| |
| |
| |
Tweede boek
De wet van het wederkerig dienstbetoon.
Hoofdstuk I.
Wederkerig dienstbetoon bij de dieren.
Naast de onderlinge strijd, die men in de natuur kan waarnemen, vindt men een andere faktor van overwegend belang, namelijk het wederkerig dienstbetoon en het is zeer de vraag, welke van beiden de grootste invloed uitoefent. Wederkerig vertrouwen en persoonlijk initiatief worden in de dierenwereld veel opgemerkt en daarom kan men zelfs zeggen: geen mededinging, want deze is altijd schadelijk voor de soort en er bestaan overigens middelen in overvloed haar te vermijden. Die strekking toont de gehele natuur en daarom klinkt ons uit heestergewas, bos, rivier en oceaan de roep tegemoet: Verenigt u! Past wederkerig dienstbetoon toe! Dit is het beste middel om aan elk en aan allen de grootste veiligheid te schenken, de beste waarborg van vooruitgang en van lichamelijk, verstandelijk en zedelijk voortbestaan. Het is de les die de Natuur ons geeft en dit is wat al de dieren doen die de hoogste rang bekleden in hun wederzijdse soorten.
Wij zullen hiervan enige treffende staaltjes ten bewijze mededelen. Zelfs bij de laagste diersoorten worden de tekenen van wederkerig dienstbetoon waargenomen.
Zo vinden wij een sterk bewijs van wederkerige hulp bij de kevers, die men doodgravers noemt. Deze dieren
| |
| |
hebben een in ontbinding verkerende organische stof nodig, om er hun eieren in te leggen en zo haar jongen van voedsel te voorzien. Zij brengen de krengen van allerlei kleine dieren, die zij vinden, onder de aarde. Als regel leven zij afzonderlijk, maar als een hunner een kreng van een muis of vogel heeft ontdekt, een beest dat te groot is om alleen te begraven, roept hij zes, acht of tien andere kevers te hulp, ten einde met verenigde krachten het werk te volbrengen. Zo nodig brengen zij het kreng op een geschikte mulle grond en begraven het zorgvuldig, zonder te twisten over de vraag wie het voorrecht zal hebben zijn eieren te leggen in het begraven lichaam. Een zeer sprekend voorbeeld van wederkerige hulp leveren ook de rogkreeften. In het aquarium te Brighton was een rogkreeft op haar rug gevallen en door de geweldige vorm van haar zwaar rugschild kon zij zich niet omdaaien, te meer daar zich in de hoek een ijzere staaf bevond, die haar die taak nog moeilijker maakte. Haar kameraden kwamen te hulp. Twee hunner trachtten haar van onderen op te duwen en na grote krachtsinspanning wisten zij haar op haar poten te zetten, maar het hielp niet, door de ijzeren staaf konden zij haar niet bevrijden, want zij tuimelde opnieuw onderste boven. Toen verdween een der twee helpsters om terug te keren met nog twee andere rogkreeften, die met nieuwe kracht aan het werk gingen en net zolang werkten, totdat zij hun kameraad weer in normale stand hadden gebracht.
Mieren, termieten en bijen geven treffende voorbeelden. Elke mier heeft tot plicht zijn voedsel, zelfs nadat dit in zijn krop geweekt en ten dele verteerd is, te delen met iedere mier van hetzelfde nest, die er om vraagt. Twee mieren uit twee verschillende nesten vermijden elkaar, maar zijn zij uit hetzelfde nest, dan zal de hongerige voed- | |
| |
sel vragen en dadelijk ontvangen door een druppel heldere vloeistof gretig op te likken, die de andere los laat. De onderzoeker Forel gaat zo ver, dat hij in het spijsverteringskanaal der mieren twee delen onderscheidt, waarvan het achterste voor het individu zelf bestemd is, terwijl het voorste ten dienste der maatschappij wordt gesteld. Weigert een mier die dienst, dan wordt hij behandeld als een vijand. Hoe verschrikkelijk de oorlogen zijn die de mieren voeren, hoe groot de gruweldaden in oorlogstijd zijn, binnen de gemeenschap heerst wederkerig dienstbetoon en er bestaat geen mededinging tussen de leden van hetzelfde nest of van dezelfde nestenkolonie. Alles integendeel: hun wonderbare nesten, hun geplaveide wegen en overwelfde gaanderijen, hun ruime zalen en voorraadschuren, hun beredeneerde handelswijze bij het verzorgen van hun eieren en larven en bij het bouwen van bijzondere nesten tot het kweken der bladluizen, bijgenaamd de koeien der mieren, is de vrucht van wederkerig hulpbetoon.
