| |
| |
| |
XII. De vrijdenker en zijn ongeloof
De Vrijdenker en zijn Geloof - zoo is de titel van een nummer in de Algemeene Volksbibliotheek (No. 8), uitgegeven door de Apologetische Vereeniging ‘Petrus Canisius’, dat aldus begint:
‘Hebt ge wel eens een vierkanten cirkel of een driehoekigen vierhoek, een houten ijzer of een ijzeren hout, een koolzwart sneeuwlandschap en sneeuwwitte steenkool, een klaarlichte duisternis en een pikdonkere middagzon gezien? Dat zijn rariteiten, die zelfs niet eens in de rarekiektenten op de kermis te zien zijn. Ja, dat zijn zeer zeldzame dingen, zóó zeldzaam, dat zij eenvoudig weg nergens te vinden zijn. En als iemand in vollen ernst over deze dingen zou willen spreken, dan zou hij, en met recht, overal uitgelachen worden. En toch zijn er van die lui, die in ernst zulk tuig voor den dag brengen en daarvoor ook nog geloof vinden.
Ik bedoel de moderne vrijdenkers.
Hoe trotsch klinkt dat woord: vrijdenken! En toch, bij licht bekeken, is het woord vrijdenken even geestrijk, als een vierkante cirkel, en al die mooie dingen, die ik boven in mijn rariteitenlijstje heb opgenoemd.’
Wij zullen eens kalm maar redelijk nagaan in hoever deze schrijver het bij het rechte eind heeft, om te zien wie meer rariteiten in zijn tent laat zien: de Roomsche Kerk of de Vrijdenkersvereeniging.
Wij beginnen met de volgende rariteit:
| |
| |
Mijn vader heeft drie honden: Azor, Nero en Cesar.
Is Azor een hond? - Ja.
Is Nero een hond? - Ja.
Is Cesar een hond? - Ja.
Dat zijn dus drie honden, niet waar?
Neen, want zij hebben éénzelfde natuur, éénzelfde ‘hond’-heid.
Of wel:
Ik heb drie ooms, Pieter, Jan en Gustaaf.
Is Pieter een mensch? - Ja.
Is Jan een mensch? - Ja.
Is Gustaaf een mensch? - Ja.
Dat zijn dus drie menschen, nietwaar?
Neen, want zij hebben éénzelfde natuur, éénzelfde ‘mensch’heid.
Wat zoudt ge van zoo'n redeneering zeggen?
Wel dat zij klinkklare onzin is.
- En toch wordt dit geleeraard door knappe mannen!
- Dat kan niet, want dan zijn ze niet knap.
- Nu geleerd dan.
- Maar dan heeft de geleerdheid hen razend gemaakt. Neen, dat kunnen zij niet geleerd hebben.
Luistert dan. De Katechismus is de uitdrukking der goddelijke waarheid. Als gij dezen opslaat, vindt ge er een hoofdstuk in over de heilige drieënheid en daarin zult gij vinden:
- Is de Vader God?
- Ja.
- Is de Zoon God?
- Ja.
- Is de Heilige Geest God?
- Ja.
- Zijn er dan drie goden?
- Neen, want zij hebben éénzelfde natuur, éénzelfde ‘goddelijk’heid.
- Maar dat kan er niet instaan. Dat is immers onzin.
Slaat dan de geloofsbelijdenis van den heiligen Athanasius op, het beroemde Quicunque en daarin lezen wij:
‘het algemeen geloof is dit, dat wij den eenigen God in de
| |
| |
Drieheid en de Drieheid in de Eenheid eeren.
Zonder de personen te vermengen of het wezen en de substantie te deelen.
Want een ander is de persoon des Vaders, een ander die des Zoons, een ander die des Heiligen Geestes.
Maar de Vader, Zoon en Heilige Geest hebben één godheid, gelijke eer en gelijke eeuwige heerlijkheid.
Hoedanig de Vader is, zoodanig is ook de Zoon, zoodanig is ook de Heilige Geest.
De Vader is ongeschapen, de Zoon is ongeschapen, de Heilige Geest is ongeschapen.
Onmetelijk is de Vader, onmetelijk de Zoon, onmetelijk de Heilige Geest.
De Vader is eeuwig, de Zoon is eeuwig, de Heilige Geest is eeuwig.
Nochtans zijn het niet drie eeuwige, maar één eeuwige.
Gelijk ook niet drie ongeschapen, of drie onmetelijk, maar één ongeschapen, één onmetelijk.
Desgelijks is de Vader almachtig, de Zoon almachtig, de Heilige Geest almachtig.
En nochtans zijn het niet drie almachtigen, maar één almachiig. Alzoo is ook de Vader God, de Zoon God, de Heilige Geest God.
Nochtans zijn het niet drie Goden, maar één God.
