Van christen tot anarchist
(1910)–Ferdinand Domela Nieuwenhuis– Auteursrecht onbekend
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk XX.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||
is daarom niet te verwonderen dat men dien weg opgaande voor de kwestie kwam te staan of een sociaaldemokraat al dan niet deel kon uitmaken van een gemengd ministerie, want wil men wachten totdat men een geheel sociaaldemokratisch ministerie kan samenstellen, dan heeft men natuurlijk nog allen tijd. Geen wonder dan ook dat de verovering der politieke macht door de sociaaldemokraten maar al te dikwijls verandert in de verovering der sociaaldemokraten door de politieke macht. De gewone moeilijkheden, waarvoor men als regeeringspersoon komt te staan, werden nog vermeerderd onder deze omstandigheden. Immers verschillende vorsten kwamen Parijs bezoeken; onder hen bevond zich ook Frankrijk's bondgenoot, de czaar aller Russen, en nu kreeg men het walgelijke schouwspiel te zien, dat een sociaaldemokraat stond te buigen en onderdanige dienaar te spelen tegen een persoon, die als autokraat op de onmenschelijkste en meest barbaarsche wijze tegenover de Russische partijgenooten optrad. Als er een aanslag op zijn leven had plaats gevonden, die dubbel en dwars verdiend was, dan had deze minister, die zoo'n daad in zijn hart moest toejuichen, zijn leedwezen moeten betuigen en den czaar gelukwenschen indien de aanslag mislukte, hij had dan den verrader moeten spelen van zijn eigen partijgenooten in een ander land. En waar blijft dan de internationaliteit van het socialistische beginsel? Maar juist dat veroordeelt het parlementarisme, daar het aanleiding geeft tot dergelijke laagheid en huichelarij. Elke politieke macht, hoe haar oorsprong en vorm ook zijn moge, neigt noodzakelijkerwijze tot het despotisme. Een oproeping tot een internationaal revolutionair Arbeiderskongres werd in het najaar van 1898 gericht tot alle arbeidersgroepen, tot de revolutionaire socialisten en de kommunistische anarchisten, geteekend door Fernand Pelloutier, Emile Pouget en mij. Over 't algemeen werd deze goed opgenomen, zoodat uit Amerika, Argentinië, Engeland, Italië, Duitschland, Zwitserland, Spanje, België, Nederland, Boheme en Rusland verschillende personen naar Parijs waren gekomen om op 19, 20, 21 en 22 September een onderlinge bespreking te houden, maar wij werden hierin verhinderd, daar het kongres met een beroep op de zoogenaamde ‘misdadigerswetten’ van 1894 werd verboden. Het merkwaardigste is dat juist Millerand als kamerlid ten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||
sterkste geprotesteerd heeft tegen het tot stand komen dier wetten en intusschen laat hij toe dat zij worden toegepast. Zoo zijn de politiekers overal. Men zegge niet: ja, maar Millerand deed het niet, die was minister van koophandel. Juist daarom zeggen wij dat hij het toelaat, want zoo'n maatregel gaat niet uit van een enkel departement, maar geschiedt krachtens een besluit van den ministerraad. En dus hij is er wel degelijk mede aansprakelijk voor. En wilde hij dit niet zijn, dan had hij moeten aftreden. Eigenaardig overigens dat die wetten nog niet zijn ingetrokken; in 1900 niet en nu in 1910 ook nog niet. Het schandboek der regeering Waldeck Rousseau-Millerand, de eerste officieele verbintenis van bourgeoisie en sociaaldemokratie was zeker nog niet vol genoeg, nog één bladzijde moest eraan worden toegevoegd, waarop met groote letters geschreven stond: Verbod van het Internationaal Revolutionair Arbeiderskongres in het jaar des heils 1900. Zietdaar de toepassing van de leuze der revolutie: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, die