| |
| |
| |
Openbare gebouwen
De belangrijkste, in feite de enige groep historische openbare gebouwen op Voorne-Putten is die der raadhuizen. Hiertoe behoren de stadhuizen van Brielle en Geervliet en de raadhuizen van Heenvliet en Nieuwenhoorn, die alle in dit hoofdstuk uitvoerig worden beschreven. Een bijzondere positie neemt het hier eveneens uitgebreid behandelde Landshuis te Hellevoetsluis in. Oorspronkelijk was dit het logement van de Gecommitteerde Raden van Holland en Westfriesland, thans is het de representatieve kern van het gemeentekantoor van Hellevoetsluis. Andere recht- en raadhuizen en de overige openbare gebouwen komen in het onderstaande meer globaal aan de orde. Alleen de waag te Brielle krijgt aan het eind apart nog enige aandacht.
| |
Litteratuur
Bakker; 't Hart; A.L. Jonker e.a., Onderwijs te Hellevoetsluis. Een blik in het verleden, Hellevoetsluis 1985; M.J.A.V. Kocken, Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeentebestuur, 's-Gravenhage 1973; Kuijper 1876; Meischke 1965; Plokker; C.H. Slechte en N. Herweijer (red.), Het waagstuk. De geschiedenis van waaggebouwen en wegen in Nederland, catalogus tentoonstelling Deventer 1990; G. Zeegers en I. Visser, Kijk op stadhuizen, Amsterdam/Brussel 1981. Voorts diverse uitgaven in de serie ‘in oude ansichten’.
Zie ook de litteratuuropgaven bij de verschillende individuele beschrijvingen.
| |
Recht- en raadhuizen
In de dorpen vormden schout en schepenen eeuwenlang het plaatselijk bestuur. Een van hun voornaamste taken was het uitoefenen van de lage jurisdictie. Hun vergaderingen en rechtszittingen hielden zij veelal in een bestaand gebouw, gewoonlijk een herberg. Deze herberg, soms eigendom van de schout, werd daarom vrijwel steeds ‘het Rechthuis’ genoemd, hoewel de naam ‘Raadhuis’ ook wel voorkomt. Het vertrek waar de vergaderingen plaatsvonden, was vaak een opkamer; indien het gebouw een verdieping had, lag de vergaderzaal boven.
Deze situatie was in de dorpen op Voorne-Putten omstreeks 1800 nog algemeen. Zo meldt Bakker in 1798 in zijn Stad- en Dorp-Beschrijver dat er in Vierpolders geen wereldlijke gebouwen te vinden zijn, ‘aangezien het Rechthuis niet anders, dan doorgaans ten platten lande, een gewoone Herberg is’. In min of meer gelijke bewoordingen (een ‘gewoone’ of ‘ordinaire’ herberg) beschrijft hij de rechthuizen in nog twaalf andere dorpen op Voorne en Putten. Soms voegt hij er nog een enkele bijzonderheid aan toe, bij voorbeeld in het geval van Nieuw-Helvoet, waar het rechthuis wordt ‘gehouden’ in de voornaamste herberg, die tegelijk ook dienst doet als winkel. Bij een aantal plaatsen wordt verder nog de naam vermeld van de herberg die als rechthuis fungeert. Zo vergadert men in Rockanje in een herberg en logement genaamd ‘de Steenrots’, in Oostvoorne in ‘de Valk’ en in Zuidland in ‘St.-Joris’, welke laatste naam verband houdt met de aanwezigheid van een schuttershof even
| |
| |
94 Justitiabeeld boven de hoofdingang van het stadhuis van Geervliet; opname 1987.
buiten het dorp: een boomgaard bekend als de ‘St.-Jorisdoelen’. Van een recht- of raadhuis dat meer inhoudt dan een enkel vertrek in een bestaande herberg, is tegen het einde van de 18de eeuw slechts in vier plaatsen sprake: in Brielle, Geervliet, Heenvliet en Abbenbroek. Brielle en Geervliet, de enige echte steden op het eiland en tegelijk de bestuurscentra van respectievelijk Voorne en Putten, beschikten beide over een stadhuis. In dit gebouw kwamen niet alleen verschillende bestuurs- en rechtscolleges ter vergadering bijeen, maar was ook een aantal andere min of meer openbare functies geconcentreerd. Heenvliet en Abbenbroek, die zich van de overige dorpen onderscheidden doordat zij het centrum vormden van een vrije of hoge heerlijkheid en die dus onder meer het recht van hoge jurisdictie bezaten, gaven daardoor ook een zekere concentratie van bestuurlijke activiteiten te zien. Om die reden beschikten ook zij over een apart, geheel als zodanig ingericht bestuursgebouw.
In Brielle ontstond het stadhuis reeds in de 14de eeuw. Het handhaafde zich er tot heden op dezelfde plaats: op de hoek van Markt en Koopmanstraat. In dit stadhuis zetelden natuurlijk het college van magistraat en schepenen en de vroedschap; zij verzorgden het plaatselijke bestuur en gerecht. Daarnaast echter vergaderden hier eveneens de Voornse bestuurscolleges. In de eerste plaats het college van baljuw en leenmannen van Voorne, dat zich bezighield met de hoge jurisdictie, de criminele rechtspraak, en met tal van bestuursaangelegenheden. Hiertoe behoorde onder andere de zorg voor de waterstaat, die in 1630 grotendeels werd overgenomen door de in dat jaar ingestelde Generale Dijkage van Voorne. Ook de dijkgraaf en heemraden van deze Generale Dijkage, het latere Hoogheemraadschap van Voorne, kwamen in het stadhuis van Brielle bijeen; hun vergadering werd voorgezeten door de baljuw in zijn hoedanigheid van opperdijkgraaf. Bovendien bood het stadhuis in principe eenmaal per jaar onderdak aan de Generale Dagvaart, ook wel de Staten van het Land van Voorne genoemd.
Het stadhuis van Geervliet werd omstreeks 1500 ondergebracht in het gasthuis ter plaatse (een ontwikkeling die zich in meer Hollandse steden voordeed). Hier zal eerst alleen een vergaderkamer in gebruik zijn genomen, maar in de loop der tijd verdween de gasthuisfunctie en kwam het gebouw in zijn geheel aan het stadsbestuur en aan het bestuur van de Ring van Putten, het latere hoogheemraadschap. Ten behoeve van dit laatste college, dat werd voorgezeten door de ruwaard of baljuw van Putten in zijn functie van opperdijkgraaf, werd het stadhuis in 1633 met een verdieping verhoogd. De criminele vierschaar werd niet op het stadhuis gespannen. Dat gebeurde op het Hof van Putten, de woning van de ruwaard, waar zich ook de gevangenis bevond en waar voor een terechtstelling het schavot werd opgericht. Het Hof van Putten werd in 1823 gesloopt, het stadhuis van Geervliet is nog aanwezig. In Heenvliet is de situatie minder duidelijk. Wellicht begon hier de geschiedenis van het raadhuis op de bekende wijze: met een vergaderzaal behorend bij een herberg. De zaal werd omstreeks 1530 gebouwd achter tegen een reeds bestaand pand op de hoek van de Markt. Dit pand was aanvankelijk
95 Gevelsteen uit 1645 van het voormalige rechthuis van Abbenbroek, thans in de Hervormde kerk aldaar. Links het wapen De Merode, rechts het wapen Starrensteyn van Abbenbroek; opname 1990.
misschien in gebruik als herberg, maar kreeg in de loop der tijd in zijn geheel een openbare functie. In de zaal werd lange tijd door het rechtscollege van baljuw en leenmannen de hoge of criminele vierschaar gespannen. Of het plaatselijk bestuur van oudsher eveneens van dit raadhuis gebruik maakte, is echter onduidelijk. In de 18de eeuw week men voor de lage jurisdictie in elk geval uit naar een zaal in een herberg aan de overzijde van de Markt. Destijds had Heenvliet dus zowel een raadhuis als een rechthuis. Het oude raadhuis bestaat nog, zij het sinds kort ontdaan van zijn openbare functie. Over het thans geheel verdwenen rechthuis van Abbenbroek is een en ander bekend. In 1644 verbrandde de secretarie van Abbenbroek en het jaar daarop werd een nieuw rechthuis gebouwd. De kosten werden gedeeld door de gezamenlijke heren van Abbenbroek, de graaf De Merode en Nicolaes van Starrensteyn, die zichzelf Nicolaes van Abbenbroek noemde. Het rechthuis stond dicht bij de kerk, ten noorden van het koor. Het was in 1772 zeer bouwvallig, reden waarom het werd gerepareerd. Dit herstel werd bekostigd
| |
| |
96 Gemeentehuis uit 1909, Hoflaan 8 te Oostvoorne; opname 1987.
door een heffing op de omliggende landerijen. Het rechthuis bezat in elk geval na dit herstel een luidklok. Boven de ingang was vanaf 1645 een gebeeldhouwde steen met de wapens van De Merode en Starrensteyn aangebracht. Deze steen, later in de vestibule van het ambachtsherenhuis en thans in de kerk ingemetseld, is het enige dat nog van het rechthuis over is. In de eerste helft van de 19de eeuw keerde Abbenbroek terug tot de op het platteland gebruikelijke situatie: een raadkamer in een herberg. Van de oude rechthuizen in de dorpen is tegenwoordig zo goed als niets meer terug te vinden. Dit heeft zijn oorzaak in het feit dat het gemeentebestuur in de loop van de 19de eeuw in vrijwel alle dorpen verhuisde, soms naar een bestaand gebouw, vaker echter naar een nieuw opgetrokken onderkomen. In veel gevallen werden bij de nieuwbouw verschillende uiteenlopende functies onder één dak gecombineerd. Een duidelijke voorkeur had in dit verband de combinatie van school, schoolmeesterswoning en raadhuis (na de Franse tijd, met haar wijzigingen in de organisatie van bestuur en rechtspraak, raakt de naam ‘rechthuis’ in onbruik en spreekt men meestal van ‘raadhuis’ of van ‘gemeentehuis’). In Hellevoetsluis is het eerst sprake van deze combinatie: daar, schrijft Bakker, wordt in 1797 op de verdieping van het schoolhuis een zaal in orde gebracht ten behoeve van het gemeentebestuur, dat tot dat moment in de herberg ‘de Stad Brielle’ vergaderde. In 1827 werd, na het vertrek van de school, het gehele gebouw tot raadhuis ingericht, met naast de raadzaal onder andere een secretarie en een ruimte voor de politie. Thans is dit voormalige raadhuis (rechts naast de Hervormde kerk aan de Oostzanddijk) zowel in- als uitwendig nagenoeg onherkenbaar gewijzigd. Een goed voorbeeld van een nieuw opgetrokken gebouw waarin tegelijk de school, de schoolmeesterswoning en de raadzaal werden ondergebracht, is het nog bestaande raadhuis
van Nieuwenhoorn, nu als kantoor in gebruik. Het dateert uit 1834 en in de vroegere raadzaal is nog een uit 1838 daterende reeks historieschilderingen op behangsels aanwezig. De geschiedenis van dit gebouw toont bovendien nog een ander aspect van het gebruik van de raadhuizen in een poldergebied als het eiland Voorne-Putten. In de raadzaal kwam namelijk niet alleen het dorpsbestuur bijeen, maar hier vergaderden ook twee polderbesturen. Het gebruik van de plaatselijke raadzaal door de omliggende polders, vóór de Franse tijd nog tamelijk zeldzaam, werd nadat een groot aantal polders in of kort na 1811 van de gemeenten was gescheiden en eigen besturen had gekregen, een algemeen verschijnsel. Dit gezamenlijk gebruik bleef in veel dorpen bestaan tot omstreeks het midden van de 20ste eeuw. Na Nieuwenhoorn kregen ook Vierpolders (1837), Nieuw-Helvoet (1840) en Spijkenisse (1843) een gebouw waarin school, schoolmeesterswoning en
97 Oostvoorne, gemeentehuis Hoflaan 8. Plattegrond van de verdieping. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar tekening van gemeentewerken uit 1948.
raadhuis waren gecombineerd. Van deze gebouwen is niets bewaard gebleven. In Nieuw-Helvoet verrees naar een ontwerp van de Haarlemse architect J. van de Ban in 1902-'03 een vrijwel volledig nieuw complex in neorenaissance-stijl (thans Smitsweg 70-74), met links het raadhuis, rechts de onderwijzerswoning en in het midden het schoolgebouw. Een complex van dezelfde indeling, in min of meer dezelfde stijl en eveneens met uitwendig duidelijk te onderscheiden bouwdelen, was eerder, in 1878, opgetrokken in Zuidland. Dit langgerekte gebouw, aan de oostzijde van de Ring, toont links het voormalige gemeentehuis (met verdieping), rechts de (nu gewijzigde) woning en daartussenin de voormalige bewaarschool.
In Hekelingen waren school en raadhuis ook enige tijd gecombineerd. Tot in 1908 was hier een lokaal van de school in gebruik als raadkamer. Toen werd echter een nieuw gebouw opgetrokken, met een veldwachterswoning op de begane grond en daarboven de raadzaal. Dit pand (Dorpsstraat 89) heeft een met enige neorenaissance-details versierde voorgevel. Het verloor zijn oorspronkelijke functie met de opheffing van de gemeente Hekelingen per 1 mei 1966.
Vanaf eind 19de eeuw werden steeds meer zelfstandige gemeentehuizen gebouwd. In Spijkenisse werd in 1886 nog een nieuw gemeentehuis in combinatie met een veldwachterswoning opgetrokken. Inwendig gewijzigd, bestaat dit voormalige gemeentehuisje nog (Noordeinde 7). Het is met de
| |
| |
98 Voormalig gemeentehuis uit 1886, Noordeinde 7 te Spijkenisse; opname 1988.
99 Gemeentehuis uit 1938-'39, Raadhuislaan 6 te Rockanje; opname 1991.
voorzijde tegen de dijk aangebouwd en heeft boven de begane grond alleen een schilddak met dakkapel. De voorgevel is een gepleisterde lijstgevel met rondboogfries onder de kroonlijst en eenvoudige stucwerkversieringen boven deur en vensters.
Oostvoorne kreeg in 1909 zijn nu nog bestaande gemeentehuis (Hoflaan 8), in een enigszins verstrakte neorenaissance-stijl ontworpen door de Brielse architect H. Goossens. Het is een volledig vrijstaand, vrijwel vierkant bakstenen gebouw met boven op het ingezwenkte en met leien gedekte schilddak een achthoekig houten dakruitertje. De bakstenen gevels zijn met enige natuursteenblokken en met gesmede ankers versierd. De voorgevel heeft een hoog bordes met dubbele trap, die naar de ingang op de verdieping leidt. De deur is geplaatst in een middenrisaliet; deze is boven de dakvoet doorgetrokken in de vorm van een forse dakkapel. De verdieping heeft vensters met grote kruiskozijnen, gevuld met glas-in-lood. Het laatste gemeentehuis dat vermelding verdient, is dat van Rockanje (Raadhuislaan 6). Het werd in 1938-'39 door architect P. Verhagen gebouwd en heeft gevels van rode baksteen en een dwars geplaatst zadeldak. Links naast de iets vooruitspringende, maar nauwelijks geaccentueerde middenpartij voert een hoge stoep met trap naar de ingang. Rechts op de verdieping ligt de raadzaal, met een reeks gebrandschilderde glazen.
