| |
| |
| |
11
Het was alles anders nu Justine door het donkere stadje liep. Zij moest een brief posten, haar moeder was al naar bed. ‘Haast je voor mij maar niet, je kunt gerust een eindje omlopen als het droog is. Misschien slaap ik wel als je terug komt!’ had ze gezegd.
Er was eindelijk bericht van Leo gekomen. Een kort briefje. De opdracht ging niet door, de directie kon geen gelden hiervoor beschikbaar stellen. ‘Geniet deze dagen maar in de droomwereld van moeder’, schreef hij, ‘gelukkig ziet ze de werkelijkheid niet. Vertel het haar maar niet, ze hoort het nog vroeg genoeg.’
Leo had gelijk, ze zou het moeder niet zeggen, het zou een domper kunnen worden op hun dagen hier.
Afgewezen!
Dat betekende weer een ontgoocheling, een nieuwe slag die Leo nog zwaartillender zou maken. Het betekende ook dat zij zich
| |
| |
straks weer zou moeten verweren tegen zijn twijfelzucht en rusteloosheid. ‘Ik heb die gouache nu klaar, 't is veel beter geworden, benieuwd wat je zeggen zult’, schreef hij nog, maar, als had hij weer spijt van zijn uitlating, ‘och, wat doet het er ook eigenlijk toe, 't werk hoopt zich maar op...’
Zij liep door de bekende straatjes en steegjes. Het regende zacht, de keien glommen in het licht van de lantaarns. Zij kwam langs het ouderlijk huis van haar moeder. Het hing zo vervallen en wankel tussen de steigers als kon het bij de minste aanraking in elkaar zakken. Het zou weer in de oude stijl herbouwd worden, had zij gehoord. Het leek alles zo vreemd nu zij hier zonder haar moeder liep. Kwam het door de regen of door het vaalblauwe licht van de winkels dat hier en daar de duisternis openreet, waardoor zij zich meer en meer beklemd ging voelen? Even stond zij stil voor een étalage, maar de zwierig gebarende poppen in hun stijlloze confectiejaponnen maakten haar nog mistroostiger, zodat ze haastig verder ging. Was dit armzalige stadje met zijn vervallen hui- | |
| |
zen, schreeuwerige reclameborden en confectiegoederen nu het zonnige, blijde middelpunt waar haar moeders gedachten steeds weer naar uit waren gegaan? Liepen zij hier nu overdag samen opgewekt door de straten - als bestond het nog in zijn oude luister?
Was het dít, wat overbleef van de jeugddroom van haar moeder?
Wat was werkelijkheid?
Dat waren toch zeker de planken die hier en daar voor de gebarsten ruiten gespijkerd zaten. Dat was het meedogenloze licht dat de huizen in al hun erbarmelijkheid ontblootte. Dat was het puin op de plekken waar eens huizen gestaan hadden.
Ja - zij wist het wel. Zij had overdag opgemerkt dat veel ramen van die oude huizen geen echte ramen waren. Eerst had zij daar geen erg in gehad, maar toen zij goed oplette had zij telkens weer die zwarte, blinde ramen gezien waarop witte lancaster gordijnen geschilderd waren, heel zorgvuldig, met kwastjes... Of haar moeder dat wist? - had ze gevraagd. - Ja - dat kon wel - dat was om het huis mooier te doen lijken -
| |
| |
had moeder geantwoord. Zij hadden er samen om gelachen en gezegd dat het zo onzinnig was... maar nu, vanavond zag zij ze anders. Die ramen waren een leugen - zij camoufleerden een loze gevel. - Waren zij niet gelijk aan de verbeelding van haar moeder, waarmee ook deze dagen de verwording en de werkelijkheid verkapseld werd?
De wereld, waarin haar moeder vroeger geleefd had, kon bovendien niet zo stralend en mooi geweest zijn als zij het soms nog voor liet komen. Het leven moest ook toen zijn schaduwkanten gekend hebben. Er waren onenigheden geweest en schandaaltjes gebeurd - er was hier geroddeld en er werd armoe geleden. Het was slechts schijn dat zij dit stadje stralend en mooi terug vonden. Zij koesterden zich in lieve herinneringen, zij genoten van de bloesem, omdat zij de waarheid, het puin, niet aandurfden.
Dat was natuurlijk hun goed recht.
Waarom zouden zij deze vergane wereld, deze troosteloze werkelijkheid niet ontvluchten in een lichte, blijde droom? Waarom zouden zij geen gordijnen op de gevel
| |
| |
schilderen als hun het venster ontbrak?
En waarom zou zij dat haar oude, blinde moeder niet gunnen?
Maar het was alles schijn!
Dat moest zij zichzelf durven bekennen. Dat moest zij goed beseffen nu zij alleen in de regen en in de duisternis naar het postkantoor liep. Leo had gelijk. Als je ouder werd bouwde je je een droomwereld omdat de werkelijkheid niet te verdragen was. Dat was de droomwereld waarin zij ook deze dagen met haar moeder leefde en die zo broos was dat een enkele aanraking de zeepbel uit elkaar kon doen spatten. Dan stond je in de werkelijkheid en dan liep je door donkere straatjes en steegjes waarvan de ellende, armoede en mieserigheid je bij iedere stap tegensloeg. Dat was vroeger ook zo geweest. Misschien nog erger dan nu. Dronkenschap kwam hier immers ontzettend veel voor en kinderarbeid... och... waarom zou zij zich al de sociale tekortkomingen te binnen brengen? - De lage, voorover hangende huisjes met hun scheef gezakte daken en verzakte ramen en deuren
| |
| |
ademden zoveel nood en armoede dat zij zich verwonderd afvroeg wat zij toch zocht in die bochtige, oude steegjes. Waarom ging ze niet rechtstreeks naar het hotel terug?