Alzoo is de Vader Heer, de Zoon Heer, de Heilige Geest Heer. Want gelijk wij door de christenwaarheid gedwongen worden een iegelijken persoon. bizonder, God of Heer te noemen. Alzoo is ons ook door het algemeen geloof verboden drie Goden of Heeren te bekennen.
De Vader is van niemand gemaakt, noch geschapen, noch gegenereerd.
De Zoon is van den Vader alleen niet gemaakt, noch geschapen, maar gegenereerd.
De Heilige Geest is van den Vader en den Zoon niet gemaakt, noch geschapen, noch gegenereerd, maar uitgekomen.
Zoo is daar dan één Vader, niet drie Vaders; één Zoon,
| |
| |
niet drie Zoons; één Heilige Geest, niet drie Heilige Geesten. En in deze Drieheid is niet eerst noch laatst, niet meest noch minst.
Maar de gansche drie personen hebben gelijke eeuwigheid en zijn henzelven allezins gelijk.
Zoodat alomme (gelijk nu gezegd is) de Eenheid in de Drieheid, en de Drieheid in de Eenheid zij te eeren.
Daarom zoo wie wil zalig zijn, die moet aldus van de Drievuldigheid gevoelen.’
Zeg nu eens eerlijk, wat is het onderscheid tusschen de redeneering van de drie honden, de drie ooms en de drie goden?
Gij zult moeten toestemmen: er bestaat geen onderscheid tusschen.
Drie is gelijk één en één is gelijk drie.
Dat is de leer der katholieke en ook die der orthodoxprotestantsche kerk, want Luther en Kalvyn namen de leer der Drievuldigheid even goed aan als de paus en de katholieken. Dat nu noemen wij een vierkanten cirkel of een driehoekigen vierhoek.
En dan moet men door lui die dat gelooven, met een stalen voorhoofd hooren verkondigen dat ‘het woord vrijdenker even geestrijk is als een vierkante cirkel!’
Het is kras, het is brutaal, maar die lui denken: de brutalen hebben de halve wereld, misschien wel de heele.
Zeker het woord vrijdenken is een pleonasme, want denken is altijd vrij, daar niemand eens anders denken kontroleeren kan, maar elkeen weet dat het niet loopt over het vrije denken, maar over de vrije uiting dier gedachte.
Maar zoo heet het, denken is nooit vrij, want
HET IS GEBONDEN AAN DE FEITELIJKE WAARHEID.
Wat 'n snuggere opmerking!
Nu begrijpen we waarom vele geloovigen stoutweg zeggen: 1 + 1 + 1 = 1, gelijk zij doen met het leerstuk der Drievuldigheid.
| |
| |
En als men hun vraagt: hoe kom je daaraan? dan zeggen ze: ik ben immers vrij om te denken wat ik wil!!
Ah zoo, de geloover is dan de vrijdenker om zijn ongerijmd geloof te verdedigen. Zeker, het denken is gebonden aan de denkwetten, wetten gevonden door het denkend verstand. Dat behoeft men toch niet aan vrijdenkers te vertellen, want die hebben dit juist altijd geleerd tegenover de geloovigen. Maar dat is het nu juist, dat de geloovigen de denkwetten weggooien als oud vuil, als het op het gebied van het gelooven aankomt. Denken is dan uit den booze.
Volgens de denkwet is 1 + 1 + 1 = 3.
Volgens de geloofswet is 1 + 1 + 1 = 1.
En dat durft nog praten van denkwetten!
Klinkklare onzin!
Neen, wil je gelooven, ga je gang en slik de ongerijmdste leerstukken op maar praat dan niet van denken, want de geloovige zet het denken als zondig, ja als de bron van alle zonden, de deur uit.
Maar, roepen de geloovigen, gij vrijdenkers wilt ons verhinderen te gelooven wat wij willen, en zelven legt gij ongeloofsdwang op.
Zoo en de bewijzen daarvoor?
Dat de geloovigen de ongeloovigen op straffe van foltering, pijnbank, brandstapel gedwongen hebben, dat staat zoo vast als een paal boven water, de geschiedboeken weten de voorbeelden aan te geven niet bij honderden maar bij duizenden. En wijst gij nu eens aan, waar en wanneer de ongeloovigen dien dwang hebben uitgeoefend of waar en wanneer zij de geloovigen met geweld in plaats van met argumenten te lijf gingen. Als iemand geloof schenkt aan een kaartlegster en zijn goede geld daaraan wil weggooien, wij lachen hem uit over zijn domheid maar wij knoopen hem niet op.
En dat hebt gij, geloovigen, steeds gedaan in den loop der tijden.
Als iemand naar den pastoor gaat om te biechten of met den dominee wil gelooven dat Jonas door een walvisch(?)
| |
| |
is opgeslikt, wij lachen hem uit dat hij zich nog zoo laat beetnemen, maar wij verbranden hem niet.
