Van christen tot anarchist
(1910)–Ferdinand Domela Nieuwenhuis– Auteursrecht onbekend
[pagina 532]
| |
Hoofdstuk XXI.
| |
[pagina 533]
| |
en getuige was van de opgewekte stemming, was ik gerustgesteld. En dan die stampvolle zaal des avonds! Neen, het proletariaat laat zich zoo gauw niet ontmoedigen, het is te veel gewend aan den dagelijks terugkeerenden strijd, dien het te voeren heeft op fabriek en in werkplaats, dan dat het zich door zoo'n ondervinding geheel laat neerslaan. Hierna beter - zoo klonk het van alle kanten en toen ik zei dat wij na een tiental jaren wel een herhaling, een tweede editie zouden beleven, maar dan een verbeterde, geleerd door de ervaringen die wij hadden opgedaan, toen tintelde het doffe oog van den werkman weer vurig en geestdriftig en ik wist te hebben weergegeven de hoop die daar woonde in menig hart. De 1 Meidag was voor mij de bevestiging dat de beweging nu ja tijdelijk een klap had gehad, maar dat zij spoedig weer in volle kracht op de beenen zou staan. Het ergste was, dat in die beweging zelve de kiemen van bederf zich openbaarden, daar de betaalde leiders, die er evenals de predikanten en geestelijken in de kerken een baantje, een beroep van maken, haar trachten te brengen op den weg der centralisatie, waardoor alle initiatief, alle zelfstandigheid, elk zelfdoen wordt gesmoord en men de arbeiders naar het model van het leger heelemaal dresseert tot een volgzame kudde, die eenvoudig gehoor geeft aan de bevelen van bovenaf. Het Duitsche model werd getrouwelijk nagevolgd en toch langs dien weg ligt het aantal overwinningen schaarsch gezaaid. Men denke aan de stakingen der kleermakers te Berlijn, der textielarbeiders te Krimmitschau en der mijnwerkers in het Roergebied, die ondanks het groote aantal georganiseerde arbeiders (ruim 1½ millioen) en de groote kassen op de jammerlijkste wijze verloren gingen. Er gaat geen kracht vanuit, al schermt men ook met groote cijfers. Intusschen wij, anarchisten, hebben in Nederland nog te veel vat op de arbeiders, dan dat zij allen verzinken zullen in het moeras der opportuniteitspolitiek, voorgestaan door de sociaaldemokraten. Met begin April 1904 was het vijf en twintig jaar geleden dat Recht voor Allen voor 't eerst verscheen en bij die gelegenheid hebben de vrienden mij een feest bereid, zoo schitterend en schoon als ik het mij ooit had kunnen voorstellen. Dat het telkens en telkens doodverklaarde anarchisme in staat was dit te doen, en nog wel op zulk in wijze, ziet dat was wel het beste bewijs, hoe | |
[pagina 534]
| |
springlevend dat ‘doode’ anarchisme in Nederland was. Een inzender in het blad schreef: ‘ons feest is niet het feest van enkelen, doch van het geheele proletariaat in Nederland. Ons feest wordt meegevierd, meegedacht, meegeleefd door al die duizenden in het geheele land en daarbuiten, in verre streken, waar het hart warm klopt voor de vrijmaking van het proletariaat’. Inderdaad zoo was het ook en wij begrijpen de woede, de bitterheid, de wangunst, die zich meester maakte van de sociaaldemokraten, nu het welsprekendste bewijs in daden werd geleverd dat het anarchisme, wel verre van dood te zijn, een macht was waarmede men rekening had te houden en dat ondanks de laster- en logenkampagne, door de sociaaldemokratie jaren lang gevoerd, wij nog heelemaal niet door haar waren overvleugeld en dat de ‘ouwe’ nog alles behalve vergeten was, zooals zij zichzelven en anderen trachtten wijs te maken. Immers de grootste zaal der hoofdstad, het Paleis voor Volksvlijt, was dien dag gehuurd voor de feestviering en deze was geheel gevuld, zoodat er geen mensch meer in kon. Een feestnummer van ons blad werd uitgegeven met een teekening van Kees van Dongen, waarin bijdragen voorkomen van Kropotkine, Elisée Reclus, Jean Grave, Victor Dave, John Most, Hunter Watts, Alexander Cohen. Tcherkesoff, om eenige buitenlanders te noemen, terwijl verschillenden onder onze oude medestrijders er hunne bijdragen in schreven, waaronder wij bovenal noemen het artikel van S.W. Coltof: Het Album des Tijds. Maar laat ik aan de hand van het verslag van dit feest de toedracht verhalen. Op Zondag 3 April zou het feest plaats vinden, maar vooraf ging op Vrijdig 1 April, juist Goede Vrijdag, een demonstratie. De feestkommissie toch, die zich voor deze gelegenheid had gevormd, kwam met een 60 tal zangers uit Amsterdam, om mij te Hilversum een serenade te brengen in het ochtenduur. Namens de kommissie voerde M. de Boer het woord om hulde te brengen aan den jubilaris en hem namens vele vrienden een monsteralbum aan te bieden met handschriften van verschillende letterkundigen van allerlei richtingen, zooals Fred. van Eeden, Anna de Savornin Lohman, Alexander Cohen, enz. en met teekeningen van verschillende binnen- en buitenlandsche teekenaars en schilders tot herinnering aan dezen dag. Het album in zwijns- | |
[pagina 535]
| |
lederen band, met zilver gemonteerd en voorzien van een zilveren plaat, waarop gegraveerd staan de woorden: ‘Aan den man van karakter, den onbaatzuchtigen strijder, den eerlijken volksvriend, aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis, 1879-1904’, is een kunststuk van bewerking en te meer waarde bezit het, omdat èn het ontwerp èn de uitvoering geheel en al zijn van geestverwanten. Namens de Havenarbeiders werd mij nog een prachtig bloemstuk, voorstellende een opgetuigd schip, aangeboden. Nadat ik met een toepasselijk woord mijn dank had uitgesproken voor de bewijzen van warme vriendschap en een opwekking om onvermoeid voort te blijven werken, was deze plechtigheid, die een ware verrassing voor mij was, afgeloopen. Zondag was de koncertzaal van het Paleis feestelijk versierd en terwijl de namen der afgestorven medestrijders op schilden waren aangegeven en verschillende veteranen uit de beweging plaats hadden genomen op het podium, was ook de zaal bezet met afgevaardigden uit het geheele land. Het geheele aantal sympathiseerende organisaties bedroeg 180, behalve de sympathiebetuigingen van buitenlandsche organisaties en personen. Het was Kolthek uit Deventer, die als voorzitter fungeerde en toen ik met mijn familie was binnengekomen, blies de muziek als begroeting de socialistische liederen. Kolthek herdacht de beteekenis van dezen dag en hoe de naam van D.N. onafscheidelijk verbonden is aan de oprichting van Recht voor Allen en het inluiden van het socialisme in Nederland. Nadat namens de Vrije Vrouwenvereeniging mevrouw Haver een hartelijk woord had gesproken om sympathie uit te spreken met al wat Recht voor Allen had gedaan voor de ontwikkeling en opheffing der vrouw, kreeg de feestredenaar van dien dag, mijn gewezen mede-redakteur Chr. Cornelissen, die voor deze gelegenheid uit Parijs was overgekomen, het woord om in een flinke, luid toegejuichte rede de beteekenis van dezen dag uiteen te zetten. Als blijk van waardeering voor den taaien en volhardenden arbeid, door hem verricht, werd aan D.N. een bronzen beeld aangeboden, vervaardigd door den beroemden Belgischen beeldhouwer Constant Meunier - het was een zijner laatste werken, want kort daarop stierf hij - voorstellende De Zaaier. Daarna volgden nog andere geschenken, waaronder niet te vergeten een kunstig uit diggels vervaardigden | |
[pagina 536]
| |
bloempot met een reusachtige plant erin en vervaardigd door een onzer oude strijders uit Groningen, L. Wassing, en een herinneringsplaat, voorstellende den machinist te Amersfoort, die tijdens de werkstaking in 1903 een trein militairen weigerde te vervoeren naar Amsterdam. Tal van toespraken werden daarna gehouden en ten slotte voerde ik het woord om allen te danken voor de bewijzen van sympathie, die ik gaarne aanvaardde, niet zoozeer voor mijn persoon als wel voor de zaak die ik voorsta. Het werk, wat ik gedaan had toch, was geen persoonlijk, maar een gemeenschappelijk werk en daarom moesten de schoone bloemen, mij gegeven als blijk van waardeering, eigenlijk over velen verdeeld worden. Ik herdacht daarom de dooden, die voorheen met mij gestreden hadden en vond het aangenaam ook de oude garde weer rondom mij te zien, met wie ik zulke moeilijke tijden van gemeenschappelijken strijd en gemeenschappelijk lijden had doorgemaakt. Meer in het bizonder herdacht ik Multatuli en den ouden Gerhard, benevens mijn beide mede-redakteuren Croll en Cornelissen. Ook bracht ik in herinnering de gebroeders Hogerhuis en de dappere dienstweigeraars, die zoo moedig standhielden. Het was een eenige dag, die een eervolle plaats zal innemen in het geschiedboek onzer beweging. Des avonds hadden wij een feestavond met zang en voordrachten, waar Schermerhorn op verzoek nog een causerie hield, om allen op te wekken tot krachtig en onverstoord werken in de richting van het menschworden. Geen wanklank werd vernomen, het was alsof de oude geest weer was teruggekeerd en waar men zooveel oude, getrouwe gezichten zag, stille werkers aan de grootsche taak die wij verrichtten, daar verdwenen voor een oogenblik de vele teleurstellingen en al misten wij er ook, die wij graag in ons midden hadden gezien, wij waren toch verheugd een opgewekten en aangenamen geest waar te nemen, omdat wij daaruit het besluit konden trekken, dat het een feestavond was in den waren zin des woords een feestavond die onvergetelijk zou blijven gegrift in de harten van alle deelnemers. En wat bij de intrede van het tiende jaar ons blad Recht voor Allen werd toegezongen, dat herhaalden wij met vernieuwde kracht in De Vrije Socialist: Lang blijve 't nog de steun van 't lijdend deel der natie,
Lang blijve 't nog de schrik voor vorsten ‘bij Gods gratie’,
| |
[pagina 537]
| |
Lang blijve 't nog een doorn in 't oog van 't rijk gebroed;
Lang blijve 't een rammei op ijz'ren brandkastdeuren,
Zijn onverwinb're kracht doe de Bastilles scheuren,
En iedren volkstiran verplettren met den voet.
