Johannes Immerzeel junior (1776-1841)
(1992)–B.P.M. Dongelmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
I InleidingDe Duitse boekhistoricus Raabe schreef anno 1976 in zijn programmatisch te noemen artikel ‘Die Geschichte des Buchwesens’: Die Buchhandelsgeschichte ist ein sehr weitreichendes Forschungsgebiet. (...) Bei näherer Betrachtung stellt man fest, dass die Geschichte der meisten Verlage auf Grund sorgsamer Quellenstudien noch zu schreiben ist. Es fehlen entscheidende Vorarbeiten, so Kataloge der Verlagsproduktion, Sammlungen der Verlegerkorrespondenzen, Sichtungen biographisher Zeugnisse und archivalischer Unterlagen.Ga naar eind1Hebben zijn opmerkingen in eerste instantie betrekking op de situatie in Duitsland, ze zijn anno 1992 nog even actueel voor die in Nederland, zeker ten aanzien van de eerste helft van de negentiende eeuw. Voor een uitvoerige studie over een negentiende-eeuwse uitgever of boekhandelaar moeten we terug naar de negentiende eeuw zelf. J.W. Enschedé heeft in 1899 een monografie gewijd aan A.C. KrusemanGa naar eind2, R. van der Meulen heeft zich over A.W. Sijthoff gebogenGa naar eind3 en daarmee zijn we de rij van monografieën over negentiende-eeuwse uitgevers-boekverkopers voorbij. We kunnen nog wel wijzen op een aantal gedenkboeken van uitgevers of uitgeverijen en uitgeversgeslachten, maar die zijn veelal oppervlakkig, schetsmatig en anekdotisch van aard en dragen daardoor duidelijk het stempel: voor de gelegenheid geschreven.Ga naar eind4 Een gunstige uitzondering hierop vormt de monografie van Wouter Nijhoff over de Arnhemse boekverkopers en uitgevers Nijhoff. Zijn bedoeling ‘de boeken zelf te laten spreken’ maakt zijn studie tot een waardevolle bron van allerlei interessante gegevens inzake produktie, oplage, onkosten, prijzen, etc.; maar ook hij besluit zijn woord vooraf met de opmerking, dat deze arbeid op geenerlei pretentie aanspraak wil maken, maar uitsluitend werd ondernomen en uitgevoerd om aan mijn broeder en zusters, mijn en hun kinderen, iets meer mee te deelen dan zij misschien reeds wisten, omtrent de Arnhemsche boekverkopers Nijhoff van wie wij steeds met reden trotsch zijn geweest af te stammen.Ga naar eind5Naast deze publikaties bestaan er ook enkele niet-afzonderlijk uitgegeven studies met een uitgever-boekverkoper als onderwerp,Ga naar eind6 maar deze zijn sui generis slechts voorlopig en schetsmatig van karakter. | |
[pagina 14]
| |
De thans ondernomen studie beoogt door een aantal aspecten van het leven en bedrijf van Johannes Immerzeel Junior te belichten dieper in te gaan op het functioneren van een negentiende-eeuwse uitgever en zo een bijdrage te leveren tot de geschiedenis van boekhandel en uitgeverij in de eerste helft van de negentiende eeuw. Zij wil daarbij aansluiten bij de sedert een tiental jaren vigerende richting in de boekwetenschap die wordt aangeduid als ‘l'histoire du livre’ of ‘livre et société’. Deze richting huldigt de opvatting, dat het boek bestudeerd dient te worden binnen de cultuur waarin het ontstaat en waarop het op zijn beurt weer invloed uitoefent. Het boek is in deze optiek een ideeëndrager en functioneert in die hoedanigheid binnen de maatschappij waarin het verschijnt. Daarnaast is het boek als koopwaar onderhevig aan wetten van vraag en aanbod. De markt bepaalt in feite de