Vande verscheyde Geslachten en Talen.
DE verscheydenheyt der Stammen, Geslachten en Talen, is in dat deel van de Wereldt immers soo groot, als in Europa, alle die van een Geslacht ofte Stam zijn, houden haer meest by malkanderen, en hebben elck een besonderen Oversten, en Regeeringe op haer manier, daer zijn oock hooger Oversten, daer de anderen onder submitteren, maer schijnen wel eer alle uyt een Geslacht ontstaen te zijn, niet licht sullen sy aen andere Geslachten Trouwen, want daer is onder haer altijdt jalousije wie de sterckste is, yder tracht oock zijn Gheslacht te vermeeren, en gelijck sy Oversten over de Geslachten, Vlecken en Plaetsen hebben, soo heeft oock yder Huys een Overste: die de Overste ende fatsoenlijckste van het selve is, heeft het gesagh ende Eminentie, en daer naer werden oock hare Rangen, hoewel sy daer altijdt niet op letten, aengestelt. Hare Spraecken en Talen zijn seer verscheyden, en soo veel van malkanderen verschillende, als Nederlandts, Fransch, Griecks en Latijn, hare Declinatien en Conjugatien reguleren haer meest naer het Griecks, want sy hebben in vominibuse en dualem en javerbis Augumenteren, mede als de Griecken, hare Spraecke tot de eene ofte andere, hierlandtsche Tale te ceduceeren is onmogelijck, sy hebben daer Reuck noch Smaek naer, eermen sich bevlijtight deselve te leeren begrijpt men daer soo veel van als ofter een hondt blaften: Eenige noemen in hare Tale de letter R niet, en andere soo dickwijls, datse schier niet een Sillabe uytbrenghen of sy komt daer in, en dese hebben buyten dat niet veel onderscheydt, konnen in veelen malkanderen verstaen, hare Talen konnen bequamelijck afghedeelt worden in vier Hooft-Talen, die hoewel weer vry wat van malkanderen verschillen, evenwel met malkanderen voort konnen te recht komen: de afdeelinge is in Mahatans, Minquaes, Siavanoo, Wappanoo, met de Manatanse meentmen die daer ontrent woonen, of op de Noort-Revier, het lange Eylandt, Newesinck, Achter toe, Etc. De Minquaas zijn, die verre te Landt-waert inne woonen, als de Maequaas, Sinnekes en diergelijcke. De Siavanoos zijn die om de Zuydt woonen: Ende de Wapanoos die Noordtoostelijck van ons legghen. Heel selden worden hare Talen wel ende perfect van de onse geleert, evenwel zijnder die de langhdurighe conversatie daer soo verre in gebracht heeft, datse alles verstaen en spreken konnen, maer als geen luyden van Studie zijnde, konnen sy het aen geen anderen leeren, of de fondamenten daer van opstellen.