Gold dit toen van het oorspronkelijk socialisme, nu dit verwaterd is en een doodgewone hervormingspartij is geworden binnen het raam der hedendaagsche maatschappij, zijn de omstandigheden veranderd en het anarchisme is ervoor in de plaats getreden. De Millerand's en Briand's in Frankrijk geven ons aanschouwelijk onderwijs, hoe het met het socialisme gaat, wanneer men dat voetspoor volgt. Ik herhaal, wat ik op dien gedenkwaardigen dag in het Paleis sprak: ‘Wie wat goeds wil, wie goede daden wil, die heeft om zich de menschen, die heeft vóór zich en achter zich de oogen van den draak, wiens hart boosheid en wiens hoofd domheid is. Het is een laf beest. Het steekt de tong naar je uit. Maar - het hindert je je werk te doen. Tot herinnering aan dit feest verscheen onder den titel: Een | |
[pagina 538]
| |
vijf-en-twintigjarige veldtocht tegen het Kapitalisme een bloemlezing uit die 25 jaargangen en opgedragen aan het Nederlandsche proletariaat met een inleiding van mijn hand. Dit boek was feitelijk het kollektief werk van allen die als staf meewerkten aan het blad en van vele artikelen zou ik niet eens meer kunnen zeggen of ze van mij dan wel van mijne medewerkers waren. Dit boek mag een volksboek heeten in den besten zin des woords. Dit feest heeft menigeen goed gedaan en daarom is ook daarvan weer kracht uitgegaan, maar bovenal leverde het een voldingend bewijs, dat het anarchisme springlevend was en de wensch der sociaaldemokraten in dezen nog alles behalve in vervulling was gekomen. Zij meenden daarom een pendant te moeten geven en daar in datzelfde jaar de tienjarige gedenkdag der S.D.A.P. viel, gaven zij een Gedenkboek uit onder den titel: Na tien jaren, waarvan zelfs een hunner partijgenooten, dr. Michels getuigde: ‘elke zinsnede ademt strijd, ja haat, niet zoozeer tegen de patroons, de burgerlijke partijen of zelfs tegen den staat, maar tegen Nieuwenhuis, den leider der arbeiders’. En verder: ‘maar dit aanhoudend motief, dat slechts over weinig variaties beschikt als: Nieuwenhuis is een schoft! Nieuwenhuis is een gek! Nieuwenhuis is een weetniet! maakt dit geschrift niet alleen op verschillende plaatsen ongenietbaar, maar ontneemt ook veel aan zijn geschiedkundigwetenschappelijke waarde als Gedenkschrift. De schrijvers van “Na tien jaar” zijn noch wat den tijd betreft noch, naar het schijnt, individueel in staat over hun eigen stichting en haar tegenstanders een oordeel te vellen, dat ook maar op een minimum rechtvaardigheid aanspraak zou kunnen maken’. (Zie overigens ook bl. 396). Hun heele Gedenkboek is dan ook niets anders dan een Anti-Nieuwenhuisiaansch pamflet en als de sociaaldemokratie niets anders is dan anti-Nieuwenhuisiaansch, dan levert men zelf het bewijs dat het praatje over het doode anarchisme niet veel anders is dan een praatje voor den vaak. In overleg met eenige Fransche vrienden, zooals Janvion, Yvetot, Almereyda, Jourdain had ik een oproeping uitgevaardigd om een Anti-militaristisch kongres te houden te Amsterdam. Dit plan viel in goede aarde en zoo kwamen verschillende afgevaardigden in de maand Juni van het jaar 1904 tezamen, om te overleggen of | |
[pagina 539]
| |
het niet wenschelijk was een Internationaal Anti-militaristische Vereeniging op te richten. Vooraf was ik op uitnoodiging naar Parijs gegaan om daar door een reeks van voordrachten de gemoederen wat op te warmen voor zoo'n kongres. Ook had de oprichting van een blad L'ennemi du Peuple daartoe zeer meegewerkt. Zoo kwam het dat wij afgevaardigden kregen behalve uit Frankrijk en Nederland, welke beide landen direkt veel sympathie betoonden voor zoo'n kongres, ook uit de volgende landen: Engeland, Spanje, Boheme, Zwitserland, België. De grondslag der nieuwe, roode Internationale was: geen man en geen cent voor het militarisme. In alle landen zou een Nationaal Sekretariaat worden opgericht, dat in voortdurende betrekking zou staan met het Internationaal, voorloopig opgedragen aan mij. De aangenomen resoluties hadden betrekking op het Antimilitarisme en de Vakbeweging, op het Antimilitarisme en het onderwijs, op het Antimilitarisme en de persoonlijke dienstweigering, op het Antimilitarisme en de Vereenigde Staten van Europa, op het Antimilitarisme en den godsdienst, op het Antimilitarisme en het Neo-Malthusianisme. Wij hielden ook een openbare vergadering in het Paleis voor Volksvlijt, die druk bezocht werd en waar successievelijk gesproken werd door Janvion, Naine, den Zwitserschen advokaat-dienstweigeraar, Johnson, het Engelsche parlementslid, Yvetot, sekretaris der Fransche Arbeidsbeurzen, Vohryzek uit Boheme, Fortuné Henry uit Frankrijk, Vallina, de afgevaardigde van de Spaansche Federatie van Vakvereenigingen, Robin, de bekende oud-direkteur der school van Cempuis in Frankrijk en Luitjes van Holland. Deze vergadering slaagde uitmuntend en maakte ook naar buiten een zeer goeden indruk. De laatste resolutie maakte front tegen de lijdelijke verzetters, daar verklaard werd dat de vereeniging stond op den grondslag der revolutionaire beginselen en niet in zich opnam de theorie van lijdelijk verzet als gevolg van den christelijken geest. Het is het geweld, dat het kongres proklameert, geweld het kind van aktief en niet lijdelijk verzet, daar de lijdelijke revolutie de loochening is van het werk, waarom wij hier zijn vereenigd. Men had dus naast en tegenover de Zwarte Internationale (de | |
[pagina 540]
| |
kerk) en de Gouden Internationale (het kapitaal, de beurs) geplant de vaan der Roode Internationale der arbeiders, die in het militarisme den hechtsten steunpilaar zien van het kapitalisme, dat van alle kanten bestookt moest worden. En hoezeer de regeeringen het gevaar van zulk een vereeniging best inzien, blijkt daaruit dat geen vereeniging in den korten tijd van haar bestaan zoozeer gevreesd is en bloot heeft gestaan aan de scherpste vervolgingen in de verschillende landen, als deze. Groot reeds is het aantal slachtoffers, dat in het martelaarsboek dier vereeniging staat opgeschreven. Men gevoelt dat als deze laatste steun ontvalt aan het kapitalisme, het er leelijk aan toe is. Zeker ook wij weten best, dat men door het woord Antimilitarisme alleen de macht der bezittende klasse niet breekt, maar toch meenen wij dat wij door dat sterke wapen van het kapitalisme te verzwakken en te ondermijnen, een zeer nuttig werk kunnen doen. Zelfs in ons land, waar men betrekkelijkerwijze de meeste vrijheid heeft, worden wij op vergaderingen van de Antimilitaristische Vereeniging vereerd met een eerewacht van soldaten, om te beletten dat militairen de vergaderingen bezoeken en op die wijze besmet worden door het vergif van het Antimilitarisme. En toen wij ons tweede internationale kongres wilden houden te Genève of te Neuchâtel, duurde het geen week na de bekendmaking of de Zwitsersche Bondsregeering verbood het feitelijk door de bekendmaking, dat vreemdelingen, die op Zwitsersch grondgebied propaganda maakten voor het Antimilitarisme, daarvan verwijderd zouden worden. In Duitschland vooral is men vreeselijk bang voor het Antimilitarisme, zooals gebleken is uit verschillende processen en de talrijke huiszoekingen naar Antimilitaristische geschriften. Feitelijk zijn wij de eenigen, die het Militarisme in den hartader aantasten, want terwijl een Bebel b.v. vertelde dat als het vaderland in gevaar was, hij een der eersten zou zijn, die met het geweer op den schouder naar de grenzen zou trekken - als onderofficierszoon is blijkbaar de militaristische ader door zijn sociaaldemokratie nog niet afgebonden - en dat zijn partijgenooten zouden blijken de beste soldaten te zijn, trachten de anarchisten den krijgsdienst als een den mensch onteerend en verlagend bedrijf tegen te werken op alle mogelijke wijze. Meer en meer heeft zich de tegenstelling tusschen sociaal- | |
[pagina 541]
| |
demokratie en anarchie ontwikkeld, zoodat men haar duidelijk kan omschrijven. Op het gebied van de vakbeweging is de sociaaldemokratie voor sterke, gecentraliseerde vereenigingen, die beschikken over groote kassen en die op militaire leest geschoeid aan de bevelen der zelfgekozen leiders blindeling en vol vertrouwen gehoor hebben te geven. Zij wenschen door de wetgeving, die beschermend de hand uitsteekt over de arbeiders en die de klove tusschen kapitaal en arbeid zooveel mogelijk tracht te dempen, de belangen der arbeiders te bevorderen, terwijl zij ernaar streeft om door het algemeen kiesrecht te komen tot de verovering der politieke macht. Daartegenover staat de anarchie, die op het gebied der vakbeweging ook federatief tracht te werken, om zooveel mogelijk het zelfdoen, het eigen initiatief op te wekken en te bevorderen. Zoo is voor haar een der hoofdmiddelen de algemeene werkstaking en langs den weg der direkte aktie tracht zij de arbeidersklasse op te voeden tot zelfstandige menschen, die wel verre van hun belangen aan anderen op te dragen, deze zelven behartigen op de voor hen meest geschikte manier. Op het gebied van het Militarisme streeft de sociaaldemokratie naar verbeteringen in het leger en de invoering van het Volksleger naar Zwitsersch model op demokratische grondslagen, zooals de verkiezing van officieren, enz. Daarentegen wil de anarchie het heele Militarisme met wortel en tak uitroeien, want tusschen het gewone staande- en het volksleger ziet zij zoo'n groot onderscheid niet, omdat beiden gebruikt worden tot bescherming van de brandkasten der rijken en als middel om de arbeidende klasse eronder te houden, gelijk zoo duidelijk mogelijk in Zwitserland is gebleken, waar in tijden van werkstaking de soldaten van het volksleger even goed gebruikt werden tegen de stakers als in andere landen waar zoo'n leger niet bestaat. Op het gebied van den godsdienst maakt de sociaaldemokratie den godsdienst tot ‘privaatzaak’, opdat men vooral de geloovigen niet van zich vervreemdt, maar hun den weg opent, om met behoud van het geloof toch een plaats in te nemen in de gelederen der sociaaldemokratie. Daarentegen houdt de anarchie zich met zulke overwegingen, | |
[pagina 542]
| |