En aan dat hulpbetoon hebben zij het te danken, dat zij zich weten te verdedigen tegen anderen en zelfs gevreesd zijn, ofschoon zij geen enkel beschuttingsmiddel bezitten, wat afzonderlijk levende dieren niet kunnen ontberen.
Toen prof. Forel eens een zak mieren ledigde in een weide, wisten de krekels niet hoe gauw hun holen te verlaten en zich te bergen, vlogen sprinkhanen en krekels in alle richtingen weg, verlieten de spinnen en kevers hun prooi om zelf niet te worden opgegeten. Zelfs de wespennesten werden in beslag genomen. De kracht der mieren berust op onderlinge hulp en wederkerig vertrouwen.
Niet alleen dat de mier hierdoor staat aan het hoofd der gehele insektenklasse, maar volgens Darwin zijn ‘haar
| |
| |
hersenen een der wonderbaarste stoffelijke atomen in de wereld, wellicht nog wonderbaarder dan die van de mens’.
Evenzo beoefenen de bijen het wederkerig dienstbetoon. Door gemeenschappelijk te werken vermenigvuldigen zij haar individuele kracht, door aar toevlucht te nemen tot een tijdelijke verdeling van de arbeid, gepaard aan de bekwaamheid van ieder individu om werk van allerlei soort te verrichten als het vereist wordt, bereiken de bijen een zo hoge graad van welstand en veiligheid, dat een afzonderlijk levend dier, hoe sterk of voortreffelijk gewapend ook, nooit kan hopen ze hierin te evenaren.
Maar de gezellige instinkten der mier reiken niet verder dan de grenzen van haar korf of haar nest en zij bereiken niet de hogere solidariteit die de gehele soort omvat. Toch leren de onderzoekingen van prof. Forel, die niet minder dan 200 nesten van twee verschillende soorten mieren op Mont Tendre en Mont Salève bestudeerde, dat elk lid ener kolonie zijn mede-kolonisten herkent en dat allen deelnemen aan de gemeenschappelijke verdediging, terwijl Mac Cook in Pennsylvanië een hele natie aantrof, bestaande uit 16 à 1700 nesten van de heuvelmakende mieren, die allen in de beste verstandhouding leefden en Bates bevond, dat sommige nesten dienden tot schuilplaats aan twee of drie verschillende soorten en de meeste nesten stonden met elkaar in gemeenschap door gewelfde gangen of booggalerijen. Wij zien dus bij deze wervelloze dieren een streven om grotere gedeelten der soort tot een geheel te verenigen met het oog op onderlinge bescherming.
Over het algemeen weten wij nog heel weinig van het leven der vissen, en zelfs van de leefwijze der zoogdieren
| |
| |
is nog maar weinig bekend. Van het leven der vogels weten wij het meeste.
Vooreerst moet men wijzen op het verenigen van het mannetje en het wijfje om samen hun jongen te verzorgen, welke gewoonte gevonden wordt zelfs onder de minst gezellige roofdieren en roofvogels, maar verenigingen bij de roofdieren en roofvogels, die zich verder uitstrekken dan tot het gezin, komen zelden voor.
Verschillende voorbeelden vindt men van verenigingen ter bevordering van meer algemene belangen, b.v. jacht, wederkerige bescherming en zelfs verhoging van het levensgenot. Zo zag de Russische geleerde Syevertson een zee-arend hoog in de lucht opstijgen en nadat hij een half uur lang wijde kringen beschreef, liet hij plotseling een scherp geluid horen, weldra beantwoord door de schreeuw van een andere arend, die nabij kwam. Nummer drie, vier enz. tot een tiental waren spoedig bijeen om daarna gezamenlijk te verdwijnen.