En dat hebt gij, geloovigen steeds gedaan met andersdenkenden.
Het past u dus een toontje lager aan te slaan en u niet voor te doen alsof gij de verdedigers zijt van de vrijheid.
Maar wij, vrijdenkers, zullen zoo vrij zijn een stokje te steken voor den dwang dien gij, geloovigen, wilt uitoefenen op andersdenkenden.
Dat praat me van fanatieke ophitsing tegen den godsdienst, maar toont eens aan waar en wanneer dit geschiedt en gij zult bevinden dat het fanatisme steeds stond aan de zijde der geloovigen, die niets en niemand ontzagen waar het goldt de eer van hun God te handhaven en te verdedigen, precies alsof hij dat zelf niet kon doen en hun hulp noodig had! Een bewijs dus dat zij hem maar half vertrouwden. En is er nog fanatisme overgebleven bij de vrijdenkers, wie durft zeggen of dit niet nog een overblijfsel is van den ouden zuurdesem, dien zij door overerving hebben meegebracht uit den tijd des geloofs?
Ziet, als men zulke dwaasheden vertelt als dat de meester dwang uitoefent om zijn leerlingen te doen begrijpen dat 2 + 2 = 4 is, dan gaat dit toch wel wat ver. Welken dwang oefent hij dan toch uit? Hij zal het kind duidelijk maken dat het zoo is, zoodat het dit goed begrijpt.
Maar dat is toch heel wat anders dan dat de pastoor de kinderen dwingt te gelooven dat 1 + 1 + 1 = 1, want dan leert hij hun het verstand verkrachten. En meneer de pastoor dreigt met hel en verdoemenis als men dit niet wil aannemen. Als het kind zegt: maar meester heeft toch gezegd, dat 1 + 1 + 1 = 3 is, dan zegt de pastoor: ja, kind, dat is wel zoo in wereldsche zaken, maar hier staan we voor een mysterie, dat je op straffe van het verlies van je zaligheid geloovig moet aannemen.
Ziet, het is een dwang uitoefenen, omdat je het gelooven moet tegen het verstand in. Het andere is geen dwang
| |
| |
uitoefenen, want als iemand iets aanneemt wat hij begrijpt wat hij duidelijk inziet, dan volgt hij eenvoudig wat zijn verstand hem zegt.
Nu vertelt men ons dat de geloofsstukken wegwijzers zijn, opdat de mensch het juiste en ware doel des levenswegs kan bereiken, maar het zijn juist wegwijzers in de verkeerde richting, zoodat men het doel niet bereikt. Als je beginnen moet je verstand op zij te zetten, dan kan dit nooit een goed begin zijn.
Waarom het wel geloofsdwang is om den mensch te dwingen aan te nemen dat 2 × 2 = 5 is of dat een cirkel vierkant is of dat het geheel kleiner is dan een zijner deelen en geen geloofsdwang, als men wil dwingen aan te nemen dat 1 + 1 + 1 = 1 is of dat een dood mensch weer tot het leven terugkeert of dat de zon plotseling op kommando gaat stilstaan, ziet dat behoort ook tot die raadselen die je alleen begrijpen kunt als je geloovig bent.
De geloofspunten zijn niet tegen, maar boven het verstand. Zoo zegt men.
Maar dat is niet waar.
Zoudt gij zoo dwaas zijn om te meenen dat de vrijdenkers zeggen dat zij alles kunnen verklaren met hun verstand? Het heeft er niets van. Wij weten heel goed hoeveel raadselen er nog zijn, voor wier oplossing wij staan. Wij zijn heel wat bescheidener dan de geloovigen, want wij schamen ons niet om te zeggen: dat weten wij niet. Maar wij zullen eraan toevoegen: tal van zaken die men vroeger niet wist, zijn nu opgelost en zoo wordt het veld onzer kennis steeds grooter en wordt de onkunde steeds meer in een schuilhoek gedrongen. En zoo hopen wij steeds verder te kunnen komen. Eigenaardig, doordat de wereld van het weten grooter wordt, neemt die van het gelooven af.
Ziet, wij vinden Tertullianus heel wat eerlijker dan die moderne geloovigen. Deze kwam er eerlijk voor uit, dat de geloofspunten wel degelijk tegen het verstand indruischten. Hoe kordaat, hoe flink, dat woord: ik geloof omdat het
| |
| |
ongerijmd is; ware het niet ongerijmd, ik hoefde niet te gelooven; ik zou weten. Juist het ongerijmde, het onredelijke dat is het gebied des geloofs. Wie het gelooven maakt tot een verlengstuk van het weten, zoodat het geloof begint waar het weten ophoudt, die is al niet zoo'n virtuoos in het geloof als Tertullianus, die magistraal leeraart dat juist het tegennatuurlijke het toppunt is van het gelooven.
