de deur ontdekte Justine toch nog de resten van vergulde letters. Zij spelde, nauwelijks leesbaar: Argelo.
‘Er staat nog Argelo op de deur, moeder!’
‘Staat het er nog?’ Als een triomfkreet klonk haar stem. ‘Hij was de beste klootschieter. Met zo min mogelijk worpen moesten ze bij dat spel de zware houten kloot zo ver mogelijk weggooien. Soms speelden de schieters van onze stad tegen die van een andere, maar dat liep dikwijls op een vechtpartij uit.’
Toen zij verder gingen was het Justine als straalden de doffe, versleten letters in gouden pracht.
Het Sint Petrussteegje was er niet meer, een auto parkeerterrein was er voor in de plaats gekomen, maar zij roken toch de koffie die vroeger bij Barbertje verkocht werd en zij zagen hoe ze zich over de toonbank boog om Jetje en haar zusjes een suikerklontje te geven.
Langs de oude kerk wandelden zij, toen zochten ze zich over de wallen die verbreed waren een terugweg naar het hotel.