wijze van produktie en distributie en deze markt is in veel opzichten afhankelijk van economische, politieke en sociale omstandigheden. De uitgever-boekverkoper is op deze markt de centrale figuur, waarin een reeks van intellectuele, industriële en commerciële circuits samenkomen. Vanuit en veelal deelnemend aan het intellectuele circuit selecteert hij de uit te geven teksten en draagt hij zorg voor de verbinding tussen auteur en publiek. Binnen het industriële circuit begeleidt hij de gang van het manuscript van zetten, drukken, corrigeren en innaaien of inbinden. Tenslotte komen dankzij zijn inspanningen de eenmaal geproduceerde werken via de commerciële kanalen op de meest geëigende verkoopplaatsen terecht (winkel, markten, colporteurs), krijgt hij op zijn beurt andere titels van zijn confraters voor de verkoop in commissie of voor rekening en treedt hij zelf ook als detaillist op.Ga naar eind7 Hoewel de Amerikaanse historicus R. Darnton een van de meest prominente vertegenwoordigers van deze richting is sedert zijn ‘What is the history of books’ (1982) en zijn The Business of the Enlightenment (1979), is vooral vanuit het Duitse en Franse taalgebied deze benadering tot ontwikkeling gebracht.Ga naar eind8 De verschijning van L'apparition du livre (1958) van de Franse Annales-historici Lucien Febvre en Henri-Jean Martin markeert het begin van een langzame ontwikkeling van deze benaderingswijze, die voor Frankrijk als voorlopig hoogtepunt heeft geresulteerd in de monumentale vierdelige Histoire de l'édition française, onder redactie van Henry-Jean Martin, Roger Chartier en Jean-Pierre Vivet (Paris, 1982-1986). In Duitsland doet, behalve de eerder genoemde Raabe, vooral Reinhard Wittmann met bijv. Ein Verlag und seine Geschichte, Dreihundert Jahre J.B. | |
[pagina 15]
| |
Metzler Stuttgart (Stuttgart 1982) op overtuigende wijze verslag van zo'n synthese tussen boek, boekverkopers en maatschappij.Ga naar eind9 In Groot-Britannië geldt John FeatherGa naar eind10 met zijn The provincial book trade in eighteenth-century England (Cambridge, 1985) als een belangrijke exponent van deze richting. In zijn studie krijgen vooral de distributieaspecten uitvoerige aandacht.Ga naar eind11 Ook in Nederland zijn op het gebied van de boekgeschiedenis inmiddels belangwekkende resultaten geboekt in de vorm van verschillende monografieën over zeventiende-eeuwse uitgevers en boekverkopers van o.a. Lankhorst, Hoftijzer en Alblas.Ga naar eind12 Van Selm heeft met zijn studie van boekhandelscatalogi Een menighte treffelijcke Boecken (Amsterdam, 1987) een belangrijke bijdrage geleverd aan het onderzoek naar de distributie van boeken in de zeventiende eeuw.Ga naar eind13 De negentiende eeuw is in Nederland tot nog toe onontgonnen gebied gebleven. De onderhavige studie van de boekhandel-uitgeverij van Johannes Immerzeel Junior wil een eerste bijdrage zijn aan het dichten van deze lacune. Dat de figuur van de uitgever-boekverkoper Johannes Immerzeel Junior als uitgangspunt is genomen, heeft verschillende redenen. Als uitgever van Tollens, Bilderdijk en Helmers heeft hij enkele belangrijke, zo niet de meest toonaangevende dichters van zijn tijd in zijn fonds. Daarbij komt dat hij als initiator, redacteur en uitgever van de Nederlandsche muzen-almanak meer dan twintig jaar mede bepalend is geweest