die veel gelijken op boerenvangst met het oog op de stembus, niet op, maar ziet zij in den godsdienst een der hoofdmiddelen om den menschelijken geest te verdommen en dus een der struikelblokken op den weg van den vooruitgang. Daarom neemt zij den strijd tegen den godsdienst openlijk op, omdat zij zich geen bevrijding van den geest kan voorstellen, zoolang deze nog verward zit in de netten van het dogmatisme. Op het stuk van het koningschap verklaart de sociaaldemokratie dat de strijd daartegen privaatzaak is en dat met de opheffing van het kapitalistische stelsel het koningschap vanzelf zal verdwijnen, zoodat men geen republikein behoeft te zijn om sociaaldemokraat te wezen. Daarentegen meent de anarchie dat ook het koningschap, de monarchie als een der vormen van heerschen (kratein) hinderlijk in den weg staat en dus wel degelijk de republiek moet nagestreefd worden, al is het niet op de grondslagen der bestaande republieken, die niets anders zijn dan een afschaduwing van den konstitutioneelen regeervorm zonder koning. In alle taktische vragen ziet men dus duidelijk de tegenstelling van beide beginselen aan 't daglicht komen. Daarbij komt dat het anarchisme niet mag beschouwd worden als een partijzaak, maar veelmeer een wereld- en levensbeschouwing omvat, zoodat wij reeds verheugd zijn als wij zien hoe de anarchistische denkbeelden overal en in alle kringen der maatschappij doordringen. En dat doen zij? Of heerscht niet de anarchie als absentie van gezag in de wetenschap? Erkent de scheikundige, de natuurkundige het gezag van buiten, als hij in zijn laboratorium werkt? Probeer het eens en gij zult afgewezen worden met de woorden: hier ben ik heer en meester, hier duld ik geen gezag, hier geldt alleen de soevereiniteit der wetenschap. Elke aprioristische onderstelling wordt hier afgewezen, wij kennen en erkennen alleen een redeneering a posteriori, waar de konklusie is opgebouwd op de voorafgaande premissen, waaruit zij met ijzeren noodwendigheid moet volgen. Heerscht de anarchie niet in de kunst, ja daar vooral? Immers hoe kan men zich een waarachtig kunstenaar voorstellen, die niet in schrift of toon of kleur weergeeft wat daar woont | |
[pagina 543]
| |
in zijn ziel? Wat is een kunstenaar die niet zichzelf is, zichzelf geeft anders dan een kunstenmaker, die wel is waar soms mooi werk kan leveren maar die geen kunstenaar is, omdat hij de bezieling mist die daartoe wordt vereischt? Zijn een Emile Zola, een Ibsen, een Strindberg, een Tolstoï, een Brandes, een Multatuli, een Steinlèn, een Wagner, - om slechts enkelen te noemen - niet de mannen die vrij van geest den stempel daarvan hebben afgedrukt op de tijdperiode waarin zij leefden? Elk voorschrift, elke band, elke bepaling is voor hen een belemmering, die zij niet aanvaarden, omdat zij als eisch stellen hun eigen leven vrijelijk te kunnen uitleven. Vinden wij niet in de opvoeding der jeugd het streven naar individualiseeren, zoodat men de kazerne-opvoeding, die allen wil vormen naar één model, zooveel mogelijk aan kant zet, om rekening te gaan houden met den eigenaardigen aanleg, de individueele neigingen van het kind? Wat is dit anders dan de anarchie toegepast op het gebied der pedagogie? De heele maatschappij beweegt zich dus in anarchistische richting en al vreest men nog voor de algeheele ontplooiïng der vrijheid in al haar omvang, toch gevoelt men dat het daarheen gaat en welke staketsels men ook opbouwt, ze zullen niet blijvend zijn, want er komt een tijd dat de geesten zich zullen losscheuren uit alle banden, om zich vrij te kunnen geven, elk naar zijn aard. Vandaar dat de anarchist mee kan doen aan elke vrije beweging, om zorg te dragen dat niet alweer kunstmatige belemmeringen worden gefabriceerd. Zoo kwam het dan ook, dat ik meedeed aan die groote werelddemonstratie te Rome, om in het aangezicht van het Vatikaan te protesteeren tegen allen geestesdwang. Er was een oproeping gedaan om een kongres van Vrijdenkers te houden te Rome, tevens een demonstratie ten gunste van de scheiding van kerk en staat, welke zaak in Frankrijk aan de orde was gesteld. Hier te lande nam men een eigenaardig standpunt in, men achtte het niet noodig, de meeste vraagpunten hadden voor ons, die zooveel verder waren, niet zoo heel veel waarde. Zietdaar de gewone uitvluchten waarachter men zich wilde verbergen om geen afgevaardigden daarheen te zenden. Ik wist echter de vereeniging De Dageraad den weg op te stuwen om wel mee te doen en ofschoon niet zonder moeite gelukte het mij te doen besluiten | |
[pagina 544]
| |
dat Nederland, de bakermat der vrijheid, zich niet zou isoleeren uit het internationaal verband maar ook zijn stem aldaar zou doen hooren. Mendell, de redakteur van het blad De Vrije Gedachte, werd als afgevaardigde aangewezen. Maar eenige personen wisten wat geld bij elkaar te brengen en zoo ging ik erheen als afgevaardigde der niet georganiseerde vrijdenkers. Het was een grootsche betooging, die zoodanig meesleepte dat zelfs de redakteur der Vrije Gedachte, die er aanvankelijk niet veel inzag, onder den indruk gekomen schreef, dat dit kongres ‘de waardij van een historische gebeurtenis van groote beteekenis’ bezat. Het kongres had plaats in het Collegio Romano, het oude Jesuïtenkollege, dat nu veranderd van bestemming een gymnasium is en dat door den minister van onderwijs voor deze gelegenheid welwillend was afgestaan aan de vrijdenkers. De Vrijdenkers, vergadering in een oud Jesuïtenklooster, toont dit niet reeds den vooruitgang? Een ruime open binnenplaats, een groot vierkant vormende en omgeven door een zuilengang, waar men vrij kon rondwandelen, was de plaats der openbare openingsvergadering. Een estrade was daar opgericht, smaakvol versierd met bloemen en planten, later nog gedekoreerd met banieren en vaandels, waaronder dat der Oud-Garibaldianen, in de handen gehouden door enkele oudstrijders met hun roode Garibaldi-hemd aan het meest de aandacht trok. De dag der opening was opzettelijk gesteld op 20 September, omdat op dien dag Garibaldi door de Porta Pia in 1870 de stad is binnengekomen, en dit was het einde der wereldlijke macht van den paus. Het was zeker een eigenaardig gezicht, om onder die ruime gewelven, waar eens de Jesuïten in hun lange zwarte jassen rondwandelden, nu een heel ander slag menschen bijeen te zien. Daar wandelde Ernst Häckel, de groote natuurwetenschappelijke heros, die op meesterlijke wijze de erfenis van Darwin aanvaardde en vruchtbaar maakte, de ‘doodgraver van het christendom’, zooals een orthodox predikant hem eens noemde, ofte wel de antichrist in eigen persoon, de vleesch geworden duivel in 's pausen oogen, heel kalm rond met den bekenden hoogleeraar Sergi. Daar zag men Ferdinand Buisson en George Renard uit Frankrijk, Hector Denis en George Lorand uit België, benevens de kamer- | |
[pagina 545]
| |
leden Furnémont, de ijverige sekretaris en regelaar van het kongres, en Demblon; Salmeron en Ferrer uit Spanje, welke laatste sints den aanslag op den jeugdigen koning van Spanje op 31 Mei 1906 een jaar lang in de gevangenis zuchtte uit haat der klerikalen tegen de door hem gestichte Moderne school in Spanje, ofschoon hij geen part of deel aan dien aanslag heeft gehad. Verder was daar aanwezig de bekende Moncure Conway uit Amerika, de vriend van Strauss en Renan, en Mangasarian, de schrijver van de Wereld zonder God, een katechismus voor vrijdenkers, die in de nieuwe wereld grooten opgang maakte en vertaald is in verschillende talen, ook in het Hollandsch. Men verwachtte nog Björnson, den bekenden Noor, die tegenwoordig in Italië leeftGa naar voetnoot1) en daar een groote mate van populariteit bezit, Ferri, Novicow en den geleerden Franschman Berthelot, maar deze bleven om verschillende redenen weg. In de plechtige openingszitting werd het woord gevoerd door prof. Sergi, Ernst Häckel, Hector Denis, mijn persoon en eindelijk Moncure Conway. Daarna werd een wandeltocht gemaakt naar de Porta Pia, waaraan door duizenden werd deelgenomen. Alleen het aantal afgevaardigden bedroeg 4000 personen uit alle deelen der wereld. Het scheen wel dat de geheele politiemacht van Rome op de been was en deze ziet er zoo potsierlijk, zoo middeneeuwsch gekleed uit, met rok en steek, dat die mannetjes meer geleken op de politie op het tooneel dan op moderne politiemannen. Voor roode vaandels scheen zij niet zoo bang als die in andere landen, althans ze werden niet geweerd. Vroolijk klonken de tonen van de Internationale en het Garibaldi-lied. Ter plaatse gekomen waar de bres werd geschoten in den muur van Rome, voerde Furnémont het woord tot de talrijke menigte, om hulde te brengen aan de mannen, die Rome wisten te ontrukken aan de macht van den paus. De vrijdenkers zijn niet hier gekomen, zoo zei hij, om een overwonnene, den paus, te beleedigen, om een vernederde, de kerk, te honen, maar om op te komen voor den vrijen, frisschen geest der wetenschap, die overal in het leven moet doordringen, omdat dan en dan ook alleen de menschheid gelukkig kan zijn. | |
[pagina 546]
| |
Dat de paus ons nog beschouwde als een bende roovers en plunderaars, kan men daaruit afleiden, dat het Vatikaansche museum, de zalen van Rafaël en de Sixtijnsche kapel gedurende de geheele week, dat het vrijdenkerskongres duurde, gesloten waren. De oude man was zeker bang, dat zulke onverlaten tot alles in staat zouden zijn en misschien wel de beelden of schilderijen zouden meenemen of beschadigen, evenals in 1872 tijdens het kongres der Internationale te 's Gravenhage een der Haagsche bladen de moeders in de residentie aanraadde, om toch haar kinderen in die dagen geen gouden oorbelletjes of andere sieraden te laten dragen, daar zij allicht deze zouden kwijtraken, nu in de stad zoo'n bende plunderaars, brandstichters, enz., die tot alles in staat waren, in de stad aanwezig was! Op het kongres waren zeer verschillende stroomingen bij elkander, zooals vrijmetselaars, republikeinen, radikalen, sociaaldemokraten, anarchisten en over 't algemeen genomen kan men zeggen, dat zij zich goed met elkander verdroegen, al hadden er soms botsingen plaats, die een ernstig aanzien dreigden te krijgen. Het verschil van taal was hierbij veelal de hoofdoorzaak, want over 't algemeen bestond er een groote mate van vrijheid van spreken en wij hebben altijd ondervonden dat juist de beperking der vrijheid in den regel de meeste aanleiding tot herrie geeft, want er zijn altijd vrijheidlievende menschen, die zich deze niet laten welgevallen. Scheen het kongres eerst den weg op te gaan van geleerde bespiegelingen, gelijk dit veelal het geval is bij de onderwetsche vrijdenkers, het veranderde langzamerhand geheel van karakter, zoodat het ten slotte geleek op een socialistische of anarchistische samenkomst, waar een wedstrijd werd gevoerd wie wel de meest revolutionaire verklaringen aflegde. Hiertoe heeft veel bijgedragen de vergadering, die onze Italiaansche kameraden op den avond van den eersten kongresdag hadden belegd, om zoo mogelijk een gemeenschappelijke gedragslijn te bepalen onzerzijds. Van de Italiaansche anarchisten kreeg ik een zeer goeden, degelijken indruk. Zoo werd het Vrijdenkerskongres in plaats van een theoretische en platonische antiklerikale manifestatie veeleer een proletarische en revolutionaire. Om te doen zien hoe radikaal gezind men was of hoe men | |