Daarom is het al een beetje koketteeren met het ongeloof om dat oude standpunt te verlaten en er een modern tintje aan te geven. Zou men anders zijn zwakheid beter gevoelen? Hoe men zijn verstand moet gebruiken bij de bovenverstandelijke waarheden, dat is weer een dier mysteriën waarvoor men geloovig moet zijn om ze te vatten. Want als iets boven mijn verstand gaat, dan heeft mijn verstand er niets mede te maken en dus dit laat men er heelemaal buiten.
En als men dan leeraart dat ‘het offer van het verstand’ dus geen afstand beteekent van het verstand, maar eenvoudig de onderwerping daarvan onder het gezag der openbaring’, dan is dat eenvoudig onzin. Als ik als soldaat in het gelid sta en blindelings gehoorzaam aan het gezag van den luitenant, die mij kommandeert, dan handel ik niet meer zelf, maar dan heb ik wel degelijk afstand gedaan van mijn verstand om heelemaal te volgen wat een ander mij gebiedt.
Wij zeggen dat het godsdienstig geloof een hinderpaal is voor het wetenschappelijk onderzoek en dat is dan ook zeer duidelijk, want de wetenschap kent geen grenzen, laat geen bordjes toe, waarop geschreven staat: verboden toegang, en waar het geloof dit wel doet, staat het wel degelijk hinderlijk in den weg. Buitendien, wat is de wetenschap?
De kennis der verschijnselen die men rondom en in zich waarneemt.
Zeer juist drukt paus Pius X het uit, als hij zegt:
‘het onderwerp der wetenschap is de werkelijkheid van het kenbare, het onderwerp van het geloof is de werkelijkheid van het onkenbare.’
Met die bepaling zijn wij volkomen tevreden. Maar dan
| |
| |
heeft het geloof dus ook niets te maken met de wetenschap, staat dus buiten het gebied der wetenschap. Voor ons part mag het geloof zijn eigen weg gaan en zich bepalen tot zijn eigen gebied: het goddelijke, maar laat men dan ook niet zeggen, dat het geloof niet tegen 't verstand indruischt.
Zeker, wij zullen de laatsten zijn om te zeggen dat er geen wetenschappelijke mannen worden gevonden onder de katholieken, onder de geloovigen in het algemeen, maar wij zeggen wel dat zij het dan niet zijn door, maar ondanks hun geloof. De vrijdenker heeft ook een geloofs- of wilt ge liever een ongeloofsbelijdenis, maar tusschen de zijne en die van den geloovige bestaat een groot onderscheid. Die der eersten is vatbaar voor verandering en verbetering en wijzigt zich naar de resultaten der wetenschap, terwijl die des tweeden kant en klaar is, niet voor verandering vatbaar, zij is versteend tot een dogma.
De geloovige noemt de geloofspunten van het ongeloof afgezaagde liedjes, maar hoe mogen dan wel de geloofspunten van het geloof heeten? Anders gaat het geloof er prat op, dat het steeds hetzelfde is gebleven, wat ook verandert of verkeert, en nu gaat het dit aan 't ongeloof verwijten. De ‘oude opgewarmde schotels van het oude Materialisme, een beetje anders opgemaakt door het moderne vrijdenkerdom’ - ziedaar wat wordt opgediend. Nu, dat de geloofsschotels frissche kost zijn, dat zal of kan niemand beweren. Ze zijn heelemaal opgedroogd of in elkaar geschrompeld, zoo dikwijls zijn ze al voorgezet. Het evangelie van kracht en stof heeft nog niets van zijn aantrekkelijkheid verloren bij den denkenden mensch en het zal nog bestaan als het evangelie van het dualisme der geloovigen niets meer beteekent, teruggedreven als het wordt in de schuilhoeken der onkunde.
En smalen mag men op den godsdienst van het Ware, Goede en Schoone, wij zouden niet weten wat 'n mensch meer noodig heeft dan deze.
Goed en wel, maar hoe springen de vrijdenkers met de waarheid om? Zoo vraagt men in dat blaadje. En men haalt
| |
| |
dan Häckel aan, op wien men het bovenal begrepen heeft, waar deze heeft gezegd: ‘deze godin der Waarheid woont in den tempel der Natuur, in het groene woud, op het blauwe meer, op de met sneeuw bedekte bergtoppen.’
En wat antwoordt men hierop?
‘Jammer, heel jammer, dat van zooveel menschenkinderen, die zich afbeulen moeten, die moeten zwoegen voor hun dagelijksch brood en dus niet kunnen opgaan naar den tempel der Natuur, niet kunnen varen op het blauwe meer en de met sneeuw bedekte bergtoppen niet kunnen beklimmen, niet in de gelegenheid zijn om de godin der Waarheid te leeren kennen. Wij hebben altijd gemeend een godsdienst der waarheid moest voor allen gelijkelijk bereikbaar zijn en niet een voorrecht zijn voor den geldzak.’