voor het peil en de ontwikkeling van de Nederlandse poëzie in het algemeen. Tevens boden op voorhand de bewaard gebleven brieven en dokumenten van, aan en over hem en over zijn uitgeverij-boekhandel een voldoende basis om hem als centrale figuur in deze studie te kiezen. Exploratie van een aantal tot nu toe nog nauwelijks bestudeerde archiefbronnen inzake de vroeg-negentiende-eeuwse boekhandel en uitgeverij in het algemeen en de persoon van Immerzeel in het bijzonder heeft vervolgens nog een grote hoeveelheid aanvullend materiaal aan het licht gebracht. De brieven van en aan Immerzeel bieden de mogelijkheid op een aantal aspecten die samenhangen met het traject van auteur naar klant nader in te gaan, waarbij invloed van politiek en economie op sommige momenten duidelijk waarneembaar is. Vooral uit de brieven van auteurs als Bilderdijk, Tollens, Staring, Beets en Van der Hoop valt materiaal over het totstandkomen van diverse werken te achterhalen. Anderzijds bieden de meer zakelijke contacten met drukkers als J. Stuerman en Giunta d'Albani en illustra- | |
[pagina 16]
| |
toren als J.C. Bendorp en H.W. Caspari de mogelijkheid gegevens te vinden met betrekking tot de feitelijke produktie. Ten aanzien van de distributie vinden we behalve in de correspondenties ook veel gegevens in bijv. dokumenten met betrekking tot de overheid, prospectussen, confraterboeken en advertenties in de kranten. Niettemin kunnen niet alle facetten en alle factoren die er in theorie te onderscheiden zijn binnen wat Darnton het ‘communicatie-circuit’ noemt, in het onderzoek worden betrokken. Zo'n opzet zou voor een studie als deze om verschillende redenen te ambitieus zijn. In de eerste plaats ontbreekt op veel punten nog de noodzakelijke voorkennis. Gegevens over produktie en distributie van gedrukte teksten uit de eerste decaden van de negentiende eeuw zijn nog betrekkelijk weinig in kaart gebracht.Ga naar eind14 Voor de periode tussen 1830 en 1880 bieden de Bouwstoffen van Kruseman niet meer dan een voorlopig raamwerk. Voor de eerste helft is er nog nauwelijks - behalve via enkele incidentele data - inzicht in de voorwaarden waaronder teksten gedrukt en verspreid konden worden en hoe de winst- en verliesrekening van een uitgever er uit zou kunnen zien. Hoeveel bedroegen loon-, druk-, bind-, papier- en andere kosten? Wat moest de minimale oplage van een bepaald boek bedragen om uit de kosten te zijn? Welke formaten of lettertypen waren er voor welke teksten gebruikelijk? Welk honorarium werd er betaald, als er al betaald werd? Hoe maakte men reclame? Enz. enz. Het zijn vragen die niet of slechts met een enkel bekend voorbeeld beantwoord kunnen worden. Ook op het gebied van het onderzoek naar lezers en kopers, die binnen het totale circuit een belangrijke en veelal bepalende rol spelen, zijn pas de laatste jaren de eerste verkennende stappen gezet.Ga naar eind15 Een tweede reden die een min of meer afgerond onderzoek naar het functioneren van Immerzeel als uitgever-boekhandelaar verhindert, is het feit dat de bewaard gebleven brieven en dokumenten inzake zijn bedrijf allerminst compleet zijn. Van zijn boekhouding is maar een fractie over en ook al zijn er van de brieven aan Immerzeel enkele duizenden bewaard, het zijn juist de brieven van Immerzeel die nog slechts mondjesmaat te vinden zijn.