[pagina 547]
| |
althans werd meegesleept, herinneren wij eraan, hoe o.a. prof. Buisson zei: ook ik ben aanhanger van de leuze: noch God noch meester. Ten opzichte van het vraagpunt: het dogma en de wetenschap nam men een resolutie aan, waarin gezegd wordt: de vrije gedachte is wereldlijk (laïque), demokratisch en sociaal, d.w.z. zij verwerpt in naam der waardigheid van de menschelijke persoonlijkheid dit driedubbele juk: het machtsmisbruik van het gezag op godsdienstig, van het privilegie op politiek en van het kapitaal op ekonomisch gebied. Maar men vergat, dat men niet alleen strijden moet tegen de machtsmisbruiken, maar tegen de gezagsgebruiken, want het gebruik juist is het misbruik. Wie een stok in handen heeft, zal er mee slaan als hij het noodig acht, waar begint nu het misbruik en eindigt het gebruik? Niemand kan het aangeven. Het kapitaal zelf is een misbruik, het gezag zelf is een misbruik, het privilegie zelf is een misbruik. En dus het is verkeerd geformuleerd. Ten opzichte van het vraagpunt van de scheiding van kerk en staat had niet veel diskussie plaats. Lorand gaf een degelijk overzicht over het vraagstuk zelf en den stand ervan in de verschillende landen. Hierover bestond niet veel verschil van meening. Als woordvoerder der anarchisten trad ik op verzoek der vooraf gehouden vergadering op, om te betoogen dat hoewel die scheiding op zichzelve goed is en noodzakelijk, wij daarmede niet tevreden mogen zijn. Want is de kerk een hindernis voor den vooruitgang van het menschelijk geslacht, de staat is het ook en daarom is het niet genoeg kerk en staat te scheiden, maar men moet ook werken voor de verdwijning van den staat. De kerk is het verleden, die afgedaan heeft, al oefent zij nog grooten invloed uit, de staat is het heden, die steeds toeneemt in macht, want steeds worden de bevoegdheden van den staat uitgebreid. Wij moeten als vrije denkers werken aan de toekomst en deze behoort aan een tijd, waarin noch kerk noch staat bestaat, maar de vrije mensch kan leven in een vrij milieu. Häckel stelde voor een telegram te sturen aan den Franschen minister Combes, om hem aan te moedigen in den strijd tegen de kerk. Ik achtte dit dwaas en onlogisch, maar een poging om het kongres voor die dwaasheid te besparen deed ik niet of liever | |
[pagina 548]
| |
ik trachtte het wel, maar onder de teekenen van geestdrift was het mij onmogelijk het woord te krijgen. In het blad Agitazione heb ik toen medegedeeld wat ik had willen zeggen: ‘Ik heb een tegenvoorstel, nl. om den paus een telegram te zenden. Lacht niet, M.H., maar doet zooals het een vrijdenker betaamt, denkt eerst en als ge mij gehoord hebt, moogt gij zooveel lachen als ge wilt. Ik ben overtuigd dat ik zelfs den voorsteller Häckel binnen een paar minuten zal overtuigen, want deze grootmeester der kausaliteitswet, kan en wil niet zondigen tegen haar. Het blijkt hier alweer hoe waar het is: nonnus quam dormitat Homerus (Homerus slaapt ook wel eens). Wat toch is het geval? Minister Combes is nooit voorstander geweest van de scheiding van kerk en staat, hij heeft het zelf verteld te Auxerres, maar hij is dien weg ondanks zichzelven opgedrongen. En door wien? Door den paus. Dus de houding van den paus deed het eigenlijk. Moeten wij nu tot het gevolg (Combes) of tot de oorzaak (de paus) opklimmen? Mij dunkt dat als men iets doet, het logisch is een telegram van dankzegging te zenden aan den paus. Maar daaruit blijkt dan tevens hoe men beter doet niets te zenden. Als Häckel zijn voorstel intrekt, wat ik nu verwacht, dan doe ik dat het mijne natuurlijk ook’. Mij dunkt dat de logika geheel aan mijn zijde was. Over 't algemeen houd ik niet van kongressen, omdat het meestentijds niet meer dan praatkolleges zijn. ⅚ gedeelten zijn niets waard, maar er blijft dan toch altijd ⅙ wat iets beteekent. Buitendien is het nut buiten 't kongres grooter dan erin door het aanknoopen van internationale relaties met verschillende personen. Maar in dit geval mocht het kongres geslaagd heeten, want men mag van het kongres zelf zeggen wat men wil, het was een prachtige manifestatie tegenover het Vatikaan en de beginselen van het gezag, door het Vatikaan verpersoonlijkt, een manifestatiezoo grootsch en zoo boven verwachting groot, dat de paus zelf verklaard heeft er diep bedroefd over te zijn en zijn verbeten woede koelde in een Encycliek of ander stuk, dat echter op den gang van zaken niet den minsten invloed heeft gehad behalve dat het hem voor de zooveelste maal ontpopte als de personifikatie van de reaktie. | |
[pagina 549]
| |
Treffend was ook de beevaart die wij maakten naar het standbeeld van Giordano Bruno, den monnik die in 1600 op last der inquisitie verbrand werd als ketter ter plaatse waar nu zijn beeld staat. Wat daarbij bovenal mijn aandacht trok, was dat gedurende den geheelen tocht door mij niet het minste blijk van vijandelijkheid is opgemerkt van de zijde der bevolking. Dat had ik anders verwacht en - het viel mij bizonder mede. Ik ben vast overtuigd dat dit Vrijdenkerskongres een flinken stoot heeft gegeven aan de scheiding van kerk en staat in Frankrijk en om nog een laatste stootje te geven besloot men, ook met mijn medewerking, het volgend jaar te Parijs samen te komen. Dat kongres te Parijs (1905) had een schitterend verloop. De hoofdschotel was niet de scheiding van kerk en staat, want dit punt op de dagorde lokte geen diskussie meer uit, men sprak de wenschelijkheid uit en daarmede was men gauw klaar. Nadat de afgevaardigden ontvangen waren op het stadhuis te Parijs en toegesproken door den voorzitter van den gemeenteraad, den voormaligen anarchist dr. Paul Brousse, gingen wij in optocht naar de kerk van het Heilige Hart op Montmartre, om het beeld van ridder de la Barre, die in 1765 stierf als slachtoffer der inquisitie te Abbeville, veroordeeld om onthoofd te worden en dan hoofd en lichaam te werpen op een brandenden brandstapel, tegelijkertijd met het bij hem gevonden exemplaar van de Dictionnaire Philiosophique, in te wijden. Dit beeld stond tegenover die kerk, die de stad des lichts (Ville Lumière) geheel beheerscht. Eigenaardig dat deze getuigenis van bekrompenheid en geloofsvervolging den kerkgangers herinneren zal aan de wandaden der kerk in het verleden. Wat 'n machtsvertoon van politie! Het was alsof men bang was dat de kommune weer zou worden geproklameerd of wel dat men die kerk zou omverhalen. De republikeinsche garde te paard, soldaten, politie, het wemelde van geuniformden en toch er gebeurde niets. Toen wij daar stonden, dacht ik onwillekeurig aan hetgeen Emile Zola in zijn ‘Paris’ Guillaume, den broeder van Pierre Froment, laat zeggen: ‘Men kan zich geen dommer onzin voorstellen, Parijs, ons groote Parijs, bekroond, beheerscht door dezen tempel, gebouwd ter verheerlijking van het ongerijmde. Is deze kaakslag | |
[pagina 550]
| |
aan het gezond verstand, deze onbeschaamde behoefte aan triomf op de hoogte, in het volle licht, na eeuwen van wetenschap, niet onaanneembaar? Zij willen dat Parijs berouw zal hebben te zijn de bevrijdende stad van waarheid en rechtvaardigheid ... Dat de tempel neervalle met zijn god van leugen en slaafsheid! dat hij verplettere onder zijn puinhoopen het volk zijner geloovigen, opdat de katastrofe, evenals een der oude geologische revoluties, weerklinke in de ingewanden der menschheid, haar vernieuwe en verandere’. Het kongres zelf was druk bezocht, vooral door Franschen. Sympathiebetuigingen van den beroemden Franschen geleerde Berthelot en den niet minder bekenden Duitscher Häckel, beiden tot hun spijt verhinderd deel te nemen aan den arbeid van het kongres, werden met daverend applaus begroet. Wat bizonder opviel, was de vrije geest die er heerschte, veel vrijer dan op de kongressen der sociaaldemokraten, ja eigenaardig dat zelfs de enkele sociaaldemokraten, die aan vrijdenkerskongressen deelnemen - het zijn er maar enkelen, want het gros is bang zich door deelname te kompromitteeren bij de stembus - zich daar veel vrijer en verdraagzamer gedragen dan anders het geval is. Twee belangrijke zaken werden op het kongres behandeld, te weten: de moraal zonder God en de Vrije Gedachte en het Pacifisme. Bij de eerste kwestie was bizonder belangrijk de diskussie tusschen prof. Ferdinand Buisson en den anarchist Paraf-Javal. Het was laatstgenoemde, die het recht ontzegde aan ieder om zich vrijdenker te noemen, zoolang men redeneert a priori en niet enkel en alleen a posteriori. Dit sloeg vooral op wetgevers zooals Berthelot, die senator en Buisson en anderen, die kamerleden zijn en die door wetten te maken en op te leggen aan anderen, willekeurig te werk gaan en door het feit van deel uit te maken van een wetgevend lichaam, het sociale gebouw in stand houden. Bij de tweede kwestie kwam in behandeling het Antimilitarisme en door mij was op de dagorde geplaatst het vraagpunt, dat reeds in 1891 op het Internationaal Socialistenkongres door mij was behandeld en daar zoo slecht was ontvangen. En hoe geheel anders was dit hier! Zeker er waren ook tegenstanders, maar met over- | |