Per 1 januari 1980 heeft een herindeling het aantal gemeenten op Voorne-Putten terugbracht tot het huidige vijftal. Van deze maken Spijkenisse en Bernisse thans gebruik van een modern, groot gemeentekantoor. Het bestuur van Brielle zetelt nog steeds in het aloude stadhuis. In Westvoorne zijn de meeste openbare functies geconcentreerd in het daartoe uitgebreide gemeentehuis van Rockanje. Hellevoetsluis ten slotte gebruikt het voormalige Landshuis, dat in 1984-'85 werd uitgebreid met een zeer groot gemeentekantoor.
| |
Overige openbare gebouwen
In verreweg de meeste plaatsen op Voorne-Putten was het recht- of raadhuis door de eeuwen heen het enige openbare gebouw. Functies van gemeente- en polderbestuur, van openbare orde en rechtspraak, van opslag van gemeentegoederen en van warencontrole, alsmede hier en daar de huisvesting van een enkele gemeenteambtenaar, dit alles was veelal onder één dak verenigd.
Een apart waterschapshuis kende noch Voorne noch Putten. Vergaderd werd op de stadhuizen van Brielle en Geervliet. Wel beschikte het Hoogheemraadschap van Voorne over een gebouw waar na de vergaderingen de maaltijd kon worden gebruikt en het glas (en speciaal de hensbeker, zie pagina 151) kon worden geheven. Dit gebouw, de koepel ‘Zeeburg’, stond op de duinen van
| |
| |
Oostvoorne en dateerde in zijn laatste vorm uit 1742. De koepel werd echter in 1942 door de Duitse bezetter gesloopt.
In Hellevoetsluis hadden de Staten van Holland en Westfriesland een zetel: het Landshuis. Hier woonde en werkte de commies (de havenmeester), hier logeerden de Gecommitteerde Raden tijdens hun verblijf ter plaatse en hier hadden de Staten ook de nodige magazijnen en werkplaatsen. Speciaal voor de schutterijen opgetrokken doelengebouwen hebben op Voorne-Putten niet bestaan. In Brielle behielpen de schutters zich eeuwenlang met de voormalige, nu verdwenen kapel van het Clarissenklooster en bij de reeds genoemde St.-Jorisdoelen even buiten Zuidland lijkt nooit een gebouw te zijn verrezen. Verder werd het enige wellicht als gildehuis te beschouwen pand, het zakkendragershuisje op de hoek van Maarland en Nieuwstraat te Brielle, in 1949 afgebroken en resteert van de vismarkt ter plaatse, op de hoek van Visstraat en Rozemarijnstraat, nu nog slechts één zandstenen pijler. Waaggebouwen waren er op het eiland wel enkele. Dat van Heenvliet, een zeer eenvoudig, vrijstaand pand dicht bij de Hervormde kerk, verdween kort na de tweede wereldoorlog. Alleen de waag te Brielle is overgebleven.
| |
Stadhuis, Markt 1, Brielle
100 De voorgevel van het stadhuis te Brielle. Ontwerptekening uit 1791 van de hand van J. van Westenhout; GA Brielle.
Gebouwd op een langwerpige plattegrond, staat het stadhuis op de hoek van de Markt en de Koopmanstraat, met zijn monumentale, met zandsteen beklede voorgevel naar het marktplein toegewend. Boven de voorgevel rijst uit het dak een vierkant klokketorentje op. Het stadhuis doet zich met name aan de Marktzijde voor als een laat-18de-eeuws gebouw, maar het heeft een in oorsprong middeleeuwse kern. Deze wordt gevormd door twee forse rechthoekige bouwdelen, die achter de voorgevel in elkaars verlengde zijn gelegen en die met hun rechter zijgevel de Koopmanstraat begrenzen. Beide bouwdelen bezitten thans twee verdiepingen boven de begane grond. Een derde bouwdeel aan de kant van de Koopmanstraat is de voormalige secretarie; deze heeft geen verdieping en dateert uit het midden van de 18de eeuw. De totale diepte van het stadhuis, van de voorgevel tot aan de achter tegen de voormalige secretarie gebouwde waag, bedraagt ongeveer 40 meter. Aan de Marktzijde is duidelijk te zien dat het smalle, lagere bouwdeel links van het eigenlijke stadhuis van oudsher een aparte plaats innam; het heeft een sobere bakstenen gevel. Hier bevond zich vanaf de late middeleeuwen lange tijd de burgerwacht. Achter dit tegenwoordig geheel bij het stadhuis getrokken gebouw liggen nog diverse aanbouwsels uit verschillende perioden. In de reeks van verbouwingen is die van 1792 voor het exterieur het meest ingrijpend geweest, terwijl in 1955-'57 vooral het interieur grondig werd gewijzigd. Hierdoor is nu van het middeleeuwse werk zo goed als niets meer terug te vinden. Wel is in het huidige gebouw de oude plattegrond in grote lijnen nog herkenbaar aanwezig. In het stadhuis bevinden zich bovendien enkele belangrijke oude inventarisstukken.
| |
Archivalia
J. van Westenhout, ‘Memorie relatief het geformeerde Project tot een nieuwe Façade voor het Stadhuijs en Burger-Wagt te Brielle’ (1791), coll. RDMZ (gepubliceerd in: Ozinga 1939, 122-123); RDMZ, dossiers (vanaf 1951).
| |
Litteratuur
Van Alkemade I, 82-83; Bakker, 40; Van der Aa II (1840), 736; Plokker, 91-93; Voorloopige Lijst, 16; H.P. Schaap, ‘De Brielsche Schilder Maerten van der Fuijck en diens Doelenstukken’, Oud-Holland 53 (1936), 263-269; Ozinga 1939, 115-116, 120 en 122-123; Been en Schaap 1952, 16-19; J.C. van de Knoop-Gebraad, Historische bijzonderheden van en om het Brielse stadhuis, Den Briel 1957; ‘Verbouwing van het raadhuis te Brielle’, Bouw 16 (1961), 1687-1691; ‘Verbouwing en restauratie van het Raadhuis te Brielle’, Bouwkundig Weekblad 80 (1962), 17-20; Bouwen voor een open samenleving.
| |
| |
Brinkman, Brinkman, Van der Vlugt, Van den Broek, Bakema, catalogus tentoonstelling Museum Boymans-Van Beuningen, Rotterdam 1962, [38-39 en 75]; Meischke 1965, 46 en 52-55; Klok 1980, 62-63 en 66-67; Klok Jzn. 1980, 60-62 en 109-111; Klok 1988, [6-10].
| |
Afbeeldingen
Voorgevel van het stadhuis vóór de verbouwing van 1792, tekening door Cornells Kluit, GA Brielle.
Foto's: vier exterieur- en vier interieur-opnamen uit omstreeks 1900, afgedrukt in: Klok Jzn. 1980, 110-111, en Klok 1985, nrs. 41-44 en 46-48; foto van de voorgevel uit omstreeks 1935 en reeks exterieur- en interieuropnamen uit 1953, coll. RDMZ.
Bouwkundige tekeningen: twee opmetingstekeningen (voorgevel en plattegrond en langsdoorsnede van het voorste gedeelte) van vóór de verbouwing van 1792, coll. RDMZ; ontwerptekening ten behoeve van een nieuwe voorgevel door J. van Westenhout (1791), GA Brielle; reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen, met name van architectenbureau Van den Broek en Bakema uit 1952-'55 en van Ph.J.W.C. Bolt uit 1954-'56, coll. RDMZ.
| |
Geschiedenis en bouwgeschiedenis tot 1950
Brielle, dat zijn eerste stadsrechten vermoedelijk in 1306 ontving, moet in de loop van de 14de eeuw de beschikking hebben gekregen over een stadhuis. Dit bevond zich hoogst waarschijnlijk vanaf het begin op de huidige plaats. In elk geval stond het hier al in 1390, het jaar waarin het wordt genoemd in verband met de verkoop van het huis De Gouden Pot, een zeer groot huis dat zich aan de overzijde van de straat bevond, recht tegenover het stadhuis. De Gouden Pot zou twee eeuwen later worden gesloopt, waardoor het marktplein zou ontstaan. Eind 14de eeuw bestond de Markt echter nog niet en lag het stadhuis nog op de hoek van twee straten.
Over hoe het stadhuis er oorspronkelijk uitzag, is zeer weinig met zekerheid bekend. Zo is onduidelijk of het vanaf het begin een verdieping had. Het is zeer wel mogelijk dat de verdieping, zoals bij voorbeeld ook bij het iets jongere stadhuis van Vianen gebeurde, eerst enige tijd later werd toegevoegd. De indeling van de begane grond, met een ruime hal en een kleinere achterkamer, gaat waarschijnlijk terug tot de 14de eeuw en komt overeen met de indeling van de grote laat-middeleeuwse woonhuizen, maar ook met die van een aantal stadhuizen uit dezelfde periode (zoals de stadhuizen van Vianen, Tholen en Geertruidenberg). Bij deze stadhuizen was de hal een onverwarmde, openbaar toegankelijke ruimte, in het achterste gedeelte waarvan zich de vierschaar bevond; verder was de achterkamer in gebruik als raadkamer. Deze situatie heeft eeuwenlang, tot aan de verbouwing van 1792, ook in Brielle bestaan.
Voorts had de hal van het Brielse stadhuis tot aan 1792 ter rechterzijde een half uitgebouwde vierkante traptoren. Deze is op enkele 18de-eeuwse tekeningen te zien. Meischke gaat er van uit dat deze traptoren niet bij de 14de-eeuwse aanleg behoorde, maar eerst omstreeks 1500 werd opgetrokken. De dwars geplaatste zijkamer aan de achterzijde van het stadhuis, links naast de voormalige secretarie, zou in dezelfde tijd zijn gebouwd. Inderdaad heeft deze voormalige thresorie, die van een verdieping en een eigen traptoren is voorzien, muren van een groot formaat baksteen (26,5 × 12 × 5,5 cm, 10 lagen 74 cm). Voor het overige lijkt het gebouwtje in zijn huidige gedaante echter eerder uit de 17de eeuw te dateren (getuige bij voorbeeld de houten ojiefconsoles onder de balklaag op de verdieping). Door de rigoureuze vernieuwing die in 1955-'57 werd uitgevoerd, is nu niet meer uit te maken of het hier wellicht gaat om ouder werk dat in de 17de eeuw werd vernieuwd. In de eerste helft van de 16de eeuw moeten stadhuis en burgerwacht aan de voorzijde in grote lijnen de gedaante hebben gekregen die bekend is van de genoemde 18de-eeuwse tekeningen: rechts een forse trapgevel, met erachter op de daknok een zeskant dakruitertje met ingezwenkte spits, en links een
| |
| |
smallere en lagere trapgevel. Beide gevels tonen een verdieping en vensters met kruiskozijnen; de grote trapgevel heeft natuurstenen hoekblokken. Door de afbraak van het huis De Gouden Pot kwam het stadhuis in 1579 aan de Markt te liggen. In 1634 werd de dakruiter gerepareerd. Verder werden vermoedelijk in de loop van de 17de eeuw bij een verbouwing de oude, samengestelde balklagen in het gebouw vervangen door nieuwe, enkelvoudige. Dit kan in of kort na 1671 zijn gebeurd, aangezien er in die tijd in de vroedschapsresoluties mededeling wordt gedaan van een ingevallen zolder.
Van Alkemade geeft in 1729 inzicht in hoe het stadhuis destijds werd gebruikt. Voor wat de begane grond betreft, zijn de indeling en de functies der vertrekken zoals hij die beschrijft, weergegeven in afbeelding 101 (de situatie voor 1792). Op de verdieping was het belangrijkste vertrek de grote vergaderzaal aan de voorzijde; dit was de ‘Vroedschapskamer’, de eigenlijke raadzaal. Over de vertrekken in de burgerwacht zwijgt Van Alkemade. Uit andere bronnen is echter bekend dat zich hier een ruimte voor de brandspuit en een bodenkamer bevonden, met daarboven twee kamers die onderdak boden aan de officieren en de manschappen van de burgerwacht. In 1746 werd de oude secretarie aan de Koopmanstraat geheel afgebroken en in haar tegenwoordige gedaante vernieuwd en in 1790 werd besloten Johannes van Westenhout een tekening en begroting te laten maken voor de modernisering van het gehele stadhuis en de burgerwacht. De ingrijpende verbouwing die op dit besluit volgde, begon in 1791, werd grotendeels uitgevoerd in 1792, maar was pas in 1794 ‘zo goed als voltooid’. Johannes van Westenhout (1754-1823) was de zoon van de Brielse stadslabriek David van Westenhout. Als officier bij de genie (met vanaf 1790 de rang van ‘capiteyn-ingenieur’) was hij in 1789 waarschijnlijk betrokken geweest bij de bouw van de nieuwe Hoofdwacht (zie ook pagina 63) tegenover het stadhuis. Nu was hem dus de modernisering van het stadhuis zelf opgedragen. Hij ontwierp hiervoor een geheel nieuwe voorgevel (een ontwerptekening uit 1791 bleef bewaard) en verder gaf hij het gebouw achter deze nieuwe gevel een tweede verdieping. De traptoren rechts werd gesloopt en vervangen door een bescheiden trappenhuis ter linkerzijde en het voorste, scheef gezakte gedeelte van de rechter zijgevel werd van een bakstenen bekleding voorzien. In de zijgevel werden reeksen nieuwe schuiframen aangebracht. Binnen veranderde er ook het nodige, vooral als gevolg van de verhuizing van de
rechtspraak naar de eerste verdieping. Op de plaats van de vierschaar werd nu een burgemeesterskamer van de hal afgescheiden.
Hoe de vertrekken op de eerste verdieping na de verbouwing van 1792 precies werden gebruikt en of de rechtspraak direct al deze gehele verdieping in
1 | hal |
2 | vierschaar |
3 | burgemeesterskamer |
4 | raadkamer |
5 | kamer magistraat en schepenen |
6 | raadzaal |
7 | secretarie |
8 | secretarie in tern |
9 | thresorie |
10 | charterkamer |
11 | kamer secretaris |
12 | kamer leenmannen en heemraoen |
13 | kamer ontvanger |
14 | bodenkamer |
15 | brandspuithuisje |
16 | cel |
17 | secretarie bevolking |
18 | kluis |
| |
| |
101 (pagina 94-95) Brielle, stadhuis. Plattegrond, in 1990 en in vier vroegere perioden, alsmede lengtedoorsnede en situatie; in de lengtedoorsnede is ook de waag opgenomen. Schalen 1:300, 1:600 en 1:1500. Tekeningen B. Kooij, 1990; ten dele gebaseerd op tekeningen uit 1954-'55 van architectenbureau Van den Broek en Bakema en van Ph.J.W.C. Bolt.
beslag nam, is niet duidelijk. Enige tijd later is de grote zaal op de eerste verdieping in elk geval in gebruik als rechtszaal en bevindt de raadzaal zich op de begane grond, in de kamer achter de burgemeesterskamer. De wijzigingen die het stadhuis in de 19de eeuw onderging, beperkten zich tot kleinere ingrepen, zoals het aanbrengen van nieuwe schoorsteenmantels en stucplafonds.