's Middags bezocht hij de plaats waarheen hij hen had zien vliegen en ontdekte daar dat zij vergaderd waren rondom het lijk van een paard. De ouderen, die onder hen het voorrecht genieten eerst hun deel te krijgen, zaten reeds verzadigd op de naburige hooibergen en hielden de wacht, terwijl de jongeren aten, omringd door troepen arenden. Hieruit leidde hij af, dat de zeearenden zich verenigen tot de jacht en de opbrengst gezamenlijk genieten. Overigens, de gewone zeearend, een der beste en dapperste jagers, is een vogel, die in troepen leeft en volgens Brehm vat hij zeer spoedig genegenheid op voor zijn bewakers, als men hem gevangen heeft.
De Braziliaanse kuikendieven zijn bijzonder gezellig, ja nestelen samen in de Transkaspische woestijnen. De gezellige gier dankt zijn naam aan zijn liefde voor gezellig- | |
| |
heid. Ze leven in troepen en verenigen zich om samen hoog in de lucht te vliegen. Ook de kleine Egyptische gieren spelen in troepen in de lucht, komen 's avonds bijeen om de nacht samen door te brengen, gaan 's morgens samen op zoek naar voedsel en zelden of nooit ontstaat er twist onder hen. Eveneens de roodhalzige valk en de torenvalk, die uitmunten in gezelligheid.
De jachtgezelschappen der vogels zijn zo talrijk, dat men ze moeilijk kan opsommen. De pelikanen verdienen in het bijzonder vermelding door de orde en het beleid waarmee zij te werk gaan. In Zuid-Amerika vergaderen zij zich in zwermen van 40 à 50.000 individuen, waarvan een gedeelte slaapt, terwijl de anderen de wacht houden en anderen weer gaan vissen.
Ook de huismussen helpen elkaar trouw. Steeds wijzen zij de plaats aan waar voedsel te stelen valt. Maar iedere groep heeft zijn eigen terrein. Zo voeren de mussen van de Jardin du Luxembourg te Parijs een hardnekkige strijd tegen elke andere mus, die het waagt ook even van de tuin en zijn bezoekers te genieten, maar binnen hun eigen verenigingen heerst het wederkerig dienstbetoon, al ontstaat er wet eens ruzie, zelfs tussen de beste vrienden.
En wat blijkt uit de samenwerking?
Dat de sterkste roofvogels machteloos staan tegenover de verenigde kleine vogels. Zelfs de arenden moeten hun prooi prijs geven aan troepen schamele kuikendieven, die de arend geregeld nazitten, zodra zij hem in bezit zien van een goede prooi. Zij ontnemen ook dikwijls de vis aan de vlugge visvalk. Maar onder elkaar geen gevecht om het bezit van de prooi.
De kleine, maar zeer vlugge kievieten vallen de roofvogels aan en deze moeten dan het veld voor hen ontruimen. De kieviet verdient wet de naam van ‘goede moe- | |
| |
der’, die de Grieken hem gaven, want nooit laat hij na andere watervogels te verdedigen, als zij door hun vijanden aangevallen worden. Zelfs de kleinste kwikstaart, nauwelijks acht duim lang, dwingt in samenwerking met de zijnen de havik zijn prooi los te laten. Aardig hoe de lucht weergalmt van hun zegevierende kreten, als zij een roofvogel gedwongen hebben tot de aftocht. En daarna gaan zij uiteen. Zij vergaderen dus blijkbaar om den vijand te verjagen. In Europa maken zij niet alleen jacht na hun overwinning op de roofvogels, die voor hen gevaarlijk zouden kunnen worden, maar zij zetten ook de visvalk na, ‘veeleer voor de aardigheid dan om hem kwaad te doen’. Zo maken in Indië de kauwen jacht op de govinda wouw ‘alleen vermaakshalve’.