Bravo, dat zijn wij geheel eens. Wij vinden het jammer dat niet allen van die natuur kunnen genieten. Maar terwijl gij, geloovigen, het liedje van berusting en tevredenheid zingt, doen wij ongeloovigen al het mogelijke om al die zwoegers ook wat genot in het leven te bezorgen, terwijl gij dien menschen, die nooit iets anders hebben gedaan dan ontberen, leert: ‘ijdelheid der ijdelheden, het is alles ijdelheid’ en hen voorspiegelt een eeuwige gelukzaligheid in een hiernamaals, waarvan gij niet weet of het bestaat, opdat zij zich maar gedwee en zoet zullen schikken in hun lot, trachten wij hen uit den slaap der berusting en onverschilligheid wakker te schudden, opdat ook zij hun rechtmatig deel zullen krijgen van het goede der aarde.
Ziet, met dat gejammer komt men geen stap verder, maar met doen. Was het niet de ongeloovige Multatuli, die in zijn Vorstenschool de koningin liet zingen:
Wat is den arme het schoon der lente? Niets!
Een sterrenhemel? Niets! Wat is hem kunst?
Wat zijn hem tonen, tinten, geuren? Niets!
Wat is hem poëzie? Wat liefde? Niets!
Dat alles mag hem niets zijn.
| |
| |
En als wij dan ons best doen om hem dit alles iets te doen zijn, op wie stuiten dan onze pogingen af? Op u, geloovigen. Zeker, gij wilt in de liefdadigheid vergoeding zoeken, gij geeft hoogstens eenige kruimpjes, die van der heeren tafel vallen, maar dat is de ellende verstoppen, niet opheffen, dat is een manier om de menschen zoet te houden, al gaat het gepaard met de vernedering van hen als mensch, maar mee te werken tot opheffing der maatschappij uit het slijk der armoede en de modder der onkunde, hier zijt gij juist niet van thuis. Dat gejammer is dus niets anders dan huichelarij en als Jezus nog eens spreken kon, dan weten wij dat hij op ulieden zou toepassen het woord: gij zijt gelijk aan de witgepleisterde graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en alle onreinheid.
Wat hebt gij geloovigen met uw christendom gemaakt van de menschheid?
Juist gij zijt het die gemaakt hebt dat de groote meerderheid niet genieten kan van den tempel der Natuur, gij zijt het die gezorgd hebt dat bijna alles onthouden wordt aan de armen om het te maken tot een voorrecht voor den geldzak. Gij zoudt ons dus tot verwijt willen maken wat door uw schuld zoo geworden is? Neen, dat is wel wat heel kras en uw verwijt tegen ons verandert zich in een verwijt tegen uzelven en wel een verwijt van de ergste soort.
Bovendien de godsdienst heeft als 't ware den geldzak gewijd, want zijn het niet de rijken, die altijd op het eergestoelte zitten, zijn het niet de rijken die in de kerk zelfs de heerschappij uitoefenen? Ziet maar hoe het verschil tot in de kerken blijft bestaan, zoodat de gegoeden, die plaatsen kunnen huren of koopen, de beste plaatsen hebben en de armen zoowat achteraf in 'n hoek worden gestopt en dat ondanks het woord: zalig zijn de armen! De zaligheid der armen wordt verplaatst in den hemel om te maken dat de armen de rijken rustig hier op aarde laten genieten, zoodat zij afgescheept worden met een wissel op de eeuwigheid.
| |
| |
Dwaas is het om te vragen bij welke natuurwetenschap men de waarheid moet gaan zoeken, bij die van eergisteren, die van gisteren, die van vandaag of die van morgen. Want wij zullen en kunnen ons slechts bepalen bij hetgeen wij hebben en dit wijzigt zich evenals de mensch van eergisteren niet is die van gisteren en die van gisteren niet die van heden en die van morgen ook zeker verschillen zal van hetgeen wij nu zijn. Blijvends is er niets in de wereld. Zelfs de leerstukken der kerk zijn aan verandering onderhevig. Neemt maar welk leerstuk gij wilt, gaat ermee rond bij de verschillende eeuwen en gij zult zien dat de uitlegging er van heel wat verschilt in den loop der tijden. Alles is een eeuwig bewegen. Stilstand zou achteruitgang zijn. De tijden veranderen en wij met hen!
Zeker de wetenschap kan den godsdienst vervangen en daarom zei Goethe zoo juist:
Wie wetenschap en kunst bezit, die heeft godsdienst:
Wie beiden niet bezit, die hebbe godsdienst.