In de burgerwacht werd de verdieping op een gegeven moment ingericht tot woning voor de gemeentebode. In 1931 werd deze woning door het toevoegen van een tweede verdieping vergroot, terwijl op de begane grond de gemeentepolitie een lokaal aan de Marktzijde met daarachter een tweetal cellen tot haar beschikking kreeg. Ongeveer tien jaar later verhuisde de politie echter naar elders, waarna hier de secretarie bevolking werd ondergebracht.
| |
De verbouwing en restauratie van 1955-'57
In 1950 werd het architectenbureau van J.H. van den Broek en J.B. Bakema, dat destijds ook al doende was met de bouw van een ULO-school te Brielle en met de verbouwing van de ambtswoning van de burgemeester (Voorstraat 43), betrokken bij de ontwikkeling van plannen voor het stadhuis. In eerste instantie werd alleen gedacht aan een nieuwe inrichting, maar al gauw viel het besluit om te komen tot een grootscheepse verbouwing. Vervolgens werd de opdracht, zonder vooroverleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, aan Van den Broek en Bakema verstrekt. De Rijksdienst, eerst later van een en ander op de hoogte gesteld, liet de gemeente weten de architectenkeuze in hoge mate te betreuren en de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg was dezelfde mening toegedaan. Van den Broek en Bakema misten volgens deze instanties ‘de instelling, die nodig is om dit werk tot een goed einde te brengen’. Waarom was architect Ph.J.W.C. Bolt, die op datzelfde moment de restauratie van de Brielse waag voorbereidde, niet ook met het werk aan het stadhuis belast? De gemeente bleef echter bij haar keuze. Midden 1952 lieten Van den Broek en Bakema weten dat zij binnen het in zijn oude vormen te handhaven exterieur een modern stadhuis wilden creëren. ‘De nieuw te maken indeling zouden wij duidelijk in een hedendaagse vormgeving willen ontwikkelen’. In deze zin vervaardigden zij ook het schetsplan dat in 1953 ter tafel kwam en dat in de ogen van de vertegenwoordigers van het Rijk geen genade kon vinden. De Rijksdienst
| |
| |
102 De voorgevel van het stadhuis vóór de verbouwing van 1792. Opmetingstekening uit de 18de eeuw; coll. RDMZ.
103 Het stadhuis met de voorgevel uit 1792; opname 1962.
achtte de voorgestelde verbouwing ‘ontoelaatbaar’ en stelde de Rijkscommissie voor, het plan af te keuren en het gemeentebestuur nog eens in overweging te geven een andere architect in de arm te nemen. Ook de Rijkscommissie meende dat het ‘waardevolle interieur’ van het stadhuis bij uitvoering van het plan ‘ernstig verminkt’ zou worden. Zij noemde dit in het advies aan de minister dan ook ‘onaanvaardbaar’. Er moest wel verbouwd worden, maar niet op deze wijze! Over een andere architect sprak de commissie in haar advies echter niet. Wel gaf zij in het kort aan hoe het plan op een aantal punten gewijzigd zou moeten worden. De minister ten slotte liet de gemeente op 12 oktober 1953 weten dat hij met het plan zoals het er lag niet akkoord kon gaan. Hij bracht de kritiek echter terug tot slechts twee met name genoemde punten: het aanbrengen van een lokettenrij in de hal en het verwijderen van de 18de-eeuwse betimmering uit de secretarie. Het plan moest derhalve worden herzien en de architecten moesten daarbij overleg plegen met de Rijksdienst. Met deze brief van de minister was de weg naar een weliswaar op een tweetal punten aan te passen, maar voor het overige geheel volgens plan door te voeren modernisering in feite vrijgemaakt. Daaraan veranderde ook een door ongeveer 200 ‘stemgerechtigde burgers van de Gemeente Brielle’ ondertekend adres tegen de voorgenomen verbouwing niets meer. Dit adres, gedateerd 21 oktober 1953, was gericht aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Het verzocht om het raadsbesluit inzake de verbouwing niet goed te keuren, maar de gemeenteraad in overweging te geven een nieuw plan te laten ontwikkelen, ‘door op het gebied van verbouwing van historische gebouwen deskundige architecten’. Het stuk was in de eerste plaats geschreven vanuit een
| |
| |
104 Het interieur van de burgemeesterskamer vóór de verbouwing van 1955-'57; opname 1953.
105 Het interieur van de hal na de verbouwing van 1955-'57; opname 1958.
gehechtheid aan het stadhuis in zijn vertrouwde gedaante. Het had geen succes.
In 1954 bleek het alsnog nodig een ervaren restauratiearchitect bij het werk te betrekken. De keuze viel op Ph. Bolt, die zich speciaal met de restauratie van het exterieur en met de verbetering van de fundering zou gaan bezighouden. In 1955-'57 werden de werkzaamheden uiteindelijk uitgevoerd. Voor wat het uitwendige betreft kan inderdaad gesproken worden van een restauratie. Hierbij herkreeg het middelste van de drie aan de Koopmanstraat gelegen bouwdelen zijn tweede verdieping, die in de loop der tijd was gesloopt. Verder werd boven op de tweede verdieping van de burgerwacht een schilddak geplaatst.
Van het interieur kan gezegd worden dat het door Van den Broek en Bakema volledig werd gemoderniseerd. De enige uitzondering hierop vormt de oude secretarie aan de achterzijde; dit vertrek behield zijn 18de-eeuwse aankleding. De raadzaal en de burgemeesterskamer, met hun uit de eerste helft van de 19de eeuw daterende interieurs, compleet met stucplafonds en dergelijke, verdwenen geheel. Hiermee werden hal en achterkamer in feite teruggebracht tot hun middeleeuwse proporties, zij het dat de hal door een moderne balie in tweeën werd gedeeld. Verder werd de trap uit 1792 vervangen door een fors, modern trappenhuis ter plaatse van de nu volgebouwde binnenplaats. Omdat het kantongerecht inmiddels was verhuisd naar Voorstraat 31, kon de raadzaal (weer) op de eerste verdieping aan de voorzijde worden geplaatst, met erachter een overloop en de kamer voor burgemeester en wethouders. De tweede verdieping werd grotendeels ingericht als extra vergaderzaal. Vrijwel alle balklagen in het gebouw, met als belangrijke uitzondering die in de oude secretarie, werden vernieuwd.
Sinds de verbouwing van 1955-'57 is alleen op de tweede verdieping de situatie nog weer eens gewijzigd. De hier aanwezige grote zaal werd in 1984 door middel van scheidingswanden opgedeeld in enkele wethouderskamers.
106 Het interieur van de raadzaal vóór de verbouwing van 1955-'57; opname 1953.
| |
Exterieur
De drie vensterassen brede voorgevel van het stadhuis is geheel met zandsteen bekleed en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een fronton.
De gebosseerde begane grond heeft aan weerszijden van de voordeur een venster met geprofileerde omlijsting, aan de bovenzijde voorzien van een gebeeldhouwde versiering in de vorm van een sluitsteen met guirlande.
De omlijsting van de voordeur, een dubbele deur versierd met enig snijwerk (waaronder een tweetal lauwerkransen), toont bovenaan een gebeeldhouwd wapenschild, geflankeerd door guirlandes en palmtakken. De vensters op de begane grond bevatten vijftienruits schuiframen. Die op de eerste verdieping, voorzien van schuiframen met achttien ruiten, lopen naar onder toe door tot op vloerniveau en hebben aan de buitenzijde ijzeren balkonhekjes. Zij worden elk afzonderlijk bekroond door een lijst met daaronder een gebeeldhouwd
| |
| |
107 De ingangspartij aan de Markt; opname 1990.
palmettenfriesje. De tweede verdieping heeft vensters met negenruits ramen. Het door twee gebeeldhouwde siervazen geflankeerde fronton bevat beeldhouwwerk, voorstellende het Brielse wapen dat wordt gehouden door de bijbehorende capirussa, een bok met het hoofd van een mens. Aan weerszijden hiervan zijn diverse attributen van gezag, gerechtigheid en goed bestuur uitgebeeld. Onderaan geeft een spreuklint de wapenspreuk van Brielle weer: ‘LIBERTATIS PRIMITIAE’ (‘Eersteling der Vrijheid’).
Het dak van het voorste gedeelte van het stadhuis, evenals de daken van de twee bouwdelen daarachter gedekt met leien in Maasdekking, heeft aan de voorzijde een schild en wordt daar bekroond door een vierkant houten klokketorentje met open lantaarn en achtkante uivormige spits.
De voormalige burgerwacht heeft een smalle bakstenen lijstgevel met op de begane grond een poortopening met gebosseerde hardstenen omlijsting. De poort is thans met glas dichtgezet. Erboven bezit zowel de eerste als de tweede verdieping een venster met schuifraam. Het dak is een met blauwgrijze Hollandse pannen gedekt schilddak.
Van de rechter zijgevels van de drie bouwdelen is de voorste opgetrokken uit donkerrode baksteen (formaat 21,5 × 10,2 × 3,6 cm, tien lagen 46,5 cm), de middelste uit gemengd lichtrode en gele baksteen (formaat 28,5 × 12 × 5,4 cm, tien lagen 78,5 cm) en die van de oude secretarie weer uit donkerrode baksteen (formaat 20,5 × 10,5 × 4,3 cm, tien lagen 51 cm). De eerste twee bouwdelen hebben opzij vensters met schuiframen die wat hun roedenverdeling betreft in grote lijnen overeenkomen met die in de voorgevel. De oude secretarie heeft rechts naast de van een bovenlicht voorziene ingang twee schuiframen met een kleinere roedenverdeling. De lange stoep aan de zijde van de Koopmanstraat, met kettingen tussen hardstenen palen, is in 1955-'57 geheel vernieuwd.
Aan de grotendeels gesloten linkerzijkant van het stadhuis zorgt het plat afgedekte hoge bouwlichaam waarin het trappenhuis is ondergebracht, voor een duidelijk modern accent. Alleen hier toont de verbouwing van Van den Broek en Bakema zich ook uitwendig.
| |
Interieur
Het interieur van het stadhuis is, zoals hierboven vermeld, in hoge mate een produkt van de verbouwing van 1955-'57. In materiaalgebruik en detaillering is bewust geen poging gedaan het oude te imiteren of te reconstrueren.
Enigszins een uitzondering hierop vormen de balklagen, deels enkelvoudig en deels samengesteld, die vrijwel alle zijn vernieuwd, maar die toch de
| |
| |
108 Het interieur van de oude secretarie; opname 1990.
aangetroffen oude toestand in grote lijnen weergeven en die in het zicht zijn gelaten.
De schuiframen uit 1792 hebben overal nog hun oorspronkelijke vouwblinden, met eenvoudig versierde panelen. Van het stucwerk uit de eerste helft van de 19de eeuw, dat onder meer in de vroegere burgemeesterskamer was aangebracht, zijn alleen twee stukken met wapens bewaard gebleven, één achter in de hal en één in de achterkamer. In een der vensters van deze achterkamer bevindt zich een gebrandschilderd glas uit 1922, dat herinnert aan het bezoek van koningin Wilhelmina aan Den Briel op 1 april van dat jaar. Genoemd moet verder worden de deels nog oude spiltrap in het achterste gedeelte van het stadhuis; deze trap dateert vermoedelijk uit het begin van de 17de eeuw, net als de twee opgeklampte eiken deuren die erop uitkomen. In de hoge, van een plafond op een enkelvoudige balklaag voorziene oude secretarie is de uit 1746 daterende betimmering gaaf bewaard gebleven. Rechts bezitten de twee ramen nog hun oorspronkelijke vouwblinden. De voor het overige rondom lopende betimmering bestaat vrijwel geheel uit kastdeuren, die in twee etages zijn aangebracht. De deuren hebben eenvoudig geprofileerde, rechthoekige panelen. Alleen de deur die toegang geeft tot het vertrek, het paneel daarboven en de schoorsteenboezem in het midden links hebben licht getoogde panelen. De schoorsteenboezem is versierd met snijwerk, dat in de vorm van beweeglijke bladranken een staand ovaal omlijst.
Dit snijwerk toont vroege rococo-trekken en ook de schoorsteenmantel van zwart marmer is van een asymmetrische kuifvormige versiering voorzien. De betimmering is thans groen geverfd, maar was oorspronkelijk afgewerkt in een geverfde imitatie van eikehout (‘opregte ommer kleur, wel geprepareert met suyver loowit, soo na de eyckehout kleur gemaakt als doenlick is’).
Van de verschillende kapconstructies zijn die boven de hal en die boven de oude secretarie nog 18de-eeuws, respectievelijk uit 1792 en uit 1746.
Hiertussen, boven de achterkamer, bevindt zich een volledig nieuwe, in het geheel niet aan de oude constructies aangepaste kap uit 1955-'57. Ook de voormalige burgerwacht heeft een 20ste-eeuwse kap en de constructie van het klokketorentje is voor een belangrijk deel eveneens van recente datum. De kap van de vroegere thresorie ten slotte is waarschijnlijk 19de-eeuws.
109 Grote archiefkast uit de tweede helft van de 17de eeuw; opname 1990.
| |
Archiefkasten
Het stadhuis bezit twee oude eikehouten archiefkasten, beide met een tweetal deuren met diagonaal ijzeren traliewerk. De grootste van de twee dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw en bevat een omvangrijke serie resolutieboeken van de Staten van Holland en Westfriesland (Brielle had als stemhebbende stad zitting in de Staten). Deze kast heeft bolpoten en daarboven een drietal pilasters met gedetailleerd gesneden corinthische kapitelen. Op de kapitelen rust een hoofdgestel met een geheel met snijwerk gevuld fries. Hier zijn, tegen een achtergrond van krullende acanthusbladeren enkele putti, vogels en een tweetal jachtscènes uitgebeeld. De kroonlijst boven het fries wordt ondersteund door een reeks gesneden klosjes. Boven op de kast
110 Jachtscène. Detail van het gesneden fries van de grote archiefkast; opname 1990.
| |
| |
is een frontonvormig, gesneden opzetstuk geplaatst. Dit opzetstuk, zonder omlijsting en geheel opengewerkt, toont het stadswapen met zijn schildhouder, omgeven door krullende bladranken met hier en daar bloemen en druiventrossen. Al het snijwerk, aan kapitelen, fries en opzetstuk, is donkerbruin geverfd, met goud voor de belangrijke details.
De tweede kast toont dezelfde opzet, maar is kleiner en veel soberder uitgevoerd: vlakke, onversierde en kapiteelloze pilasters, geen snijwerk aan het hoofdgestel en ook een minder uitgewerkt opzetstuk. Deze kast werd vermoedelijk kort voor 1800 vervaardigd.
111 Schuttersstuk ‘het Oranje vendel’, in 1660 geschilderd door Maerten van der, Fuijck; opname 1990.
| |
Schuttersstukken
In het stadhuis hangen drie schuttersstukken, die omstreeks 1660 door Maerten van der Fuijck werden geschilderd. Deze stukken hingen oorspronkelijk in de Doelen, maar werden in 1807 opgerold en op de zolder van het stadhuis opgeborgen. In 1908 kwamen zij weer onder de aandacht en in de jaren daarna werden zij gerestaureerd en in het stadhuis opgehangen.
