| |
| |
| |
Kastelen en ambachtsherenhuizen
In de middeleeuwen en dan met name in de 13de eeuw zijn zowel op Voorne als op Putten verschillende kastelen gebouwd. Van twee van deze kastelen, de burcht van Oostvoorne en het Huis te Heenvliet, dat ook wel ‘Ravestein’ genoemd wordt, zijn nog duidelijke bovengrondse restanten terug te vinden.
Van een aantal andere is vooral door opgravingen een en ander bekend.
Het in de loop van de 13de eeuw in dit gebied gestichte kasteel was in aanvang meestal niet veel meer dan een uiterst eenvoudige, verdedigbare woontoren, al of niet op een motte, een kunstmatig aangelegde, omgrachte heuvel. Soms verdween een dergelijk versterkt huis al weer zo snel, door oorlogsgeweld, door overstroming of als gevolg van veranderde machtsverhoudingen, dat het dit eerste, primitieve stadium niet kon ontgroeien. In andere gevallen ontwikkelde het kasteel zich gedurende de late middeleeuwen wel enigszins, maar van een tot in veel recenter tijd doorlopende groei was maar in één geval sprake: bij het Hof van Putten te Geervliet.
520 Het Hof van Putten te Geervliet vanuit het noordoosten. Gewassen krijttekening uit 1647 door Roelant Roghman; coll. Rijksprentenkabinet Amsterdam.
Over de oorspronkelijke gedaante van dit huis van de heer van Putten, dat voor het eerst wordt vermeld in 1246, is nagenoeg niets bekend. Als het administratieve centrum van de hoge heerlijkheid Putten bleef het echter tot in 1795 dienst doen en archiefmateriaal en afbeeldingen uit verschillende perioden geven inzicht in met name de latere ontwikkeling van het kasteel. Zo onderging het in de tweede helft van de 16de eeuw twee verbouwingen die in grote lijnen het beeld opleverden dat van de tekeningen van Roelant Roghman uit 1647 bekend is: een fors, omgracht en ommuurd, vrijwel rechthoekig terrein direct ten zuiden van de kerk van Geervliet, met vier hoektorens en
| |
| |
met aan de noordzijde enkele hoge woonvleugels met trapgevels. In de 18de eeuw en met name in 1770-'72 volgden opnieuw moderniseringen. In 1823 werd het Hof van Putten echter in zijn geheel gesloopt. Opgravingen hebben tot heden nauwelijks plaatsgevonden.
Vrijwel geen gegevens zijn voorradig over de voorganger van het Hof van Putten, het kasteel Puttenstein. Dit lag meer oostwaarts, bij het later verdronken dorp Putten, op een plaats die zich nu in de Hoekse Waard bevindt. Het moet kort na 1300 zijn verwoest, waarna het niet meer werd opgebouwd.
De burcht van Oostvoorne, daterend uit de tweede helft van de 12de of het begin van de 13de eeuw, is een goed voorbeeld van een motte-kasteel. De omgrachte heuvel is nog intact en daarop geven de ontgraven en enigszins opgemetselde funderingen een indruk van de omvang, indeling, bouwwijze en bouwgeschiedenis van dit versterkte huis van de heren van Voorne.
Voor zover bekend waren er op Voorne nog twee andere motte-kastelen. Bij Zwartewaal, op een terrein genaamd ‘de Hofstad’ ten noordwesten van de kerk, zijn bij onderzoek de restanten aangetroffen van een heuvel waarop omstreeks 1220 een vierkante toren van bescheiden afmetingen verrees. Het was de zetel van het geslacht van Naaldwijk, verwant aan de heren van Voorne. Het derde motte-kasteel was Bleydestein bij Heenvliet. Dit kasteel werd omstreeks 1225 gebouwd door heer Hugo, die door zijn vader Dirk van Voorne met Heenvliet was beleend. Bleydestein bevond zich ten noorden van de kern van Heenvliet. Het kasteel werd in het derde kwart van de 14de eeuw vergroot, maar in 1418 verwoest.
In de 13de en 14de eeuw stichtten verschillende jongere broers van de heer van Heenvliet in de omgeving een eigen versterkt huis. Zo verrees Blickstein omstreeks 1260 ten zuidwesten van de woonkern, terwijl waarschijnlijk slechts enkele jaren daarna en in de onmiddellijke nabijheid Ravestein werd opgetrokken. In de 14de eeuw moeten hieraan dan nog Wyelestein, vermoedelijk ter plaatse van het tegenwoordige ambachtsherenhuis aan de Markt van Heenvliet, en Leeuwestein, veel verder zuidwestwaarts, zijn toegevoegd. Van de twee laatstgenoemde huizen is niets bekend, maar van het nog steeds voor een belangrijk deel overeind staande Ravestein en van het archeologisch onderzochte Blickstein is duidelijk dat het hier torens zonder motte betreft.
Eveneens zonder motte uitgevoerd waren ten slotte de uit opgravingen bekende torens te Abbenbroek en Spijkenisse. Die in Abbenbroek was een eenvoudige vierkante toren uit het laatste kwart van de 13de eeuw. Hij stond noordelijk van de plaats waar zich nu het ambachtsherenhuis bevindt (zie afb. 538) en moet beschouwd worden als het eerste huis van de heren van Abbenbroek. In het derde kwart van de 14de eeuw werd rond deze toren, binnen een omgrachting, een rechthoekige ommuring opgetrokken.
521 Abbenbroek, voormalig kasteel. Plattegrond met opgravingsresultaten. Schaal 1:600. Tekening B. Kooij, 1991; gebaseerd op tekening van T. van Straalen uit 1968.
De toren in Spijkenisse verrees in de tweede helft van de 13de eeuw op een kreekrug ten noorden van de woonkern, op de plaats waar omstreeks 1400, na sloop van de oude toren, de Hooge Werf werd opgeworpen. Op deze woonheuvel werd daarna echter niet opnieuw een versterkt huis gebouwd.
Wel stond hier vanaf dat moment een boerderij (zie pagina 352).
Alle genoemde kastelen, zoals gezegd op het Hof van Putten na, verdwenen waarschijnlijk al omstreeks het einde der middeleeuwen of verloren destijds op zijn minst hun functie als woning. Zowel in Heenvliet als in Abbenbroek verruilde de heer zijn ouderwetse, oncomfortabele woontoren voor een modern, niet versterkt huis aan de rand van de dorpskern en in Oostvoorne raakte de burcht geleidelijk in onbruik en verval doordat de heren van Voorne steeds vaker op hun hof in Brielle verbleven. Overigens is ook dit hof, een gebouwencomplex dat zich midden in de stad, in de hoek tussen Langestraat en Kaatsbaan bevond, thans geheel verdwenen. De opvolgers van de kastelen van Heenvliet en Abbenbroek zijn nog wel aanwezig. Zij worden hierna uitgebreid behandeld. Aan de restanten van de burcht van Oostvoorne en aan de ruïne van het Huis te Heenvliet wordt slechts summier aandacht besteed, aangezien over beide objecten al uitvoerig in de litteratuur is bericht.
| |
| |
| |
Archivalia
ARA, Archief BiZa afd. K en W 1875-1918, inv. nr. 1211 (Oostvoorne, burcht, 1877-1904); RDMZ, dossiers (Oostvoorne, burcht, vanaf 1933; Heenvliet, Ravestein, vanaf 1942).
| |
Litteratuur
A.A. Arkenbout en H. van der Graaf, De burcht te Oostvoorne, ‘Nederlandse Kastelen’ deel 49, z. pl. 1983; J.C. Besteman, ‘Mottes in the Netherlands. A provisional survey and inventory’, in: T.J. Hoekstra e.a. (red.), Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen 1981, 40-59; Hoek 1962-'63; C. Hoek, ‘De ontwikkeling gedurende de dertiende eeuw van het verdedigbare bakstenen huis in het Maasmondgebied’, Holland 4 (1972), 201-239; Hoek 1974; J. Kalf, ‘De ontgraving van den burcht te Oostvoorne’, Oudheidkundig Jaarboek (Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond) 1935, 37-49; J.G.N. Renaud, ‘De ruïne van het Huis te Heenvliet’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 64 (1965), 109-117; A.I.J.M. Schellart, ‘Tekeningen van de burcht van Oostvoorne’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 1964, 328-334; J.M.M. Wielinga, De ruïne van Heenvliet en het ambachtsherenhuis van de heren van Heenvliet, ‘Nederlandse Kastelen’ nieuwe reeks deel 7, z. pl. 1985.