Godsdienst is dus een surrogaat voor wetenschap en kunst. En nu weten wij heel goed dat de wetenschap niet alles verklaart, maar dat doet de godsdienst ook niet. Die neemt de plaats in van een dooddoener door de menschen den mond te stoppen om als laatste verklaring God te geven. Maar dat is geen verklaring.
Noem het vrij ‘uitschot en afval, dat het vrijdenkerdom te koop aanbiedt’, dat toont hoe hoog bij u, geloovigen, de wetenschap staat aangeschreven. Zoo minachtend en uit de hoogte zal geen verstandig denkend mensch over de wetenschap spreken, al weet hij ook dat zij niet alles kan verklaren.
Noem vrij de waarheid onveranderlijk, zij is het niet, neen zij is evenals alle dingen aan verandering onderhevig, want alle dingen zijn betrekkelijk in de wereld.
En evenzoo gaat het met den godsdienst van het goede.
Gij zegt, wel die is er al, de Heiland heeft zijn geheele
| |
| |
zedeleer samengevat in het gebod: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Wel dat zien we door alle eeuwen der geschiedenis heen.
Dat zien we bij de verschillende godsdiensten en leeringen, waarvan de een den ander bestrijdt met de wapenen niet des geestes en der liefde, niet met argumenten, maar met broodroof, pijnbank, galg en brandstapel.
Och wat 'n tooneel van liefde levert de geschiedenis van het christendom al niet op!
Kunt ge ze tellen, de duizenden, die in naam der liefde zijn gemoord?
Immers neen!
Maar dat gebod zelf deugt niet.
Kunt gij uw naaste liefhebben als uzelf?
Als het zoo was, dan zoudt gij niet kunnen toezien, dat duizenden kleine onschuldige kindertjes ten doode zijn gedoemd omdat zij het noodigste moeten missen!
Als het zoo was, dan zoudt gij een einde maken aan het teveel onder de eene kategorie van menschen en het te weinig onder eene andere, terwijl gij elkander toch broeders en zusters noemt.
Ziet, als een aardsche vader aan het eene zijner kinderen overdaad gaf en het andere een gebrekkig zijn liet voortslepen, wat zoudt gij dan zeggen? Dan zoudt ge vol toorn bezield worden en gij zoudt dien vader een tiran, een barbaar, een onrechtvaardig mensch noemen.
Maar wat moeten wij dan zeggen van een God, die zoo te werk gaat met zijn kinderen? En het zijn lang de besten niet, die het meest mogen genieten, integendeel wie rijk wil worden als middel om te genieten, die moet een geweten hebben zoo ruim, dat een rijtuig met vier paarden er royaal in kan rondrijden.
Neem den paus te Rome, die het kalm kan aanzien, dat hij daar woont in het prachtigste paleis der wereld en die omringd is door de grootstmogelijke weelde, een paleis waarin de kunstschatten zijn opgehoopt tot een ongekende hoeveelheid
| |
| |
millioenen in waarde, ja die ondanks zijn rijkdom het toelaat, dat de arme geloovigen nog een penninkske van hun armoede afstaan om de weelderige kerken maar rijk te maken en de heeren geestelijken een goed leventje te laten leiden.
Maar men kan den naaste niet lief hebben als zichzelf, zijn naaste dien men niet eens kent. Waar blijft de liefde tot de Hottentotten, de Kaffers, de Boschjesmannen? Men kan ze niet liefhebben en in de praktijk zien we ook wat er van terechtkomt. In plaats van liefde heeft men hen steeds mishandeld op de schandelijkste wijze, het kruis was voor hen het teeken van moord en doodslag, van plundering en berooving.
Kunt gij uw medemensch liefhebben, als hij stinkt van smerigheid en door de luizen haast wordt opgegeten?
Hoort eens, wil ik u eens wat zeggen: als Jezus als werkman - en dat was hij - zich vervoegde aan de deur der rijke christenen, hoe zou hij dan ontvangen worden? Men zou hem stil op de vloermat laten staan, of als hij het zoover bracht om binnengelaten te worden, mevrouw zou de meid of knecht toeroepen: haal eens gauw een keukenstoel voor dien man om te gaan zitten, bevreesd dat anders de damasten of fluweelen stoelen van mevrouws salon bevuild zouden worden. Niet het vrijdenkerdom, maar het christendom slaat zichzelf in het aangezicht, daar het een zedeleer verkondigt die niemand houdt en die men zelfs op straffe van eigen ondergang niet kan houden. Als iets armzalig is, dan is het de tegenstelling tusschen de theorie en de praktijk van het christendom.
En het mooiste is dat het christendom niet eens oorspronkelijk is. Reeds de oude joden leerden dat gebod der liefde en waren dus de christenen voor.
De Chineesche wijsgeer Kon-fu-tse leeraarde dat gebod.
In Indië vinden wij het terug bij Buddha.
