, omzet en fondsontwikkeling beter in kaart gebracht worden. Analyse van boekverkopersboeken in samenhang met contemporaine particulierboeken, liefst van dezelfde firma, belooft de meeste resultaten op te leveren inzake vragen naar distributie en consumptie van het boek. Hier moest de vraag onbeantwoord blijven bij welke kopers de goedkopere klein-octavo edities precies terecht zijn gekomen. Bereikte Immerzeel er nieuwe minder draagkrachtige kopers mee of werden ze gekocht door de gewone klantenkring? Staat Immerzeel m.a.w. aan het begin van een kleine leesrevolutie of heeft de grotere verspreiding zich eerder in de breedte dan in de diepte van de sociale pyramide afgespeeld? De confrater- en klanten-boeken van Van Benthem bieden de mogelijkheid op deze vraag een voorlopig antwoord te krijgen. Ook de nadere analyse van prosopografische gegevens die intekenlijsten bieden (bijv. die van de klein-octavo editie van de Dicht- en prozaische werken van R. Feith of de Poëzy en Mengelpoëzy van Bilderdijk) kan ons inzicht vergroten in categorieën afnemers.
In produktie-technische zin heeft het onderzoek inzake de uitgaven van Immerzeel niet veel opgeleverd. Hoewel er over het industriële circuit wel incidenteel gegevens zijn gevonden (drukkers en illustratoren), hebben we vooral de feiten inzake de produktiekosten van afzonderlijke fondsuitgaven moeten missen. Ongetwijfeld heeft Immerzeel op dit gebied niet opvallend van de gangbare praktijk kunnen afwijken. | |
[pagina 274]
| |
De onkostenberekeningen van enkele uitgaven van Ten Brink en De Vries zijn in menig opzicht verhelderend geweest. Ze hebben antwoord gegeven op de vraag wat de belangrijkste factoren waren die de prijs van een boek bepaalden. Ook lieten ze zien hoe klein in het algemeen de oplage van een boek was en dus hoe klein het contingent kopers in die tijd moet zijn geweest. De oplage van 10.000 exemplaren van de Gedichten van Tollens is met recht tot de verbeelding gaan spreken en heeft Immerzeel beroemd gemaakt. Opmerkelijk is dat Immerzeel op het gebied van de distributie een van de weinigen geweest is die zich aanwijsbaar heeft bewogen op de Zuidnederlandse markt. De pogingen die hij heeft ondernomen in een aantal belangrijke steden vaste grond onder de voeten te krijgen, onderscheiden hem van zijn toenmalige Noordnederlandse collega's.Ga naar eind8 Dat het juist de Muzen-almanak en de klein-octavo edities waren die de grensoverschrijding hebben teweeg gebracht, hoeft op zichzelf geen verbazing te wekken. De hoogte van de oplage van deze werkjes was in belangrijke mate bepaald door de verwachting dat ze juist in Brabant en verder extra verkocht zouden worden. Een aanzienlijke toename van de kopers in Noord-Nederland werd aanvankelijk niet verwacht. Toch blijkt ook daar het enthousiasme groot. Gebleken is dat praktische overwegingen een rol hebben gespeeld bij de aanschaf van de klein-octavo edities. Het feit dat ze op reis konden worden meegenomen - buitenlandse literatuur op klein formaat fungeerde al veel langer als zodanig - moet voor veel mensen de aankoop aantrekkelijk hebben gemaakt. Voor het eerst werd Nederlandse literatuur voor op reis aangeboden. Bezitters van de groot-octavo editie legitimeerden hun aankoop van een klein-octavo editie door op het handzame reisformaat te wijzen. Dat Immerzeel met hen rekening hield, blijkt duidelijk uit het feit dat deze uitgaven in klein-octavo formaat, die normaliter op ordinair papier werden aangeboden, ook op velinpapier te koop waren. Dit was duidelijk een tegemoetkoming aan de wens van de beter gesitueerden.Ga naar eind9
Immerzeel is, behoudens zijn faillissement, een succesvol uitgever geweest. Uit diverse van zijn uitlatingen kunnen we afleiden, dat de verkoop in het algemeen niet te wensen overliet. De bedragen die hij noemt in zijn aanbod aan Suringar in 1832 geven aan, dat hij een goed renderend fonds had weten op te bouwen. Hoewel we over Immerzeels boekhandel en leesbibliotheek weinig concrete gegevens hebben, wijzen diverse passages in zijn brieven | |
[pagina 275]
| |
aan Schinkel erop, dat hij ook daarover niet te klagen had. Ook zijn kunsthandel was een goede bron van inkomsten. Alleen in de tijd van de Belgische Opstand is Immerzeel minder positief: de afzet van zijn fondsartikelen stagneert en voor nieuwe uitgaven is de tijd ongunstig. De (geschatte) opbrengst van zijn fondsveiling in 1835 geeft alle aanleiding te concluderen dat hij de laatste jaren van zijn leven een man in bonis was.