geschreven staat op alle gebouwen, tot zelfs op kerken en gevangenisdeuren toe! Vreemd toch die vrees voor een 100 à 200 anarchisten! Parijs heeft een bezetting van 20.000 man en wie weet hoeveel nog op de forten daarrondom. Parijs zit vol met politie, stille en geuniformde en nog toont men zich bevreesd! Wel een verschil met de parlementaire socialisten, die kort daarna hun kongres hielden, dat wel verre van verboden te worden, geopend werd door Jaurès, den vriend van Millerand. En toch geeft men ons in de pers van die zijde steeds uit voor handlangers der bourgeoisie! De Petite République, het blad van Jaurès, zweeg en bewaarde eerst een welsprekend stilzwijgen, maar daarna deed het alsof het een vergissing was en het verbod ook weer was opgeheven. Maar geen woord van protest. Ook op het Internationaal Socialistenkongres werd geen motie van afkeuring en protest aangenomen. Dan toonde het Internationaal Socialistisch Studentenkongres zich nog waardiger, door te protesteeren tegen deze daad van willekeur, die onder een republiek ongehoord mag heeten. In de Aurore kwam althans de Pressensé ertegen op, wijzende op het schandalig kontrast tusschen de verdraagzaamheid, be- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||
toond aan alle vergaderingen der zwarte Internationale op den bodem der republiek en de gestrengheid waarvan men zich bediende tegenover de revolutionaire kongressen. ‘Men verjaagt socialistische Italiaansche afgevaardigden; men sluit den mond aan Elysée Reclus, aan alle libertairen; men laat de agenten der klerikale samenzwering stil hun gang gaan’. Het gemeenste was nog, dat Jaurès het later voorstelde in zijn blad, alsof wij niet hadden durven vergaderen en alsof dat heele verbod eigenlijk alleen bestond in onze fantasie. Maar hoe kwam het dan, dat hij toeliet, dat op het Nationaal Fransche Socialistenkongres, waar hij tegenwoordig was, een protest tegen dat verbod werd aangenomen? Dus Jaurès teekent mede protest aan tegen een verbod, dat niet gegeven is! En dat alleen omdat hij met de zaak verlegen zat! Zijn vriend Millerand afvallen, dat ging niet en zijn houding goedkeuren evenmin. Het behoeft nauwelijks vermelding dat onze Fransche kameraden gezorgd hadden dat de vreemdelingen niet in den valstrik liepen, hun door de regeering en de politie gelegd door dit verbod op 't laatste oogenblik uit te vaardigen, want dan zouden velen uit Frankrijk zijn gezet. En evenmin dat wij toch vergaderden, ofschoon niet allen tijdig onderricht konden worden van de plaats van samenkomst in een der voorsteden van Parijs. Een protestvergadering tegen het verbod was in den loop der week uitgeschreven, maar op aanraden der Fransche kameraden bleven wij allen weg. Maar ook dit voornemen werd belet door de politie, die den toegang tot de zaal versperde, terwijl de heele straat volstond met agenten. Sébastien Faure en eenige anderen gingen toen in een café aan den overkant, waar het weldra volstroomde. Het was gedurende den geheelen avond een beetje onrustig in de omgeving van het Maison du Peuple, dat afgezet was door politie en zelfs hadden nog enkele arrestaties plaats. Men gevoelde zoo wat ons te wachten staat als de sociaaldemokraten eens de macht in handen zouden hebben. Behalve rapporten over de beweging in de verschillende landen waren op de dagorde geplaatst de volgende punten: Kommunisme en Anarchie; Kommunisme en Individualisme; Tolstoïsme en Anarchie; de Anarchie en de Kerk; propaganda in de vakvereenigingen; verschillende wijzen van propaganda; Agrarisch vraag- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||
