| |
| |
[pagina t.o. 193]
[p. t.o. 193] | |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI De vrijdenkers en het militarisme
‘Gode zij dank, dat de oorlog is gekomen, ik zeg het ook nu nog in het derde oorlogsjaar. En Gode zij dank dat wij nog geen vrede hebben; ik zeg het ook nu nog trots alle offers.’ Welke onverlaat, welke snoodaard heeft deze woorden gesproken? Zeker de een of andere ongeloovige, die heiligschennis plegen wilde tegenover God. Zoo'n vuile atheïst! Misgeraden. Het is de streng geloovige Berlijnsche dominée Philipps die dit schreef - let wel: schreef, dus het is hem niet ontvallen in een onbewaakt oogenblik, neen hij schreef het! - in het tijdschrift ‘Reformation.’
Weet ge wat ons ontviel toen wij dat lazen? Dat vervloekte christendom dat bij monde van zijn voorgangers zulke Goden menschonteerende taal laat uitbraken.
God te danken dat er oorlog is, dat wil zeggen dat duizenden en honderdduizenden worden vermoord, verminkt, dat duizenden vrouwen, tot weduwen, honderdduizenden kinderen tot weezen worden gemaakt, dat hongersnood en ziekte alomme heerschen, dat krachtige jonge mannen op krukken voortstrompelen en met kunstledematen zich moeten behelpen gedurende de rest van hun leven!
Is het niet ergerlijk en schandelijk?
Hij, die dominée Philipps, hoeft zijn huid niet ter markt te brengen in het aangezicht van den vijand, hij zal nog wel een goedgevulde voorraadkamer hebben, voorzien van de noodige levensmiddelen, maar die duizenden, die millioenen? Als die man loon naar verdienste kreeg, wij zouden niet
| |
| |
graag in zijn plaats zijn! Dat is dezelfde dominée die in het jaar des heils(?) 1915 te Berlijn preekte:
‘de goddelijke zending van Duitschland is de Kruisiging der menschheid. Bijgevolg is het de plicht van de Duitsche soldaten de tegenstanders zonder mededoogen te treffen. Zij moeten ze allen vernietigen. Halve maatregelen zijn uit den booze. Het moet een oorlog zijn zonder medelijden. De slechten! de vrienden en bondgenooten van Satan, moeten als slechte uitwassen uitgeroeid worden.’
Lezers, kent gij die mooie plaat, die ook als briefkaart in den handel is gebracht: Christus op het slagveld?
Daar ziet men hem staan op het doodenveld met de hand voor zijn oogen en daarvan gelden de woorden: en Jezus schaamde zich over de menschheid en weende.
Wat zou hij gezegd hebben van zoo'n volgeling en leerling? Ongetwijfeld zou hij gezegd hebben: ga weg van mij, want wat gij den minste uwer broederen hebt aangedaan, dat hebt gij mij gedaan.
Wat Jezus deed volgens den bijbel - ja zij kunnen zich alweer van den bijbel bedienen om hun wan- en schanddaden te bedekken! In den bijbel komt van alles voor, maar vooral van slaan en ranselen en vingers afsnijden, oogen uitsteken en vermoorden! - met de Amalekieten, dat wordt hier in Christus' naam den Duitschers voorgehouden als hun plicht! Tegenover het: de God der wrake heeft afgedaan, de God der liefde is opgestaan krijgt men nu: de God der liefde heeft afgedaan, de God der wrake is opgestaan.
Zulke lui zijn gesneden uit hetzelfde hout als die pauselijke legaat en abt Arnold op wier bevel op 22 Juli 1209 niet minder dan 60.000 menschen, mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen, katholieken en andersgeloovigen ter eere van den God der liefde zijn geslacht te Béziers en alleen in de Magdalenakerk meer dan 7000 vluchtelingen, die daar een toevlucht gezocht hadden, levend verbrand zijn geworden. Het moorden was zóó vreeselijk, dat het zelfs den aanvoerders der soldaten te erg werd, zoodat zij den pauselijken legaat
| |
| |
vroegen hoe zij de Ketters konden onderscheiden van de geloovigen, waarop deze, vervuld van christelijke liefde, ten antwoord gaf: ‘slaat ze maar allemaal dood! God zal de zijnen in het paradijs er wel uitzoeken.’