Nu hangen er twee in de raadzaal en één in de kamer van burgemeester en wethouders. De drie schilderijen stellen de drie Brielse vendels voor. Het grootste toont het Oranje vendel. Dit stuk is gesigneerd en gedateerd 1660 en als bijzonderheid kan worden vermeld dat wel wordt aangenomen dat de zittende figuur in het wit een zelfportret van Van der Fuijck is. Tegenover het Oranje vendel hangt in de raadzaal het Blauwe vendel. Het derde stuk stelt het Witte vendel voor.
| |
Voormalig stadhuis, Kaaistraat 2, Geervliet
Het voormalige stadhuis is een nagenoeg vrijstaand, rechthoekig bakstenen gebouw met verdieping en zadeldak. Het staat in het centrum van Geervliet, tegen de binnenzijde van de dijk en met zijn voorgevel gekeerd naar het vroegere haventje. Aan enkele details, zoals de twee spitsboogvensters in de zijgevels, is te zien dat het gebouw een laat-middeleeuwse oorsprong heeft; het was aanvankelijk een gasthuis. In 1633 werd het met een verdieping verhoogd en ook daarna onderging het nog verschillende verbouwingen. De voorgevel kreeg in 1823 zijn huidige uiterlijk, met de in- en uitgezwenkte top. Een dakruiter met luidklok bezat het gebouw vermoedelijk vanaf het begin; het huidige torentje is een produkt van de in 1964-'66 uitgevoerde restauratie. Bij deze restauratie werd met name de indeling van de begane grond ingrijpend gewijzigd. Op de verdieping bevindt zich de voormalige gemeenlandskamer, die lange tijd ook als raadzaal voor het stadsbestuur dienst deed. Een aantal belangrijke inventarisstukken herinnert aan de tijd dat het bestuur van het hoogheemraadschap de Ring van Putten hier vergaderde.
| |
| |
| |
Archivalia
RDMZ, dossiers (vanaf 1939).
| |
Litteratuur
Oudheden van Zuid-Holland, 231-234; Bakker, 349; Van der Aa IV (1843), 477; Plokker, 250-251; Voorloopige Lijst, 59; C. Hoek, ‘De wapens van leden van de vierschaar van Putten’, Ons Voorgeslacht 16 (1961), 192-196; Van der Gouw 1967, 315; G.T. Haneveld, Oude medische gebouwen van Nederland, Amsterdam 1976, 52 en 100; E.C.M. Helle, ‘Het huis van de stad’, in: Geervliet 600 jaar stad, Geervliet 1981, 106-136.
| |
Afbeeldingen
Stadsgezicht met het stadhuis vanuit het noordwesten, kopergravure door Anna C. Brouwer, opgenomen in Bakkers Stad- en Dorp-Beschrijver VI (1843), tegenover pagina 345.
Foto's: exterieur-opname, afgedrukt in: Buiten 26 (1932), 373; twee reeksen exterieur- en interieur-opnamen uit 1939 en 1959 en voorts een aantal foto's van bouwsporen uit 1964 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ.
Bouwkundige tekeningen: twee opmetingstekeningen vermoedelijk uit 1939, twee opmetingstekeningen en een ontwerp voor een nieuwe indeling uit 1940 door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, reeksen opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1947-'48 door J.W. Janzen en uit 1955-'65 door Ph. J.W.C. Bolt, reconstructietekening van het ‘koorhek’ uit 1964 door Th. van Straalen, coll. RDMZ.
| |
Geschiedenis en bouwgeschiedenis
Toen Beatrijs van Putten het kapittel van Geervliet in 1346 uitbreidde met vijf kapelanieën (zie ook pagina 199), liet zij onder meer vastleggen dat deze vijf zorg zouden moeten gaan dragen voor de dagelijkse mis in het door haar met anderen te stichten gasthuis ter plaatse. Hoewel er vanaf die tijd in de schriftelijke bronnen regelmatig sprake is van de gasthuismeesters van Geervliet, is er over het gasthuis zelf zeer weinig bekend. Zeker is dat het in de loop van de 15de eeuw aan de haven stond, op de plaats van het latere stadhuis. In een ordonnantie van Karel V uit 1516 staat onder meer te lezen dat er ieder jaar op 15 mei in het openbaar verantwoording moest worden afgelegd van de inkomsten en uitgaven van de Ring van Putten en dat dit moest geschieden ‘in 't gasthuys tot Gheervliet, dat men hout voor 't stadthuys aldaer’. De functieverandering van gast- naar stadhuis vond geleidelijk plaats. Lang nadat de bestuurderen er hun intrek hadden genomen, fungeerde het gebouw tegelijkertijd ook nog als gasthuis.
Uit tijdens de restauratie ontdekte bouwsporen is enigszins op te maken hoe het oude gasthuis was ingedeeld. Het was een tamelijk laag gebouw met een in tweeën gedeelde binnenruimte. De zaal voor de gasten, die direct achter de voorgevel lag en die ongeveer tweederde van het geheel in beslag nam, was van de achterin gelegen kapel gescheiden door een houten hek met een deur en spijlen. Dit bleek uit de sporen die door de overhoeks geplaatste spijlen in een der balken onder de verdiepingvloer waren nagelaten. Het kapelgedeelte, met minstens twee kleine spitsboogvensters in de zijgevels, was wat hoger opgetrokken dan de rest van het gasthuis en bezat misschien een houten tongewelf. Wanneer hier de mis werd opgedragen, kon deze vanuit de zaal worden gevolgd; het hek had dus in feite dezelfde functie als een koorhek in een kerk.
Vanaf het begin van de 16de eeuw vergaderde zowel het bestuur van de Ring van Putten als het stadsbestuur in het oude gasthuis. Beide besturen maakten daarbij aanvankelijk ongetwijfeld gebruik van hetzelfde vertrek, wellicht op de plaats van de toen al verdwenen kapel. Op den duur bleek dit echter een onhoudbare toestand en in 1633 werd op het gebouw dan ook een verdieping geplaatst. Hier kreeg de Ring van Putten zijn eigen vergaderzaal, de gemeenlandskamer. Om deze van buitenaf rechtstreeks bereikbaar te maken, werd tegen de voorgevel een stenen trap met bordes aangebracht. Verder
112 De rechter zijgevel van het voormalige stadhuis van Geervliet; opname 1987.
| |
| |
113 Geervliet, voormalig stadhuis. Plattegronden van begane grond en verdieping en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1987; naar tekening van Ph. J.W.C. Bolt uit 1965.
werd de verhoogde voorgevel van een trappentop voorzien en kreeg het stadhuis boven de verdieping een geheel nieuwe kap. Na deze verbouwing werd de vergaderkamer op de begane grond uitsluitend nog door het stadsbestuur gebruikt en als ‘rechtkamer’ aangeduid.
Op de begane grond lag verder ook de vleeshal, die al in de oudst bewaard gebleven stadsrekeningen wordt vermeld en die in recenter tijd bestond uit een kleine bestrate slachtplaats, bereikbaar via het poortje onder het bordes. Deze ‘hal’ deed ten behoeve van de vleesdistributie tussen 1940 en 1945 voor het laatst dienst en verdween bij de restauratie. In de loop der tijd raakte de begane grond opgedeeld in een aantal ruimten met wisselende functies. Zo liet de Ring van Putten in 1754 achter in het stadhuis een grote keuken inrichten en kreeg de stadschirurgijn, die tegelijk ook stadsbode was, in 1759 in het stadhuis een woning. Met name deze laatste ingreep had grote gevolgen, want hierdoor moest het stadsbestuur voor zijn vergaderingen uitwijken naar de gemeenlandskamer op de verdieping. Daar werden in 1786 een nieuwe schouw en de nu nog aanwezige schoorsteenmantel aangebracht.
De voorgevel, in 1753 al eens opgeknapt, werd in 1823 afgehakt en geheel nieuw beklampt. Hierbij ontstond het tegenwoordige uiterlijk, met de rondboogvensters en de in- en uitgezwenkte top. Tegen het einde van de 19de eeuw werd de keuken achter in het stadhuis ingericht tot secretarie en in 1910 verhuisde de bode, die toen tevens het ambt van veldwachter bekleedde, naar een nieuwe woning tegen de achtergevel van het stadhuis. Daarna waren op de begane grond onder andere nog enige tijd een quarantainevertrek en een burgemeesterskamer in gebruik. Op de verdieping lag achter de raadzaal het archief.
Over restauratie werd gesproken vanaf 1939, maar het werk werd eerst in 1964-'66 uitgevoerd. De leiding had architect Ph. J.W.C. Bolt, die in de jaren daarvoor de Geervlietse kerktoren had gerestaureerd. Bolt maakte in 1956 onder meer een historiserend restauratieontwerp, met op de plaats van de 19de-eeuwse voorgevel een tuitgevel, voorzien van totaal andere vensters en een dubbele trapopgang naar het bordes. De Rijkscommissie voor de
| |
| |
Monumentenzorg kon zich echter niet met dit ontwerp verenigen en uiteindelijk werd besloten de gevel in zijn vorm van 1823 te handhaven. Slechts het dakruitertje werd gewijzigd. Verder werd de fundering van het stadhuis geheel vernieuwd en verdwenen ten behoeve van een nieuwe, grotere secretarie de verschillende vertrekken op de begane grond. Achter in het gebouw kregen een archiefkelder en een trappenhuis een plaats, waarbij de verdiepingvloer, die hier steeds iets hoger had gelegen dan in de raadzaal, omlaag werd gebracht. In de zijgevels, waarvan de rechter van een pleisterlaag werd ontdaan, reconstrueerde men de twee gotische vensters naar aangetroffen bouwsporen; op de begane grond gebeurde ditzelfde met het ‘koorhek’.
Op 1 januari 1980 ging de gemeente Geervliet op in de nieuwe gemeente Bernisse. Het stadhuis bleef als secretarie nog tot in 1988 in gebruik.
| |
Exterieur
De voorgevel is opgetrokken uit rode baksteen. Er midden tegenaan staat een hoog bordes, met links een trap en op de borstwering twee gebeeldhouwde leeuwen die een wapenschild (Putten en Geervliet) vasthouden. Onder het bordes bevindt zich een zandstenen rondboogpoortje. In de posten van dit poortje zijn diepe verticale slijtsporen zichtbaar (zie ook onder meer de poortjes in de zijmuren van het schip van de kerk hier ter plaatse). Rechts naast het bordes, op de plaats waar een deur voorheen toegang gaf tot een cachot, is bij de restauratie een groot schuifvenster geplaatst. Op de verdieping wordt de hoofdingang geflankeerd door twee rondboogvensters met houten ramen; een derde rondboogvenster verlicht de zolder. De ramen hebben een kleine roedenverdeling en boven hun ronde beëindiging toont het metselwerk merkwaardige, recht afgesloten strekken.
De hoofdingang wordt omlijst door een geblokt zandstenen rondboogpoortje met een sluitsteen met leeuwemasker en daarboven een op een console in een gebroken fronton geplaatst beeldje van Vrouwe Justitia. Het beeldje en andere onderdelen van het poortje dateren vermoedelijk uit het begin van de 18de eeuw. De compositie van het geheel maakt een nogal onevenwichtige indruk, alsof het poortje uit reeds eerder gebruikte, van elders afkomstige onderdelen
114 Het voormalige stadhuis van Geervliet, gezien vanaf de dijk; opname 1991.
115 Het interieur van de vleeshal op de begane grond, gezien naar de voorgevel; opname 1959.
| |
| |
116 Het interieur van de raadzaal op de verdieping, met de archiefkasten van de Ring van Putten; opname 1987.
is samengesteld. Omdat in 1823, het jaar waarin de voorgevel van het stadhuis zijn huidige gedaante kreeg, ook het ten zuiden van de kerk gelegen Hof van Putten gesloopt werd, is het mogelijk dat van deze sloop afkomstig materiaal hier opnieuw is toegepast.
De in- en uitgezwenkte geveltop heeft aan weerszijden een houten siervaasje in Lodewijk-XVI-stijl en wordt bekroond door een klein fronton met het jaartal 1823. Direct hierachter, op de nok van het met blauwgrijze pannen gedekte zadeldak, staat een koepeltorentje met achtkante, open lantaarn.
In de zijgevels is door het verschil in de gebruikte baksteen zeer duidelijk de verhoging van 1633 zichtbaar. Op de begane grond is rode steen toegepast, op de verdieping gele steen van een kleiner formaat. Onder de dakgoten loopt een tandlijst. De meeste vensters in de zijgevels zijn produkt van de restauratie. Op de verdieping behielden alleen de twaalfruits schuifvensters van de raadzaal hun oude vorm. Op de begane grond geldt dit voor de twee voorste grote vensters in de linker zijgevel. Deze hebben een kozijn met een kalf en alleen in het onderste gedeelte een middenstijl en twee luiken; de erin geplaatste ramen hebben een kleine roedenverdeling. Bij de restauratie werden vier van deze vensters bijgemaakt. Aan de linker zijgevel valt verder de uitgebouwde schouw van de raadzaal op. De gereconstrueerde spitsboogvensters achter in de zijgevels hebben een eenvoudige bakstenen vorktracering.
117 Eiken deur uit circa 1500 op de verdieping; opname 1987.
| |
Interieur
De ruimte op de begane grond heeft een vrijwel volledig vernieuwde balklaag met moer- en kinderbalken. Midden onder de moerbalken loopt van voor naar achter een onderslagbalk op een reeks standvinken. Deze constructie dateert van de restauratie en gaat niet terug op een oudere toestand; voorheen zorgden de verschillende tussenmuren op de begane grond voor de nodige ondersteuning. In het gereconstrueerde ‘koorhek’, dat na de restauratie de secretarie scheidde van de wachtruimte voor het publiek, is naast de op de oorspronkelijke plaats aangebrachte deur een loket aangebracht.
Op de verdieping is de raadzaal vanuit een voorportaal toegankelijk via een mooi laat-gotisch eiken deurtje uit omstreeks 1500. Dit deurtje is versierd met gesneden vierpassen, terwijl ook de manier waarop de deurstijlen en -regels en de andere samenstellende onderdelen in elkaar grijpen decoratief is gebruikt. De grotendeels vernieuwde balklaag op de verdieping is ook weer samengesteld uit moer- en kinderbalken. Midden in de linker zijwand bevindt
| |
| |
118 Wapenbord met jaartal 1654 en afbeelding van Vrouwe Justitia; opname 1987.
119 Schilderij met voorstelling van Vrouwe Justitia, gevat in een rijk versierde, 1699 gedateerde betimmering; opname 1987.
120 Schilderij uit 1734, voorstellend een tronende Justitia omgeven door wapens; opname 1987.
zich de schouw, met een donker gepolijste schoorsteenmantel van hardsteen. Deze in 1786 door Abraham Cahoen geleverde schoorsteenmantel is versierd in de destijds al ouderwetse rococo-stijl en werd derhalve misschien hergebruikt. Achter de raadzaal liggen het trappenhuis en de voormalige burgemeesterskamer, beide aangebracht tijdens de restauratie.
Onder het vóór de restauratie niet beschoten pannendak bevindt zich een uit 1633 daterende grenehouten kapconstructie. Deze telt zeven spanten, met telmerken die van voor naar achter nummeren. Elk spant bestaat uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken met daarbovenop een driehoekspant met tussenbalk. De daksporen rusten op de mede door windschoren ondersteunde flieringen. Ten behoeve van het dakruitertje is midden onder het voorste spant een standvink geplaatst.
121 Wapenbord met jaartal 1768; opname 1987.
| |
Inventaris
In de raadzaal bevinden zich een tafel en enkele lange banken, daterend uit het midden van de 17de eeuw. Deze banken zijn zogenaamde ‘overslagbanken’, met een rugleuning die in een handomdraai kan worden omgeklapt, zodat voor- en achterkant van de bank worden omgewisseld.