stuk; Werkloosheid; Libertair Onderwijs; Aansprakelijkheid en solidariteit; Koöperatie en Neo-koöperatie; de Vrouwenvraag; Algemeene werkstaking; houding der anarchisten in tijd van oorlog. Voor zooverre over deze vragen rapporten waren gemaakt, zijn deze later eerst in de Temps Nouveaux verschenen en daarna in boekvorm uitgegeven tegen den lagen prijs van 50 centimes, zcodat de werken van het kongres toch verspreid werden en elkeen kan zien hoe de zaak ernstig was opgevat als een kongres van studie en onderlinge gedachtenwisseling. Onder den indruk waarvan weet ik niet meer, maar het schijnt dat hier te lande ook de schrik was geslagen om het hart der regeerders. Ten minste de liberale, zelfs ietwat radikalerige minister van Justitie, mr. Cort van der Linden verrastte ons met een Nederlandsch Anarchistenwetje, door een verscherping voor te stellen van een paar artikelen der strafwet. Tot hiertoe was volgens art. 131 alleen strafbaar opruiïng tot een bepaald feit, de minister wilde de strafbaarheid uitbreiden ‘tot ongehoorzaamheid aan een krachtens wettelijk voorschrift gegeven ambtelijk bevel, tot ongehoorzaamheid aan een wettelijk voorschrift, tot een gewelddadig optreden tegen de openbare orde’, want ‘tegenover de meest gevaarlijke opruiïng, die strekt tot omverwerping der bestaande maatschappelijke rechtsorde, is het gezag thans niet zelden machteloos’. En ook wilde hij een nieuw artikel 266 inlasschen, waardoor het met het vrije woord en de vrije pers uit zou zijn en Nederland een ander ... Mecklenburg-Rusland zou worden. Tot nu toe mocht men vrijuit lichamen als de Regeering, de Politie, de Justitie, het Leger, enz. kritiseeren en was men alleen strafbaar, als men bepaalde personen beleedigde. Dit zou dan uit zijn. Wel 'n bewijs dat de anarchistische beweging langzamerhand een macht werd, waartegen de regeerders meenden zich te moeten beschermen. Met den val van dit ministerie ging ook dit prachtstuk van liberalen wetgevenden arbeid den doos in, maar toch leerde het ons op voldingende wijze, dat het voor ons en voor de vrijheid tamelijk onverschillig mag heeten of we klerikaal dan wel liberaal of radikaal geregeerd worden. Intusschen zette ik ook in die jaren mijn gewone leven voort door zoowel de schriftelijke als de mondelinge propaganda voor | |||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||
onze beginselen te voeren en met goed succès, tot groote ergernis van de sociaaldemokraten, die steeds deden alsof ik niet meer bestond en alsof het anarchisme dood was. Telkens bij alle gelegenheden werd dit praatje verteld, maar het grappigste was dat men zich zoo druk maakte over een doode! Overigens het beste bewijs dat men zelf niet geloofde wat men anderen trachtte wijs te maken. Maar toen brak het jaar 1903 aan en wat men nog kort te voren onmogelijk had geacht, dat werd plotseling werkelijkheid. Het zaad, dat jarenlang in de voren was geworpen, bleek toch niet vergeefsch te zijn geweest, maar te zijn opgeschoten. Nooit heb ik in mijn leven een jaar doorgebracht als in die eerste maanden van het jaar 1903 en met den grijzen Simeon had ook ik toen kunnen zeggen: ‘nu laat gij, o Heer, uw dienstknecht, naar uw woord, in vrede heengaan, want mijne oogen hebben uw heil gezien, dat gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volkeren’. Het was in die dagen alsof de werkstakingen in de lucht zaten, want zij volgden elkander in allerlei vakken op. Nu had er een staking plaats in de maand Januari onder de Transportarbeiders te Amsterdam. Door 56 man aan de Singapore-lijn begonnen, werden er spoedig duizenden arbeiders in betrokken. Schuitenvoerders, karrijders, ja zelfs de spoorwegarbeiders werden erin gesleept. Aan de Rietlanden werden twee