[pagina 551]
| |
groote meerderheid werd het voorstel aangenomen, dat door mij voorgesteld en toegelicht was, luidende: ‘Het Vrijdenkerskongres te Parijs in September 1905, Ik werd krachtig ter zijde gestaan door den Franschen sociaaldemokraat Gustave Hervé, die zich in den laatsten tijd heeft doen kennen als een vurig antimilitarist, die niet terugdeinst voor alle konsekwentie, uit ons standpunt voortvloeiende. Hij noemde zich mijn leerling en toonde reeds zijn meer onbekrompen standpunt, toen hij na mij socialist genoemd te hebben, in de rede werd gevallen door den uitroep: anarchist! en daarop snedig ten antwoord gaf: ‘Domela Nieuwenhuis was de leider der socialistische partij in Nederland ten tijde toen de socialisten de zotheid nog niet hadden begaan om de anarchisten uit de partij te sluiten, ten tijde toen aan de socialistische partij nog niet de meest revolutionaire, de anarchistische, elementen waren ontnomen’. En hij beloofde deze kwestie op het eerstkomende Internationale Socialistenkongres, dus op het aanstaande kongres te Stuttgart, op nieuw aan de orde te stellen. Men is er dus nog niet af. En hij gaf een vermaning aan de Duitsche sociaaldemokraten, die aldus luidde: ‘als onze Duitsche kameraden zonder vrees om in den beginne eenige stemmen te verliezen, menschen, opstandelingen, wilde maken, den heldhaftigen strijd op nieuw wilden beginnen dien zij vroeger hebben gestreden, niet meer ditmaal alleen voor de verbreiding van het kollektivisme, maar ook van de internationalis- | |
[pagina 552]
| |
tische en anti-patriotische leer, zij kunnen er zeker van zijn dat de mannen die hen zouden volgen, alles, de gevangenis, des noods den dood zouden braveeren om de menschheid vrij te maken van dat leelijke schrikbeeld, den oorlog, om haar vrij te maken van de hekatomben, die gemaakt zijn in Mantsjoerije, 7 à 800.000 onschuldige slachtoffers die vaders en moeders, vrouwen en kinderen hadden. O, ik vraag niet aan onze Duitsche kameraden zich hier op de tribune te komen kompromitteeren door dit te verklaren. Ik verzoek zelfs onzen president dit niet toe te staan. Bij het verlaten van dit kongres moeten zij niet in de gevangenis worden gezet, zoodra zij terugkeeren in hun land. Ik vraag niet dat zij den keizer zullen aangewezen worden om als slachtoffers te vallen. Maar ik vraag aan allen, of gij teruggekomen in uw land, niet het recht hebt in uw half feodaal en half slaafsch vaderland te zeggen, wat wij door het bloed van onze vaderen, gevloeid op de barrikades, in het gezicht onzer regeerders durven zeggen; ik vraag alleen onze woorden en daden te overwegen en aan uw regeering te doen weten dat gij er niet verre van af zijt over deze ernstige kwestie te denken evenals wij’. Deze woorden brachten een geestdrift te weeg, die onbeschrijfelijk is en die mij doet zeggen, dat de geest, die gevonden wordt op onze vrijdenkerskongressen, ontegenzeggelijk veel breeder, veel ruimer, veel onbekrompener is dan dien wij hebben aangetroffen op de socialistische kongressen, waar het ook nooit onze bedoeling is geweest - wie zou zulks ook kunnen onderstellen? - om anderen te kompromitteeren en waar wij indertijd gezegd hebben volkomen tevreden te zijn, als een land als Duitschland zich buiten stemming had gehouden, zeer goed van elkander begrijpende dat wij toch in den geest hetzelfde wilden, al zeiden het niet allen, om niet onnoodig slachtoffers te maken. Dit kongres is daardoor een groote schrede verder gegaan dan al zijn voorgangers en vormt dus een belangrijke periode in de geschiedenis van den vooruitgang van het menschelijk geslacht. De Temps noemde het ‘de triomf der anarchie’. Vreemd, dat doodverklaarde, honderd- en meermalen doodverklaarde anarchisme schijnt zulk een hardnekkige levensvatbaarheid te bezitten dat het wel verre van dood te zijn bezig is de wereld te ver- | |
[pagina 553]
| |
overen op wetenschappelijk, zedelijk en sociaal gebied. Ook hier geldt het bekende: ‘les gens que vous tuez, se portent assez bien’. Weinig kon ik toen nog vermoeden, dat wel is waar geen Duitschers gevangen zouden worden genomen, maar dat ikzelf juist de man zou zijn, die het kongres verlatende en door Duitschland gaande voor eenigen tijd zou worden opgesloten in een Duitsche gevangenis. Met den nachttrein van Parijs vertrekkende kwam ik op 11 September des ochtends te Keulen aan, om daar eenige uren te verbleven en dan naar mijn vriend, dr. Michels, te Marburg te gaan om enkele dagen uit te rusten van de vermoeienissen van het kongres. Maar ik had buiten den waard, d.i. in dezen buiten de Pruisische politie gerekend. Nadat ik 's middags mijn biljet had genomen, werd ik plotseling op den schouder getikt door een heer, die mij vroeg: zijt gij meneer Nieuwenhuis? Ik antwoordde: Ja. Hij zei toen: wilt gij dan zoo goed zijn mij te volgen? Ik ben kommissaris van politie. Ik ging met hem mee om per rijtuig te gaan naar het Polizei-presidium. Daar onderging ik een verhoor en twee dingen vielen mij toen op: 1o. dat deze kommissaris sprak van de keizermanoeuvres, die bij Ehrenbreitstein plaats vonden. Ik wist daar niets van, want ik kwam van Parijs, waar ik wel wat anders te doen had dan mij onledig te houden met dergelijke spelerij. En 2o. dat hij zich liet ontvallen: sie werden eine schlechte Suppe essen, Herr Nieuwenhuis. (Gij zult een leelijke soep eten, meneer N.) Na mijn verhoor stond de celwagen op de plaats te wachten en met dit voertuig werd ik gebracht naar de gevangenis, Klingelplätz 51. Eigenlijk nam ik de zaak niet ernstig op en dacht dat ze mij misschien den volgenden dag over de grenzen zouden zetten als een ‘lästiger Ausländer’. Gelukkig dat ik mijn tasch met kranten, papieren en boeken, die ik in der haast zoo maar door elkaar had geworpen, zonder er in 't minst aan te denken dat zoo iets mij kon overkomen, terugkreeg na eenige uren, zoodat ik gelegenheid had mij bezig te houden. Maar dubbel gelukkig dat er, eigenlijk toevallig, niets inzat wat mij of anderen kon kompromitteeren. Een kleine zakportefeuille, waarin ook niets stond wat hinderen kon, werd naar Berlijn gezonden en hierin heeft men waarschijnlijk gehoopt materiaal te vinden voor een | |
[pagina 554]
| |
aanklacht. Ik bemerkte dit pas later, omdat ik het na mijn terugkomst goed verzegeld uit Berlijn terugkreeg. Maar de eerste dag ging voorbij zonder iets te vernemen, de tweede dito tot den elfden toe, toen ik voor het eerst in verhoor werd genomen door den rechter van instruktie. En dat niettegenstaande de wet ieder gevangene het recht geeft binnen 24 uur verhoord te worden! Dus elf dagen vrijheidsberooving in strijd met de wet. Niemand begreep er iets van, maar ik heb mij allerminst te beklagen over de behandeling van het personeel. Den eersten dag kwam zelfs de direkteur van de gevangenis mij opzoeken en zeer beleefd zei hij dat hij ten taak had mij te bewaren tot tijd en wijle er over mij zou worden beschikt, maar wat hij in dien tijd kon doen om mij het leven zoo min mogelijk onaangenaam te maken, dat was hij bereid te doen. En ook de lagere beambten waren beleefd en vriendelijk, alleen zeer verbaasd over hetgeen zij met mij voorhadden. Mijn familie wist niets, niet eens waar ik was, totdat mijn vrouw des Zaterdags telegrafeerde naar Ehrenbreitstein om te vragen of ik daar was en ook naar den minister van Buitenlandsche Zaken. Op het eerste telegram kwam het antwoord dat men van niets wist en op het tweede dat een onderzoek zou worden ingesteld. Dinsdagochtend 19 September, dus ruim een week later, werd ik verrast door een bezoek van mijn dochter, die zelve eens poolshoogte kwam nemen, daar men in Holland eigenlijk niets wist. Echter zij kwam niet veel wijzer terug dan zij gekomen was, alleen wist zij nu met zekerheid dat ik te Keulen was en hoorde zij van mij de omstandigheden mijner arrestatie, alsook de volslagen onzekerheid waarin ik verkeerde omtrent mijn lot. Mijn eten kreeg ik tegen betaling uit een restaurant, daar ik als vegetariër mij niet wenschte te onderwerpen aan den gevangeniskost. Hoe goed men op de hoogte is, bleek uit het telegram der Kölnische Ztg., waarin mijn arrestatie werd gemeld en ik genoemd ‘de leider der Nederl. revolutionaire sociaaldemokraten’. Revolutionair en sociaaldemokraat - dat klopt niet te best. Och neen, als ik sociaaldemokraat was geweest, dan zou mij dit niet overkomen zijn, want hoewel wij, anarchisten, veelal worden voorgesteld als de handlangers der bourgeoisie, de liefde van deze voor ons is dikwijls zoo groot dat zij ons de drukkende hand der politie | |
[pagina 555]
| |
laat gevoelen. Mendels mocht wel in dienzelfden tijd als afgevaardigde der S.D.A.P. te Jena zijn op den Duitschen partijdag en zelfs daar het woord voeren, maar mij werd verboden den heiligen Duitschen bodem te betreden. Ja, het onderscheid in behandeling tusschen een anarchist en een fatsoenlijk sociaaldemokraat bleek treffend uit het bericht uit Keulen op 11 September: de Hollandsche anarchist Domela Nieuwenhuis is, op reis naar een vriend te Marburg, door de geheime politie gearresteerd en dat uit Keulen op 18 September: de soc. demokraat Millerand kwam Donderdag te Berlijn met zijn echtgenoote. Gisteren bezocht hij het rijksdepartement van arbeidsverzekering. 's Middags werd door Geheimraad Boediker, voorzitter van den Raad van Bestuur van het departement een lunch aangeboden aan den heer en mevrouw Millerand. De heer Millerand legde vervolgens een bezoek af bij baron von Richthofen, minister van Binnenlandsche Zaken. Ziet, als men moet kiezen, wie al dan niet de handlangers der bourgeoisie zijn, dan is de keuze niet moeilijk. Uit de geheime politie-akten, toevallig in handen gekomen van de redaktie van het blad Der Anarchist te Berlijn en gepubliceerd in een der nummers van die dagen (September of Oktober 1905) blijkt dat er een lijst bestaat van 200 personen, die als anarchisten gebrandmerkt worden en deze lijst is zeer onvolledig. De fotografiën en levensbeschrijvingen van al die personen bestaan ook, maar die zijn nog niet in handen gevallen van de redaktie. Op die lijst kom ik voor als No. 9, Elisée Reclus als No. 21, Paul Reclus als No. 2.