Zie ook de litteratuuropgaven bij de individuele beschrijvingen van de twee ambachtsherenhuizen.
| |
Afbeeldingen
Talrijke topografische tekeningen en prenten van de burcht van Oostvoorne, Ravestein te Heenvliet en het Hof van Putten in Geervliet, in diverse collecties (het meeste reeds gepubliceerd, zie de litteratuuropgave).
Zeer belangrijk zijn de tekeningen die Roelant Roghman in 1647 van de drie bovengenoemde kastelen vervaardigde: Kasteeltekeningen I, nrs. 50-53 (Geervliet), nrs. 69-71 (Heenvliet) en nrs. 144-146 (Oostvoorne).
| |
De Burcht van Oostvoorne
De restanten van de burcht van Oostvoorne liggen aan de noordoostzijde van de dorpskern van Oostvoorne, op een omgrachte ronde, circa 10 meter hoge heuvel waarvan de kern bestaat uit een lager, natuurlijk duin. Het geheel ontstond vanaf de tweede helft van de 12de of het begin van de 13de eeuw.
Toen verrees midden op de heuvel een vierkante woontoren. Deze toren, met ongeveer 2,5 meter dikke muren van baksteen (formaat 30,5 × 15 × 8 cm),
522 De burcht van Oostvoorne vanaf de kerktoren; links van de motte ligt het terrein van de voorburcht, met daarop nog de ruïne van een traptoren. Gewassen krijttekening uit 1647 door Roelant Roghman; coll. British Museum Londen.
| |
| |
523 De burcht van Oostvoorne, reconstructie. NB: rechts ontbreekt een van de drie torens op hoefijzervormige plattegrond. Tekening uit 1935 door A.L. Oger; coll. RDMZ.
bezat een gewelfde kelder en daarboven minstens twee verdiepingen. Een halfronde traptoren tegen de westzijde werd later toegevoegd.
Oorspronkelijk was de toren omringd door een houten palissade, die echter al snel werd vervangen door een ringmuur. Vermoedelijk was deze muur niet voldoende gefundeerd, want nog in de eerste helft van de 13de eeuw werd een nieuwe ringmuur opgetrokken, met een zware vierkante poorttoren aan de noordwestzijde, een sortiepoortje aan de noordoostkant en een toren op hoefijzervormige plattegrond daar tussenin. Kort daarop werd de ringmuur voorzien van een weergang op gemetselde bogen en werd aan de westzijde een vierkante toren gebouwd. Bij een gedeeltelijke vernieuwing in de 14de eeuw ten slotte werden aan de zuidzijde nog twee torens op hoefijzervormige plattegrond toegevoegd.
Vanuit de poorttoren voerde een brug over de gracht naar de westelijk gelegen voorburcht. Van deze voorburcht, compleet met kapel, resteerde ten tijde van Roelant Roghmans bezoek aan Oostvoorne alleen nog de ruïne van een traptoren. Nu is er bovengronds niets meer van terug te vinden.
Archeologisch onderzoek van het terrein van de voorburcht heeft nooit plaatsgevonden.
Gedurende de tweede helft van de 15de eeuw geraakte het complex ernstig in verval en in 1534 werd de voorburcht voor sloop verkocht. De woontoren op de heuvel werd in 1552 grotendeels afgebroken in verband met een dreigende invasie door de Fransen, die zich, naar men vreesde, met behulp van het hoge gebouw zouden kunnen oriënteren (vergelijk de vuurtoren, op pagina 76). De burcht verviel daarna steeds verder, totdat de ruïneuze restanten in 1824, na aankoop door het Rijk, geheel werden verwijderd in verband met het voornemen een vuurtoren op de heuvel te plaatsen. Dit plan werd echter niet uitgevoerd.
In 1934 werden de in de heuvel nog aanwezige fundamenten in de vorm van een werkverschaffingsproject ontgraven en vervolgens onderzocht. Een en ander gebeurde onder toezicht en begeleiding van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Na de tweede wereldoorlog werden de ontgraven restanten opgemetseld tot even boven het maaiveld.
| |
Ravestein of het Huis te Heenvliet
Ten zuidwesten van de kern van Heenvliet, op bij het ambachtsherenhuis behorende grond, staat binnen een omgrachting de ruïne van Ravestein, een imposante bakstenen toren op rechthoekige plattegrond, voorzien van vier ronde hoektorens. Deze toren werd kort na het midden van de 13de eeuw
524 Ravestein te Heenvliet vanuit het zuidoosten; opname 1990.
| |
| |
525 Heenvliet, kasteel Ravestein. Plattegrond met opgravingsresultaten. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1991; gebaseerd op tekening van T. van Straalen uit circa 1960.
526 Het inwendige van de ruïne van Ravestein voor de restauratie, gezien naar het noordoosten; opname 1960.
gebouwd door Hugo van Heenvliet, een nazaat van de Hugo die eerder Bleydestein stichtte. Enige tijd nadat hij Ravestein had betrokken, volgde Hugo zijn kinderloos gestorven broer Dirk op als heer van Heenvliet. Vanaf dat moment fungeerde Ravestein als het Huis te Heenvliet.
Aan de toren werd omstreeks het midden van de 14de eeuw een nagenoeg vierkante voorburcht toegevoegd. Deze verrees aan de oostzijde. Later, in de tweede helft van de 15de eeuw, werd tegen de zuidzijde nog een nieuwe vleugel gebouwd en werd de zuidwestelijke hoektoren vervangen door een grotere. Nadat de Watergeuzen Ravestein in 1572 hadden verwoest, werd het kasteel niet meer hersteld. Thans resteert alleen nog een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke, 13de-eeuwse constructie. De latere toevoegingen zijn alle reeds lang verdwenen. Hun funderingen werden omstreeks 1960 ontgraven en daarna geconsolideerd. Restauratie van de torenruïne volgde in 1961-'65. De toren heeft ongeveer 2,4 meter dikke muren van baksteen (formaat 31,5 × 14 × 8 cm). De smalle ingang, aan de oostzijde, is voorzien van een constructie ten behoeve van een valhek, dat vanaf de verdieping bediend werd; een ruimte hiertoe is boven de ingang in de dikte van de muur uitgespaard. De verdieping lag boven een oorspronkelijk met een tongewelf overdekte kelder. In de kelder zijn rondom kaarsnissen aangebracht. Kelder en verdieping bezitten beide een schouw in de noordmuur.
| |
Ambachtsherenhuis, Markt 10-12 en Branderf 1, Heenvliet
Het ambachtsherenhuis van Heenvliet is een complex van gebouwen, gelegen aan de westzijde van de Markt. Met name het huis zelf zorgt met zijn brede witte lijstgevel voor een monumentale afsluiting van het plein. Ter linkerzijde bevindt zich de toegangspoort met daarnaast een voormalig woonhuis, dat op zeker moment als koetshuis bij het herenhuis is getrokken. Rechts en ietwat achteraf, aan het Branderf, is een laag, dwars geplaatst huis aangebouwd, vermoedelijk oorspronkelijk een dienstwoning. Achter dit complex, ten zuidwesten van de kern van Heenvliet, ligt de bij het ambachtsherenhuis behorende tuin, met daarin de ruïne van Ravestein, het oude Huis te Heenvliet.
| |
| |
Het gebouwencomplex aan de Markt, dat een laat-middeleeuwse kern bezit, kreeg door een lange reeks van verbouwingen en uitbreidingen in de loop der tijd zijn huidige vorm en omvang. Thans zijn in de plattegrond van het hoofdgebouw een middengedeelte en een linker en een rechter zijvleugel te onderscheiden. Het uiterlijk van het huis is nu overwegend 18de-eeuws, maar het inwendige maakt in de meeste vertrekken duidelijk dat het om een ouder gebouw gaat.