In dat licht gezien, kan deze studie niet meer zijn dan een eerste poging vat te krijgen op het complex van factoren waarmee een uitgever-boekverkoper in die tijd te maken had, actief en passief. Gecombineerd met een aantal reeds bekende feiten omtrent de gang van zaken binnen de boekhandel | |
[pagina 17]
| |
wordt het beeld van de produktie en distributie van het boek in de eerste helft van de negentiende eeuw scherper gesteld. De benadering geschiedt uit de optiek van de uitgever-boekverkoper, in dit geval Johannes Immerzeel Junior. Híj blijft in dit onderzoek de centrale figuur. Hoewel het belang van een studie over Immerzeel voornamelijk is gelegen in zijn activiteiten als boekhandelaar en uitgever, wordt er in het eerste deel van dit boek in een biografische schets (hoofdstuk II) ook aandacht besteed aan de meer persoonlijke aspecten van zijn leven. Het feit dat hij op verschillende manieren betrokken was bij het maatschappelijke en culturele leven van zijn tijd, kan niet los worden gezien van zijn functioneren als uitgever en boekhandelaar. Daarin vindt de biografische schets dan ook zijn rechtvaardiging. In hoofdstuk III wordt Immerzeel vervolgens getekend als zelfstandig ondernemer in Den Haag (1804-1811) en komt de stichting van de filialen in Amsterdam en Rotterdam aan de orde. In hoofdstuk IV wordt het faillissement (1811) van de firma Immerzeel en Co. beschreven. De uitvoerige bespreking ervan heeft verschillende redenen. In de eerste plaats is een dergelijke casus van een negentiende-eeuwse uitgever nog nergens anders beschreven. Daarnaast laat de beschrijving van de afwikkeling van dit faillissement iets zien van de manier waarop deze internationaal georiënteerde boekhandel in de Napoleontische tijd te werk ging. Ze biedt inzicht in de contacten met handelsrelaties, het betalingsverkeer binnen de boekhandel, de bedrijfsadministratie en de wijze waarop de financiering van het bedrijf plaatsvond. Daarnaast krijgen we informatie over de inrichting van de boekhandel en over de bedragen die er omgingen. Tenslotte wordt ook nog duidelijk dat de afwikkeling van het faillissement zoveel mogelijk binnen de eigen beroepsgroep werd afgehandeld. In het vijfde hoofdstuk volgen we Immerzeel verder als zelfstandig ondernemer: de Rotterdamse periode (1811-1826), de tweede Haagse periode (1826-1832) en de Amsterdamse tijd tot aan zijn dood komen aan bod. Een apart hoofdstuk is gewijd aan het zgn. boekverkopersboek van Immerzeel met daaraan gekoppeld een bespreking van zijn handelscontacten (hoofdstuk VI). De analyse van dit boekverkopersboek wordt gecombineerd met de bespreking van de administratie van zes van zijn confraters, voorzover Immerzeel daarin een rol speelt. De aard van deze bronnen biedt de mogelijkheid vanuit een andere invalshoek inzicht te krijgen in het functioneren van Immerzeel als boekhandelaar-uitgever. Daarnaast weerspiegelen deze bronnen de usances binnen de boekhandel, bijvoorbeeld met betrekking | |
[pagina 18]
| |
tot commissie-zending, intekeningen, premies, rabat, kortingen, afrekeningen en betalingsverkeer. In hoofdstuk VII komt vervolgens een aantal aspecten inzake de produktie en distributie van Immerzeels fonds aan bod, waarna in hoofdstuk VIII een nadere analyse van zijn uitgaven wordt gepresenteerd. De opvolging door de oudste zoon Jan Lodewijk Anthony Immerzeel en de inventaris van diens boekwinkel anno 1825 komen in hoofdstuk IX aan de orde. Tot besluit vat ik in hoofdstuk X samen wat het belang van Immerzeel en zijn bedrijf in zijn eigen tijd is geweest. In de loop van verschillende hoofdstukken komt incidenteel de receptie van Immerzeels fondsuitgaven aan de orde. Meestal zijn alleen uitlatingen in de brieven aanleiding geweest aandacht te besteden aan reacties op het verschijnen van afzonderlijke uitgaven of aan particuliere afnemers. In het tweede gedeelte van het boek zijn de verschillende bronnen, tabellen en bijlagen ondergebracht die in de hoofdstukken II-IX onderwerp van bespreking zijn geweest. De beschrijving van de fondstitels van Immerzeel neemt daarin de belangrijkste plaats in. |
|