In de zaal staan voorts twee hoge kasten, oorspronkelijk archiefkasten van de Ring van Putten. De oudste, uit het midden van de 17de eeuw, toont enig snijwerk, onder meer in de zwikken der boogpanelen; het onderste gedeelte van deze kast is een latere toevoeging. De tweede kast, strak en sober, dateert uit de eerste helft van de 18de eeuw. Ondanks het feit dat de Ring van Putten in 1954 is opgegaan in het te Brielle gevestigde waterschap de Brielse Dijkring, zijn de kasten in Geervliet gebleven. Zij zijn te beschouwen als vanouds behorend op het stadhuis.
Ten slotte zijn hier nog aanwezig vier grote, kleurig beschilderde houten borden en twee schilderijen op doek, alles afkomstig uit de zaal op het verdwenen Hof van Putten waar tot in 1811 de vierschaar werd gespannen. Op de borden, op de omlijsting van een van de schilderijen en op het tweede schilderij zijn reeksen wapens afgebeeld. In de meeste gevallen staan de wapens van Holland en Putten min of meer centraal, omringd door de wapens van de personen die in verschillende perioden de vierschaar vormden, de ruwaard en de leenmannen van Putten. Wapenborden en schilderijen ondergingen tegelijk met het stadhuis een restauratie.
De vier schilderingen op hout zijn waarschijnlijk alle van dezelfde hand; zij dateren uit omstreeks 1775 en geven door de wapens de samenstelling van de vierschaar weer in respectievelijk 1588, 1642, 1654 en 1768. Het bord met het jaartal 1768 werd geschilderd in 1778. De wapens zijn afgebeeld hangend aan linten of aan slingers met bladeren en bloemen. Twee van de borden laten
| |
| |
verder nog een staande Vrouwe Justitia zien, herkenbaar aan haar zwaard en weegschaal en op het 1654 gedateerde bord bovendien aan haar blinddoek. Van de schilderijen is het oudste van 1699 of kort daarna. Afgebeeld is een zittende Justitia, met zwaard en weegschaal en met naast zich twee putti, de een met de zon der gerechtigheid, de ander met een (wet)boek. Het schilderij en de eronder aangebrachte Latijnse tekst (gesigneerd I. van Groenendijk) zijn voorzien van een rijk gesneden lijst met eikeloof, linten en in de hoeken diagonaal geplaatste acanthusbladeren. Dit geheel is gevat in een betimmering waarop een tiental wapens en het jaartal 1699 zijn geschilderd en die wordt afgesloten door een met gesneden acanthusbladeren versierd hoofdgestel. Het tweede schilderij, gedateerd 1734, stelt eveneens een tronende Justitia voor. De putto naast haar houdt het zwaard en de weegschaal vast; zijzelf heeft in de ene hand werktuigen van gevangenschap en straf (handboeien en een roede) en in de andere tekenen van overwinning en beloning (een lauwerkrans en erepenningen). De voorstelling wordt omgeven door wapens.
| |
Voormalig raadhuis, Markt 13, Heenvliet
Allereerst moet nader worden gepreciseerd om welke panden het hier gaat. Dit is nodig omdat het niet steeds duidelijk is waar in vroeger eeuwen het raadhuis van Heenvliet gevestigd was; bovendien zijn in recenter tijd de huisnummers veranderd. Het diepe pand op de hoek van Markt en Branderf vormt de kern van onderstaande beschrijving. Het droeg tot aan de in 1962-'64 uitgevoerde restauratie het huisnummer 12, maar werd toen samengevoegd met het aangrenzende nummer 13, dat hier eveneens beschreven wordt. Het dubbele pand dat zo ontstond en dat in zijn geheel Markt 13 ging heten, werd in gebruik genomen als secretarie (de representatieve raadhuisruimten werden destijds ondergebracht in het daarvoor afgesplitste en gerestaureerde rechter gedeelte van het ambachtsherenhuis, het nieuwe nummer 12; zie pagina 386). In 1988 echter vertrok de gemeente uit de kern van Heenvliet en kort daarna werd Markt 13 aan particulieren verkocht en vervolgens weer in tweeën gesplitst.
Beide panden staan tegen de dijkhelling aangebouwd, met hun voorgevel aan de Markt. Het hoekpand bestaat uit twee achter elkaar gelegen gedeelten. Het voorste hiervan gaat schuil achter een uit 1769 daterende lijstgevel, maar is in oorsprong veel ouder. Het bezit een laat-middeleeuwse kern met een houtskelet en moet circa 1500 zijn opgetrokken. De plattegrond van dit vier balkvakken diepe gedeelte is niet rechthoekig: de voorste twee vakken zijn naar rechts enigszins uitgebouwd. Hier lag eertijds een opkamer boven een kelder. Ook in kapconstructie en dakvorm werkt deze uitbouw door: boven het voorste stuk bevindt zich een op het grote zadeldak aansluitend, dwars geplaatst kapje dat rechts eindigt tegen een topgevel. Het achterste, lager gelegen gedeelte werd vermoedelijk omstreeks 1530 aangebouwd. Het heeft een rechthoekige plattegrond en bevat, boven een souterrain, een oude vergaderzaal, met aankleding uit 1771; daar weer boven ligt de zolder, onder een fors schilddak.
Het hoekpand onderging in de loop der tijd verschillende verbouwingen. Bij de restauratie van 1962-'64 werd met name het voorste gedeelte ingrijpend gewijzigd, onder meer door de verwijdering van een 19de-eeuwse indeling en door het weglaten van de voordeur. Als gezamenlijke ingang voor beide panden werd toen de voordeur van het buurpand in gebruik genomen. Nu het geheel weer gesplitst is, is recentelijk in de linker zijgevel van het hoekpand een nieuwe ingang gemaakt.
Het buurpand, met lijstgevel uit circa 1780, is een huis met verdieping en achter elkaar twee dwars geplaatste zadeldaken; een iets smallere achterbouw heeft een aparte kap. Enkele aanbouwsels aan de achterzijde werden in 1989 verwijderd. Ook dit huis is in oorsprong veel ouder dan de tegenwoordige voorgevel, maar het werd veel rigoureuzer vernieuwd; van het oude is hier zo goed als niets meer terug te vinden.
| |
| |
122 Heenvliet, voormalig raadhuis. Dakplan, vooraanzicht, dwarsdoorsnede met achteraanzicht en plattegronden. Schalen 1:900 en 1:300. Opmetingstekening B. Kooij, 1988; gebaseerd op tekeningen van de RDMZ uit 1962-'68 en op eigen waarneming.
| |
Archivalia
RDMZ, dossiers (vanaf 1958).
| |
Litteratuur
Bakker, 148-152 en 158; Kuijper 1882, 42-44; Voorloopige Lijst, 163; Verslag der Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie, 1930, 10; 't Hart, 8-9, 74 en 224.
| |
Overige schriftelijke bronnen
R. Meischke, ‘Het oude raadhuis te Heenvliet’, typoscript uit 1963, coll. RDMZ.
| |
Afbeeldingen
Gezicht op de voorgevel van het oude raadhuis, rechts van het ambachtsherenhuis te zien op blad 1 in het Kaartboek van de heerlijkheid Heenvliet, in 1693 getekend door Heyman van Dijck, Huisarchief der vrijheren van Heenvliet, GA Rotterdam.
Foto's: twee exterieur- en zes interieur-opnamen uit 1954 en enkele foto's uit 1962 en 1963 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ.
Bouwkundige tekeningen: twee opmetingstekeningen uit 1946 door
| |
| |
M.C.A. Meischke en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1960-'68 door de RDMZ, coll. RDMZ.
| |
Geschiedenis
Over de geschiedenis van het raadhuis van Heenvliet is niet erg veel met zekerheid bekend. In de oude stukken is weliswaar met enige regelmaat sprake van ‘het raadhuis’, ‘het rechthuis’, ‘het stedehuis’ of zelfs ‘het dorpshuis’, maar het is vaak onduidelijk over welk gebouw het dan precies gaat. Een belangrijke rol speelt hierbij de oppermacht die de vrijheer van Heenvliet ter plaatse bezat.
Aangelegenheden van bestuur en rechtspraak zullen nogal eens in zijn huis, het ambachtsherenhuis, zijn geregeld en verder was ook het pand op de hoek van Markt en Branderf zijn persoonlijk bezit, hetgeen onder meer blijkt uit een stuk van 1732, dat vermeldt dat ‘het raethuis vanouds den Heer aankomt’. Deze situatie bleef tot aan de verkoop aan de gemeente in 1960 bestaan.
Zeker is, dat het plaatselijk bestuur in het begin van de 18de eeuw in ‘het raadhuis’ op de hoek van Markt en Branderf ging vergaderen. Een aparte zaal ten behoeve van het gerecht was hier echter al veel eerder tot stand gekomen: vermoedelijk al omstreeks 1530, met de bouw van het achterste gedeelte van het hoekpand. Het gerecht, na 1700 uit ‘het raadhuis’ verdrongen, kwam vervolgens bijeen in de herberg op de hoek van Markt en Molendijk (nu Stationsweg). Deze herberg werd dan ook al gauw ‘het rechthuis’ genoemd. Bakker beschrijft de situatie in 1798 als volgt: ‘Onder de Wereldlyke Gebouwen, teld men het Raadhuis, welke (...) op de Markt staat. Van buiten heeft het weinig aanzien, doch men vind ‘er goede vertrekken van binnen, zo tot het houden der Vergadering, als voor de Secretarye. Het Rechthuis staat op de hoek van de Markt; en is meede voorzien van goede vertrekken, zo van de Regeering, als verkopingen; het is een Herberg, en wordt door de Bode bewoond’.
In 1930 kocht de gemeente het pand naast het raadhuis aan ten behoeve van een uitbreiding. Deze bracht een nieuwe situatie, met in het hoekpand achter elkaar de vergaderkamer voor het polderbestuur, de ruimte voor de veldwachter en de oude vergaderzaal, terwijl de voorkamer van het buurpand was ingericht tot raadzaal voor het gemeentebestuur.
Tijdens de overstromingsramp van 1953 stonden de beide panden in het water en daarna werd het hoekpand niet meer gebruikt, totdat de restauratie in 1964 was voltooid. De recentere geschiedenis van de beide panden is hierboven al kort beschreven.
| |
Bouwgeschiedenis
Tijdens de restauratie en tijdens de recente verbouwing zijn veel bouwsporen en andere gegevens aan het licht gekomen. Deze hebben het mogelijk gemaakt de bouwgeschiedenis in grote lijnen te reconstrueren. Een en ander begint omstreeks 1500, wanneer het voorste gedeelte verrijst. De oorspronkelijke voorgevel van dit laat-middeleeuwse huis werd nog in 1693 door Heyman van Dijck in het kaartboek van de heerlijkheid in tekening vastgelegd (zie afb. 529, rechts): een trapgevel met de voordeur in het midden en rechts daarvan het kleinere en hoger geplaatste venster van de opkamer. Overigens is de tekening niet in alle opzichten nauwkeurig. Boven de begane grond heeft het pand immers nooit een volledige verdieping gehad. En verder bekroonde de trappentop de voorgevel ook niet over de voile breedte, aangezien het gedeelte met de opkamer rechts uitstak.
Dit oorspronkelijke hoekpand was vier balkvakken diep. De voorste twee vakken werden ingenomen door een voorhuis met rechts een onderkelderde en door een haard verwarmde opkamer. In het smallere achtergedeelte lag vermoedelijk de keuken, voorzien van een schouw. Onder deze keuken bevond zich een tweede kelder; links achterin stond de trap naar de zolder. In de linker zijgevel had het huis aanvankelijk in elk geval drie vensters; alleen van het achterste vak is het niet zeker of het vanaf het begin een venster heeft gehad.
Tegen de achtergevel van dit hoekhuis stond oorspronkelijk een apart pand,
| |
| |
123 De voorgevels van het oude raadhuis en het buurpand; opname 1954.
124 De linker zijgevel van het oude raadhuis; opname 1954.
dat vermoedelijk omstreeks 1530 werd verbouwd tot een vier balkvakken diepe zaal met souterrain. Dit souterrain was destijds onverwarmd; de zaal kreeg tegen de achtergevel van het hoekhuis een schouw. Naast deze schouw werd een deur aangebracht, die het hoekhuis met de zaal verbond. Het hoekhuis, misschien vanaf het begin in gebruik als herberg, werd dus achterwaarts uitgebreid, vermoedelijk met een rechtzaal.
Nadat omstreeks 1630 een aantal wijzigingen in het interieur was aangebracht, volgde in 1769-'71 opnieuw een nogal ingrijpende verbouwing. Eerst werd de oude trapgevel aan de voorzijde vervangen door de tegenwoordige lijstgevel, echter nog wel met de voordeur in het midden en de opkamer ter rechterzijde. Vervolgens werd het interieur van de achterzaal gemoderniseerd. Hierbij werd een nieuwe schouw voor de laat-gotische geplaatst, werden rondom een lambrizering en een behangsel van goudleer aangebracht en werd het huidige stucplafond vervaardigd. Ten slotte werd het souterrain tot woning ingericht. In de 19de eeuw ging het complex geleidelijk achteruit. De achterbouw met de zaal verzakte steeds verder en op zeker moment moest de top van de achtergevel worden gesloopt en vervangen door het huidige dakschild. De zijgevel werd gepleisterd. Het was vermoedelijk in 1886 dat de indeling van het voorhuis werd gewijzigd: de opkamer verdween, de kelder eronder werd volgestort en de voordeur werd naar links verplaatst, aansluitend op een van het voorhuis afgescheiden gang. Uitwendig werd het benedengedeelte van de voorgevel van een pleisterlaag voorzien.
Bij de restauratie van 1962-'64, die onder de rechtstreekse leiding van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg plaatsvond, werden de 19de-eeuwse ingrepen merendeels weer ongedaan gemaakt. Zo verdween de buitenbepleistering van voor- en zijgevel en werd ook de indeling van het voorhuis met de gang verwijderd. Kelder en opkamer werden echter niet gereconstrueerd en een voordeur was door de samenvoeging met het buurpand niet langer nodig. Hierdoor kon nu achter de voorgevel één ruimte over de voile breedte van het pand tot stand worden gebracht. Hier zetelde sindsdien de burgemeester. Het vrijwel vierkante vertrek achter het voorhuis, ooit de keuken, werd nu ingericht tot ontvangstruimte. In de achterzaal werd het stucplafond gerestaureerd, maar kon van het goudleer slechts een klein gedeelte gered worden; het bedekt nu alleen nog de wand rondom de schouw. Verder werd vooral in constructief opzicht veel hersteld, verbeterd en vernieuwd. De recente functiewijziging heeft geen grote ingrepen met zich meegebracht. De belangrijkste verandering is de plaatsing van een nieuwe ingang in het vierde vak van de zijgevel.
Over de oudere bouwgeschiedenis van het buurpand is vrijwel niets bekend. Het werd waarschijnlijk omstreeks 1780 geheel vernieuwd en kreeg in het begin van de 19de eeuw een uitbreiding aan de achterzijde. Bij de recente
| |
| |
verbouwing tot woonhuis is komen vast te staan dat ook dit pand op de begane grond achter de voorgevel rechts oorspronkelijk een onderkelderde opkamer bezat. De restauratie vond plaats in 1968.
| |
Exterieur
Het hoekpand heeft aan de voorzijde een drie vensterassen brede lijstgevel, die is opgetrokken uit lichtrode baksteen (formaat 22 × 11 × 4 cm, tien lagen 48 cm). De vensters hebben schuiframen met een kleine roedenverdeling; van dergelijke ramen waren er bij de aanvang van de restauratie alleen op de verdieping nog twee aanwezig. Midden tegen de voorgevel is een houten wapenbord aangebracht, dat evenals de gevel zelf uit 1769 dateert. Rechts onder in de gevel zijn nog de sporen van een dichtgezet keldervenster zichtbaar.