Aan het begin van dit boek heb ik gesteld, dat ik wilde proberen een bijdrage te leveren aan de geschiedenis van de boekhandel in de eerste helft van de negentiende eeuw. Als Kruseman de grote lijnen schetst van de boekhandel in Nederland tussen 1800 en 1840 en schrijft: Het eigenlijk ondernemen, het speculeren, het opzetten en uitvoeren van eigen plannen met het oog op de teekenen der tijden, zou zich wel niet lang laten wachten, maar was tot nu toe meer uitzondering dan gewoonte.Ga naar eind10dan is uit het voorafgaande wel gebleken dat Immerzeel tot die enkele uitzonderingen heeft behoord. Uit zijn hele manier van handeldrijven blijkt, dat de boekhandel en uitgeverij voor zakenlieden van het formaat van Immerzeel voldoende mogelijkheden boden. Het zijn vooral usances in de handel en bij het kopend en lezend publiek die bij de meeste van zijn confraters een rem zetten op vernieuwing en expansie. Veel boekhandelaren - dat blijkt overduidelijk uit de enquêtes uit 1816 - blijven terug verlangen naar de goede oude tijd van de gilden, waarin alles vast lag en de beroepsgroep zichzelf kon reguleren. Het is nog nauwelijks aan te geven op welke wijze de afschaffing van de gilden heeft doorgewerkt in de manier van produktie en distributie. De beschermende en egaliserende werking van het instituut gilde heeft bijv. in Amsterdam nog tot na het tijdperk van Lodewijk Napoleon kunnen voortduren. Het is evenwel de vraag of de vlucht die de firma Immerzeel en Comp. in de jaren 1808-1810 heeft genomen, had kunnen plaatsvinden, als de macht en invloed van de gilden nog even sterk was geweest als voor de wettelijke afschaffing. Het zou zelfs kunnen zijn dat juist door de afschaffing van gilden initiatieven zoals Immerzeel die ontplooide, gestimuleerd werden. Het verwerven van steun voor deze initiatieven via intekening kon daarbij voor de nodige garanties zorgen. | |
[pagina 276]
| |
De indruk bestaat dat het fenomeen ‘intekening’, dat ook in de eeuwen daarvoor al voorkwam, vooral in de jaren na 1815 langzamerhand een grote vlucht is gaan nemen. Een nadere kwantitatieve analyse op basis van bijv. kranteadvertenties zal moeten uitwijzen of de toename die we bij Immerzeel hebben geconstateerd een meer algemeen karakter heeft, of dat juist Immerzeel in dit opzicht de toon heeft gezet. In veel opzichten ging Immerzeel niet anders te werk dan zijn collega's - tijdgenoten en die van vroeger tijden. Er bestond ook in Nederland een hechte traditie in de wijze van produceren en distribueren.Ga naar eind11 Op momenten dat Immerzeel deze traditie doorbreekt, valt hij op, zowel in de persoonlijke sfeer als in zijn hoedanigheid van uitgever-boekverkoper. Sprekend over de weinig florissante boekhandel tussen 1815 en 1830, schrijft Kruseman, dat dit niet wil zeggen dat de boekhandel tussen 1815 en 1830 zo goed als dood was. Volstrekt niet. Er waren enkele firma's die tegen de stroom bleven oproeien en bij de namen die Kruseman dan noemt is ook die van J. Immerzeel.Ga naar eind12 In hoeverre Immerzeel met zijn fonds in zijn tijd een eigen gezicht had, kan pas na nader onderzoek van andere uitgevers worden vastgesteld. We hebben geconstateerd dat 70% van het fonds taal en letteren omvat, waarbij tegelijkertijd vaststaat, dat de voornaamste dichters van zijn tijd erin zijn vertegenwoordigd. Dat wij hem een belangrijk literair uitgever in zijn tijd mogen noemen, is een conclusie die we in elk geval kunnen trekken. Met zijn klein-octavo uitgaven doorbreekt hij een ongeschreven wet inzake de verschijningsvorm van poëzie en in die zin heeft hij een eigen stempel op de boekhandel in de jaren '20 weten te drukken. Dat hij zich bij deze uitgaven liet inspireren door buitenlandse, voornamelijk Franse voorbeelden lijdt geen twijfel. Ook zijn streven naar het uitbrengen van ‘Volledige werken’ van bijv. Feith, Helmers en van De Beer Portugael wijst duidelijk naar het buitenland.Ga naar eind13 De publikatie van zijn invloedrijke Nederlandsche muzen-almanak is een tweede initiatief waarmee hij zich in positieve zin van zijn confraters onderscheidde. Hij had er een unieke fondstitel mee. Van zijn uitgeverij-boekhandel, ‘het hoofdkwartier der Muzen’,Ga naar eind14 is in de eerste helft van de negentiende eeuw in meer dan één opzicht een stimulerende werking uitgegaan. Immerzeel was binnen zijn beroepsgroep niet zomaar een van de velen. Zonder hem zou de ontwikkeling van het boek en de boekhandel in Nederland er anders hebben uitgezien. |
|