spoorwegarbeiders ontslagen, omdat zij weigerden goed te vervoeren voor Müller en Co. en daarop volgde het neerleggen van den arbeid door 500 man. Het was dus een der schoonste stakingen, die men zich kan voorstellen, een solidariteitsstaking. De spoorwegarbeiders weigerden de stakende transportarbeiders te hinderen in hun strijd door het transport der goederen uit hun handen over te nemen en te volbrengen. De staking was spontaan en ging geheel buiten de hoofdbesturen om. Zelfs moeten hoofdbestuurders zich scherp hebben uitgelaten over een dergelijke staking en dat de hoofdbesturen meededen, dat geschiedde alleen omdat zij meegesleept werden. De boel was hun blijkbaar over het hoofd heen gewassen. Op den gedenkwaardigen 31sten Januari was het een algemeene staking in het spoorwegbedrijf. Het anders zoo drukke station te Amsterdam was doodstil; geen trein, die passagiers aanbracht of vervoerde en kwam men aan het station, op alle deuren | |||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||
las men met groote letters: GESLOTEN. Voor het station overal groepjes menschen, die de zaak bespraken. Eigenaardige dingen gebeurden er. Te Amersfoort werd een trein geladen met 130 infanteristen, bestemd om op te treden tegen de stakers te Amsterdam, en toen alles klaar was, stapten machinist en stoker af, die weigerden den trein naar Amsterdam te brengen met dit gevolg, dat een opzichter-machinist zich daartoe moest leenen. Toen het bootje der Federatie van Transportarbeiders langs een der oorlogsschepen stoomde, werden de opvarenden getroffen door een buitengewoon bewijs van solidariteit. Geestdriftig werden zij van het oorlogsschip toegejuicht en terwijl de manschappen zwaaiden met hun mutsen, riepen zij uit volle borst: leve de Federatie! Het was alsof overal een heel andere geest woei. De regeering meende zeker handig te zijn door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij de vrije hand te laten, want deze durfde niet toegeven uit vrees dat de regeering de koncessievoorwaarden zou handhaven. En wat deed toen de direktie der Spoorwegmaatschappij? Zij bukte voor de stakende arbeiders. Hoe bang de bezittende klasse was, bleek uit het geduchte troepenvervoer. Het garnizoen was versterkt met 625 man, terwijl van verschillende zijden versterking werd verwacht, o.a. van Amersfoort, Deventer en Venlo. Maar aan de eischen werd toegegeven, ook aan die der Transportarbeiders, die zelfs de vrijheid kregen op de Beurs te vergaderen. Men was zoo minzaam, zoo vriendelijk. Het was ongehoord zooveel overwinningen als men behaalde. De Lood- en Zinkwerkers, sints weken in staking, kregen hun eischen toegestaan, de Spoorwegarbeiders en de Havenarbeiders wonnen. De Gemeente-arbeiders, die ook in aktie waren wegens het ontslag aan 39 gemeentekraandrijvers, kregen ook bericht van den burgemeester dat het ontslag was ingetrokken. Overwinningen dus over de geheele linie. Zoo iets was nog nooit vertoond. Het was alsof men stond aan den vooravond van groote dingen. Nooit heeft de arbeider zich zoo bewust gevoeld van zijn macht als in de dagen, die toen doorleefd werden. De pers stond verslagen. De Nieuwe Rotterdammer schreef dat ‘door de werklieden-organisatie een overwinning is bevochten, zooals zij er vóór dezen ten onzent nog geen heeft behaald en dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||