De linker zijgevels van het voorste gedeelte en de achterbouw zijn beide opgetrokken uit gemengd gelige en rose baksteen (formaat 19 × 9,5 × 5 cm, tien lagen 59 cm). Het voorste gedeelte heeft in de zijgevel eerst de sporen van twee dichtgezette laat-gotische kruisvensters. Van deze vensters werden eerst de onderste openingen, die alleen van luiken voorzien waren, dichtgemetseld; later volgden de overgebleven tweelichtvensters daarboven. In het derde en vierde vak bevinden zich respectievelijk een groot venster met een schuifraam met kleine roedenverdeling en de nieuwe zij-ingang. In de zijgevel van de achterbouw zijn boven enkele souterrainraampjes drie grote schuiframen met kleine roedenverdeling aangebracht. Tussen de met oranjerode pannen gedekte daken van het voorste gedeelte en de achterbouw staat een trapgevel, waarvan de trappen bij de restauratie zijn gereconstrueerd.
Het buurpand heeft een vier traveeën brede lijstgevel met licht getoogde vensters. De gevel is van bruinrode baksteen (formaat 19,5 × 9,5 × 4 cm, tien lagen 48 cm). Van de schuiframen zijn alleen die op de verdieping nog van voor de restauratie. De omlijsting van de geheel links geplaatste voordeur bezit onder de kroonlijst een tweetal gesneden consoles. De kroonlijst boven aan de gevel wordt door drie soortgelijke, maar in details van elkaar verschillende consoles ondersteund. Het bovenlicht boven de voordeur, met in het midden het wapen van Heenvliet, is een produkt van de restauratie. De stoep voor het huis heeft vijf achtkante hardstenen palen met daartussen ijzeren hekken, alles uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het dak, voorzien van twee dakkapellen, is aan de voorzijde belegd met blauwgrijze pannen.
| |
Interieur
Het hoekpand bezit een grotendeels gaaf bewaard, slechts hier en daar bij de restauratie gecompleteerd eiken houtskelet. Op de begane grond ondersteunen de muurstijlen met hun korbelen en sleutelstukken met peerkraalprofiel de balklaag met moer- en kinderbalken. In het voorhuis zijn ook aan de binnenzijde van de linker zijgevel de sporen van de twee dichtgezette kruisvensters zichtbaar. In het achter het voorhuis gelegen vertrek zorgt een gemarmerd houten poortje onder fronton voor de verbinding met de achterzaal. Dit poortje is aangebracht tijdens de verbouwing omstreeks 1630. De van een tongewelf voorziene kelder achter het voorhuis bevat naast een gangetje een oude arrestantencel.
De rechthoekige achterzaal bezit rondom een houten lambrizering. De wand aan de ingangszijde heeft in het midden een schouw met een rose en blauwgrijs gemarmerde houten schoorsteenmantel en daarboven twee op dezelfde wijze bewerkte pilasters. Tussen deze pilasters is een spiegel in een uitbundig gesneden rococo-omlijsting geplaatst. De omlijsting, die aan weerszijden abrupt recht is afgezaagd, is ongetwijfeld niet voor deze plaats vervaardigd. De wand rondom de schouw heeft een behangsel van goudleer, versierd met ranken waaraan blauwe bloemen van diverse vorm ontspruiten. Achter de wand met de 18de-eeuwse schouw is de laat-gotische nog grotendeels aanwezig; de rookvanger van deze eerdere schouw wordt ondersteund door twee eiken sleutelstukjes met peerkraalprofiel.
Het stucplafond van de achterzaal telt tussen de ompleisterde moerbalken vier
| |
| |
vakken: een smal vak aan de kant van de schouw en drie bredere vakken daarnaast. De drie brede vakken tonen elk in het midden een door rococoranken omlijste voorstelling: het middelste vak het wapen van Heenvliet, de twee flankerende vakken enkele door een lint bijeengehouden symbolen van het recht: de weegschaal, de roedenbundel met de bijl en de zweep. Op de oude balken onder het stucwerk werd tijdens de restauratie onder meer hier en daar het jaartal 1771 aangetroffen.
125 Stucplafond uit 1771 in de achterzaal. Schaal 1:50. Tekening B. Kooij, 1988; naar tekening van de RDMZ uit circa 1965.
De kapconstructie van het voorste gedeelte telt drie spanten, elk bestaande uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken met daarbovenop een driehoekspant met tussenbalk. De onderste jukken hebben benen in de vorm van eiken krommers. Deze krommers zijn oud; de rest van de constructie is vernieuwd. De kap boven de achterzaal telt eveneens drie spanten. Ook hier rusten de onderste dekbalken op krommers. Van deze constructie zijn met name de zware onderste dekbalken en hun korbelen nog oud. In beide kappen nummeren de telmerken van achter naar voor. Aparte aandacht verdient ten slotte nog de topgevel waartegen het dwars geplaatste dak rechts boven het voorhuis eindigt. In deze top is de oorspronkelijk hier aanwezige trapgevel grotendeels bewaard gebleven.
Het buurpand bevat nauwelijks bijzonderheden. De laat-18de-eeuwse kapconstructie onder de twee parallelle, dwars geplaatste zadeldaken bestaat in hoofdzaak uit twee zeer brede grenen dekbalkjukken met in het midden, onder de zakgoot, een tweetal standvinken; op de dekbalken staan driehoekspantjes met tussenbalk. Het geheel is voorzien van gehakte merken.
| |
| |
| |
Voormalig raadhuis, Rijksstraatweg 243, Nieuwenhoorn
Groot, rechthoekig pand met verdieping en schilddak, in 1832-'34 niet alleen als raad- en polderhuis, maar tegelijk ook als school en schoolmeesterswoning gebouwd. Het exterieur is uiterst sober, met vlakke gevels van donkerrode baksteen en reeksen zesruits schuifvensters. Op het dak liggen blauwgrijze pannen. Het gebouw staat aan de rand van de dorpskom, met zijn lange kant tegen de noordzijde van de dijk die de polders Nieuwe Gote en Nieuwenhoorn van elkaar scheidt. De tien vensterassen brede voorgevel grenst aan de straat en telt twee voordeuren. Tussen de vensters rechts is een kleine gebeeldhouwde steen met het gepolychromeerde wapen van Nieuwenhoorn aangebracht. Deze steen dateert blijkens zijn rococo-vormen uit circa 1760 en moet dus eerst elders toegepast zijn geweest.
Inwendig is het gebouw in de loop der tijd ingrijpend gewijzigd, waardoor vrijwel niets meer aan de oorspronkelijke functies herinnert. Een uitzondering hierop vormt de vroegere raadzaal op de verdieping; deze zaal, bereikbaar via de achter de rechter voordeur gelegen trap, heeft de oude betimmering met de bijbehorende geschilderde behangsels behouden. Het bijzondere van deze behangsels is de onderwerpkeuze: een reeks scènes uit de vaderlandse geschiedenis.
126 Het voormalige raadhuis van Nieuwenhoorn, gezien vanaf de dijk; opname 1991.
| |
Archivalia
RDMZ, dossiers (vanaf 1989).
| |
Litteratuur
Bakker, 119 en 122; Van der Aa VIII (1846), 132-133; Plokker, 189-190; Het Vaderlandsch Gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis, catalogus tentoonstelling Rijksmuseum Amsterdam 1978, passim; A.L. Jonker e.a., Onderwijs te Hellevoetsluis. Een blik in het verleden, Hellevoetsluis 1985, [103-121]; L.W. Hordijk, Het archief van de polder Nieuwenhoorn (1788) 1811-1973, Inventarisreeks van het Streekarchivariaat Voorne-Putten en Rozenburg nr. 10, Brielle 1989, 7-47.
| |
Geschiedenis
Voor 1834 vergaderde het dorpsbestuur van Nieuwenhoorn in een herberg ter plaatse. Deze herberg droeg de naam ‘het Wapen van Nieuwenhoorn’, maar werd ook wel ‘het Rechthuis’ genoemd. Ook de besturen van de in of kort na 1811 zelfstandig geworden polders Nieuwenhoorn en Nieuwe Gote
| |
| |
127 Gevelsteen uit circa 1760 met het wapen van Nieuwenhoorn, in de voorgevel; opname 1991.
zullen wel in deze herberg bijeen zijn gekomen. In 1817 vergaderde in elk geval het polderbestuur van Nieuwenhoorn in een vergaderkamer ten huize van herbergier Jan Went.
In 1832-'34 verrees, waarschijnlijk naar een ontwerp van dorpstimmerman C. Spoon, een zeven traveeën breed gebouw waarin verschillende functies werden samengebracht. De schoolmeester kreeg zijn woning rechts op de begane grond, onder de raadzaal, en het linker gedeelte van het gebouw werd ingericht tot school. Van de raadzaal werd, behalve door het dorpsbestuur, ook vanaf het begin gebruik gemaakt door de polderbesturen. In 1835 is in de rekeningen van de polder Nieuwenhoorn al sprake van het stucadoren van de ‘raadkamer’ in het nieuwe gebouw en in de jaren daarna, tot in 1849, worden steeds weer bedragen vermeld voor het aankleden en meubileren van dit vertrek. Het is duidelijk dat, bij de verantwoordelijkheid die de gemeente droeg voor het gebouw in zijn geheel, de polderbesturen in belangrijke mate bijdroegen in de kosten van aankleding en inrichting van de ook door hen te gebruiken, representatieve raadzaal. In 1838 vervaardige een zekere A. Luttenberg, naar verluidt uit Zwolle afkomstig, de behangselschilderingen. Uit de in 1852 gesloten overeenkomst aangaande het gezamenlijk gebruik van de raadzaal, blijkt dat het gemeentebestuur het meubilair van de polders mocht gebruiken, maar dat de keuken en de wijnkelder er uitsluitend voor de beide polderbesturen waren. Overigens moet hierbij worden aangetekend dat in de drie colleges lange tijd merendeels dezelfde personen zitting hadden.
In 1871-'72 werd de school naar links uitgebreid, met een nieuw lokaal ‘onder dezelfde gevel en nok’; het gebouw kreeg hierdoor zijn huidige omvang, maar voldeed kennelijk niet. Want al in 1881 bouwde architect F.J. Nieuwenhuis een geheel nieuwe school links van het oude pand. Van deze nieuwe school, een gebouw met vijf lokalen op symmetrische, H-vormige plattegrond, resteert thans alleen nog de rechter vleugel. Het oude gebouw werd vervolgens
128 Nieuwenhoorn, voormalig raadhuis. Plattegronden begane grond en verdieping; in de raadzaal zijn de historieschilderingen met nummers aangegeven (zie de tekst). Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1988; naar tekening van gemeentewerken Hellevoetsluis uit 1971.
| |
| |
verbouwd tot een drietal woningen. De raadzaal bleef echter gehandhaafd en in gebruik bij gemeente en polders. In 1929 werd de oorspronkelijke schoolmeesterswoning ten behoeve van de gemeente verbouwd tot secretarie en raadzaal. De polderbesturen bleven echter in de oude zaal bijeenkomen.
In 1962, toen Nieuwenhoorn in de nieuwe gemeente Hellevoetsluis was opgegaan, ontstond er een conflict. Hellevoetsluis wilde het gehele gebouw ter beschikking stellen van de dienst Bescherming Bevolking, maar de polderbesturen hidden vast aan hun raadzaal. Zij baseerden zich hierbij met succes op de oude archiefstukken, waaruit bleek dat de polders destijds aanzienlijk in de kosten van de zaal hadden bijgedragen. Zo behielden zij het recht in de zaal te vergaderen. Dit duurde tot de opheffing van de polder Nieuwenhoorn in 1973. Nadat in 1986 ook de dienst Bescherming Bevolking was opgeheven, werd het gebouw in 1989 opgeknapt en in zijn geheel door een particulier bedrijf als kantoor in gebruik genomen.
| |
De raadzaal
De rechthoekige zaal ligt geheel rechts op de verdieping en ontvangt van drie kanten licht door in totaal zes vensters. De toegang bevindt zich midden in een van de lange zijden, recht tegenover de kachelnis, een eenvoudige halfronde nis met op het stucwerk een geschilderde marmerimitatie. Het plafond is modern. Aan weerskanten van de toegangsdeur is een wandkast aangebracht. Deuren, lambrizeringen en al het andere houtwerk waren tot voor kort blauwgroen geverfd, maar bij de opknapbeurt in 1989 is de oorspronkelijke, gebroken-witte afwerking gereconstrueerd.
Rondom zijn in totaal zeventien schilderingen op doek aangebracht, de drie deurstukken meegerekend. De schildering boven de toegangsdeur geeft in een door eikeloof omlijste tekst informatie over degenen die ten tijde van de stichting van het gebouw in 1834 respectievelijk ambachtsheer, lid van een of meer der bestuurscolleges en bode waren. Op twee linten in de benedenhoeken heeft de schilder zijn werk gesigneerd en gedateerd:
‘A. Luttenberg 1838’. Boven de kastdeuren zijn in grisaille de gekroonde en
129 Drie van de historieschilderingen uit 1838 in de raadzaal: Claudius Civilis in het jaar 69, de intocht der Franse troepen in 1794-'95 en de Slag bij Leuven in 1831; opnamen 1988.
| |
| |
130 De aanbieding van het Smeekschrift aan Margaretha van Parma in 1566; opname 1988.
door uitbundige bladranken geflankeerde wapens van respectievelijk Nieuwenhoorn en Nieuwe Gote geschilderd.
De overige veertien schilderingen lopen van de lambrizering tot aan het plafond, maar zijn verschillend van breedte; zij geven alle een episode uit de vaderlandse geschiedenis weer. Deze historie-cyclus is op enkele uitzonderingen na chronologisch geordend, beginnend in de noordwesthoek. De voorstellingen zijn niet altijd even makkelijk te identificeren. Zij worden hieronder, in volgorde, kort besproken.