Voor en tijdens de zeer grondige restauratie die in 1962-'68 plaatsvond, kon uitgebreid bouwhistorisch onderzoek worden verricht. De hierna geschetste bouwgeschiedenis is grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van dit onderzoek. Deze zijn in hoofdzaak neergelegd in een grote hoeveelheid opmetingsschetsen en -tekeningen en, meer uitgewerkt, in een nimmer verschenen proeve van een artikel van de hand van R. Meischke, handelend over de oude bebouwing rond de Markt. Waar in het onderstaande vermoedens worden geuit of conclusies worden getrokken, gebeurt dat veelal mede op basis van zaken die destijds door Meischke en andere onderzoekers werden opgemerkt, zaken die nu - na de restauratie - aan de waarneming zijn onttrokken of zelfs geheel zijn verdwenen.
| |
Archivalia
RDMZ, dossiers (vanaf 1946).
| |
Litteratuur
Van Lennep en Ter Gouw I, 112; Voorloopige Lijst, 165; K.L. Schamp, ‘Heenvliet en de ruïne Ravestein’, Buiten 14 (1920), 28-31; A. Loosjes, Kasteelen, buitenplaatsen, tuinen en parken van Nederland, deel III, Amsterdam [1922], Q 1-2 en Q 5-7; 't Hart, passim; J.M.M. Wielinga, De ruïne van Heenvliet en het ambachtsherenhuis van de heren van Heenvliet, ‘Nederlandse Kastelen’ nieuwe reeks deel 7, z. pl. 1985; F. Scholten (red.), Goudleer Kinkarakawa. De geschiedenis van het Nederlands goudleer en zijn invloed in Japan, catalogus tentoonstelling 's-Gravenhage/Groningen 1989, passim (met name nr. 18).
| |
Overige schriftelijke bronnen
R. Meischke, onvoltooid en niet gepubliceerd artikel aangaande de structuur en de bebouwing van de oude kern van Heenvliet, typoscript uit circa 1962, coll. RDMZ, 10-33.
| |
Afbeeldingen
Twee gezichten op het ambachtsherenhuis (voor- en achterzijde), plattegrond van de bijbehorende tuinen en vogelvluchtplattegrond van Heenvliet, respectievelijk de bladen 1, 2, 3 en 6 in het Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet, in 1693 getekend door Heyman van Dijck, Huisarchief der vrijheren van Heenvliet, GA Rotterdam.
Foto's exterieur: opname van de Marktzijde van kort voor 1920 en reeksen opnamen uit 1953-'54, 1960-'61 en 1962-'64 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ.
Foto's interieur: reeksen opnamen uit 1960-'61 en 1962-'64 (ten tijde van de restauratie) en een reeks opnamen van het raadhuisinterieur uit 1982-'83, coll. RDMZ.
Bouwkundige tekeningen: reeksen opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1946-'53 door M.C.A. Meischke, uit 1961-'66 door architectenbureau M.C.A. Meischke en uit 1962-'66 door de RDMZ, voorts een reeks opmetingsschetsen uit 1960-'65 door de RDMZ, alles coll. RDMZ.
| |
Geschiedenis
In de bronnen is sprake van een huis genaamd ‘Wyelestein’, dat zich op de plaats van het huidige ambachtsherenhuis moet hebben bevonden. Over dit huis is zo goed als niets bekend. Zeker is, dat Ravestein, het oude, versterkte Huis te Heenvliet, na de verwoesting door de Watergeuzen in 1572 niet
| |
| |
527 De voorgevel van het ambachtsherenhuis van Heenvliet; opname 1983.
opnieuw werd opgebouwd. Het was en bleef een ruïne, waarvan alleen de kelders nog lang gebruikt werden, als gevangenis. Een fors pand aan de haven (later de Markt) had zich toen wellicht al ontwikkeld tot het nieuwe herenhuis. Dit pand is als kern van het tegenwoordige ambachtsherenhuis grotendeels bewaard gebleven; het ligt achter de derde en vierde travee (gerekend van links) van de voorgevel. Waarschijnlijk verrees het in het tweede kwart van de 16de eeuw, misschien ter vervanging van het oude Wyelestein; zeker is dit laatste echter allerminst.
In 1572 was de op dat moment nog zeer jonge Maximiliaan van Cruyningen vrijheer van Heenvliet. Hij stamde uit een voornaam geslacht, was de neef en erfgenaam van Maximiliaan van Bourgondië en telde onder zijn vele titels die van burggraaf van Zeeland. Onder zijn bewind werd het herenhuis uitgebreid met de ondiepe linker zijvleugel. Hiervoor zal een bestaand pand zijn gesloopt. Vast staat dat de vrijheer in 1595 ‘een huis, erf en boomgaard bij het Hof van Cruyningen’ in eigendom verwierf. Het was vermoedelijk dit huis dat plaats maakte voor de zijvleugel. In 1596 trad Maximiliaan in het huwelijk en toen hij een jaar later met zijn vrouw in Heenvliet terugkeerde, was de uitbreiding van het herenhuis waarschijnlijk voltooid.
Maximiliaan stierf in 1612, als vader van vijf dochters. Die probeerden vervolgens diverse malen de met schulden beladen heerlijkheid te verkopen, hetgeen eerst in 1627 gelukte. Johan van den Kerckhoven gezegd Polyander, gunsteling van stadhouder Frederik Hendrik, werd in dat jaar de nieuwe vrijheer van Heenvliet. Hij nam vrijwel onmiddellijk het initiatief tot een aanmerkelijke vergroting en verfraaiing van het herenhuis. In 1628 kocht hij hiertoe twee huizen met hun erven en schuren, waarschijnlijk de beide buurpanden, die vervolgens werden gesloopt. Links kwam nu de hoofdingang van het huis te liggen: een muur met een poort. Rechts verrees een nieuwe vleugel met op de begane grond twee grote zalen, ongetwijfeld in de eerste plaats bedoeld als representatieve ontvangstruimten. Verder kreeg het nu zeer brede en ook aan de rechterzijde vrijgelegde huis een nieuwe voorgevel, een pronkgevel in renaissance-stijl.
De nieuwe heer had zichzelf door deze ingrijpende verbouwing een huis van grote allure verschaft, een passend onderkomen voor een man van zijn positie. Als diplomaat genoot hij het vertrouwen van zowel de Nederlandse stadhouder als de Engelse koning en hij speelde een voorname rol bij de langdurige onderhandelingen die leidden tot het huwelijk tussen prins Willem, de latere stadhouder Willem II, en prinses Mary Stuart, dochter van Karel I van Engeland. Tussen 1630 en 1660 werden talrijke vooraanstaande
| |
| |
528 Heenvliet, het ambachtsherenhuis. Dakplan en plattegronden. Schalen 1:1800 en 1:300. Tekening B. Kooij, 1989; gebaseerd op tekeningen van architectenbureau M.C.A. Meischke uit 1965.
| |
| |
529 De voorzijde van het ambachtsherenhuis van Heenvliet aan het eind van de 17de eeuw. Pentekening uit 1693 door Heyman van Dijck, Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet; GA Rotterdam.