Het is dus niet specifiek christelijk, het heeft er niets van en dus houdt toch op om de voortreffelijkheid van de christelijke zedeleer hemelhoog te verheffen, terwijl zij evenzoo teruggevonden wordt bij heidenen en joden.
| |
| |
Naastenliefde zou de vrucht zijn van den boom van den christelijken godsdienst. Maar hoe dan als de vrucht van dien boom precies het tegenovergestelde is, zooals elk mensch die oogen heeft om te zien en ooren om te hooren, dadelijk bespeurt? Praat me niet van naastenliefde in de christelijke maatschappij, want juist de onderlinge verhoudingen der menschen toonen zoo welsprekend als iets anders, dat dit niets anders is dan huichelarij en vertoon, om niet te spreken van eigenbelang, want is er niet gezegd: wat gij den armen geeft, dat leent gij den Heer, die u in ruil daarvoor eeuwig zal beloonen? Dus niets anders dan een ellendige belooningstheorie, zoodat men geeft om het tien-, twintigvoudig terug te krijgen.
Zeker er zijn deugdzame ongeloovigen, dat erkent men ten minste, maar die zijn het niet door, maar ondanks hun ongeloof. Het is eigenlijk de oude zuurdesem des geloofs die nog nawerkt. Wij kunnen dit precies even goed omkeeren en zeggen dat er deugdzame geloovigen zijn, maar die zijn het dan niet door, maar ondanks hun geloof.
Dat de godsdienst zoo goed werkt om de menschen zedelijk te maken, wij hebben het nooit gezien. De tijden waarin de godsdienst het sterkst bloeide, waren tevens de tijden van het grootst mogelijk zedelijk verval. Aan de vruchten kent men den boom, zegt het spreekwoord terecht, maar als men dan de christelijke wereld ziet met haar misdaad en prostitutie, haar oorlogen en onderdrukking, met haar alkoholisme enz., heusch, dan zou men niet verlangen naar den boom des christendoms. Juist door die maatschappij met al haar ellende en onrecht, zijn de oogen van velen opengegaan om zich af te wenden van een leer of godsdienst, die op zulke povere resultaten kan wijzen.
Eindelijk komen wij aan nummer drie, de godsdienst van het schoone.
Verbeeldt u wat die Häckel, de ‘oppervrijdenker’, wil. Hij wil zoo maar heiligenbeelden en kruisbeelden uit de godshuizen uitsmijten en in plaats daarvan kunstvolle voorstellingen uit het rijk der natuur aanbrengen; slanke palmen, aquariums,
| |
| |
enz. zullen neergezet worden en lichtbeelden vertoond over zon, maan en sterren.
Vreeselijk, vreeselijk, zoo'n heiligschennis!
Maar is het niet goed om het leelijke te vervangen door het mooie? Als de godsdienst zoo weinig smaak verraadt om dit af te keuren, dan zit het er dunnetjes op. Anders is men juist in de Roomsche kerken niet bang voor wat opsiering en als de vrijdenker in die richting wil werken mits met smaak, dan krijgt hij van de geloovigen op zijn kop.
Natuur en kunst geven ons al wat wij behoeven, zij verschaffen ons bij goede toepassing ook zelfstandigheid en gemoedsrust. Nu mag de geloovige daar laag op neerzien en het leven alsdan kaal en dor vinden, wij niet. En we zouden op tal van menschen, ook eenvoudigen, kunnen wijzen, die volkomen tevreden daarmede rustig en kalm zijn gestorven. Ook wij stonden aan menig sterfbed en wij hebben met eigen oogen aanschouwd hoe weinig het geloof hierbij uitwerkt. Zeker, zij hebben baat gevonden bij hun eigen recept en daarom kunnen zij het ook met vertrouwen aan anderen aanbevelen.
Als men zichzelf en anderen wat wijsmaakt, zeker, dan kan men heel wat dwaasheden en onzin slikken. De kracht der suggestie is bekend genoeg. Maar op den duur zullen de oogen der menschen toch opengaan en dan zullen zij het inzien, dat de godsdienst van het ware, goede en schoone geheel voldoende is en men geen surrogaten behoeft te geven, die bij wijze van morfine of opium de menschen kunstmatig in slaap sussen, maar het is niet de goede, verkwikkende slaap, dien de mensch behoeft. Waartoe de mensch op aarde is - dat weet de ongeloovige niet, maar de geloovige evenmin. En dat is maar goed ook. Wat zouden wij eraan hebben? Ons dunkt, dat wij leven moeten volgens de rede, de eenige leidsvrouw die betrouwbaar is en als wij dan naar ons beste weten en geweten leven, hoor eens, dan kan niemand ons wijs maken, dat als er een leven van gelukzaligheid hiernamaals bestaat, wij daarvan uitgesloten zouden worden.
| |
| |
Wie goed leeft en goeds rondom zich verspreidt, die behoeft niet bang te zijn dat hem dit ooit ten kwade wordt geduid. Het zijn niet de Heere, Heereroepers die de beste menschen zijn, maar degenen die doen den wil des vaders in den hemel, dat wil zeggen dat het niet op de woorden, maar op de daden aankomt.