In deze huizen hadden de mensen geleefd over wie moeder zo dikwijls gesproken had. In dit stadje had haar vader gewandeld, hier was hij deftig met een hoge hoed op, naar de notaris gestapt om de hand van zijn dochter Henriëtte te vragen... Hier had Marie van Crefeld gewoond die zo ondragelijk geleden had.
Wat kwam het leven haar soms zinloos voor!
Omdat alles ook voos en zinloos wás?
Zinloos was nog te zacht uitgedrukt. Verdriet, ziekte, conflicten en onbegrip van de mensen onderling, afgunst, bedrog, hebzucht - dat alles was niet zinloos. Het was erger dan dat. Het vrat als een rat aan het leven, het verwoestte en martelde de mens, het verlamde hem in zijn werk, totdat hij, blind geslagen, zich in schone dromen waarin bloesemtakken wuifden en seringen geurden, verlustigde, terwijl in werkelijkheid de
| |
| |
walm uit stegen en sloppen je tegensloeg.
In dit stadje had eens oom Steven geleefd. Hij was een verwoed verzamelaar van stenen geweest, zijn collectie was later in een museum ondergebracht. Hij had zijn neefjes en nichtjes de wonderen ervan verteld. - Wat er met hem gebeurd was later wist moeder niet. Hij was naar Nieuw-Zeeland vertrokken. Het was een zware slag voor Oma van Lindonk geweest...
Telkens weer trof het haar hoe moeder deze dagen aan de schaduwkanten voorbij ging. Zij wiste dit alles als bewust uit. Zij riep nauwelijks verdrietige herinneringen op, of, als dit niet vermeden kon worden, dan raakte zij ze slechts vluchtig aan. Zo leek het alles mooi en goed, maar was het niet in werkelijkheid een waardeloze hersenschim omdat hier de waarheid geweld mee werd aangedaan?
Oom Steven moest natuurlijk naar Nieuw-Zeeland vertrekken omdat hij iets gedaan had waardoor zijn verblijf hier onhoudbaar was geworden. Mevrouw de Waal had zich van het leven beroofd - Frans Hoe- | |
| |
velaken was later wegens oplichting gearresteerd en in de gevangenis gekomen. Tante Lize had een avontuurtje gehad met een getrouwde dokter uit een nabij gelegen plaatsje, zodat grootmoeder zich diep schaamde en tante Lize naar het buitenland verbannen werd... Zij wist dit alles, in brokstukken van gesprekken had zij wel een en ander opgevangen en begrepen.
Het was of die oude gestalten hier nog rondwaarden. Of hun schimmen haar aankeken door de blinde vensters van de vervallen huizen. Als gevaarlijke bergkloven waarin de regen neersijpelde gaapten de donkere gassen tussen de huizen. In die steegjes kotste het stadje zijn jammerlijk leven uit. Zij hoorde telkens als zij er aan voorbij ging geschuifel en kirrend gegichel.
Op het kerkplein stond zij stil. De grote, oude kerk lag er donker en verlaten. Dit was de kerk waar het oude Paaslied altijd werd gezongen. Wat bleef er over van die glans nu zij het stadje op al zijn armoe en schande betrapte? Was het alles dan verguldsel? De oude gebruiken waren vermolmd en aange- | |
| |
tast. Een kijkspul was het Paasfeest geworden. Vreemdelingen, die niets begrepen van een heilige traditie, trokken zingende mee in de lange rij... Dat was het ‘moderne’ gemeenschapsgevoel, waardoor alles verbleekt en verkracht werd. In tientallen jaren dreigde een gebruik dat de eeuwen getrotseerd had, door onbegrip en gebrek aan eerbied voor het karakteristieke, ten gronde te gaan. Zo verving men immers ook meer en meer de mooie, handgemaakte midwinterhoren door een blikken toeter?!
Och - men ging met de tijd mee. Waarom dan geen kijkspul - waarom geen blik?
Zij sloeg een steegje in dat naar de wallen leidde. In een krot, waar oud roest lag opgehoopt, herkende zij het huisje van Argelo.
Nu kon zij toch nauwelijks het steegje terugvinden dat achter de tuin van haar moeder's huis liep. Hier waren zij de eerste avond samen geweest. Hier had moeder naar de beuk gevraagd. Zij moest oppassen om niet uit te glijden op de glibberige keien. - Daar stond de beuk, genadeloos door het licht uit een der vensters beschenen. Als in
| |
| |
angstige kramp hief de zware, afgeknotte stam nog een stomp omhoog. Zo droeg ook het stadje vanavond in zijn verregende, kromme straten en steegjes zijn verval uit..
Het was of in die boom de geslachten die voorbij waren gestalte hadden verkregen, of in zijn stompen en dode takken het leven met al zijn wreedheid en ontbinding eerst in de ware verhouding werd teruggevoerd.
Dit was dus de waarheid, dit was de werkelijkheid.
- Ik heb het verleerd om er nog illusies op na te houden - hoorde zij Leo zeggen.
Over een paar dagen ging ze met moeder weer naar huis. Zij moest met Leo weer verder - samen moesten ze verder. En ze wist zich geen raad.
Zij zocht zich een heenkomen naar het hotel waar haar moeder in slaap was gevallen.
|
|