530 De westzijde van de Markt van Heenvliet met het ambachtsherenhuis; opname kort voor 1920.
personen, onder wie prinsen en prinsessen van Oranje en leden van het Franse en het Engelse koningshuis, op het Huis te Heenvliet ontvangen. Een groot moment was het bezoek dat koningin Maria de Medici, weduwe van Hendrik IV van Frankrijk, in gezelschap van Amalia van Solms in 1638 aan Heenvliet bracht. Wachtend op goed weer voor de oversteek naar Engeland, moet de koningin enkele dagen in het herenhuis hebben vertoefd. Johan van den Kerckhoven stierf in 1660. In de Leidse Pieterskerk bevindt zich zijn tombe, met een beeld van de hand van Rombout Verhulst.
In het Huisarchief van de vrijheren van Heenvliet bevinden zich enkele stukken betreffende een verbouwing van het herenhuis in het jaar 1685.
Waarschijnlijk werd destijds het smalle gedeelte achter de linker zijvleugel toegevoegd. De heerlijkheid was op dat moment eigendom van het geslacht der baronnen van Beyeren van Schagen. In 1693 tekende Heyman van Dijck de voor- en de achterzijde van het huis en de bijbehorende tuinen en plaatste hij deze tekeningen voor in het kaartboek dat hij in opdracht van de vrijheer vervaardigde. Het huis is afgebeeld in voile glorie, met erachter een forse bloementuin. Deze is symmetrisch van aanleg, met perken in voor de late 17de eeuw moderne, barokke vormen, maar tevens met een destijds al ‘klassieke’ middenas die is georiënteerd op het poortje dat vanaf het huis toegang geeft tot de tuin. Ten zuiden en ten westen strekken zich voorts moestuinen en boomgaarden uit, alle van elkaar gescheiden door sloten en windsingels, en te midden hiervan liggen het omgrachte Ravestein en een eendenkooi.
De Amsterdammer Jean Louis van Alderwerelt, die de heerlijkheid in 1737 kocht, ging vermoedelijk al vrij snel hierna over tot een ingrijpende modernisering van de voorgevel en tevens van het interieur van het ambachtsherenhuis. Hiermee kreeg het huis in grote trekken de vorm die het nu nog steeds heeft. In 1781 kwam de heerlijkheid in handen van Pieter Graafland, wiens dochter Cornelia in 1808 trouwde met Johannes Lamaison.
Sindsdien zwaait het geslacht Lamaison, thans Lamaison van den Berg, hier de scepter.
Over een restauratie van het ambachtshuis wordt in de stukken voor het eerst gesproken in 1946. Het werk werd destijds opgedragen aan de Rotterdamse architect M.C.A. Meischke, oom van de eerder reeds genoemde en hierna nog te noemen R. Meischke. Vervolgens werd in 1947 het idee geopperd om de rechter zijvleugel af te scheiden en tot raadhuis te verbouwen. Hiertoe maakte Meischke een zeer ingrijpend verbouwingsplan, dat begin 1948 gereed was.
Tot uitvoering van dit plan kwam het echter niet. In 1949 en 1950 moest de Commissie voor het Bouwtoezicht op Voorne en Putten constateren dat het gehele complex in verregaande staat van verval verkeerde en voor bewoning in feite volledig ongeschikt was geworden. Toch woonden er in totaal maar liefst zeven gezinnen. Door de nijpende woningnood ter plaatse konden deze problemen pas in de loop der tijd worden opgelost.
In 1951 werd als eerste stukje van het ambachtsherenhuis de muur met de
| |
| |
toegangspoort gerestaureerd. Verder kon men echter vooralsnog niet gaan, vooral omdat de benodigde financiën ontbraken. De watersnoodramp van 1953 bracht voor het ambachtsherenhuis van Heenvliet merkwaardig genoeg uitkomst. Omdat het huis enige tijd in het water had gestaan, kwamen herstel en restauratie nu in aanmerking voor een ruimere subsidiëring, uit de ‘watersnoodschadepot’. Het koetshuis werd al in 1954-'55 gerestaureerd, maar aan het grote huis kon pas jaren later begonnen worden. Intussen waren de plannen in zoverre gewijzigd, dat de rechter zijvleugel nu niet langer het gehele raadhuis zou gaan herbergen, maar slechts een dependance van het eveneens te restaureren en in zijn functie te handhaven oude raadhuis. Samen met dit oude raadhuis werd de rechter zijvleugel van het ambachtsherenhuis in 1960 door de gemeente van de familie Lamaison van den Berg gekocht.
De restauratie van het huis begon in 1962 en werd wat het linker en het middengedeelte betreft in 1966 afgerond; de rechter zijvleugel kwam in 1968 gereed. De werkzaamheden stonden van begin tot eind onder leiding van M.C.A. Meischke, maar werden in nauwe samenwerking met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg voorbereid en uitgevoerd. E.A. Canneman, architect bij de Rijksdienst, speelde hierbij een belangrijke rol en ook de toenmalige directeur van de RDMZ, R. Meischke, was bij de planvorming betrokken. Veel tekeningen, opmetingen zowel als restauratieontwerpen, werden door medewerkers van de Rijksdienst vervaardigd.
Na de restauratie deed de rechter zijvleugel twintig jaar dienst als deel van het raadhuis. De achterzaal werd in die periode gebruikt als raadzaal. Sinds 1988 is dit gedeelte van het oude ambachtsherenhuis een apart particulier woonhuis.
| |
Bouwgeschiedenis
Eerder werd al vermeld dat de heer van Heenvliet op zeker moment Ravestein verliet en een huis aan de haven betrok. Hoe was dit huis, het middengedeelte van het tegenwoordige ambachtsherenhuis, oorspronkelijk ingedeeld?
Het was een diep pand, waarvan alleen het achterste gedeelte was onderkelderd. De begane grond bestond uit een vier balkvakken diep, onverwarmd voorhuis met daarachter een drie vakken diepe achterkamer.
Van deze achterkamer, die rechts een stookplaats bezat, was aan de linkerkant vermoedelijk een gang afgescheiden, met voorin de trap naar boven. Achter tegen het huis stond waarschijnlijk een uitgebouwde keuken. Ook de verdieping was door een scheidingsmuur in twee grote ruimten verdeeld; hier hadden beide vertrekken aan de rechterzijde een stookplaats. De zolder boven de verdieping bezat geen borstwering en zal dus geen gebruiksfunctie hebben gehad. Zowel op de begane grond als op de verdieping had het huis plafonds met moer- en kinderbinten. Veel van dit alles is bewaard gebleven. De vorm van de sleutelstukken onder de moerbalken maakt een bouwtijd in het tweede kwart van de 16de eeuw het meest aannemelijk.
Dit voorname huis werd in 1595-'97 naar links uitgebreid met een korte zijvleugel. Deze werd opgetrokken op een sterk gerende plattegrond, hetgeen ongetwijfeld verband houdt met een toen nog aanwezig buurpand ter linkerzijde. Zowel op de begane grond als op de verdieping kreeg de zijvleugel een voor- en een achterkamer. De beide voorkamers werden voorzien van een stookplaats tegen de achterwand; van de achterkamers is het niet zeker dat zij een stookplaats hebben bezeten. De achterkamer op de begane grond werd misschien al meteen als keuken in gebruik genomen. Deze zou dan de oude, achter tegen het middengedeelte aangebouwde keuken hebben vervangen.
De zijvleugel had oorspronkelijk een rijk gedetailleerde geveltop aan de achterzijde, die Heyman van Dijck in 1693 nog tekende, maar die sindsdien is verdwenen.