1) | Een Germaanse hoofdman en een Romeins veldheer plegen overleg; naast hen zoogt een vrouw haar kind. Vrede tussen Germanen en Romeinen aan het begin van onze jaartelling. |
2) | Claudius Civilis spoort tijdens het avondmaal de Batavieren aan tot opstand tegen de corrupte Romeinse landvoogden. Gerechtvaardigd verzet in het jaar 69. |
3) | Een edelman hangt een van zijn gelijken de geuzenpenning om; op de achtergrond wordt een schip bevoorraad. Toespeling op de Watergeuzen, actief in het begin van de 80-jarige oorlog. |
4) | De edelen bieden hun Smeekschrift aan aan landvoogdes Margaretha van Parma. Het moment in 1566 waarop raadgever Berlaymont de benaming ‘geuzen’ (bedelaars) introduceert. |
5) | Albrecht Beiling, aanvoerder der Kabeljauwen ten tijde van Jacoba van Beieren (circa 1425), kort voordat hij levend zal worden begraven. Zie ook de volgende scène. |
6) | Beiling neemt, ondanks hun protesten, afscheid van vrouw en kind; hij zal zich overeenkomstig zijn eed weer in gevangenschap begeven en zo een wisse dood (zie scène 5) tegemoet gaan. Een edele held komt niet op zijn eens gegeven woord terug. |
7) | De Watergeuzen rammeien op 1 april 1572 de Noordpoort van Den Briel. Links de schepen, op de voorgrond in het midden timmerman Rochus Meeuwisz. met zijn bijl en rechts op de achtergrond de stad met onder andere de Catharijnetoren (afb. 25). |
8) | Een troep aanvallers, vermoedelijk Spanjaarden, geeft zich buiten de vestingwerken van een belegerde stad over. |
9) | De Franse troepen trekken in de barre winter van 1794-'95 over de bevroren rivieren ons land binnen. Het begin van de Franse tijd. |
10) | Een jongeman wordt door een groep militairen van huis gehaald. De conscriptie onder Napoleon. |
11) | Prins Willem van Oranje raakt gewond tijdens de Slag bij Waterloo in 1815. |
12) | Het einde van de Slag bij Leuven, tijdens de Tiendaagse Veldtocht in 1831. |
13) | Baron Chasse geeft zich in 1832 in de kapotgeschoten citadel van Antwerpen na heldhaftig verzet over. |
14) | Militairen in een zaal. Een officier overhandigt een geldbuidel. |
De schilderingen zijn in allerlei opzichten nogal onhandig en primitief. Perspectivisch klopt er veel niet, terwijl ook de weergave van de menselijke anatomie te wensen overlaat. Sommige composities zijn duidelijk naar bestaande voorbeelden geschilderd en daardoor beter geslaagd dan de rest. Dit geldt onder meer voor de centrale groep op de voorgrond bij de inname van Den Briel en voor de slagveldscènes bij Waterloo en Leuven. Het grootste belang van het geheel ligt dan ook niet in de artistieke waarde, maar in de zeldzaamheid van een cyclus historieschilderingen als deze.
| |
Landshuis met bijgebouwen, Oostzanddijk 24-26, Hellevoetsluis
Het uit het circa 1662-'64 daterende voormalige Landshuis, thans onderdeel van het gemeentehuis, is een monumentaal pand met omlopend schilddak.
| |
| |
131 Wapentrofee in het Landshuis te Hellevoetsluis. Snijwerk op de zijkant van de schoorsteenboezem van de schouw in de rechter achterkamer; opname 1989.
Het staat met zijn symmetrische voorgevel naar het dok gekeerd, tussen twee van oudsher bij het Landshuis behorende, lagere bijgebouwen. In het smalle bijgebouw rechts is tegenwoordig het museum ‘Gesigt van 't Dok’ gevestigd. Het bredere pand links maakt thans mede deel uit van het gemeentehuis, met ernaast en erachter een omvangrijk nieuw gemeentekantoor. Achter het Landshuis strekt zich een tuin uit, opnieuw aangelegd tijdens de bouw van het gemeentekantoor, omstreeks 1985.
Het Landshuis werd waarschijnlijk door Pieter Post ontworpen. Het is een klassicistisch gebouw, sober van uiterlijk, geheel uit baksteen opgetrokken en voorzien van een pilasterloze voorgevel. Dit exterieur, dat in de loop der tijd een groot aantal wijzigingen had ondergaan, werd bij de restauratie vanaf 1963 geheel gereconstrueerd. Hiertegenover staat dat in het gebouw veel van de oorspronkelijke aankleding bewaard is gebleven. De wand met de trapportiek in de hal en de schouwen in de verschillende vertrekken, alle rijk met snijwerk versierd, zijn bijzondere stalen van de 17de-eeuwse Hollandse interieurkunst.
| |
Archivalia
RDMZ, dossiers (vanaf 1928).
| |
Litteratuur
C. Ripa, Iconologia of Uijtbeeldinghen des Verstants, reprint van de Nederlandse editie van 1644, Soest 1971, 418-420 en 500-503; Tegenwoordige Staat, 96; Bachiene, 562; Van der Aa V (1844), 390; Plokker, 223; Voorloopige Lijst, 168; G.A.C. Blok, Pieter Post 1608-1669, der Baumeister der Prinzen von Oranien und des Fürsten Johann Moritz von Nassau-Siegen, Siegen 1937, 51-53; F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst III, Barok en klassicisme, 's-Gravenhage 1941,406; G. 't Hart, Rijnland's huis 1578-1978, [Leiden] 1979; W. Kuyper, Dutch Classicist Architecture. A Survey of Dutch Architecture, Gardens and Anglo-Dutch Architectural Relations from 1625 to 1700, Delft 1980, 159-160, 230 en 262; G. Berlijn (samenst.), Hellevoetsluis, Hollands vlootbasis, Hellevoetsluis 1988, 16-19; K. Ottenheym, Philips Vingboons architect (1607-1678), Zutphen 1989, 50-59.
| |
Afbeeldingen
Foto's: twee exterieur-opnamen uit 1932, zeven opnamen van interieuronderdelen uit 1949, zeven exterieur-opnamen uit 1958 en een reeks exterieur- en interieur-opnamen uit 1964-'66 (ten tijde van de restauratie), coll. RDMZ.
Bouwkundige tekeningen: reeks opmetingstekeningen uitde 18de eeuw en twee bladen met opmetingstekeningen uit 1849, ARA, afd. Kaarten en Tekeningen, coll. OPGO. Opmetingstekening uit 1949 door A. Dekker en reeks opmetingstekeningen en restauratieontwerpen uit 1957-'67 door architectenbureau J. Kruger, coll. RDMZ.
| |
Geschiedenis en bouwgeschiedenis
De Staten van Holland en Westfriesland, die in 1604 het besluit namen te Hellevoetsluis een nieuwe zeesluis met daarachter een forse haven aan te doen leggen, zorgden vrijwel onmiddellijk ook voor een eigen onderkomen ter plaatse. Over dit ‘Heerenhuis’, de voorganger van het tegenwoordige Landshuis, is niet erg veel bekend. Het kreeg zijn op een kaart uit 1620 afgebeelde, tweebeukige hoofdvorm waarschijnlijk doordat een reeds bestaand huis ten behoeve van de nieuwe functie werd uitgebreid. Het gebouw stond ongeveer op de plaats van het huidige Landshuis en diende tegelijk als magazijn en werkplaats, als woning voor de commies (de havenmeester) en als logement voor de Gecommitteerde Raden.
In 1662 werd besloten tot de bouw van een nieuw Landshuis, dat, getuige het bij de restauratie op een zolderbalk op de verdieping aangetroffen jaartal 1664, niet lang daarna ook werkelijk verrees. Waarschijnlijk werden tegelijk
| |
| |
132 Hellevoetsluis, Landshuis. Plattegronden, doorsnede en dakplan. Schalen 1:300 en 1:600. Tekening B. Kooij, 1989; naar tekeningen van architectenbureau J. Kruger uit circa 1962.
met het nieuwe Landshuis ook de beide flankerende bijgebouwen opgetrokken, met dien verstande dat het linker oorspronkelijk veel smaller was en eerst enige tijd later verder naar links werd uitgebreid. Omstreeks 1665 moet het nieuwe complex aan de Oostzanddijk zich dus als een volledig symmetrisch geheel hebben gepresenteerd: het brede, monumentale Landshuis in het midden en aan weerskanten op gelijke afstand een smaller en lager bijgebouw onder een hoog schilddak.
| |
| |
133 De achtergevel van het Landshuis te Hellevoetsluis. Opmetingstekening uit de 18de eeuw; coll. ARA 's-Gravenhage.
Ook in dit nieuwe complex waren weer verschillende functies samengebracht. Op de bel-etage hadden de Gecommitteerde Raden hun vertrekken, zoals een eetzaal, een vergaderzaal en een kantoorruimte. Het souterrain bevatte onder meer de keukens en een voorraadkelder. De woon- en werkvertrekken van de commies lagen op de verdieping. De werkplaatsen en magazijnen ten slotte waren ondergebracht in de bijgebouwen. Als bijzonderheid kan worden vermeld dat het rechter bijgebouw zowel in 1666-'86, ten tijde van de bouw van de naburige kerk, als in 1964-'68, tijdens de restauratie van die kerk, dienst deed als noodkerk.
Voor het hoofdgebouw waren oorspronkelijk drie benamingen in zwang: ‘'s Lands Huis’, ‘Huis van Gecommitteerde Raden’ en ‘Commieshuis’. Het rechter bijgebouw stond lang bekend als het ‘Kerkje’. Het linker bijgebouw heette in de 18de eeuw het ‘Geweer- en Werk-Magazyn’ en Bachiene noemt in 1791 naast een ‘Logement’ ook een ‘Magazyn der Gekommitteerde Raaden; waarin de Oorlogs voorraad der Vesting zelve word opgelegt’. Tot aan de Franse tijd bestierden de Gecommitteerde Raden het complex. Vervolgens kwam het in handen van het Rijk. Van der Aa vermeldt in 1844 dat het op dat moment dient tot ‘Magazijn der Artillerie’ en tekeningen uit 1849 hebben als opschrift ‘Magazijnen van Oorlog, genaamd het Geweer en Werk-magazijn, het Rijkshuis en het Kerkje’. In 1930 werd het hoofdgebouw in gebruik genomen als belastingkantoor, maar in 1947 blijkt het als woonhuis aan een particulier te zijn verhuurd. De inrichting tot gemeentehuis vond plaats in 1950-'51. Intussen was het gehele complex in handen gekomen van de gemeente, die in 1955 liet weten dat men wilde overgaan tot restauratie. Veel was in de loop der tijd aan het Landshuis veranderd. Een reeks 18de-eeuwse opmetingstekeningen laat zien dat de bel-etage destijds, in plaats van de oorspronkelijke kruiskozijnen, schuiframen met een kleine roedenverdeling had gekregen. Later waren niet alleen deze schuiframen, maar ook de oude kruiskozijnen van de verdieping vervangen door nieuwe schuiframen, met grotere ruiten. Verder was de middenpartij van de voorgevel sterk vereenvoudigd, vooral door het dichtzetten van de smalle zijvensters, was de voorgevel geheel bepleisterd en hadden de dakkapellen en de hoekschoorstenen hun oude vormen verloren. De bijgebouwen hadden een reeks soortgelijke wijzigingen ondergaan. Het gebouwtje rechts had bovendien eind 18de of begin 19de eeuw een geheel nieuwe voorgevel
gekregen. Na 1955 duurde het nog enige tijd voordat met de restauratie kon worden begonnen. In deze periode werd vastgesteld dat, omdat de gebouwen bij de watersnoodramp in 1953 in het water hadden gestaan, zij in aanmerking kwamen voor behandeling als ‘watersnoodschadegeval’. Dit betekende een
134 De achtergevel van het Landshuis te Hellevoetsluis; opname 1989.
aanzienlijke verruiming van de subsidiemogelijkheden. In 1963 ging de restauratie uiteindelijk van start, onder leiding van architect J. Kruger. Naast deze speelde ook E.A. Canneman, architect bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, een belangrijke rol. Eerst werd het rechter bijgebouw aangepakt en vervolgens het Landshuis zelf. Dit laatste kwam in 1967 gereed. Het linker bijgebouw volgde eerst in 1973.
Bij de restauratie werd het uitwendige der gebouwen naar de oorspronkelijke vormen gereconstrueerd. Hierbij speelden de genoemde 18de-eeuwse tekeningen als bron een belangrijke rol. Van het Landshuis werd de voorgevel ontpleisterd en vervolgens van een geheel nieuwe buitenhuid voorzien. De vensters kregen kruiskozijnen met glas-in-lood, op de dakkapellen werden weer frontons geplaatst en de hoekschoorstenen herkregen hun oude vorm. Ook de ingangspartij, met bordes en hekken, werd gereconstrueerd. Verder werd aan de achterzijde de uitbouw zelfs geheel vernieuwd, terwijl de middenrisaliet daarboven weer van een bekronend fronton werd voorzien. Het omlopende schilddak kreeg in plaats van het oorspronkelijke tweetal zakgoten een plat (vanaf de begane grond onzichtbaar; zie ook de restauratie van de kerk, beschreven op pagina 212-213).
Van de bijgebouwen werden de voorgevels eveneens van een pleisterlaag ontdaan. De twee oorspronkelijke, smalle bijgebouwen herkregen bovendien het monumentale, door de gootlijst heenbrekende hijsvenster dat nog op een
| |
| |
135 De voorgevel van het Landshuis te Hellevoetsluis. Opmetingstekening uit de 18de eeuw; coll. ARA 's-Gravenhage.
der 18de-eeuwse tekeningen staat afgebeeld; in beide kappen waren sporen van een dergelijk hijsvenster aangetroffen. Het rechter bijgebouw behield verder overigens zijn latere voorgevel. De uitbreiding van het linker bijgebouw kreeg, net als de andere gebouwen, frontons op de dakkapellen, dit ondanks het feit dat deze op de 18de-eeuwse tekeningen niet zijn aangegeven. Ten slotte werden tussen het Landshuis en de bijgebouwen muren met twee monumentale toegangshekken geplaatst; deze werden in aangepaste vorm nieuw ontworpen.
De belangrijkste wijziging die de restauratie binnen in het Landshuis teweegbracht, was de verwijdering van de verflagen van plafonds, betimmeringen en houtsnijwerk. De gesneden ornamenten toonden tot dat moment een bonte beschildering, die uit 1947 dateerde. In hoeverre een en ander al eerder kleurig was afgewerkt, is niet duidelijk. De thans gereconstrueerde afwerking, het licht gesausde lindehouten snijwerk afstekend tegen het blanke eikehout van de betimmeringen, is waarschijnlijk de oorspronkelijke. In het Landshuis werden verder de later aangebrachte, rechtstreekse verbindingen tussen de voor- en achterkamers weer dichtgezet en werden alle schouwen op bel-etage en verdieping nieuw opgemetseld. De voor de ingangspartij, onder de stoep en een deel van de straat gelegen voorraadkelder werd slechts voor een klein deel gereconstrueerd.
In 1984-'85 werden het Landshuis en het linker bijgebouw opgenomen in het voor het overige nieuw opgetrokken gemeentekantoor (het laatste ontworpen door architectenbureau De Klerk te Amsterdam). Tegenwoordig staat het Landshuis bekend onder de naam ‘Prinsehuis’, gevolg van de onjuiste veronderstelling dat prins Willem III hier in 1688 logeerde, aan de vooravond van zijn overtocht naar Engeland. In werkelijkheid verbleef de prins echter in het Admiraliteitslogement, achter het aan de Oostkade gelegen Admiraliteitsmagazijn (zie pagina 72). In de 20ste-eeuwse litteratuur is het Landshuis vaak met dit Admiraliteitslogement verward.
| |
Exterieur
De gevels van het Landshuis zijn van gemengd oranje en lichtbruine baksteen (formaat 23 × 10,5 × 4,5 cm, tien lagen 59 cm) en voorzien van klezoren in de koppenlagen. Zij worden aan de bovenzijde afgesloten door een eenvoudig hoofdgestel met een fries in schoon metselwerk. De voorgevel heeft een door een fronton met het gebeeldhouwde wapen van Holland bekroonde middenrisaliet. In deze risaliet bevindt zich de ingang, bereikbaar via een
136 Het Landshuis vóór de restauratie, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1958.
137 Het Landshuis na de restauratie, gezien vanuit het zuidwesten; opname 1989.
| |
| |
138 Het bijgebouw rechts, gezien vanaf de Oostzanddijk; opname 1968.
dubbele bordestrap en geflankeerd door twee smalle hoge vensters met kloosterkozijnen. Op de verdieping toont de risaliet dezelfde indeling: een kruisvenster tussen twee kloostervensters. Aan weerskanten van de middenrisaliet telt de gevel twee traveeën met kruisvensters. Het souterrain heeft aan beide zijden een tweetal tweelichtvensters.