Wat de huismus betreft, eens hoorde een waarnemer een ongewoon rumoer, alsof het een grote kijfpartij was en wat zag hij daar? En grote havik werd mishandeld door een zwerm mussen. Hij was onmachtig en wierp zich in een kreupelbos om zich daarin te verschuilen. De mussen vergaderden daar rondom en lieten een luidruchtig aanhoudend geschetter horen.
Maar vooral de kraanvogels en papegaaien zijn in dit opzicht voorbeeldig. Zij zetten schildwachten uit en de jagers weten hoe moeilijk het is hen te naderen. Zijn de kraanvogels eens verrast, dan keren zij nooit weer naar die plek terug zonder eerst verkenners uit te zenden. Zij sluiten vriendschap met verwante soorten en behalve de papegaai staat geen vogel in gevangenschap op zo'n goede voet met de mens als deze.
Hij is altijd bedrijvig, besteedt slechts enkele uren in de morgen aan het zoeken van zijn voedsel dat vooral plantaardig is. De rest van de dag is aan de gezelligheid gewijd. Vijanden heeft hij bijna niet. Gewoonlijk broedt
| |
| |
hij niet meer dan twee eieren uit. De waarnemers verklaren dat zijn verstandelijke vermogens doen denken aan die van de mens.
De papegaai staat verstandelijk bovenaan in de vogetwereld. Behalve in de paartijd leven zij in troepen in het woud om vandaar op jacht te gaan. De leden van elke troep zijn elkaar trouw. Zij plaatsen ook schildwachten voor de veiligheid als zij vruchten zoeken om zich te voeden. Dreigt er gevaar dan vliegen zij weg en keren allen tegelijkertijd naar hun verblijfplaatsen terug. Het kost den Australische kolonisten veel moeite het beleid van de papegaaien te verschalken en gelukt het hun er enigen te doden, dan worden de anderen nog veel voorzichtiger en waakzamer. Wegens hun vernuft worden zij dikwijls ‘mensvogel’ genoemd. En zo gehecht zijn zij aan elkander, dat, als een papegaai gedood is door een jager, de anderen boven het lijk van hun makker vliegen en smartkreten slaken en soms zelven het slachtoffer worden hunner vriendschap. Men heeft meermalen gezien, dat, als twee gevangen papegaaien samen zijn, de dood van de een ten gevolge heeft de dood van de ander. In vrijheid sterven de grotere papegaaien veel meer door hoge ouderdom dan door de klauwen van den een of anderen vijand. De strijd van elk tegen allen is dus niet de wet der natuur, wederkerig dienstbetoon is evenzeer een natuurwet als onderlinge strijd, zoals wij verder zullen zien door nog enige voorbeelden, die wij zullen aanhalen.
Langs de oevers der talloze meren der Russische en Siberische steppen leven millioenen watervogels, die minstens tot 20 verschillende soorten behoren, welke in volmaakte vrede met elkander zijn, ja, die elkaar beschermen. Meer noordelijk in de Archipel der IJszee zijn alle rotsen, klippen en hoeken der bergen tot op een hoogte
| |
| |
van 2 à 500 voel letterlijk bedekt met zeevogels. leder dier ‘vogel-bergen’ is een levend beeld van wederkerig dienstbetoon.
Bij de meeste vogels is bijeenkomen gedurende de broeitijd zeer gewoon. Onze bomen zijn als het ware gekroond met groepen kraaiennesten, onze hagen zitten vol nesten van kleinere vogels. Hele kolonies zwaluwen vinden in onze boerenwoningen een onderkomen. Onze oude torens dienen veelal tot schuilplaats voor honderden nachtvogels, onder wie vrede en harmonie heersen.