Wanneer wij ons vrijwillig stellen in dienst van het Ware, Goede en Schoone, laat dan gebeuren wat wil, de voorwaarden zijn voor ons geopend om gelukkig te leven en dat is toch voor allen, geloovigen zoowel als ongeloovigen de hoofdzaak.
* * *
Dit hoofdstuk is vroeger afzonderlijk als vlugschrift verschenen. Bij de tweede uitgave hiervan was het volgende naschrift: Tusschen den eersten en tweeden druk ligt de verfoeilijke oorlog, te midden waarvan wij nu nog na 1½ jaar menschenslachting verkeeren. En die oorlog heeft allen menschen in het algemeen en den geloovigen in het bizonder heel wat te vertellen. Immers tenzij men met dr. Abraham Kuyper, den ‘door God gegeven’ leider der anti-revolutionaire partij aanneemt, dat aardbevingen, vulkanische uitbarstingen, overstroomingen, oorlogen, enz. zooveel voorteekenen zijn van den ondergang der wereld, waarop dan volgt de komst van Jezus op de wolken in al zijn heerlijkheid en men dus al wat nu gebeurt, moet zegenen en prijzen, zoodat wij zeggen: moesten deze dingen dan niet gebeuren gelijk het voorspeld is geworden door de profeten. Maar dat men den menschen nog zulke dingen kan wijsmaken als voor 1000 jaar ongeveer, toen wij lazen dat er tegen het jaar 1000 een vreeselijke paniek ontstond, omdat de geestelijkheid toen ook den naderenden ondergang der wereld predikte en als middel om aan het oordeel te ontkomen, het geven van have en goed aan de kerk aanprees, ziet dat wijst nu niet bepaald op een grooten vooruitgang.
Ons dunkt dat deze oorlog wel een geduchten schok gegeven
| |
| |
moet hebben aan vele geloovigen, die zulk een menschenslachting niet of moeilijk kunnen rijmen met een al-wijs en al-liefderijk Godsbestuur. Want het christendom heeft een volslagen bankroet geslagen, waar de priesters en geestelijken der verschillende kerkgenootschappen zoo weinig invloed hebben gehad, dat zij niet konden beletten dat onder christenvolkeren, die allen leven onder het symbool van het kruis, zulk een menschonteerend bloedbad kon worden aangericht. En als men daaraan toevoegt dat vele geestelijken niet alleen de wapenen zegenden en de vaandels wijdden, ja sterker nog dat zij in plaats van menschenliefde, menschenhaat prediken en de volkeren ophitsen om in navolging van de Israëlieten van het Oude Testament elkander op de meest barbaarsche wijze te slachten, dan staat men versteld dat geloovigen in dezen tijd maar niet liever zwijgen en zich het aangezicht vol schaamte bedekken over hun geloof.
Wat zegt men b.v. van de predikatie van den Duitschen predikant Fritz Philippi die in het jaar des heils(?) 1915 predikte te Berlijn:
‘de goddelijke zending van Duitschland is de kruisiging der menschheid. Bij gevolg is het de plicht van de Duitsche soldaten de tegenstanders zonder mededogen te treffen. Zij moeten allen vernietigen. Halve maatregelen zijn uit den booze. Het moet een oorlog zonder medelijden zijn. De slechten, de vrienden en bondgenooten van Satan, moeten als slechte uitwassen uitgeroeid worden.’
Een waardige tegenhanger is kollega dominee Loebel van Leipzig, die in een preek zei:
‘Wij moeten de slechtaards met alle mogelijke middelen bestrijden, hun lijden moet ons aangenaam zijn, hun smartkreten mogen geen indruk maken op de Duitsche steden, die er doof voor moeten blijven. Men mag zich niet met de hel inlaten en geen medelijden hebben met de dienaren van Satan of anders gezegd: geen pardon voor Engelschen, Franschen, Russen en alle volkeren, die zich aan den duivel verpand hebben en bij gevolg door het goddelijk vonnis tot den ondergang zijn veroordeeld’.
| |
| |
Zoo telt men ze bij honderden!
Tegenover het: de God der wrake heeft afgedaan, de God der liefde is opgestaan, krijgt men nu: de God der liefde heeft afgedaan, de God der wrake is opgestaan.
Wat Jozua deed met de Amalekieten, dat wordt in Christusnaam den Duitschers als plicht voorgehouden.
Nu gesteld tusschen de keuze zijn wij liever ongeloovig maar met humaniteit dan geloovig maar inhumaan.
|
|