Wij schrijven nu 700 jaar later en hebben dus 700 jaar langer christendom achter den rug en wij vinden weer zulke exemplaren terug in personen als dominée Philipps en anderen, die evenals de legaat den strijdenden toeroepen: slaat ze maar allemaal dood, en vernietigt ze zonder medelijden.
Wat 'n vooruitgang!
En de 60.000 van Béziers zijn aangegroeid tot 600.000, wat zeggen wij? weldra tot 6 millioen. De oogst van den dood is nooit zoo groot geweest zoolang de wereldgeschiedenis in gang is. De verlichte XXe eeuw heeft een reusachtig record geslagen, dat niet licht zal worden overtroffen.
En gesteld tusschen de keuze zijn wij liever ongeloovig maar met humane gevoelens bezield, dan geloovig maar inhumaan en oorlogzuchtig!
Verbeeldt u nu, dat er menschen gevonden worden, die zeggen: maar wat heeft de vrijdenker toch in vredesnaam te maken met het militarisme en den oorlog?
Wel nu nog mooier.
De vrijdenker heeft eigenlijk met alles te maken, want hij heeft een levens- en wereldbeschouwing, die alles in zich omvat. Vroeger geloofde men in een hemel boven onze hoofden en werd de aarde beschouwd als een soort van oefenschool, waar de mensch zijn vorming kreeg voor het hemelburgerschap en ook aan een hel beneden onze voeten, waar de slechte mensch als straf heenging om in het eeuwige verderf te worden gestort.
Maar nu heeft de wetenschap der sterrenkunde ons den hemel boven onze hoofden weggenomen, want door de draaiende beweging is over eenige uren hetgeen boven ons was beneden aan onze voeten en omgekeerd.
En de aardkunde heeft de hel onder onze voeten weggehaald. Blijft dus over de aarde.
| |
| |
Op haar leven wij, bewegen wij ons en zijn wij. En gedurende de korte spanne tijds, die wij hier doorbrengen, moeten wij trachten het ons zoo aangenaam en gezellig mogelijk te maken, opdat wij leven in harmonie met onszelven en met onze omgeving. Al wat storend daarvoor is, moeten wij dus wegnemen en al wat haar bevorderen kan, moet door ons worden nagestreefd. Alles gaat ons dus aan en onze stelregel moet zijn: homo sum, nihil humani ame alienum puto (ik ben een mensch, en acht niets menschelijks vreemd aan mij).
Waar de rede onze leidsvrouw is door het leven, moet zij de maatstaf zijn, dien wij aan alles aanleggen en moeten wij ons leven daarnaar inrichten.
En nu stuiten wij allereerst en allermeest op het Militarisme. Wat is Militarisme?
Het is in zijn wezen nooit zoo eenvoudig en waar geteekend, zoo naïf en ongekunsteld als in het verhaal van den hoofdman te Kapernaüm, die tot Jezus kwam om dezen te vragen zijn knecht gezond te maken. Hij voelde zich niet waardig dat Jezus onder zijn dak zou komen, maar één woord van Jezus zou voldoende zijn om dezen te bevrijden van alle pijn. En toen zei de hoofdman:
‘Want ik ben ook een mensch, aan de overheid onderdanig, en heb krijgsknechten onder mij; nochtans, wanneer ik zeg tot den één: ga heen, zoo gaat hij, en tot den ander: kom, dan komt hij, en tot mijn knecht: doe dat, zoo doet hij het.’ (Math. 8: 9.)
Zietdaar nu het militarisme in zijn naakten vorm, ontdaan van alle franje en versierselen.
Als ik zeg: ga, dan gaat hij.
Als ik zeg: kom, dan komt hij.