Ik schreef uit de gevangenis dezen brief aan mijn vrouw: ‘Ik zit hier eenzaam en verlaten; slechts de wolken die naar Holland drijven, brengen je mijn groeten over. | |
[pagina 556]
| |
een verklaring aflegt van zijn godsdienstige, politieke en sociale overtuiging, waarna hem dan wellicht de genade kan worden geschonken om dezen heiligen bodem te betreden of wel hem den toegang ontzegd kan worden, terwijl men hem toevoegt: keer terug, gij onbeschaamde, die het durft wagen met zulke denkbeelden ons gelukkig en tevreden land binnen te dringen. Misschien komt het nog eens zoover. En dat alles geschiedt uit pure vriendschap! De “handlanger der bourgeoisie” steekt even zijn neus over de grenzen en uit louter liefde en sympathie wordt hij gevangen gezet. God straft toch ook degenen in wien hij een welbehagen vindt! Maar als Tak of Troelstra hierheen komen, wellicht ontvangen zij een uitnoodiging om bij regeeringspersonaadjes te dineeren! Wie hoort er ooit van dat zij uitgewezen worden? Over de arrestatie zelve ligt voor mij nog altijd een sluier. Bij ons was men in den beginne slecht te spreken over den persoon met wien ik dien dag in Keulen had gewandeld en gegeten, en van wien men vermoedde dat hij mij verraden zou hebben. Echter dit is geheel buitengesloten, want hij is volgens geestverwanten te Keulen, die hem goed kennen, een beproefd partijgenoot. Het kan best wezen dat het verraad reeds plaats had te Parijs en dat mijn arrestatie het antwoord was op mijn antimilitaristisch succès op | |
[pagina 557]
| |
het vrijdenkerskongres, want zooals ik schreef in den brief, die opgenomen is in het verslag van het Vrijdenkerskongres te Parijs, ‘in de oogen van een goed Duitsch patriot bestaat er geen misdaad zoo groot als dat men antimilitarist is. Een land dat zulke handelingen bedrijft, verdient geen plaats meer in de rijen der beschaafde landen en zooals het Duitsche sociaaldemokratische dagblad Vorwärts schreef: “wanneer er een kulturel geweten der naties bestond, zou men het in den ban doen, maar de finantieele belangen zijn meer waard in onze wereld dan het kulturel geweten”. In Duitschland heeft men een lijst opgemaakt van personen, die men dadelijk arresteert zonder vorm van proces en die men in de gevangenis zet om hen daarna te verbannen. Zoo sloot men mij 18 dagen lang op zonder dat ik wist waarom en zonder eenig bericht aan mijn familie, die alleen uit de pers wist waar ik was. Op die lijst staan de anarchisten en als verdachte personen worden zij vervolgd. De godsdienstige vervolgingen zijn voorbij, zooals men zegt, maar wat helpt dit, als men ons vervolgt om onze politieke en sociale denkbeelden? Het komt mij voor dat wij nog niet ver gevorderd zijn, als zulke dingen mogelijk zijn en Duitschland wel verre van de voorhoede van den vooruitgang te zijn, in de voorhoede der reaktie. Ja, wij hebben in het oosten van Europa twee mogendheden die elkaar de hand reiken, te weten: Russia (Rusland) en Bo-russia (Pruisen) en tegen dit verbond van barbaarschheid en tirannie moeten wij in de westelijke landen front maken. Noch Rusland noch Duitschland kunnen de bondgenoot zijn van een republiek zooals Frankrijk en het zal heel wat beter zijn, wanneer Frankrijk, Engeland, België, Holland en Zwitserland tezamen opmarscheerden om de Duitsche en Russische barbaarschheid te beletten de wereld te veroveren. Mogen de meer vooruitstrevende volkeren zich vereenigen om een solied bolwerk te vormen tegen de invallen der barbaren, welke namen zij ook mogen dragen’. In elk geval heelemaal opgehelderd is de zaak niet, want ofschoon men mij wegens ‘Bannbruch’ vervolgd heeft, omdat ik 15 jaren geleden uit Duitschland was gezet, dat kan de reden niet geweest zijn, als er geen bizondere aanleiding toe had bestaan. Immers ik was sints dien tijd verschillende keeren in Duitschland geweest, zelfs te Berlijn waar ik omgang had met bekende anar- | |
[pagina 558]
| |
chisten, die toch altijd min of meer onder politie-toezicht staan. En nooit ben ik ook maar eenigzins lastig gevallen. Pas na 11 dagen ben ik voor geweest, maar laat ik dit vertellen aan de hand van een brief dien ik dadelijk daarna schreef: ‘Eindelijk na 11 dagen ben ik in kennis gesteld met mijn misdaad. Al dien tijd heb ik niets vernomen, men liet mij tijd om over mijn zonden na te denken, zonder dat ik die zonden zelf kende. Heel onverwacht wordt de celdeur geopend en word ik met zeven andere gevangenen in den gevangeniswagen gezet om voor den rechter van instruktie te worden gebracht. In het paleis van Justitie word ik weer in een leege cel gestopt, veel slechter dan die in de gevangenis, vier steenen muren, heel hoog een venster en een bank om op te zitten. De anderen werden in een andere cel gebracht. Anderhalf uur moest ik daar wachten. Eindelijk kom ik voor meneer den rechter van instruktie. Deze vertelde mij dat ik al eens was uitgewezen uit Pruisen en het Pruisisch grondgebied mij ontzegd was. Mijn misdaad was dus dat ik daartegen gezondigd had. Ik antwoordde dat dit reeds 15 jaar was geleden en dat een Berlijnsch advokaat mij had ingelicht dat zoo'n uitwijzing in 10 jaar verjaard was. Ik vertelde hem dat ik sints reeds tweemalen te Berlijn was geweest en daar omging met verschillende personen die bij de politie zeker bekend waren en men mij altijd ongestoord liet, zoodat ik wel alle reden had te gelooven dat het verbod niet meer bestond door verjaring. De rechter zei me dat het niet verjaard was en ik dus wegens overtreding van het verbod vervolgd zou worden. Toen werd ik weer naar de cel teruggebracht, vervolgens in den gevangeniswagen en zoo kwam ik weer in mijn cel terug. Ook zei de rechter mij, dat een Keulsch advokaat, de heer Schrammen, zich had aangemeld om mijn zaak waar te nemen. Ik ken hem niet. Hoe de zaak nu zal loopen, weet ik niet maar ik geloof toch niet dat ze heel gauw uit zal zijn. | |
[pagina 559]
| |
nen zich te rechtvaardigen, daar deze inbreuk op de persoonlijke vrijheid schandelijk is. Op 21 September schreef ik dien brief en daarin meldde ik tevens dat ik nog geen enkelen brief van huis had ontvangen. De konsul is blijkbaar zeer laksch geweest, de minister heeft er zich ook niet veel van aangetrokken. Ik had het nadeel inwoner te zijn van een klein land, want een Engelschman, een Amerikaan zouden zij het niet zoo gedaan hebben. Juist in die dagen had een arrestatie plaats te Mannheim van een Amerikaan, die zich oneerbiedig gedroeg als getuige voor de rechtbank. Zijn vrouw telegrafeerde den Amerikaanschen gezant, deze begaf zich direkt naar den rijkskanselier v. Bülow en vijf uur later was de gevangene weer op vrije voeten. Maar wat gaf men om zoo'n klein land als Holland en bovendien de man in kwestie was een anarchist, dus een out-law. Juist was de partijdag der Duitsche soc. demokratische partij te Jena bijeen en wij moeten eerlijk bekennen dat de Duitsche sociaaldemokraten zich toch heel wat beter gedroegen dan de Hollandsche dito's. Immers op voorstel van den voorzitter Singer werd onder algemeene toestemming goedgekeurd dat men mij op kosten der partijkas een verdediger zou toevoegen. Dat was de advokaat Schrammen, van wien reeds de rechter van instruktie mij had gesproken maar dien ik niet kende. Hetzij men dit deed onder pressie van uit Frankrijk, zooals men mij later verzekerde, hetzij tengevolge van een oud gevoel van kameraadschappelijkheid tegenover iemand, die toch jarenlang aan hun zijde had gestreden, hetzij de geest van mij gevaren was in dien partijdag te Jena, waar zij bij monde van Bebel feitelijk verzeild raakten in het vaarwater van mijn onzin, wie zal het zeggen? maar hoofdzaak is dat zij het deden. Ook bood de jonge Liebknecht zich vrijwillig aan mij aan, om als advokaat voor mij op te treden, een aanbod dat mij toch | |
[pagina 560]
| |
goed deed als afkomstig van den zoon van den man, die de laatste jaren op zoo'n gespannen voet met mij stond. Het was mij een verlichting toen ik wist een advokaat te hebben, dus iemand die buiten den kerker, waarin men totaal machteloos is, als mijn pleitbezorger optrad. Ik maakte kennis met hem op de aangenaamste wijze en hij trok zich de zaak inderdaad aan, alsof hij een goede, oude vriend van mij was. Woensdag daarop, dus den 16en dag na mijn arrestatie kwam mijn zaak voor het schepengerecht in behandeling. Weer werd ik op dezelfde wijze per celwagen naar het justitiegebouw vervoerd. Ik werd wegens banbreuk veroordeeld tot vijf dagen hechtenis, die in aanmerking genomen mijn vóór-arrest van 16 dagen verklaard werd te zijn afgeloopen, zoodat ik op last der rechterlijke macht ontslagen was. Maar daar is een wezen in Pruisen, dat zich niet heeft te storen aan wet en recht, dat almachtig schijnt te zijn, dat werken kan als de beruchte derde afdeeling in Rusland, dat is de politiepresident en dit heerschap beval eenvoudig, dat ik bewaard zou blijven in de politie-gevangenis, totdat de verhandelingen over mijn uitwijzing, die nu volgde, zouden zijn afgeloopen. Ziethier hoe de Rheinische Volkszeitung schreef over de terechtzitting, die de algemeene verontwaardiging heeft opgewekt: ‘Hiermede is dan dit nieuwste Pruisische politiestuk geeindigd. Evenals het begin was het slot van het treurspel: heden voormiddag precies om 9 uur kwam de bekende donkere gevangenwagen in de Glockengasse voor. Een blik in het inwendige toonde ons wat wij toch niet mogelijk hadden gedacht. In die kast zat in gezelschap van een geprostitueerde en anderen als een gemeene misdadiger de Hollandsche staatsburger Nieuwenhuis. Een politieman pakte hem bij den arm en geleidde hem, zoodat het er precies uitzag alsof hij aan de handen geboeid was. Toen werd de grijze geleerde achter de afgeschoten plaats in de rechtszaal geplaatst, die meestal dient tot verblijfplaats aan landloopers, publieke vrouwen en dergelijken. De toeschouwers waren tot in het diepst van hun ziel verontwaardigd over dit gezicht. Dit laatste tooneel had men - zoo niet uit humaniteit, dan toch met het oog op de openbare meening in binnen- en buitenland - kunnen vermijden’. | |
[pagina 561]
| |