die overwinning haar in macht en kracht nog geducht zal doen toenemen’. De Nieuwe Courant getuigde dat ‘het gezag is verplaatst. Men mag nu slechts hopen op de wijsheid der organisaties’. De Standaard zei, dat ‘een krachtige, goed georganiseerde poging is aangewend om de macht te verplaatsen en die poging is volkomen gelukt. Het valt niet te verhelen, dat de coup d'état zonder voorbehoud geslaagd is en dat bij elk conflict dat weer komen mocht, aanstonds hetzelfde middel kan en zal worden aangewend, om telkens op nieuw tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid te dwingen’. De Telegraaf zag ‘de macht, door een geweldige krachtsinspanning der werklieden-organisaties verplaatst, uit de handen van den werkgever gerukt en gekomen in handen der werkliedenorganisaties’. In het Handelsblad noemde een inzender het ‘eenige slachtoffer de minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid’, daar door hem zoo niet juridisch, dan toch feitelijk de spoorwegwet van 1875 is afgeschaft. Zoo was toen de algemeene geest. En wij voegden reeds toen deze waarschuwing aan de blijdschap over de schoone behaalde resultaten toe: ‘laat de moed den arbeiders niet brengen tot overmoed’. Het vermakelijkste was alweer de houding van de sociaaldemokraten in hun dagblad Het Volk onder redaktie van Troelstra. Steeds waren wij en vooral ik uitgescholden en bespot over die algemeene werkstaking, waarvoor wij propaganda maakten, en die in navolging der Duitschers liefst bestempeld werd met den naam van ‘algemeenen onzin’. En wat lazen we nu in een geestdriftig artikel van Troelstra, getiteld: ‘De leeuw toont zijn klauw’? Luistert: ‘De algemeene werkstaking zal, zoo noodig, ook in ons land de konservatieven tot rede moeten brengen - en zij zal dit doen, daaraan valt ondanks de houding der meeste vakvereenigingen op dit oogenblik niet te twijfelen. En nog groote overwinningen, door middel der werkstaking behaald, bergt de toekomst in haar schoot. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||
macht staat klaar, waarmede het proletariaat zich zijn burgeren menschzijn zal veroveren’. Dit blad deed nu alsof het altijd voor de algemeene werkstaking was geweest en ging pronken met de anarchistische veeren. Wij hebben daar niets op tegen, elkeen staat aan dwaling onderhevig, maar waarom dan niet eerlijk bekend: wij hebben gedwaald en wij zien in dat gijlieden gelijk hebt gehad? Zich nu de eer toe te kennen, terwijl men het beginsel altijd heeft bespot en belasterd, dat overtreft in gemeenheid alles wat zich laat denken. Maar er was een overwinning en wel een zeer groote overwinning behaald en deze moest nu door de sociaaldemokratie ten nutte worden gemaakt, om er voor de partij zooveel mogelijk uit te halen. De algemeene indruk was in den beginne dat de sociaaldemokratie de eer der overwinning toekwam en - deze eigende zich haar dan ook toe. Terwijl de Ned. Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel en haar voorzitter J. Oudegeest nu hard jubelden over deze zegepraal en haar voorstelden als hun werk, kwam de voorzitter der Federatie van Spoorwegarbeiders, Petter, daartegen in het openbaar op door te zeggen dat ‘de Ned. Vereeniging niets met het ontstaan dier staking te maken had; ze is ontstaan onder leden der Federatie van Spoorweg-organisaties en door hen is het besluit der staking genomen’. Hoe weinig inzicht bestuurders, die zich aanmatigen den geest hunner vereeniging te kennen, dikwijls hebben, bleek ook hier, want juist ruim veertien dagen vóór deze staking sprak de voorzitter Oudegeest op een vergadering van die vereeniging de volgende woorden: ‘Langs den weg der vak-aktie alleen kan het spoorwegpersoneel niets bereiken. We zouden niets anders kunnen doen dan adresseeren of ... staken. Aan het laatste is echter, behoudens voor een enkel klein maatschappijtje, in den eersten tijd niet te denken’. Hij meende dan ook die vereeniging te moeten drijven op den politieken weg en hoopte dat er in de kamer meer menschen zouden komen, die optraden voor de spoorwegarbeiders. En ruim veertien dagen later brak er een staking uit niet bij een enkel klein maatschappijtje, maar bij de beide groote spoor- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||