Omstreeks 1630 bouwde Johan van den Kerckhoven de rechter zijvleugel, met op de begane grond een voor- en een achterzaal. Van het middeleeuwse huis dat hiervoor werd gesloopt, zijn in en onder het 17de-eeuwse gebouw nog enkele restanten over. Rechts voor bevindt zich een vrij kleine kelder. Deze zou erop kunnen wijzen dat hier oorspronkelijk een huis met een onderkelderde zijkamer stond. De thans gedichte kelders onder de achterzaal zijn nooit goed
| |
| |
531 Achterzijde en bloementuin van het ambachtsherenhuis aan het eind van de 17de eeuw. Pentekening uit 1693 door Heyman van Dijck, Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet; GA Rotterdam.
onderzocht. Van de huidige rechter zijvleugel zijn verder de linker bouwmuur in de voorzaal en de scheidingsmuur tussen voor- en achterzaal tot op de verdieping nog middeleeuws. De linker zijmuur toonde tijdens de restauratie de sporen van een reeks muurstijlen en op de verdieping werden in de scheidingsmuur de vlechtingen aangetroffen van een flauw hellende daklijn.
Uit deze vondsten blijkt dat het middeleeuwse pand hier ter plaatse een houtskelet bezat en oorspronkelijk verdiepingloos was.
Bij de bouw van de nieuwe vleugel bleef de dubbele muur tussen de voorzaal en het middengedeelte links daarvan dus gehandhaafd. In de achterzaal, waar een linker zijmuur ontbrak, werd deze alsnog opgetrokken. De dubbele scheidingsmuur tussen middengedeelte en zijvleugel die zo ontstond, loopt ook door op de verdieping. De achterzaal kreeg links een grote schouw; of ook de voorzaal vanaf het begin van een stookplaats was voorzien, is niet duidelijk. In verband met hun representatieve functie werden voor- en achterzaal niet alleen breder maar ook aanmerkelijk hoger gemaakt dan de ruimten op de begane grond van het middengedeelte. De zolderbalklagen kwamen over de gehele breedte van het huis echter op gelijke hoogte te liggen. Hierdoor raakte de verdieping van de rechter zijvleugel in de verdrukking. De lage, onverwarmde ruimten op deze verdieping zullen eertijds voornamelijk voor opslag en als linnenzolders zijn gebruikt.
Bij de verbouwing van circa 1630 werden in het middengedeelte enige wijzigingen in het interieur aangebracht, vooral op de verdieping. Verder verplaatste men de hoofdingang, die zich tot dat moment aan de voorzijde van het middengedeelte had bevonden. De nieuwe ingang werd in de linker zijgevel aangebracht, direct achter de ondiepe zijvleugel. De beide zalen in de rechter zijvleugel werden vanuit het oude voorhuis in het middengedeelte toegankelijk gemaakt.
De meest in het oog springende verandering was echter de bouw van de nieuwe voorgevel. Van Dijcks tekening uit 1693 geeft een goed beeld van het totaal. Bovendien bleek bij de algehele ontpleistering tijdens de restauratie dat het 17de-eeuwse muurwerk nog goeddeels achter het pleisterwerk bewaard was gebleven, zodat allerlei details aangaande materiaalgebruik en afmetingen konden worden opgenomen. De voorgevel was van een voor de bouwtijd enigszins ouderwetse architectuur: nog geen pilasterorden of frontons; in plaats daarvan een geheel bakstenen gevel met sierbanden en kruiskozijnen onder geblokte ontlastingsbogen. De banden en blokken in het verder rode metselwerk waren van gele baksteen en vermoedelijk gepleisterd. De gevel werd bekroond door twee toppen, versierd met voluten en gebogen frontons
| |
| |
en verbonden door middel van een balustrade. Door deze bekroning doet het huis in zijn 17de-eeuwse gedaante onder meer denken aan dat van Johan van Oldenbarnevelt aan de Kneuterdijk te 's-Gravenhage. De tekening van 1693 toont ten slotte ook nog de tuinmuren met kantelen die de voorgevel flankeren en waarin links een geblokte poort met fronton is geplaatst. Van deze muren is thans alleen rechts van de gevel nog een stukje over.
In het smalle bouwdeel dat in 1685 achter de linker zijvleugel verrees, werd voor de ingang van het huis een portaal aangebracht en daarachter een onderkelderde opkamer. Deze opkamer kreeg links een stookplaats en een uitbouwtje voor een gemak en aan de tuinzijde een erkertje. Tegelijkertijd werd de achtergevel van het middengedeelte geheel vernieuwd.
Omstreeks 1740 werden de toppen van de voorgevel gesloopt en werden een rechte kroonlijst, een buitenbepleistering en schuiframen met een kleine roedenverdeling aangebracht. Links van de gevel verrees een nieuwe poort.
Inwendig werd vooral de situatie rondom de entree gewijzigd. Het kleine portaal werd verbouwd tot trappenhuis, de keuken veranderde in een ruime toegangshal en de kamer linksvoor werd de nieuwe keuken. Opvallend is, dat destijds alleen in de nieuwe toegangshal een stucplafond werd aangebracht en dat in alle overige ruimten de balkenplafonds in het zicht bleven.
De restauratie van 1962-'68 was zeer omvangrijk en ingrijpend. De uiterst bouwvallige staat waarin het huis verkeerde, maakte dit ook nodig. Toch is men er, met name in het linker en het middengedeelte, in geslaagd nog veel van het oude - uit de verschillende bouwfasen - te behouden. Dit valt des te meer op bij vergelijking van de oorspronkelijke plannen van de architect met het uiteindelijke resultaat. Reconstructie van de 17de-eeuwse voorgevel is destijds wel ter sprake gekomen, maar al snel is deze mogelijkheid ook weer verworpen. Wel zijn in de voorgevel op begane grond en verdieping de schuiframen met hun kleine roedenverdeling gereconstrueerd (op de zolderverdieping waren deze behouden gebleven). Hetzelfde gebeurde in de achtergevel. Zoals al vermeld, werd de voorgevel na reparatie geheel opnieuw gepleisterd. Hierbij werd het 18de-eeuwse pleisterwerk, met zijn indeling in blokken en nagebootste frijnslag, nauwkeurig gereconstrueerd. Het smalle bouwdeel linksachter herkreeg zijn lessenaardak, dat bij de verbouwing omstreeks 1740 in een dak met een zakgoot was veranderd. Het lage huisje ter rechterzijde werd vrijwel geheel opnieuw opgetrokken en daarbij vergroot.
Inwendig onderging vooral de rechter zijvleugel een aantal ingrijpende wijzigingen. Deze hielden verband met de nieuwe bestemming. Op de begane grond werd een langs de rechter zijgevel van voor naar achter doorlopende gang, die daar omstreeks 1800 was aangebracht, weer verwijderd, waarna midden voor in de voorzaal een nieuwe voordeur werd geplaatst. De doorgangen naar het middengedeelte van het huis werden dichtgezet en in de voorzaal werd een houten spiltrap geconstrueerd. Op de verdieping werd een aantal kantoorruimten gecreëerd.