Het blad bedoelde het goed, maar waarom die tegenstelling tusschen mij en ‘ein gemeiner Verbrecher’, ‘eine prostituïrte’? Zijn dat ook geen menschen? Hebben zij ook niet recht op een menschelijke, behoorlijke behandeling? Het heeft mij altijd gehinderd dat men deze slachtoffers der maatschappij als uitvaagsel behandelt om ze nog lager in de diepte te trappen. Alle beklaagden hebben recht op een goede behandeling en dus ons protest betreft de handelwijze tegenover allen. En wanneer het er op aankomt, ben ik in de oogen van een justitie- en politieman heel wat gevaarlijker dan een ‘gemeiner Verbrecher’. Ook de Frankfurter Zeitung sprak er schande van. Zelfs de Rheinisch-Westfälische Ztg., het blad der kolenbaronnen, liet zich uit Amsterdam schrijven: ‘De gevangenneming van den anarchist F. Domela Nieuwenhuis heeft in Holland opzien gebaard. Meer dan 14 dagen is Nieuwenhuis gevangen geweest zonder begrijpelijke redenen. Dat hij, die lange jaren geleden uit Pruisen was uitgewezen, zich waagde binnen het gebied der manoeuvres te Koblenz, was een onvoorzichtigheid. Maar gevaar was er niet. Nieuwenhuis is bekend als een geheel onschadelijk mensch, die wel de anarchistische idee predikt, maar vader der Hollandsche sociaaldemokratie, heeft hij zich in de negentiger jaren van Marx afgewend. Zijn invloed op de Hollandsche arbeiders is slechts zeer gering. Nieuwenhuis is een man van 60 jaar, behoort tot een aanzienlijke familie, was vroeger in den Haag een zeer gezien Luthersch predikant en bezit nog steeds ondanks al zijn eigenaardigheden en afdwalingen in Holland veel sympathie. Zijn partij, de Vrije Socialisten, hebben heden een groote protestmeeting te Amsterdam aangekondigd, waarop de Duitsche regeering wel eenige veeren zal moeten laten’. Op dezelfde wijze ging ik weer terug in den celwagen en in mijn cel teruggekomen maakte ik mij reisvaardig, want ik was immers vrij. Mijn boeken en papieren pakte ik in en met mijn hoed op stond ik te wachten om eruit te worden gelaten, maar jawel daar ging de deur open en een gevangenbewaarder deelde mij mede, dat telefonisch bericht was gekomen, dat ik op nieuw gevangen werd genomen en dus kon blijven. Waarom? Dat wist ik niet en niemand kon mij uitkomst geven. Als men zoo alleen is, gaat alles | |
[pagina 562]
| |
door het hoofd en nooit zag ik de zaak zoo donker in als toen. Ze hadden mij in hun macht, ze konden dus met mij doen wat zij wilden. Het was om razend te worden! Want men staat machteloos tegen die willekeur. Ik schreef direkt twee brieven, een aan den Hollandschen konsul en een aan mijn advokaat, die in de stellige overtuiging verkeerde dat ik weg was, want na de zitting had hij mij de hand gedrukt, zeggende: nu over eenige uren zit ge weer bij de uwen en is dit schandaal afgeloopen. Geen van beide brieven hebben hun bestemming bereikt, zooals ik later bemerkte, ofschoon de wet dadelijke bezorging aan den advokaat voorschrijft. Hoe ik dien dag doorbracht, dat weet ik zelf niet meer en pas na een krachtig schrijven aan den politiepresident vernam ik Vrijdagochtend tegen 12 uur, dus bijna twee dagen later, bij monde van den politiekommissaris Wiedemann, dat ik op nieuw gevangen was om mijn uitwijzing af te wachten, wat misschien nog wel eenige weken kon duren. Heerlijk vooruitzicht! Donderdagnamiddag kwam mijn advokaat, die des morgens vernomen had uit de bladen, dat ik nog gevangen was en zich zoo spoedig hij maar eenigzins kon naar de gevangenis had begeven. Deze was woedend, zoo iets willekeurig had hij in zijn geheele praktijk nog nooit ondervonden en na eenig overleg besloten wij, dat hij een telegram zou zenden aan den Pruisischen minister, waarom iemand, die door het gerecht ontslagen was, nu toch op last van den politiepresident gevangen kon worden gehouden en vragende om mijn onmiddelijk ontslag uit de gevangenis. Dit heeft geholpen, want een paar uur nadat de politiekommissaris bij mij was geweest om mij namens den politiepresident mede te deelen dat ik mijn uitwijzing moest afwachten, wat wel eenige weken kon duren, werd ik weer naar beneden geroepen en daar deelde dezelfde mij mede dat er een telegram van den minister was gekomen om mij op staanden voet te ontslaan. Ik was dus vrij en kon zelfs zonder bewaking rondwandelen, mits ik den D trein van 6.10 naar Holland nam om terug te keeren. Nadat ik mijn zaken geregeld had, ging ik dus gepakt en gezakt uit de gevangenisdeur om de stad in te gaan en alsof het toeval sprak, ontmoette ik mijn advokaat, die mij ziende van de elektrische tram afsprong en verheugd over mijn invrijheidstelling | |
[pagina 563]
| |
de paar uren tijd die wij nog hadden, met mij doorbracht. Hij bracht mij naar het station, waar zich de politiekommissaris bevond, die zich kwam vergewissen of ik inderdaad een biljet naar Holland had genomen. Alsof men in zoo'n gastvrij land een uur langer zou blijven dan hoogstnoodzakelijk was! Na zijn plicht verricht te hebben, groette hij beleefd en zoet-lachende zei hij nog: Glückliche Reise! Daar ik zonder politiegeleide ging, heeft mijn reis den staat ook niets gekost. Een hartelijk afscheid van mijn advokaat en daar verliet ik Duitschland. Nooit heb ik het bekende gedicht van Heinrich Heine, getiteld: ‘Deutschland’, beter begrepen, want zoo iemand het naar 't leven heeft geschetst, dan was hij het. De Kölnische Volkszeitung schreef over dit staaltje van willekeur en bureaukratie, van volkomen rechteloosheid van buitenlanders in Duitschland, het volgende: ‘Men zal zonder overdrijving kunnen aannemen, dat sints jaren geen voorval het langzaam uitdoovende vuur van antipruisische gevoelens in ons buurland zoo aangestookt heeft als het geval van Nieuwenhuis’. Heftiger schreef de Vorwärts in een artikel over Polizei-absolutismus aldus: ‘De Keulsche voorvallen zijn een provokatie van alle staten om Duitsche rijksburgers van hun kant ook vogelvrij te verklaren. Als weer eens wilde “patriotten” naar de wapens schreeuwen, omdat ergens een Duitscher in 't buitenland beleedigd zou zijn, moet men hun beantwoorden met het geval van Nieuwenhuis. Welke aanspraak kan een Duitscher maken op de bescherming van het buitenland, waar de politie in zijn eigen vaderland vreemdelingen elke beleediging, elke schade, elk onrecht kan toedienen? Duitschland heeft niet veel achting in de wereld meer te verliezen. Zijn verwarde en gebrekkige buitenlandsche politiek heeft het wantrouwen opgewekt in alle landen. Met zijn roekelooze mishandelingen van buitenlanders heeft het zichzelf van de gemeenschap der beschaafde volkeren buitengesloten. Het verlangen naar een recht voor vreemdelingen, dat reeds met drang werd uitgesproken in de laatste zitting van den Rijksdag, moet nu zonder dralen worden geregeld. Het is niet langer meer te verdragen, dat elk politie- | |
[pagina 564]
| |
beambte vrijelijk kan beschikken over het leven en de veiligheid van een vreemdeling’Ga naar voetnoot1). Inderdaad wat in Keulen gebeurd is, beteekent de hoogst mogelijke politiewillekeur, die de Russische overtreft, want Duitschland heet een rechtsstaat en Rusland niet, maar dat de Keulsche politie aan Duitschland een slechten dienst heeft gedaan met haar ‘Unteroffiziersschneidigkeit’, dat staat wel vast voor elk denkend mensch. Geen wonder dat de Leipziger Volkszeitung de volgende tirade heeft gehaald uit de pen van een Franz Mehring: ‘Wat aanleiding heeft gegeven tot deze schandalige handelwijze der Keulsche politie, wordt niet vermeld. Toch niet het feit, dat Nieuwenhuis over de politieke toestanden in Duitschland een andere meening heeft dan een Keulsch politieman! Te Koblenz, ruim 100 kilometer van Keulen, wordt de keizerparade gehouden en dit schijnt voldoende geweest te zijn om de politie in het heele gebied van den Midden-Rijn, van Bingen tot Wesel - laat ons zeggen zenuwachtig te maken. Eerst een verbod om een vergadering te houden te Düsseldorf, daarop een dito te Keulen. Daar schijnen meer paarden dan ruiters de steile hoogte te beveiligen, waar de vorsten staan’. Het schijnt wel waar dat die keizersmanoeuvres den heeren zwaar op de maag lag, want in bijna alle persberichten wordt daar melding van gemaakt. En toch wanneer is de keizer veiliger dan wanneer hij omringd is door de dappere Duitsche legerscharen en zich bevindt te midden van een bevolking, die hem zooals het heet op de handen draagt? Ofschoon ik als ‘lästiger Ausländer’ (lastige vreemdeling) werd uitgewezen, zegt de Frankfurter Ztg. spottend: ‘Hoe de vreedzaam reizende zich “lastig” gemaakt heeft, verraadt en weet vermoedelijk de Keulsche politie niet. Zij is in onzen beulen (Büttel met de achtervoeging “Buffel”?) staat niet verplicht haar beweeggronden op te geven’. En de Frankfurter Volksstimme schrijft erover: | |
[pagina 565]
| |
‘De Pruisische politie is er ver van verwijderd het afkeurenswaardige van haar door ons gebrandmerkte politiedaad te Keulen, gepleegd tegenover een geestelijk en sociaal zoo hoog staand anarchist, als de Hollander Domela Nieuwenhuis, in te zien. Zij wil in deze schandalige zaak nog meer lauweren plukken. Volgens de jongste berichten uit Keulen wordt Nieuwenhuis aldaar gevangen gehouden. De politie heeft tegen hem als “lastig buitenlander” een bevel tot uitzetting duidelijk bij de Berlijnsche centrale instelling gevraagd. In de Pruisische politiekoppen staat Nieuwenhuis ongeveer op dezelfde rij als een Italiaansch anarchistisch arbeider, die onder omstandigheden eens tegen den een of anderen steunpilaar van den staat den dolk kan trekken. En daar juist Wilhelm II zich te Koblentz ophoudt, wil men bizonderen ijver toonen. Dat Nieuwenhuis van het Vrijdenkerskongres te Parijs uit den kring van geachte parlementairen en geleerden komt, dat hij juist het plan heeft heelemaal niet te blijven in het Rijnland en naar Marburg wil reizen, zoo ver mogelijk van het lawaai der manoeuvres, daar bemoeien de politiemannen zich niet mede. Zij houden den Hollandschen schrijver vast als een inbreker of Hochstapler en stellen getroost en in de vreeze der Heeren te Berlijn zijne uitzetting voor. Totdat deze vandaar afkomt, kan de Hollander de Keulsche gevangenismuren bestudeeren. Overlegt Bülow dan niet om aan den ergerlijken Keulschen misgreep zijner politiebedienden aan den Rijn mede te doen? Overigens is het begrijpelijk, als het er bij hem niet op aankomt zich wat meer of minder te blameeren. Maar wij willen er ten minste voor zorgen, dat het arbeidende Duitschland niet vereenzelvigd wordt met dat Duitschland, dat den beul als opperste godheid over leven, vrijheid en dood vereert’. In ons land heeft mijn gevangenneming in alle kringen - men kan dit gerust zeggen - verontwaardiging gewekt en ik heb daarvan na mijn terugkomst de ondubbelzinnigste blijken ontvangen. Het eerste woord, dat ik op Hollandschen bodem in den trein vernam van een vreemd heer - die tegenover mij in den trein zat en na mij scherp aangekeken te hebben mij aansprak - was: ‘zoo is dan het schelmstuk afgespeeld’. En dat is de indruk, die algemeen mag worden genoemd. | |