Dr. Couës, een voortreffelijk natuurvorser, zag de kleine cliff-zwaluwen hun nesten bouwen vlak bij de prairievalk, waaruit blijkt, dat deze kleine vogels, als zij in groepen zijn, geen vrees hebben voor hun roofzuchtige buren, aan wie nooit toegelaten werd de kolonie te naderen. Na de broeitijd houdt het gezellige leven niet op, maar verandert het eenvoudig van vorm. De jonge vogels vormen gezelschappen, veelal bestaande uit onderscheidene soorten. Zo zien wij in onze bossen jonge boomklevers zich verenigen met mezen, vinken, winterkoninkjes, pimpelmezen of enkele spechten. In Spanje ziet men de zwaluwen in gezelschap van torenvalken, vliegenvangers en zelfs duiven.
Een treffend voorbeeld van hulp in de dierenwereld vonden wij onlangs medegedeeld. Een kip had zich verslikt, welke draaiïngen en wendingen, keringen, schud- en schokbewegingen het arme dier maakte, niets baatte. Een andere kip ziet het en begrijpt het gevaar, waarin de zusterkip verkeerde. zij snelt toe en met een handige snavelgreep is het weerbarstige brok verwijderd. Zulke voorbeelden komen veelvuldig voor.
Het is gemakkelijker een beschrijving te geven van de afzonderlijk levende soorten dan de lijst te geven der
| |
| |
soorten, die niet alleen zich aaneensluiten om te jagen of te broeden, maar ook voor de gezelligheid.
Bij het trekken ziet men vooral het wederkerig hulpbetoon. Vóór het vertrek verenigen zij zich en bespreken zij blijkbaar de reis. Sommigen oefenen zich vooraf in het vliegen bij wijze van voorbereiding. Allen wachten op de laatstkomende kameraden en als zij eindelijk gaan, vliegen de sterkste vooraan en lossen elkaar af. Keren zij het volgende jaar terug, dan neemt elke vogel bezit van hetzelfde nest, dat hij het vorige jaar gebouw of hersteld heeft. De vogels, die geen eigenlijke trekvogels zijn, doch langzaam met de jaargetijden verhuizen naar het Noorden of Zuiden, volbrengen de reis toch ook in zwermen.
Wat de zoogdieren betreft, de gezellige soorten overtreffen de enkele die in afzondering leven, zeer verre. Hoogvlakten, bergstreken en steppen zijn bevolkt met kudden herten, antilopen, gazellen, damherten, buffels, wilde geiten en schapen, die allen gezellige dieren zijn. Toen de Russen Siberië in bezit namen, was het zo dicht bevolkt met herten, antilopen, eekhoorntjes en andere gezellige dieren, dat de verovering van Siberië niets anders was dan een jacht-expeditie die 200 jaar duurde. Bevers, muizen, eekhoorns, marmotten en andere knaag, dieren leven in de vlakke landen van alle werelddelen. Op een lagere breedte, in Azië en Afrika, worden de bossen nog steeds bevolkt door kudden muskusrunderen en talloze troepen witte vossen; in het verre Noorden leven de rendieren in grote kudden. Evenzo troepen zeehonden, walrussen en walvisachtige zoogdieren en zelfs in het hart van de grote hoogvlakten van Midden-Azië leven kudden wilde paarden, ezels, kamelen en schapen.
Al die zoogdieren vormen gezelschappen en natiën, soms honderdduizenden individuen bedragende, al treffen
| |
| |
wij thans slechts de overblijfselen aan van die grote verenigingen.
De gezelligheid en het wederkerig dienstbetoon vindt men veelal bij de zoogdieren. De wolven jagen in troepen en zij vallen de paarden nooit anders dan in troepen aan. Maar ook de paarden wachten een aanval gezamenlijk af. Rukken de wolven niet dadelijk op, dan lopen zij gevaar door de paarden omringd en met hoefslagen gedood te worden. De paarden gaan allemaal met de koppen tegen elkaar in een kring staan en zij wachten de aanval at, slaande met hun hoeven. Jakhalzen jagen altijd in troepen en alsdan vrezen zij geen grotere roofdieren. De hyena's leven in gezelschappen en jagen in troepen, zelfs de vossen, die in onze landen veelal eenzaam leven, verenigen zich om te jagen. Sommigen beren leven in de gezelligheid, als zij niet door de mensen gestoord worden. Zelfs de domme insektenetende zoogdieren versmaden niet altijd de voordelen der vereniging.
