Haar moeder moest toch weten dat het vernield was. Zij wilde geen leugen.
‘Het heeft erg van de oorlog geleden, moeder. Er staan steigers om’... Het was Justine of haar woorden vervluchtigden.
‘Hier’, zei haar moeder, ‘hier hebben nu je grootouders en overgrootouders van moeders kant altijd gewoond. Boven de voordeur was mijn kamer. Rechts naast de deur was onze huiskamer en links was het kantoor van je grootvader. Wat jammer dat het zo geleden heeft. 't Is een prachtig huis, het is nog in de tijd gebouwd toen de stad belangrijk was.’
De holle ramen gaapten donker en het was Justine als staarden haar moeder en het oude huis elkaar verwezen aan.
‘Nu wil ik alleen nog weten, voordat wij terug gaan, of de oude beuk nog in onze tuin staat. Als wij naast ons huis het steegje inslaan dan moet je dadelijk de tuin zien.’
Justine merkte op dat de zijmuren van de huizen zo Duits leken met het vakwerk, maar haar moeder luisterde niet.
‘Zie je de beuk?’ vroeg ze gejaagd.