Rest nog een enkel woord over het koetshuis. Van dit pand, in oorsprong ongetwijfeld een middeleeuws huis, opgetrokken op een sterk gerende plattegrond, is niet bekend wanneer het bij het ambachtsherenhuis werd getrokken en al evenmin wanneer het tot koetshuis werd verbouwd. Het kreeg zijn klokgevel vermoedelijk omstreeks 1800, maar door de rigoureuze verbouwing en de al even ingrijpende restauratie kan er aangaande de bouwgeschiedenis weinig meer over worden gezegd.
| |
Exterieur
De zeven traveeën brede, wit gepleisterde lijstgevel van het herenhuis telt drie vensterreeksen, waarvan de bovenste zich op het niveau van de zolders bevindt. De vensters zijn alle voorzien van schuiframen met een kleine roedenverdeling. In de tweede travee van rechts is de ingang van de rechter zijvleugel aangebracht. In het midden van de gevel prijkt in een eenvoudige hardstenen omlijsting een tweetal stenen met inscriptie. Beide teksten zijn in het Latijn en van de hand van P. Scriverius. De tekst links gedenkt Johan van den Kerckhoven en diens bouwactiviteiten hier ter plaatse in 1627 en daarna;
| |
| |
532 De achterzijde van het ambachtsherenhuis vóór de restauratie; opname 1960.
533 De achterzijde van het ambachtsherenhuis na de restauratie; opname 1983
de tekst rechts herinnert aan het bezoek van Maria de Medici en Amalia van Solms aan het huis in 1638. Het dakschild boven de voorgevel is gedekt met grijze Hollandse pannen.
De posten van de poort links naast de voorgevel zijn van donkerrode baksteen en worden bekroond door twee gebeeldhouwde siervazen. De linker zijvleugel heeft aan de achterzijde een tuitgevel met vlechtingen en op het dak grijze opname 1983. Hollandse pannen. Zowel de zij- als de achtergevel van deze vleugel toont metselwerk in verschillende soorten baksteen en met allerlei bouwnaden. Zo is het voorste gedeelte van de zijgevel van gemengd geelgroene en oranje baksteen, het achterste daarentegen van gele IJsselsteen. In dit laatste gedeelte bevindt zich de ingangspartij met gekoppeld verdiepingvenster. Aan de achtergevel hangt een luidklokje dat blijkens het randschrift in 1739 werd vervaardigd door Johannes Specht te Rotterdam.
Achter de linker zijvleugel bevindt zich het smalle bouwdeel onder lessenaardak. Op dit dak en op de daken van het middengedeelte en de rechter zijvleugel liggen oranjerode Hollandse pannen. De lage zijgevel van het smalle bouwdeel toont metselwerk van gemengd gele en oranje steen. Het uitbouwtje achteraan is bij de restauratie geheel nieuw opgetrokken. De achtergevel van het smalle bouwdeel heeft vlechtingen en een rechthoekig uitgebouwd erkertje boven een drielichtvenster, dat de kelder verlicht. Deze achtergevel is, evenals die van het middengedeelte, opgetrokken uit donkerrode baksteen. De achtergevel van de rechter zijvleugel is van veel lichtere, gemengd gele en helderrode steen. In het metselwerk van alle drie de delen van de achtergevel zijn klezoren in de koppenlagen toegepast. De meeste vensters aan de tuinzijde hebben een schuifraam met een kleine roedenverdeling.
Van de lage aanbouwsels tegen de rechter zijgevel van het ambachtsherenhuis is het meeste bij de restauratie nieuw opgetrokken. Dit geldt niet alleen voor grote delen van het dwars geplaatste huis aan de achterzijde en voor het gebouwtje dat achter het restant van de oude, gekanteelde tuinmuur schuilgaat, maar ook voor het smalle bouwdeel onder lessenaardak daartussen. Hier is een uit een smederij te Bergambacht afkomstige pui aangebracht, bestaande uit een deur met een gesneden kalf en een aantal gekoppelde vensters. Het deurkalf is gedateerd 1670 en toont een smederij in werking (afgebeeld in: Van Lennep en Ter Gouw I, 112).
Het koetshuis links naast de poort ten slotte heeft een tamelijk brede voorgevel van bruinrode baksteen, voorzien van een vijftal kruiskozijnen en een hoge klokgeveltop. De top heeft twee voluten en een bekronend fronton van natuursteen. Op het dak liggen oranjerode Hollandse pannen.
| |
Interieur
Achter de ingang in de linker zijgevel ligt de hal, een vrijwel rechthoekige ruimte met een stucplafond. Dit plafond toont in het midden onder een kroon de wapens van Jean Louis van Alderwerelt en Heenvliet. Boven de dubbele
| |
| |
deur in de achterwand van de hal is in een stucwerkomlijsting met diverse vergankelijkheidssymbolen de wijzerplaat van een klok aangebracht. Links geeft een poortje toegang tot het trappenhuis, rechts leidt een zelfde poortje naar de keuken. De met enig rococo-stucwerk versierde rondboogjes boven deze poortjes rusten op 17de-eeuwse zandstenen consoles. De keuken toont een plafond van moer- en kinderbinten en bezit voorts een dubbele pomp en een brede, ingebouwde schouw. Achter het trappenhuis ligt de erkerkamer, een smal vertrek met een lichte balklaag op eenvoudig geprofileerde, 17de-eeuwse houten consoles. Onder de huidige verflaag bevindt zich op de balken een oude decoratieve beschildering, waarvan echter bij de ontdekking tijdens de restauratie geen opname is gemaakt.
534 Detail van het 18de-eeuwse goudleerbehang in de tussenkamer; opname 1990.
Vanuit de hal is voorts de tussenkamer in het middengedeelte bereikbaar. Dit vertrek bezit random goudleerbehang uit het midden van de 18de eeuw. Het behang, in lange banen, toont op een gouden fond takken met allerlei kleurige bloemen en hier en daar een vogel. De tussenkamer heeft een in de voorkamer doorlopend plafond van moer- en kinderbinten met onder de moerbinten sleutelstukken met peerkraalprofiel. Het merendeel van deze sleutelstukken werd bij de restauratie nieuw vervaardigd. Destijds werden in het muurwerk nog de sleuven aangetroffen van de hier ooit aanwezige muurstijlen; deze sloten zonder korbelen aan op de sleutelstukken.
In de voorkamer bevindt zich links een van elders afkomstige schouw, waarvan de schoorsteenmantel wordt ondersteund door een tweetal gesneden rococo-consoles. De achterwand van de voorkamer is behangen met goudleer uit het derde kwart van de 17de eeuw. Dit behang, in nagenoeg vierkante vellen, is een voorbeeld van het zogenaamde ‘verheven’ goudleer, dat kort na 1625 werd ontwikkeld; typerend is de door middel van speciale drukplaten aangebrachte reliëf-decoratie. In dit geval bestaat de rijke goudkleurige decoratie uit ranken met bloemen en vruchten en daartussen putti; de achtergrond is donker.
Bijzonder zijn de handelingen der engeltjes, steeds vijf verschillende per vel; zij verbeelden de vijf zintuigen.
Van het verheven goudleer is nog een tweede voorbeeld in het huis aanwezig, zij het thans niet ergens tegen een wand aangebracht. Ook dit behang dateert vermoedelijk uit het derde kwart van de 17de eeuw. De vrijwel vierkante vellen tonen tegen een rode achtergrond een uitbundige gouden versiering van takken en ranken met bloemen, vruchten en in groen overgeschilderde blaadjes; een lint bindt de twee voornaamste takken in het midden samen. Al dit goudleer behoort waarschijnlijk al zeer lang tot de inboedel van het huis.
Bekend is dat in elk geval al in 1737 in twee kamers goudleerbehang was aangebracht en nog in 1946 bevond het zich in minstens drie vertrekken tegen een of meer der wanden. In de tussenkamer, waar nu het 18de-eeuwse
535 Detail van het 17de-eeuwse goudleerbehang met de vijf zintuigen; opname 1960.
536 Detail van het 17de-eeuwse goudleerbehang met de door een lint samengebonden takken; opname 1960.
| |
| |
537 Vier van de in het ambachtsherenhuis van Heenvliet aangetroffen renaissance-haardsteentjes; opname 1962.
goudleer prijkt, waren de wanden vóór de restauratie door de twee 17de-eeuwse soorten bedekt, maar dit kan zeker niet de oorspronkelijke situatie zijn geweest.