De eekhoorns zijn in hoge mate individualist. Elk bouwt zijn eigen nest en stapelt zijn eigen voorraad op, maar nochtans onderhouden zij gezellige betrekkingen met elkander. De zwarte eekhoorns uit Noord-Amerika zijn zeer gezellig. De op de grond levende eekhoorn is nog gezelliger. Hij leeft altijd in grote dorpen en iemand, die 's winters enkele woningen van het Noord-Amerikaanse eekhoorntje openmaakte, vond verschillende individuen in hetzelfde vertrek, dat zij ongetwijfeld door gemeenschappelijke arbeid voorzien hadden van levensmiddelen. Ook de marmotten leven in troepen.
De dorpen der prairie-honden leveren een liefelijk schouwspel op. Overal ontwaren wij aardheuveltjes en op iedere heuvel is een prairiehond, die door een kort geblaf druk spreekt met zijn buren. Als het naderen van
| |
| |
een mens wordt gemeld, verdwijnen zij in hun woning om weer te voorschijn te komen, zodra het gevaar voorbij is.
Zelfs woeste dieren als de ratten twisten niet onder elkaar, terwijl zij onze provisiekasten plunderen. Zelfs voeden zij hun gebrekkige makkers.
Wat de bevers betreft, men kent hun wonderbare dorpen, waar achtereenvolgende geslachten leven en sterven zonder andere vijanden te kennen dan de otter en de mens. Bij bevers, muskusratten en sommige oudere knaagdieren vindt men reeds de gemeenschappelijke arbeid, het kenmerk voor de menselijke gemeenschappen.
Onze gewone haas, die niet in gemeenschap leeft en zelfs geen sterk ouderlijk gevoel heeft, kan niet leven zonder met speelgenoten bijeen te komen. Het konijn leeft gezellig in zijn gezin en is het beeld der oude patriarchale familie, de jongen zijn onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd aan den vader en zelfs aan den grootvader.
De paarden leven in talrijke gezelschappen, bestaande uit vele gezinnen. Elk gezin bestaat uit een zeker aantal merries die door een hengst worden aangevoerd. En zolang een paard bij de kudde blijft, kan noch wolf noch beer noch leeuw zich van hem meester maken. Bij sneeuwjacht gaam ze dicht op elkaar staan of verschuilen zich in een beschutte kloof. Als droogte een grasbrand in de prairiën teweeg brengt, verenigen zij zich in kudden, soms ten getale van 10.000 en zij verhuizen. En zodra er wantrouwen ontstaat of als de groep, door schrik bevangen, uiteengaat, komen de paarden om. Vereniging is hun voornaamste wapen in de strijd om het bestaan en de mens is hun ergste vijand.
Het leven der rendieren en vooral de afdeling herkauwers, waartoe de reebokken, damherten, antilopen, gazellen, steenbokken en feitelijk de drie grote families der
| |
| |
antelopiden, capriden (geiten) en oviden (schapen) behoren, leveren vele voorbeelden van gezelligheid op. Ook de bisons in Amerika tonen dezelfde behoefte aan vereniging. De kudden wilde koeien beschermen elkander door met het achterste tegen elkaar te gaan staan in een kring om dan den aanvaller af te weren met hun horens.
Olifanten, wilde zwijnen, nijlpaarden, neushorens, zeehonden, walrussen, walvissen geven allerlei blijken van onderlinge verkleefdheid en oefenen in hoge maten onderling hulpbetoon uit.
Bij de apen, die ons het meeste belang inboezemen, omdat zij in lichaamsbouw en vernuft de mens het dichtst nabij komen, vinden wij die eigenschappen ook terug. Gezelligheid is daar de regel. De nachtelijke apen verkiezen de afzondering; de capucijner-apen, de mono's en brutapen leven slechts in kleine families. Wallace trof de orang-oetang nooit anders aan dan alleen of in zeer kleine troepjes van drie of vier individuen, terwijl de gorilla's zich nooit in troepen schijnen te verenigen. Alle andere apen zijn in de hoogste mate gezellig, de meesten worden ongelukkig, als zij in eenzaamheid moeten leven.