Als ik zeg: doe dat, dan doet hij het.
Kan het beter naar het leven geteekend worden?
En dat gaat zoo van den hoogsten tot den laagsten rangtoe, van den generaal tot den kolonel, van dezen tot den majoor, dan tot den kapitein van dezen tot den luitenant, van den luitenant tot den sergeant en korperaal en eindelijk tot den soldaat,
| |
| |
die niemand onder zich heeft en dus niemand kommandeeren kan, anders deed hij het bepaald ook. En zoo gaat het niet alleen in het Russische- en Pruisische leger, maar evenzeer in het Fransche als in het Zwitsersche volksleger. Een leger blijft een leger, welke naam het ook drage en een leger moet tucht hebben en volslagen gehoorzaamheid van boven naar beneden. Een soldaat, die zich uitgesloofd had om zich te onderscheiden, werd daarvoor geroepen om te verschijnen voor zijn luitenant. Deze zeide tot hem: waarom heb je dat gedaan?
De soldaat antwoordde: ‘luitenant, ik dacht ..’ maar voordat hij had uitgesproken, kreeg hij reeds op zijn kop en werd hem snauwend toegeschreeuwd: ‘Kerel jij hebt niet te denken, je hebt te gehoorzamen.’
Zietdaar het militarisme in zijn waarachtige wezen. Zoo is het en niet anders. De mensch wordt door het militarisme gemaakt tot een willoos werktuig, tot een automaat. Reeds met het aantrekken van de uniform (of de livrei der koningin) begint het al en het gaat zoo voort alle rangen door. Een goed soldaat denkt niet - in dienst is denken contrabande - maar gehoorzaamt blindelings, zonder te vragen wie hem beveelt, al is het ook het stomste individu, of wat hem bevolen wordt, al is het ook de dwaaste order. En dat karakter zal de dienst houden zoolang als hij in stand blijft.
Generaal of maarschalk Joffre zei eens, dat in het Fransche leger het streven bestaat, om de soldaten tot denkende menschen te maken. Louter onzin! Laat hij de proef maar eens nemen en zeggen: hoort eens jongens, je hoeft niet in de loopgraven te blijven, maar als jullie liever wilt, dan kunt gij naar huis gaan. Hij waagt het er niet op.
Het is de dwang die de mannen bij elkaar houdt. En dan komt hierbij een groote mate van suggestie, zoodat zij zichzelven niet zijn, maar leven als in een roes; zonder te weten wat zij doen, laten zij zich meeslepen. Onttrek de manschappen aan de bedwelming waarin zij verkeeren, laten ze eens nuchter en kalm zijn, wij durven gerust verzekeren, dat de overgroote meerderheid geen oorlog wil.
| |
| |
In ons zoogenaamd neutrale land is men altijd een beetje nuchterder, omdat men nog niet in den zwijmel van den oorlog is gestort; welnu laat de heeren morgen aan den dag een legerorder uitvaardigen, waarin gezegd wordt: Manschappen, de poorten staan open, gij kunt naar huis gaan als gij liever wilt. Alleen zij, die vrijwillig hier willen blijven kunnen dat doen, maar niet de minste dwang zal uitgeoefend worden, wij zullen eens zien hoevelen, of liever hoe weinigen er in het leger blijven.
Durft men die proef nemen?
Allo, dan maar begonnen en zoolang men haar niet aandurft zoolang moet men ons van het lijf blijven met kletspraatjes als: het volk wil het wel.
Neen, dan begreep Frederik de Groote het beter, toen hij dat bekende woord sprak: ALS MIJN SOLDATEN DENKEN, BLIJFT ER GEEN ENKELE IN HET GELID.
Juist zoo is het! Door niet denken laten zij zich gedwee meeslepen als een groote kudde schapen, die men onder geleide van een herdershond kan heen voeren waar men wil. Maar wat is nu eigenlijk Militarisme?