De Blauwe zaal, achter de tussenkamer, heeft eveneens een plafond van moeren kinderbinten en ook hier werden de moerbinten oorspronkelijk ondersteund door muurstijlen zonder korbelen; de sleutelstukken zijn later afgezaagd. In het huis wordt een reeks renaissance-haardsteentjes bewaard, die tijdens de restauratie achter de schouw rechts in de Blauwe zaal werden aangetroffen. De steentjes tonen verschillende voorstellingen; enkele zijn gedateerd 1602.
De vanuit het trappenhuis bereikbare kelders vormen een onregelmatig samenstel van verschillende ruimten. Onder de Blauwe zaal liggen enkele overwelfde kelderruimten en onder de erkerkamer bevindt zich een daarmee in verbinding staande kelder met een balkenplafond.
Op de verdieping worden de moerbinten wel van oudsher mede ondersteund door korbelen. De half in de wanden ingemetselde stijlen, de korbelen en de sleutelstukken met peerkraalprofiel zijn hier deels nog origineel, deels bij de restauratie gereconstrueerd. In de achterkamer boven de Blauwe zaal zijn de kinderbinten in de loop der tijd verdwenen. Hier liggen thans tussen de oorspronkelijke moerbinten enkele lichtere balken op eenvoudig geprofileerde houten consoles. Rechts is nog de raveling voor een schouw aanwezig. De linker voorkamer, boven de keuken, heeft een enkelvoudige balklaag op geprofileerde houten consoles.
Van de kappen boven de linker zijvleugel en het middengedeelte heeft de eerste haar hoofdconstructie gaaf bewaard. Deze kap telt drie eiken gebinten, elk bestaande uit twee dekbalkjukken en een geschoorde nokstijl; de nokstijlen hebben in de lengterichting korbelen onder de nokgording. De gebinten zijn van voor naar achter genummerd door middel van gehakte merken. De kap boven het middengedeelte bestaat uit twee delen, het voorste met drie en het achterste met twee gebinten. Van deze gebinten resteren thans alleen nog de onderste dekbalkjukken. In beide delen nummeren gehakte merken van achter naar voor. Het kapje aan de voorzijde, evenwijdig met de voorgevel, is geheel nieuw.
Aparte vermelding verdienen nog de elf opgeklampte eiken strokendeuren uit de 16de en 17de eeuw die verspreid in het huis aanwezig zijn. Zij vertonen in detail allerlei kleine verschillen.
De begane grond van de rechter zijvleugel bestaat uit een grote voorhal met daarachter een zaal. De voorhal heeft een plafond met een enkelvoudige balklaag op kleine houten consoles. Op de onderzijde van de balken is de 17de-eeuwse gestileerde rankenbeschildering naar gevonden restanten gereconstrueerd. De hoge schouw is, evenals de spiltrap, een produkt van de restauratie. Een dubbele deur in monumentale omlijsting geeft toegang tot de zaal. Deze heeft een plafond met moer- en kinderbinten, eveneens op kleine houten consoles. Ook hier is de schouw een restauratieprodukt, met van elders afkomstige renaissance-onderdelen: twee zandstenen hermen en een gesneden schoorsteenmantel.
Van de oorspronkelijk aanwezige kelders is thans alleen nog een gewelfde ruimte rechts direct achter de voorgevel intact. De verdieping is bij de restauratie door middel van een aantal wanden nieuw ingedeeld. De kap telt zes gebinten met dekbalkjukken. Zij zijn door middel van gehakte telmerken van voor naar achter genummerd. Evenals de balklagen op begane grond en verdieping, zijn ook de kapgebinten van de uit circa 1630 daterende rechter zijvleugel geheel van grenehout.
| |
Ambachtsherenhuis, Kerkplein 9, Abbenbroek
Het ambachtsherenhuis van Abbenbroek staat aan de westzijde van het dorp, even ten noordwesten van de Hervormde kerk. Het is een vrijstaand gebouw op L-vormige plattegrond, dat met zijn statige brede voorgevel naar het dorp
| |
| |
538 Het dorp Abbenbroek volgens het kadastraal minuutplan van 1819. Schaal 1:7500. Tekening T. Brouwer. In de kaart zijn, behalve de kerk, ook aangegeven het ambachtsherenhuis (nr. 1) en de plaats waar in 1968 de resten van het kasteel werden aangetroffen (nr. 2).
is gekeerd. De bijbehorende tuin omringt het huis aan drie zijden. Aan de oostkant wordt deze tuin afgesloten door een 18de-eeuws smeedijzeren hek (afb. 86); aan de noordkant ligt een modern woonwijkje. Het huis zelf lijkt bij de eerste aanblik uit de 18de of vroege 19de eeuw te dateren, maar blijkt bij nadere bestudering aanzienlijk ouder.
| |
Archivalia
RDMZ, dossiers (vanaf 1946).
| |
Litteratuur
Bakker, 187-188; Van der Aa I (1839), 36; Plokker, 202; Kuijper 1876, 18 en 27-28; C.H. de Jonge, Nederlandse tegels, Amsterdam 1971, 5-6 en 316.
| |
Afbeeldingen
Foto's: reeks overzichtsfoto's van het exterieur en twee interieur-opnamen van de hal, alles uit de periode 1945-'64, coll. RDMZ.
Bouwkundige tekeningen: ongesigneerde opmetingstekening uit 1961 en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1965-'78 door J. Walraad, coll. RDMZ.
| |
Geschiedenis en bouwgeschiedenis
Over de geschiedenis van het huis is zeer weinig bekend. Het hiervoor (op pagina 379) reeds genoemde, in oorsprong vermoedelijk laat-13de-eeuwse kasteel van de heren van Abbenbroek bevond zich iets meer noordwaarts. De fundamenten ervan waren volgens Bakker in 1798 nog te vinden bij de grote ronde vijver die midden in de tuin ten noorden van het ambachtsherenhuis was gegraven. En ook ten tijde van Plokker, in 1851, waren deze fundamenten nog zichtbaar aanwezig.
In Abbenbroek moet in de loop der tijd hetzelfde zijn gebeurd als in Heenvliet: de heer verliet het voorvaderlijke, maar wat verdedigbaarheid en wooncomfort betreft verouderde kasteel en verhuisde naar een modernere woning, die bovendien wat dichter bij de dorpskern was gelegen. Wanneer dit zijn beslag kreeg, is onbekend.
Bij gebrek aan archiefmateriaal dat meer licht zou kunnen werpen op de geschiedenis van het huis, en doordat bij de restauratie omstreeks 1970 geen systematisch bouwhistorisch onderzoek is gedaan, moeten veel vragen onbeantwoord blijven. Toch kan over de bouwgeschiedenis wel een en ander worden opgemerkt.
Het diepe rechter gedeelte van het huis heeft op de begane grond enkele dikke muren, met name de rechter zijgevel en de muur waarin de doorgang naar de later aan de achterzijde aangebouwde keuken zich bevindt. Deze muren dateren waarschijnlijk van voor de 17de eeuw. Het diepe huis waartoe deze muren behoorden, bezat misschien al meteen een verdieping en het kreeg mogelijk ook al vroeg een dwars geplaatste vleugel ter linkerzijde, met daarin naast elkaar twee kamers. In de loop van de 17de eeuw werd het huis ingrijpend verbouwd. Het voorhuis en het trappenhuis in het diepe gedeelte kregen in grote lijnen hun huidige vorm, links naast de trap werd een kleine kelder aangebracht en aan de achterzijde verrees een uitbreiding met daarin de ruime vierkante keuken en een bovenkamer. De kap ten slotte werd bij deze verbouwing geheel vernieuwd. Wellicht bezat het diepe gedeelte destijds aan voor- en achterzijde een geveltop.