De kleine tees-tees omhelzen en beschutten elkaar als het regent, zij winden hun staart om de hals van hun van koude rillende kameraden. Forbes vertelt van een hardnekkig gevecht, ten einde het dode lichaam van een wijfjes-aap aan de jagers te onttrekken. Bij sommige soorten verenigen zich verscheidene individuen om een steen om te keren ten einde daaronder miereneieren te zoeken. De mantel-apen (hamadrya's) stellen niet alleen schildwachten op, maar men heeft ze op een rij zien staan, elkander de buit overhandigend totdat deze op een veilige plaats was. Ze zijn zeer dapper. Brehm deelt het geval mee, hoe, als in Abessynië een zekere soort van bavianen
| |
| |
(Gelada) in troepen van de bergen afdaalt om de velden te plunderen, zij somtijds troepen van een andere soort (Hamadrya's) ontmoeten, waarvan dan vechtpartijen het gevolg zijn. De Gelada's rollen grote stenen naar beneden, die de Hamadrya's trachten te vermijden en daarna stuiven de beide soorten onder een vervaarlijk rumoer woedend op elkander los. Hij nam deel aan een aanval met vuurwapenen op een troep bavianen in de bergpas van Menda in Abessynië. De bavianen verdedigden zich door zoveel stenen van de berg af te rollen, waarvan sommigen ze groot als een mensenhoofd waren, dat de aanvallers haastig de terugtocht moesten aannemen en de bergpas werkelijk een tijdlang voor het reisgezelschap was gesloten. Deze bavianen handelden gezamenlijk en Wallace zag bij drie, gelegenheden vrouwelijke orangs, door haar jongen vergezeld, ‘blijkbaar in woede ontstoken, takken en de grote stekelige vrucht van de Doerianboom afbreken en daarmee zulk een hagelbui van werptuigen veroorzaken, dat zij ons wezenlijk beletten de boom al te zeer te naderen’.
Behalve de orang-oetang en de gorilla zijn alle soorten gezellig, maar deze twee zijn de laatste overblijfselen van soorten die vroeger veel talrijker waren en het schijnt dat de gorilla in vroegere tijden gezellig was, indien althans de apen, in de Periplus vermeld, werkelijk gorilla's waren.
Naarmate wij de ladder der evolutie opklimmen, zien wij de gezelligheid meer en meer bewust worden. Bij de hogere werveldieren is zij periodiek, of wel de dieren worden gezellig om aan gegeven behoeften te voldoen - voortplanting der soort, trekken, jagen of onderlinge verdediging. Gezelligheid kan zelfs toevallig ontstaan, als vogels zich verenigen tegen een rover of zoogdieren bij- | |
| |
eenkomen om te verhuizen onder de drang van buitengewone omstandigheden. De gezelligheid neemt ook hogere vormen aan, waardoor het individu volkomen onafhankelijk blijft, terwijl het tevens al de voordelen geniet van het gezellige leven. Bij de meeste knaagdieren heeft het individu zijn eigen woonstede, waarin het zich kan terugtrekken als het verkiest alleen te zijn: deze zijn echter zodanig gelegen, dat zij dorpen en steden vormen, zodat al de inwoners de voordelen en genoegens van het maarschappelijke leven genieten. Eindelijk wordt, bij verscheidene soorten, zoals de ratten, marmotten, hazen enz., het gezellige leven gehandhaafd, ondanks de twistzieke aard of de baatzuchtige neigingen van het afzonderlijk individu.