wegmaatschappijen, zoo onverwachts en zoo spontaan dat zij zelfs dat hoofdbestuur overviel. Als een profeet binnen een korte spanne tijds werd gelogenstraft door de feiten, dan is dit het geval geweest met dezen voorzitter. Deze werkstaking leerde dat langs den weg der vak-aktie alleen het spoorwegpersoneel schitterende resultaten kon verkrijgen. Dat ik, die reeds jaren gewerkt had voor de algemeene werkstaking, die in ons land als de vader ervan beschouwd kan worden evenals de sociaaldemokraat Briand, de latere minister, in Frankrijk, die daarom dan ook den titel had van général Grève générale (generaal Algemeene Werkstaking), schoone dagen beleefde, dat behoeft zeker geen betoog. Van mijn hand verscheen dan ook een geestdriftig artikel onder den titel: Het is een lust om te leven! Ik deed toen uitkomen hoe wij reeds eenigen tijd propaganda maakten voor dat denkbeeld en toen Liebknecht zei dat de tijd der werkstakingen voorbij was, dat werkstaking een verouderd middel was, toen konden wij een lach niet onderdrukken en toonde dit aan dat hij oud werd en zijn tijd zeer slecht begreep. Maar wàar is het, dat werkstakingen door de sociaaldemokraten tegenwoordig met leede oogen worden aanschouwd. Wat zien we nu? Dat ze wel meemoeten, of ze willen of niet, ze worden meegesleept, willen zij niet het beetje invloed dat zij op de arbeiders hebben, heelemaal verliezen, de beweging is hun over 't hoofd heen gegroeid en zij juichen de algemeene werkstaking toe, daareven nog anarchistischen onzin door hen geheeten. ‘O, die grappenmakers, zij meenen te schuiven en - zij worden geschoven. Het is het anarchisme, dat den weg wijst, de sociaaldemokratie staat al in de achterhoede’. Zelfs moest Troelstra erkennen dat ‘de arbeidersbeweging in haar geheel grootendeels vijandig staat tegenover hem en zijn partij’. Op het partijkongres te Enschedé, in datzelfde jaar 1903 gehouden, verklaarde Troelstra: ‘Het partijbestuur overwoog ernstig in deze 2e vergadering voor te stellen het idee der Algemeene Werkstaking aan kant te zetten. Eenstemmig’ (dus ook Troelstra stemde voor) ‘heeft het Partijbestuur besloten dat niet te doen. De boel zou zijn gesprongen omdat dan het niet inlichten te berde had moeten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||
worden gebracht en men zou hebben gezegd: zie hier wat de soc. democraten doen. En hoe ik hem in den weg heb gezeten, blijkt zeker het best uit de uitlating van hem op datzelfde kongres: ‘het geloof aan D.N. is grooter hinderpaal voor de arbeiders en den klassenstrijd dan het geloof in God’. Naar aanleiding daarvan schreef het regeeringsorgaan De Standaard terecht: ‘Het geloof der Christelijke werklieden in den levenden God, en de invloed, dien D.N. nog steeds bleef oefenen op de meeste niet-geloovige arbeiders - daarop stuitte meestal de vindingrijkheid van den grooten tacticus en den slimmen diplomaat af. Hij heeft dit op het Enschedeesche kongres zelf op eigenaardige wijze te kennen gegeven door zijn uitroep, die veel op een wanhoopskreet geleek, dat het nog schadelijker voor den arbeider is, te gelooven in D.N. dan in God’. Maar wij zouden nog erger dingen beleven. Protestvergaderingen werden gehouden tegen de stakingsjustitie in Frascati, Handwerkers Vriendenkring en Bellevue, te Amsterdam, waar onder de sprekers ook ik behoorde. Dat was zeker 'n doorn in het oog van Polak, den voorzitter van den Alg. Nederl. Diamantbewerkersbond. Zoo'n