Als wij de woordenboeken raadplegen omtrent de beteekenis van dat woord; o.a. Brockhaus of Meyer, dan vinden wij daar: ‘bevoorrechting van het soldatenleven,’ ‘het overheerschen daarvan in het staatkundig leven,’ ook wel ‘sabelheerschappij.’
Echter dat geeft de beteekenis toch niet getrouw en volledig aan. Wij zouden het liefst aldus omschrijven: het stelsel waardoor de menschen worden opgekweekt en afgericht tot beroepsmoordenaars.
Dat klinkt wel hard, maar is het niet de werkelijkheid? Treft het de zaak niet in de hartader?
Laat ons zien.
De soldaat wordt afgericht? Waarin? In den wapenhandel, in het schieten. En waarop moet hij leeren schieten? Op konijnen, hazen, katten. Immers neen! Waarop dan? Op menschen. Is het dus te veel gezegd als wij beweren, dat
| |
| |
de soldaat afgericht wordt op menschenmoord? En daar het een beroep vormt, is de omschrijving juist, dat de soldaat wordt afgericht tot beroepsmoordenaar.
En daar anti tegen beteekent, is anti-militarisme het omgekeerde, dus het stelsel dat daartegen is gericht.
Mensch-zijn en militair-zijn is dus als water en vuur. Men kan niet tegelijkertijd mensch en militair zijn.
Dus zoudt gij durven beweren, dat militairen geen menschen zijn? Zeker, als militair niet.
Vandaar dat het zoo'n verfoeilijk beroep is.
Neem een militair, misschien zachtzinnig van aard en medelijdend van wezen, plaats hem aan het front en hij is in staat alles rondom zich te vermoorden en te vernielen. En als hij wegens betoonde dapperheid - waarin bestaat deze toch waar hij zoover van een vijand verwijderd is, dat hij geen menschen kan onderscheiden? - een onderscheidingsteeken ontvangt voor moed, beleid en trouw, - ja ze geven er nog onderscheidingsteekenen voor, wie er het meest heeft doodgeschoten! - dan speldt hij dat grootsch op zijn borst, dan toont hij dat vol trots aan zijn vrouw en kinderen, aan maagden en vrienden, zonder er aan te denken, dat de gevoelige mensch de gedachte krijgt: gij zijt een moordenaar! Wij zeggen niet dat er onder de militairen geen goede menschen zijn - de natuur gaat in deze ook al boven de leer, maar dit neemt niet weg dat zoodra men als militair optreedt, men al wat menschelijk is heeft af te schudden, en men moet dit doen, wil men niet onmogelijk worden.
Het beest in den mensch treedt dan op, zoo zegt men, het dierlijke in den mensch komt te voorschijn: Wij verzoeken u het dier niet te beleedigen, want geen enkel verlaagt zich zooals de mensch doet. Het verscheurend dier gaat op prooi uit om te voldoen aan den eisch der maag, die om voedsel vraagt en heeft het zijn prooi gevonden, dan verscheurt hij het en eet het op. Dan legt het zich neer om het te laten verteeren, zonder voort te gaan met moorden. Maar alleen de mensch moordt om te moorden. Ziende op de gebeur- | |
| |
tenissen, die wij beleven, zou de dierenwereld veeleer het recht hebben te zeggen inplaats van het bekende: het dier ontwaakt in den mensch, de mensch toont zich in zijn ware gestalte en treedt dierlijker op dan het meest dierlijke wezen.
Boven alle rechten is de heiligheid van het menschenleven gesteld en verheven. Wee den mensch die zich daaraan vergrijpt. Hij wordt gesignaleerd als een moordenaar, hij wordt geschuwd, geminacht, afgezonderd van de wereld door opsluiting in de gevangenis. En toch hij heeft er nog motieven voor, goede of kwade, dat laten wij in het midden. Maar de militair krijgt bevel van zijn superieuren of hij verlaat vrouw en kinderen, huis en haard, en hij gaat, zonder er de minste reden voor te hebben, uit om te vermoorden andere menschen, die hij niet kent, die zijn vijanden niet kunnen zijn, omdat hij niet eens weet wie ze zijn.