Alle dieren houden van spelen en worstelen, lopen elkaar na en trachten elkander te vangen, te plagen enz. En terwijl vele spelen als het ware een school zijn waar de jongen leren hoe zich op rijpere leeftijd te gedragen, zijn anderen, evenals het dansen en zingen, loutere uitingen van overdadige kracht - ‘levensvreugde’ - van een verlangen om met andere wezens van dezelfde soort of van andere soorten, op een of andere wijze in gemeenschap te treden - kortom, de uiting van eigenlijke gezelligheid, die een kenmerk is van de gehele dierenwereld. Deze noodzakelijkheid om aan anderen indrukken mee te delen, te spelen, te babbelen of eenvoudig de nabijheid van verwante wezens te gevoelen, heerst in de gehele natuur en is kenmerkend voor elk wezen, dat leeft en indrukken ontvangt. Bij de zoogdieren, inzonderheid bij hun jongen, is ze sterker, nog meer bij de vogels, maar in de gehele natuur bestaat zij.
Tot de sociale instinkten behoort het dansen en het gezamenlijk zingen.
| |
| |
Het maatschappelijk leven is het krachtigste wapen in de strijd om het bestaan. Het stelt de zwakste insekten, vogels en zoogdieren in staat met een minimum van krachtsinspanning hun kroost groot te brengen en hun aantal te behouden ondanks een zeer laag geboortecijfer; het stelt de dieren die in troepen leven in staat te trekken en nieuwe woonplaatsen op te zoeken. Verhogen kracht, vlugheid, beschuttende kleuren, slimheid, het vermogen om honger en dorst te weerstaan, de eigenschappen waardoor het individu, onder zekere omstandigheden, de grootste geschiktheid verkrijgt om te overleven, de gezelligheid is het voortreffelijkste wapen in de strijd om het bestaan. Gezelligheid is de hoofdfaktor der evolutie, zowel rechtstreeks, door de voorspoed der soort te verzekeren met een minimum van krachtsverbruik, als onrechtstreeks door het bevorderen van de ontwikkeling der verstandelijke vermogens.
Het gezellige leven gaat hand aan hand met een overeenkomstige ontwikkeling van sociale gevoelens en vooral van een soort kollektief begrip van rechtvaardigheid, dat tot gewoonte is geworden. Medelijden is een onvermijdelijke vrucht van het gezellige leven en getuigt van een aanzienlijke vooruitgang van de algemene verstandelijke vermogens en van het gevoel. Op zijn beurt is dit een machtige faktor van verdere ontwikkeling.
Mededinging is de regel niet, noch in het dierenrijk, noch bij de mensen. Zij bestaat bij de dieren in bijzondere gevallen en de natuurlijke teeltkeus geeft een vruchtbaar arbeidsveld. Betere levensvoorwaarden ontstaan ten gevolge van de afschaffing der mededinging door middel van wederkerige hulp en onderlinge steun. In de grote strijd om het bestaan zoekt de natuurlijke teeltkeus onop- | |
| |
houdelijk naar middelen om mededinging zoveel mogelijk te voorkomen.
De mieren verenigen zich in nesten en naties, zij bergen hun voorraad op, zij kweken vee - en aldus wordt mededinging vermeden en door natuurlijke teeltkeus worden uit de mierenfamilie de soorten gekozen, die het best de kunst verstaan om mededinging met haar onvermijdelijke verderfelijke gevolgen te ontgaan. De meeste vogels trekken zuidwaarts bij het naderen van de winter of ondernemen lange reizen - en vermijden aldus mededinging. Knaagdieren vallen in slaap als de tijd aanbreekt waarin mededinging zou ontstaan, terwijl andere tegen de winter voedsel opbergen en zich verenigen in grote dorpen om voldoende bescherming te vinden, terwijl zij aan de arbeid zijn.
Het rendier verhuist zeewaarts, als de korstmossen in het binnenland droog zijn geworden. De bisons trekken over een onafzienbaar vasteland ten einde voldoende voedsel te vinden. En als de bevers op een rivier talrijk zijn geworden, delen zij zich in twee partijen, de ouderen gaan stroomafwaarts en de jongeren stroomopwaarts en - mededinging wordt vermeden. En als de dieren niet in slaap vallen of verhuizen of voedsel opbergen, of zelf hun voedsel kweken, zoals de mieren doen, gedragen zij zich gelijk de mees en nemen zij hun toevlucht tot nieuwe soorten voedsel, dus vermijden zij alweer mededinging. |
|