De zijgevels zijn blind. Ook de achtergevel, die in grote lijnen dezelfde indeling laat zien als de voorgevel, heeft een risaliet onder fronton. Deze risaliet bevindt zich echter niet precies in het midden, maar iets rechts daarvan. Tot aan de verdieping staat er een tamelijk ondiepe, rechthoekige uitbouw tegenaan. Deze uitbouw is vlak gedekt en voorzien van een houten balustrade.
Het omlopende schilddak heeft een dekking van grijze Hollandse pannen, een aantal dakkapellen met houten frontons en vier bakstenen hoekschoorstenen met banden en geprofileerde kroonlijsten van natuursteen.
De hekken aan weerskanten van het Landshuis hebben bakstenen posten met geprofileerde natuurstenen dekplaten, waarop een bol. De bijgebouwen zijn in het algemeen uit dezelfde baksteen opgetrokken als het Landshuis. Alleen de voorgevel van het rechter bijgebouw wijkt duidelijk af, met een rodere baksteen van een kleiner formaat (21 × 10 × 4 cm, tien lagen 52 cm). Deze voorgevel bevat op de begane grond naast elkaar drie rondboogpoortjes met ellipsvormig gemetselde bogen. De voorgevel van het linker bijgebouw toont geen bouwnaad tussen het oorspronkelijke, smalle gedeelte en de latere uitbreiding; deze voorgevel werd ooit, misschien bij de bouw van de uitbreiding, in zijn geheel nieuw opgetrokken. In de achtergevel is daarentegen wel duidelijk een bouwnaad zichtbaar. De daken van de bijgebouwen zijn gedekt met grijze Hollandse pannen. Een bijzondere vorm hebben de - gereconstrueerde - hijsvensters van de twee smalle bijgebouwen. Zij bestaan uit een door de gootlijst heenbrekend dubbel luik met boven de goot twee kleine flankerende raampjes en daarboven naast elkaar een luik en een raam, omlijst door twee ingezwenkte zijstukken en een kroonlijst.
| |
Interieur
Het Landshuis betreedt men via een rechthoekige hal. Deze heeft, evenals de
139 Schouw met het wapen van Holland in de linker voorkamer; opname 1968.
andere vertrekken op de bel-etage, een eikehouten plafond met twee van links naar rechts lopende balken. De eiken achterwand van de hal, met een door twee deuren geflankeerde trapportiek, is rijk met uit lindehout gesneden ornamenten versierd. Boven de rondboogdoorgang naar de trap bevindt zich het gekroonde wapen van Holland. Het wapenschild is gevat in een uitbundige omlijsting van krullend bladwerk met twee putti. Bloemfestoenen flankeren dit geheel en de doorgang naar de trap. Boven de beide deuren prijken, ook weer in een rijke omlijsting, twee bustes: links Mercurius, god van handel en verkeer, en rechts Minerva, godin van wetenschap en nijverheid. Hierboven zijn lauwerkransen en gekruiste palmtakken aangebracht.
Links en rechts van de hal bevinden zich de beide voorkamers. De deur links naast de trap voert naar een gang van waaruit de twee achterkamers, de uitbouw en de trap naar het souterrain te betreden zijn. De achterwand van de hal is weliswaar symmetrisch, maar de plattegrond daarachter is dat niet. De louter functionele gang is zo klein mogelijk gehouden, hetgeen de rechter achterkamer ten goede is gekomen. Deze kamer is hierdoor niet alleen groter dan de andere, maar ook rechtstreeks vanuit de hal bereikbaar, via de deur rechts naast de trap. De noodzaak de vensters in de achtergevel zo aan te brengen dat de grote achterkamer regelmatig verlicht zou worden, bracht de enigszins excentrische plaatsing van de uitbouw met zich mee.
Op dezelfde wijze als bij de achterwand van de hal het geval is, zijn ook de schouwen in de kamers op bel-etage en verdieping versierd met licht gekleurd snijwerk tegen blank eikehout. De schouwen in de voorkamers hebben beide een zeer groot en uiterst beweeglijk gesneden reliëf op de boezem, voorstellende het gekroonde wapen van Holland in een rijke omlijsting. De omlijstingen verschillen echter geheel van elkaar. Rechts ‘overspoelt’ het reliëf de gehele voorkant van de schoorsteenboezem. In de omlijsting zijn twee roedenbundels met bijl zichtbaar, alsmede een aantal pijlen. Ook op de
| |
| |
140 Trapportiek in de hal; opname 1989.
141 Schoorsteenboezem met schilderij ‘de Theorie’, in de rechter achterkamer; opname 1989.
zijkanten van de boezem zijn pijlenbundels aangebracht, omlijst door festoenen met bloemen en vruchten. Soortgelijke festoenen flankeren ook de haard. De schoorsteenmantel rust op twee met acanthusbladeren versierde consoles. In de linker voorkamer wordt het reliëf op de schoorsteenboezem aan weerszijden begrensd door een onversierde eiken pilaster. De zijkanten van de boezem tonen omlijste cartouches. De schoorsteenmantel, voorzien van een fries met trigliefen en in de metopen gesneden rozetten, wordt ondersteund door forse gebogen consoles, ook weer met acanthusmotief.
Aparte aandacht verdient nog de versiering die zich bij beide schouwen boven de kroonlijst van de boezem, tussen de plafondbalken bevindt; op de hier aangebrachte linten stonden oorspronkelijk wellicht teksten te lezen.
De schouwen in de achterkamers hebben beide een geschilderd
142 Schoorsteenboezem met schilderij ‘de Praktijk’, in de linker achterkamer; opname 1989.
schoorsteenstuk met een allegorische voorstelling. Het schilderij rechts is blijkens de signatuur linksonder van de hand van Johannes Post en stelt de Theorie voor. De jonge schilder, zoon van bouwmeester Pieter Post, volgde vrij nauwkeurig de voorschriften van Ripa: ‘een jonge Vrouwe, die om hoogh siet (...) hebbende op 't hoofd een opene Passer, die mette beyde beenen om hoogh gekeert is’. De vrouw houdt bovendien in haar linkerhand de Griekse hoofdletter thêta, de beginletter van het woord ‘theorie’. Zij is gezeten in een wolk, met links op de achtergrond een klassieke architectuur, waarin de door Ripa in dit verband ook genoemde wijsgeren en mathematici redekavelen en boeken raadplegen. De schouw bezit verder onder meer gesneden bloemfestoenen, ionische pilasters en tegen de zijkanten van de boezem wapentrofeeën. Het schoorsteenstuk in de linker achterkamer is niet gesigneerd. Het toont de Praktijk in de gedaante van een zittende jonge man en niet, zoals Ripa wil, in die van een oude vrouw. Wel zijn de voorgeschreven passer en liniaal aanwezig. Rechts opent zich onder een boog het gezicht op een tuin. Ook deze schouw heeft bloemfestoenen, ionische pilasters en wapentrofeeën; de schoorsteenmantel rust op twee met het Hollandse wapen en een gelauwerd kinderkopje versierde consoles. Ook de schouwen in de achterkamers hebben beide een versiering boven de kroonlijst van de boezem, hier met kwabornament.
Het souterrain heeft precies dezelfde indeling als de bel-etage. De lage ruimten zijn overdekt met gedrukte graatgewelven. Van het oorspronkelijk
| |
| |
143 Schouw in de rechter voorkamer op de verdieping; opname 1989.
ook hier aanwezige viertal schouwen zijn er nog drie over; zij hebben rijk geprofileerde, wit geverfde houten schoorsteenmantels met een gewelfd fries. De verdieping wordt bereikt via een bordestrap met twee armen. Het bordes halverwege heeft aan de achterzijde een eenvoudige houten balustrade. Bij de restauratie werd op de verdieping aan de voorzijde één grote ruimte gecreeërd. Thans zijn hier door een tussenwand weer twee vertrekken gemaakt (oorspronkelijk waren er drie). Daarachter ligt aan weerskanten van een overloop een achterkamer. De vier schouwen in deze ruimten zijn veel eenvoudiger uitgevoerd dan die op de bel-etage. De schouwen aan de voorzijde hebben een eiken pilasteromlijsting met daarboven een fronton. De frontons zijn gevuld met gesneden lofwerk met in het midden een kinderkopje. De schouwen in de achterkamers hebben beide gesneden consoles en bloemfestoenen onder de schoorsteenmantel. Op de mantels staan twee driehoekige gesneden versieringen, met in het midden de koppen van respectievelijk een jonge man en een jonge vrouw. Deze versieringen - oorspronkelijk frontonvullingen - zijn thans niet meer omlijst. De plaatsing van de frontons direct op de schoorsteenmantels is uitermate ongewoon. Het Landshuis bezit voorts twee haardplaten: één uit circa 1640 met een ruiterportret van prins Frederik Hendrik, de ander gedateerd 1696 en voorzien van een buste van koning-stadhouder Willem III. De koperen kroonluchters in het gebouw zijn alle modern, naar ‘oudhollands’ model gemaakt in 1967.
De kap van het Landshuis heeft onder het bij de restauratie aangebrachte plat haar oorspronkelijke grenehouten hoofdconstructie behouden. Evenwijdig met de voorgevel ligt in het midden op drie standvinken een zware onderslagbalk. Hierop en op een aantal schuine benen lopen van voor naar achter vier dekbalken. Deze ondersteunen de jukken van de drie achter elkaar van links naar rechts lopende kapjes. Onder de zijschilden van het omlopende dak staat aan weerszijden in het midden een half kapgebint. De onderdelen van de constructie zijn voorzien van gehakte telmerken.
| |
Toeschrijving en stilistische verwantschap
Tot heden is het niet mogelijk gebleken de naam van de bouwmeester van het Landshuis met zekerheid vast te stellen. Toch wordt het ontwerp al enige tijd toegeschreven aan Pieter Post. Blok deed dit in 1937 als eerste. Hij wees op het feit dat Post omstreeks 1665 een aantal opdrachten van de Staten van Holland
144 Haardplaat uit 1696, met buste van koning-stadhouder Willem III; opname 1989.
en Westfriesland uitvoerde en dat hij in 1666 werd geraadpleegd in verband met werkzaamheden aan de haven van Hellevoetsluis. Verder schilderde Posts zoon Johannes voor het Landshuis een schoorsteenstuk en bovendien merkte Blok op dat met name de achterwand van de hal en de beide schouwen in de voorkamers op de bel-etage grote verwantschap vertonen met ander werk van Post uit dezelfde periode. Vermeulen nam deze toeschrijving in 1941 over en ook Kuyper kwam in 1980 tot de conclusie dat het Landshuis waarschijnlijk door Pieter Post werd ontworpen.
Ter verdere ondersteuning van de toeschrijving kan hier nog gewezen worden op de trapportiek en enkele schouwen in het Gemeenlandshuis van Rijnland te Leiden, dat in de jaren zestig van de 17de eeuw naar ontwerpen van Post inwendig werd verbouwd. De Leidse interieuronderdelen tonen vooral in de plaatsing en behandeling van de gesneden ornamenten veel overeenkomsten met het werk te Hellevoetsluis.
Ten slotte doet het Landshuis in enkele opzichten sterk denken aan het eerder, vanaf 1643, naar een ontwerp van Pieter Post gebouwde Huis Vredenburg te Middenbeemster. Omdat Post hier mede gebruik maakte van door Philips Vingboons vervaardigde ontwerpen en omdat een aantal van de ontwerpen ook al kort daarna gepubliceerd werd, kunnen deze overeenkomsten niet gelden als ondersteuning van de toeschrijving van het Landshuis aan Post. Zij zijn echter frappant genoeg om er toch enige aandacht aan te besteden. De voorgevel van het (begin 19de eeuw gesloopte) Vredenburg was met zijn pilasterstelling veel rijker dan die van het Landshuis, maar beide voorgevels tonen wel dezelfde indeling. In de plattegrond is het
| |
| |
vooral de oplossing met de ten koste van de middenpartij vergrote rechter achterkamer die als overeenkomst opvalt. Een ander element dat het Landshuis herhaalt, is het tweetal flankerende smalle bijgebouwen, die enigszins werken als hoekpaviljoens van een groter complex.
| |
Voormalige waag, thans Trompmuseum, Venkelstraat 1-3, Brielle
De Brielse waag staat achter het stadhuis, op de hoek van Koopmanstraat en Venkelstraat. Het is een blokvormig gebouw op enigszins gerende plattegrond, gedekt door een schilddak met twee schoorstenen en blauwgrijze Hollandse pannen (oorspronkelijk leien).
145 Brielle, voormalige waag. Plattegrond en doorsnede (zie voor andere doorsnede afb. 101). Schaal 1:300. Tekening B. Kooij, 1990; naar tekening van Ph. J.W.C. Bolt uit 1953.
In 1623 naar een ontwerp van stadstimmerman Maerten Cornelisz. Paeyse opgetrokken, had het gebouw vanaf het begin een tweeledig doel: waag en gevangenis. De driebeukige plattegrond en indeling, die zich uitwendig overigens nergens verraden, houden met de verschillende functies verband. Op de hoek van de beide straten bevindt zich de waag, een hoge ruimte met daarboven slechts één verdieping. De andere twee beuken bezitten twee verdiepingen boven de begane grond. In de middelste zijn de ingang en de trap gesitueerd, alsmede de cellen. In de meest rechtse beuk had vermoedelijk de cipier van oudsher zijn woning en lagen verder verschillende bij de gevangenis behorende vertrekken, waaronder een gijzelkamer. Het gebouw werd in 1912 ingericht tot gemeentemuseum en onder leiding van Ph. J.W.C. Bolt in 1950 en 1955-'57 gerestaureerd.
De gevels zijn van gele baksteen (formaat 18 × 8,5 × 4 cm, tien lagen 51 cm), met klezoren in de koppenlagen. De smallere gevel aan de Koopmanstraat is met zijn geblokte bogen van rode baksteen en met een tweetal zandstenen tweelichtvensters het rijkst uitgevoerd. Twee gevelstenen tonen hier respectievelijk de wapens van Holland, Voorne en Egmond en die van Voorne en Brielle. De waag heeft in beide gevels een forse ingang en aan de Venkelstraat geeft een rondboogpoortje toegang tot de rest van het gebouw. Ook in de bredere Venkelstraatgevel zijn twee gevelstenen aangebracht. De grootste toont een Latijnse tekst van de hand van F. Vilerius, die verband legt tussen waag en gevangenis, en op de kleinste staat: ‘dit is het gemene landts ende stadts ghevanghen huis gebout int jaer mdcxxiii’. Het was vermoedelijk Adriaen Willeboortsz. te Delft die de gevelstenen voor de waag hakte. Rechts is tegen de achtergevel een afhang aangebouwd. Via een kleine binnenplaats staat het gebouw in verbinding met het stadhuis. Inwendig is veel van het oude bewaard gebleven: samengestelde balklagen met voluutconsoles onder de moerbalken, een ten dele nog originele spiltrap en stevige eiken strokendeuren met zwaar beslag en tralieraampjes voor de cellen.
146 De voormalige waag te Brielle, gezien vanaf het Wellerondom; opname 1977.
|
|