Men kan toch geen vijandschap hebben tegen menschen, omdat zij wonen aan den anderen oever eener rivier of aan de tegenovergestelde helling van een berg, omdat men een andere taal spreekt of er een anders gekleurde en gestreepte vlag op nahoudt.
Te gek eigenlijk om er over te praten.
Wie één doodt is een moordenaar, wie in den oorlog duizend en tienduizend doodt of laat dooden - ja laat dooden, want in den regel doet men het niet eens zelf! - die is een held die met bloemen bestrooid wordt en met alle mogelijke eer binnengehaald. De kleinmoordenaar is een misdadiger die verafschuwd wordt. De grootmoordenaar wiens vingers druipen van bloed, wordt gevierd en geëerd in de hoogste kringen der maatschappij.
Wie nu de rede beschouwt als zijn leidsvrouw, die zal zich naar haar richten in alle uitingen des levens.
En de militarist laat zich niet door haar leiden, het bruut geweld is zijn wapen en niet verstandelijke argumenten.
En toch zei Napoleon, de personifikatie van het geweld: ‘Weet ge wat ik het meest bewonder in deze wereld? Dat
| |
| |
is de onmacht der materieele kracht. Op den langen duur, wordt de sabel overwonnen door de idee.’
Laten wij elkaar nu goed begrijpen.
De vrijdenker en de militair staan lijnrecht tegenover elkander, want de vrijdenker wil de rede maken tot maatstaf van alle dingen en de militarist wil doen verdwijnen het hoogste en beste in den mensch: de persoonlijkheid, het karakter, het ik-zijn, door hem te maken tot een nummer, tot een blind werktuig.
Vandaar dat op het Internationaal Vrijdenkers-Congres te Parijs ten jare 1905 met bijna algemeene stemmen op voorstel van F. Domela Nieuwenhuis de volgende resolutie werd aangenomen:
Het kongres, overwegende dat de Vrije Gedachte en het Militarisme een onoplosbare tegenstelling vormen, daar de Vrije Gedachte strijdt met de argumenten der rede en het Militarisme met de wapenen van het brutaal geweld.
Overwegende dat men alleen de gevolgen kan bestrijden door opheffing der oorzaken.
Verklaart dat noch de verbetering in het leger, noch de vermindering der legers, noch de gewapende natie (het volksleger) het resultaat kunnen verschaffen dat men nastreeft, maar alleen de formule ‘geen man en geen cent aan het militarisme’ den wortel van het kwaad aantast. Proclameert deze formule als de uitdrukking der menschelijke rede en keurt elke agitatie in dien geest goed.
En het nationaal Kongres van de Nederlandsche Vrijdenkersvereeniging ‘De Dageraad’, gehouden te Rotterdam in 1916, nam op voorstel van B. Reijndorp de volgende resolutie aan:
‘Overwegende, dat de Vrije Gedachte en het Militarisme een onoplosbare tegenstelling vormen, daar de Vrije Gedachte de geestelijke en zedelijke verheffing van den mensch beoogt en derhalve strijdt met de argumenten der
| |
| |
rede en van de wetenschap, en het Militarisme daarentegen met de wapenen van het brutaal geweld;
overwegende, dat het militarisme de vrije persoonlijkheid van den mensch, zijn denken en handelen uit eigen innige overtuiging, door blinde onderwerping tracht te vernietigen en aldus de zelfopvoeding van den mensch tot vrij-denkende en vrij-handelende persoonlijkheid in den weg staat;
overwegende, dat het militarisme, door de macht der traditie voortlevende als overblijfsel uit een lageren, meer barbaarschen toestand der menschheid, volkomen in strijd is met de opvattingen der meest geavanceerde richtingen der moderne wetenschap en wijsbegeerte omtrent redelijk, humaan overleg en vrije overeenkomst tusschen volken en individuen omdat het elk geschil slechts met wapengeweld tracht op te lossen;
overwegende ten slotte, dat het militarisme in de praktijk van dezen wereldoorlog meer dan ooit een middel is gebleken om de geestelijke en sociale kultuur der volken te vernietigen en tevens het machtigste middel om heerschzucht en machtsbegeerte te bevredigen door de gewelddadige verovering van het land van naburige volken en koloniale gebieden;
besluit de vereeniging “De Dageraad”, deze uit een lageren beschavingstoestand overgebleven organisatie van het geweld met alle wapenen van den geest met woord en geschrift te bestrijden.