[pagina 566]
| |
Dat ik meer heb gedaan, dan de gevangenismuren bestudeeren, blijkt uit het werk dat ik mee naar huis bracht. Behalve verschillende artikelen over het Vrijdenkerskongres, stelde ik daar een boekje samen dat ik allang in den zin had en dat daarna verschenen is onder den titel: Het parlementarisme, zijn wezen en toepassing. Ook was ik begonnen aan een vertaling van het laatste werk van Reclus: L'homme et la terre (De mensch en de aarde), waarvan ik ongeveer 250 bladzijden vertaalde. Men weet niet hoeveel men werken kan als men den ganschen dag alleen in een cel zit en werken is het eenige, wat in staat is de zenuwen te overheerschen. Ik heb steeds opgemerkt dat in het algemeen niets beter is voor zenuwachtigheid dan het ontplooien van een groote mate van aktiviteit op welk gebied ook. Onder deze omstandigheden kan ik in den regel altijd wel schrijven, maar niet lezen, want daarbij kan ik dan onmogelijk op den duur mijn aandacht bepalen. Teruggekomen heb ik bij den Pruisischen minister van Binnenlandsche Zaken een aanklacht ingediend 1o. ‘wegens onwettige en onrechtvaardige vrijheidsberooving’ en 2o. ‘wegens ambtsmisbruik’, terwijl ik 3o. een ‘schadeloosstelling voor mijn vrijheidsberooving gedurende vele dagen’ van de regeering eischte en eindigde met deze verklaring: ‘Zelfs als Zijn Excellentie het besluit neemt, zooals billijk is en zooals ik verwachten mag, dan blijft nog het onrecht bestaan, het zou slechts een zwakke poging uwerzijds zijn om datgene goed te maken wat een ambtenaar die zijn bevoegdheid te buiten gaat en zijn rechten misbruikt, verkeerd gedaan heeft. Ik zal dus zien of het rechtsgevoel van Zijn Excellentie sterker is dan de macht van een politiepresident, wiens willekeur een gevaar oplevert voor alle staatsburgers van alle landen en een schande voor Pruisen’. Toen ik dit deed, wist ik wel dat het niets geven zou, maar het was een goede gelegenheid om nog eens de aandacht te vestigen op deze schandalige behandeling en buitendien men moet iemand altijd de gelegenheid geven zich te bekeeren. Wil deze daar geen gebruik van maken, dat is zijn zaak. Zeker had ik papier en inkt kunnen besparen, maar toch meen ik er goed aan gedaan te hebben de zaak nog eens ter sprake te brengen. Het weekblad Der Atheïst, dat te Nürnberg verschijnt, noemde dan ook mijn schrij- | |
[pagina 567]
| |
ven ‘een kulturel dokument van hooge beteekenis’. Pruisen is geen rechtsstaat, maar een politiestaat - dat was mij genoeg bekend, maar hoe meer dit in voorbeelden op aanschouwelijke wijze kan worden duidelijk gemaakt hoe beter. Elk protest daartegen kan weer iets bijdragen om te zorgen dat er eindelijk rechtswaarborgen tegenover vreemdelingen zullen tot stand komen. Onze minister van Buitenlandsche Zaken gedroeg zich heel lauw en flauw en toen hij, die toevalligerwijze juist gezant was geweest te Berlijn, bij zijn afscheid een ridderorde kreeg en bij den keizer ontvangen werd, zei ik reeds: nu is alle kans op schadevergoeding voor mij heelemaal verkeken. Maar toch lokte mijn aanklacht een ambtelijke, dus officieele mededeeling uit in de Kölnische Zeitung. Deze was zoo jammerlijk en bevestigde zoo geheel dat de vreemdeling geheel is overgeleverd aan de willekeur der politie, dat men geen verdere getuigenissen van noode heeft bij zulk een zelfbekentenis. Merkwaardig vooral is de ambtelijke verklaring waarom men mij na de wettelijke veroordeeling en gerechtelijke vrijlating nogmaals in hechtenis heeft genomen. ‘De herhaalde vasthouding na het voleindigen van het strafproces kon niet vermeden worden, omdat de verklaring der Nederlandsche regeering, dat zij mij wilde opnemen, nog niet was afgekomen’. Wat 'n onzin! Alsof er sprake van kon zijn, dat Nederland gezegd kon hebben: neen, houd hem maar, wij willen hem hier niet hebben! Alsof een staatsburger van eenig land niet opgenomen moet worden, daar er geen verbanning van ingezetenen bestaat! Begreep de Keulsche politie dit niet? Geen wonder dat een Duitsch jurist, wien wij over het geval schreven, ten antwoord gaf: ‘gij ziet dat wij in Pruisen nog veel minder vrijheid bezitten dan gij, zelfs na uw Keulsch avontuur, gedacht hebt’. Wee dengenen, zoo schrijft hij, die kennis maakt met dit soort barbaarschheid, men komt niet licht uit den wolfskuil. Dagelijks hebben er dergelijke gevallen plaats, b.v. met Russen waar heelemaal geen haan naar kraait. Hier gold het nog een bekend persoon, met wien de pers zich bezig hield, maar hoe moet het dan wel gaan met totaal onbekenden, die bloot staan bovendien nog aan brutale behandeling der politie, die zeer goed weet dat niemand zich hun lot aantrekt. Afschuwelijke staaltjes zouden hiervan medegedeeld kunnen worden. Voeg hier nu bij dat men | |
[pagina 568]
| |
anarchist is en men weet heelemaal buiten de wet te staan en dat nog wel door menschen, die gehoorzaamheid aan de wet als eerste voorwaarde stellen voor alle staatsburgers! Natuurlijk dat er van mijn klacht niets is gekomen, maar in elk geval deze zaak heeft niet veel goed gedaan aan de Pruisische politie, die reeds in geen al te besten reuk stond. Onze propaganda wordt in woord en geschrift geregeld voortgezet en nog gaat er geen week voorbij of ik treed in eenig gedeelte van het land op. Ongetwijfeld winnen onze denkbeelden veld. Wij hebben nu 6 weekbladen, waarvan een, De Vrije Socialist, tweemalen per week uitkomt en allen kunnen zij bestaan en zich bedruipen. Verder een Antimilitaristisch blaadje De Wapens neder, terwijl het Nationaal Arbeidssekretariaat een weekblad heeft voor de onafhankelijke vakorganisatie, getiteld: De Arbeid. En het Volksdagblad, ofschoon niet beslist anarchistisch, helpt toch ook de vrijere denkbeelden bevorderen en staat sympathiek naast ons.Ga naar voetnoot1) Ofschoon de zaken goed gaan, zijn er altijd menschen die wat anders willen en zoo heeft men eerst getracht een tusschending te stichten tusschen Anarchisme en Sociaaldemokratie, nl. de Kommunistenbond. Echter deze nam niet op en nu probeert men het met een Federatie van libertaire kommunisten. Eigenaardig dat men het woord ‘anarchist’ vermijdt en reeds spreekt van nieuw en oud anarchisme, met dit eerste dan bedoelende de libertaire kommunisten. Ook deze Federatie schijnt geen levensvatbaarheid te hebben, althans men hoort niets meer van haar en verschillende groepen, die dien weg opwilden, zijn reeds genezen en hielden op van deze Federatie deel uit te maken. Er gingen reeds stemmen op, om den parlementairen weg te gaan bewandelen. Sints de splitsing van de Sociaal Demokratische Arbeiderspartij bestaat er ook een kleine Sociaal Demokratische Partij. Als deze twee nu wat meer naar elkaar opschuiven, dan zouden zij ten slotte samen kunnen gaan. Maar onze tijd houdt niet van tusschendingen en zoo leiden al die groepeeringen, die zich bevinden tusschen de S.D.A.P. en de pur sang anarchisten, zooals de SocialistenbondGa naar voetnoot2), de Soc. Dem. Partij en de Federatie van libertaire kommunisten | |
[pagina 569]
| |
een kwijnend bestaan, zonder dat er eenige kracht van uitgaat. Men wil een nauwere aaneensluiting der groepen op een vasten grondslag met een beginselverklaring, zonder te willen inzien dat zoo de eerste steen gelegd wordt voor een gecentraliseerden vorm en als men nu de sociaaldemokratie als centralistisch de voordeur heeft uitgejaagd, zal men toch niet gaan meewerken om haar onder een anderen naam de achterdeur weer binnen te laten. Veel sympathie vindt het denkbeeld hier te lande dan ook niet. Alleen het versnippert altijd ten genoege van andere partijen. Ook in Duitschland is men die weg opgegaan, maar het schijnt met even weinig succès, althans men kan niet zeggen dat na het ontstaan van die aaneensluiting op een gemeenschappelijk program de anarchistische beweging erop is vooruitgegaan, terwijl men toch ook weer splitsing heeft. Immers de Sozialistenbund onder leiding van Gustav Landauer gaat weer zijn eigen weg, geheel onafhankelijk van bovengenoemde. Men maakt mij en anderen graag uit voor individualisten, die afkeerig zijn van alle organisatie, maar terwijl ik graag erken de individualiteit zoo hoog te houden als maar eenigzins mogelijk is, ben ik niet tegen een organisatie, mits zij niet kunstmatig gevormd is maar zich door de omstandigheden opdwingt met dien gevolge dat zij in een oogenblik in elkaar zit om echter zoodra zij haar werking gehad heeft, weer te verdwijnen. Een vaste federatie met een beginselverklaring is ongetwijfeld een eerste stap op een verkeerden weg, het is in hoofdzaak het herstel van den ouden Socialistenbond, die nog vastzit in de hoofden van sommigen, wier ontwikkeling maar niet tot anarchisme kan komen. De aloude strijd tusschen Marx en Bakunine is nog niet afgeloopen, wij zien hem telkens herhalen en hij zal steeds scherper worden. Het gezags- en het vrijheidlievend socialisme zullen nog menigen strijd met elkander hebben te strijden, maar waar wij gelooven in en vertrouwen op de vrijheid, daar zijn wij vast overtuigd dat het anarchisme wel verre van uitgeroeid te worden steeds meer zijn invloed zal laten gevoelen, want eerst als het laatste sprankje vrijheid in den mensch is uitgedoofd - en dat zou zijn de ondergang van den mensch - eerst dan zou het mogelijk zijn een dwangmaatschappij niet alleen in te voeren maar duurzaam te doen zijn. |
|