In de 18de eeuw volgde opnieuw een verbouwing. Kuijper spreekt zelfs van een ‘herbouw’, die plaatsgreep in 1768. Misschien werd in dat jaar de voorgevel gemoderniseerd: veranderd in een brede lijstgevel en voorzien van een buitenbepleistering en reeksen schuiframen met een kleine roedenverdeling. Voorts kan toen ook de achterwaartse uitbreiding van het ondiepe linker gedeelte zijn uitgevoerd. In deze uitbreiding kregen zowel op de begane grond als op de verdieping naast elkaar twee ondiepe vertrekken een plaats. Deze waren waarschijnlijk in de eerste plaats bedoeld om het verkeer van en naar de hoofdvertrekken van het huis te vergemakkelijken.
| |
| |
539 Abbenbroek, het ambachtsherenhuis. Plattegronden en doorsneden. Schaal 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1987.
In 1792 kwam de heerlijkheid in handen van de familie De Vos van Steenwijk en in de loop van de 19de eeuw werd het huis aangeduid als het ‘jachthuis’ van de heer van Abbenbroek. Van permanente bewoning door de heer en zijn familie is dan al lang geen sprake meer. In de eerste helft van de 19de eeuw onderging het huis nog enkele wijzigingen. De belangrijkste was een nieuwe modernisering van de voorgevel. Deze werd nu van een klamp van donkerrode baksteen voorzien, terwijl de ramen werden gewijzigd in zesruits schuiframen.
In 1946 werd het huis bewoond door een vijftal gezinnen. In dat jaar werd geopperd het te restaureren en als raadhuis in gebruik te nemen, maar dit plan werd niet uitgevoerd. In 1953 stond het gebouw enige tijd in het water. Enkele jaren daarna kwam de gemeente Abbenbroek met een uitbreidingsplan waarvoor het huis zou moeten wijken. Baron De Vos van Steenwijk ging hiertegen in beroep en een uitspraak van de Kroon in 1960 verhinderde de sloop. Restauratieplannen werden vervolgens gemaakt. Nadat het huis in 1962 door de baron aan een particulier was verkocht, werd de restauratie onder leiding van architect J. Walraad vanaf 1968 in enkele fasen uitgevoerd. De restauratie hield in de eerste plaats bouwkundig herstel van gevels en daken in. De linker zijgevel en van het rechter gedeelte de achtergevel werden hierbij geheel nieuw opgemetseld. Verder werden, naar in de kozijnen aangetroffen sporen, de roedenramen in de voorgevel en in de achtergevel van het diepe gedeelte in hun 18de-eeuwse vorm gereconstrueerd. De garage ter rechterzijde werd in 1976 op de plaats van een oude schuur geheel nieuw opgetrokken.
| |
| |
540 De voorzijde van het ambachtsherenhuis van Abbenbroek; opname 1987.
| |
Exterieur
De voorgevel is van donkerrode baksteen (formaat 22 × 10,2 × 4,3 cm, tien lagen 48 cm) en telt in totaal zes traveeën. De muurdammen tussen de vensters zijn niet alle even breed, gevolg van aanpassingen aan de oudere structuur achter de gevel. In de tweede travee van rechts bevindt zich de voordeur, in een eenvoudige omlijsting; de roedenverdeling in het bovenlicht is een restauratieprodukt. De vensters hebben schuiframen met een kleine roedenverdeling, bij de restauratie gereconstrueerd. De gevel wordt afgesloten door een houten kroonlijst, met daarboven twee dakkapellen.
De daken van het huis zijn alle gedekt met blauwgrijze Hollandse pannen.
De rechter zijgevel is wit gepleisterd. Het gedeelte van de linker zijgevel tot aan de 18de-eeuwse uitbreiding is tijdens de restauratie geheel vernieuwd.
Daarmee is ook de hier aanwezige bekleding met secundair gebruikte, rode daktegels verdwenen. De 18de-eeuwse uitbreiding van het ondiepe gedeelte is opgetrokken uit gele baksteen en ook het diepe gedeelte heeft verder gevels van gele steen. In de hoek tussen de beide vleugels staat een rechthoekige uitbouw onder lessenaardak. Deze uitbouw, die ten dele dateert van de 17de-eeuwse verbouwing, werd tijdens de uitbreiding in de 18de eeuw verhoogd.
| |
Interieur
Het huis heeft in alle vertrekken enkelvoudige grenen balklagen. In het diepe rechter gedeelte lopen de balklagen vrijwel alle van links naar rechts; in het ondiepe linker gedeelte lopen zij zonder uitzondering van voor naar achter.
De hal achter de voordeur is een nagenoeg vierkante ruimte met een vloer en lambrizering van wit marmer. In de achterwand zijn twee boogpoortjes aangebracht; het linker geeft toegang tot de trap, het rechter tot een gang die om het trappenhuis heenloopt. Deze gang leidt naar de keuken en de kelder.
In de grote vierkante keuken bevindt zich tegen de linker wand een zeer brede schouw met een rijk geprofileerde, 17de-eeuwse eiken boezembalk en een betegelde achterwand. Links onder in deze wand geeft een boogopening toegang tot een naar buiten uitgebouwd, gewelfd oventje. De kelder links naast het trappenhuis is een nauwelijks lager gelegen, rechthoekige ruimte met een tongewelf.
Links van de hal ligt een grote woonkamer. Deze heeft een vlak houten plafond en random een lage houten lambrizering met panelen, die bij de restauratie naar voorbeeld van oude restanten nieuw werd vervaardigd. Tegen de linker wand staat een schouw met een eenvoudig gebeeldhouwde
| |
| |
541 De achterzijde van het ambachtsherenhuis vóór de restauratie; opname 1958.
542 De achterzijde van het ambachtsherenhuis na de restauratie; opname 1987.
schoorsteenmantel van zwart marmer, vermoedelijk uit het derde kwart van de 18de eeuw. De haardpartij in de kleine voorkamer geheel links is een produkt van de restauratie. Sporen die destijds in deze kamer werden aangetroffen, leken erop te wijzen dat zich hier oorspronkelijk een stookplaats tegen de linker zij wand bevond.
Boven de begane grond telt het huis een opvallend groot aantal verschillende niveaus, gevolg van de diverse verbouwingen. Zo is er halverwege de trap, boven de kelder, een kleine opkamer en liggen de overloop en de kamer boven de keuken enkele treden lager dan de voorkamers op de verdieping. Van deze voorkamers hebben de twee meest linkse een decoratieve beschildering op de plafondbalken. Deze beschildering, bladranken in geel en zwart op een groene ondergrond, werd tijdens de restauratie naar aangetroffen oude restanten gereconstrueerd. De kamer boven de keuken kreeg destijds een soortgelijke balkenbeschildering, groen op wit, die echter niet teruggaat op een oude situatie. In deze achterkamer bevindt zich een houten bedsteewand met pilasters en een kroonlijst, vermoedelijk daterend uit de tweede helft van de 18de eeuw.
De kapconstructie is geheel van grenehout; de telmerken zijn gehakt. Het huis heeft over de gehele breedte aan de voorzijde een waarschijnlijk 18de-eeuwse dwarse kap die correspondeert met de voorgevel. De een stuk lager gelegen, vermoedelijk 17de-eeuwse kap van het diepe rechter gedeelte is hierop aangesloten.
In het huis worden enkele fragmenten van waarschijnlijk 15de-eeuwse vloertegels bewaard die onder de huidige keukenvloer zijn aangetroffen. Het zijn rode tegels met witte versieringen, afgedekt met loodglazuur. Tegen elkaar aangelegd vormen deze tegels cirkels met de tekst ‘Die tyt is cort/Die doot es snel/Wacht u van sonden/So doedi wel’.
|
|