Zij stelt zich echter als wijsgeerige en ethische vereeniging in haar geestelijken strijd tegen het militarisme geen partij omtrent de politieke middelen, waarmede het bestreden moet worden, dit terrein geheel overlatende aan de politieke partijen of vereenigingen, die het militarisme bekampen.’
Beide resoluties hebben dezelfde motiveering. De vrijdenker wil het militarisme, deze ‘organisatie van het geweld’ bestrijden met alle wapenen van den geest met woord en geschrift. Onoplosbaar blijft de tegenstelling tusschen de Vrije Gedachte
| |
| |
en het militarisme. En om die tegenstelling goed in te prenten plaatsen wij haar naast elkaar:
De Vrije Gedachte heeft de rede tot fundament. |
Het Militarisme steunt op bruut geweld. |
De Vrije Gedachte wil alleen gezag van binnenuit, van beneden naar boven. |
Het Militarisme berust op gezag van boven naar beneden. |
De Vrije Gedachte kent geen klassen, rassen, standen. |
Het Militarisme deelt de menschen in twee soorten in, waarvan de eene beveelt en de andere gehoorzaamt. |
De Vrije Gedachte is internationaal en beschouwt alle volkeren als een Maatschappij van broeders. |
Het Militarisme is nationaal, daar het de menschen verdeelt om ze tegen elkander te doen strijden. |
De Vrije Gedachte is kosmopolitisch en dus vaderlandsloos. |
Het Militarisme is vaderlandslievend. |
De Vrije Gedachte kent geen kunstmatig getrokken grenzen. |
Het Militarisme beschermt de grenzen en werkt dus mede ze in stand te houden. |
De Vrije Gedachte stelt het individu boven alles, om vandaar op te klimmen tot de groep, de gemeenschap. |
Het Militarisme kent geen individuen, maar alleen werktuigen, automaten die blindelings werken. |
De Vrije Gedachte is de hoogste orde, die uitgaat van en uitloopt in de vrijheid. |
Het Militarisme wil orde, steunende op dwang, die de miskenning is van de vrijheid. |
De Vrije Gedachte wil een maatschappij d.i. een vereeniging van maats of kameraden, die naast en met elkander leven, hetzij alleen, hetzij in groepen om het grootstmogelijke geluk deelachtig te worden in vrede en vrijheid. |
Het Militarisme wil een kunstmatige eenheid, die steunt op het gezag van boven of buiten den mensch.
Kiest nu aan welke zijde gij u schaart!
Wat wilt gij zijn: mensch of militair?
Wat geeft gij de voorkeur: de vrije gedachte of het militarisme?
| |
| |
Maar hebt gij gekozen, dan met hart en ziel u eraan gewijd! Geen onverschilligheid, geen lafheid, geen lauwheid!
Het is zoo als de dichter Fr. van Sallet het ons voorhoudt:
Wilt ge in den grooten worstelstrijd
Des tijds uw arm, uw kracht besteden?
Dan gansch'lijk u ten kamp gewijd,
En onverschrokken kleur beleden: Zus of zóó!
Voor vorstenmacht? - Voor menschenrecht?
Voor geesteslicht? - Voor godsdienstduister?
Hoe wilt gij: vrije mensch of knecht?
Spreekt: Ja of neen! Geen laf gefluister! Zus of zóó!
Dat wit of zwart uw rusting zij,
Treedt toe tot een van beide zijden.
Voor hen slechts is de toegang vrij,
Die slechts op dood en leven strijden! Zus of zóó!
|
|