grootsche beweging, zulke schitterende overwinningen en dat zonder dat de naam van Polak werd genoemd en waardoor de ‘bloem der vakvereenigingen’ plotseling werd overschaduwd door zulke kerels als bootwerkers en spoorwegarbeiders, neen het was om te barsten van spijt. En dit moest verhaald worden op mij, want elkeen in de arbeidersbeweging wist, dat de algemeene werkstaking door mij aan de orde was gesteld. Getuigen het de vele brieven van gelukwensch, in die dagen door mij | |||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||
ontvangen, waarin het telkens terugkeerende refrein was: de ‘ouwe’ heeft eer van zijn werk. In de beweging word ik meestentijds met dien naam aangeduid, evenals de kapitein op een schip. Zelfs herinner ik mij, dat ik ook wel eens ‘vader’ werd genoemd, o.a. door een zeventigjarige, die nooit naliet mij zoo te betitelen. Om nu die vergaderingen, die allen zeer druk bezocht waren, in de war te sturen, had het bestuur van den A.N.D.B. een schrijven gericht, om te motiveeren waarom deze vereeniging, ofschoon volkomen instemmende met het doel der vergadering, zich onthield om eraan mede te doen. ‘De reden dier onthouding is gelegen in het feit, dat de heer F. Domela Nieuwenhuis er het woord zal voeren. Dezen heer hebben wij leeren kennen als een vijand van alle deugdelijke vakorganisatie, als iemand die op allerlei wijzen tracht twist en tweedracht in de vakvereenigingen te brengen, als iemand die zijn kracht zoekt in het belasteren en verdachtmaken van personen, die in de vakbeweging functiën, vooral bezoldigde functiën vervullen. Zoo iemand kunnen wij niet beschouwen als een woordvoerder der vakbeweging’. Op de vergadering in Handwerkers Vriendenkring, waar Pothuis en dr. Gorter spraken, achtte men het geraden om dit schrijven niet eens voor te lezen. In Bellevue werd het met gesis en gefluit ontvangen, terwijl van Erkel als spreker het schrijven scherp laakte en mij juist noemde als een man die voor de arbeiders zeer veel heeft gedaan en nog doet. Eindelijk in Frascati, waar ik zelf spreker was, stond ik erop dat geheele schandstuk voor te lezen. Sterke teekenen van afkeuring, maar toen ik opstond om te spreken, weerklonk een geestdriftig, donderend applaus aan alle kanten der zaal. Even slechts stipte ik dit schrijven aan door te verklaren dat ik het mij een eer achtte door iemand als Polak, die zich van zijn eerste optreden in de arbeidersbeweging af als onbetrouwbaar had doen kennen, zoo beoordeeld te worden, om daarna over te gaan tot de behandeling van het onderwerp van den dag. Als een eigenaardigheid dient hier vermeld dat na mij een matroos der marine in vol uniform optrad, om namens vele matrozen een eeresaluut te brengen aan de arbeiders, die zoo kordaat waren opgetreden en hun tanden hebben laten zien, en te protes- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||
teeren tegen de pogingen, om de militairen hand- en spandiensten te laten doen voor het kapitalisme. Hij wist wel dat hij voor zijn optreden de kast zou ‘indraaien’, maar dat had hij ervoor over. Nu, deze straf volgde, maar dadelijk daarop werd hij ontslagen ‘uit hoofde van eigenaardige ongeschiktheid voor den militairen dienst’, echter met een certifikaat van goed gedrag. Er ontbrak nog maar aan dat hij pensioen kreeg! De heeren waren bepaald de kluts kwijt, want nooit is iemand zoo gemakkelijk uit den dienst vrijgelaten. Maar er dreigde nu een andere staking, nl. van de gemeentearbeiders te Amsterdam, die een ultimatum hadden gesteld om als dan niet aan hun verzoek om loonsverbetering, die nu reeds drie jaar aanhangig was, werd voldaan, het werk erbij neer te leggen. Een staking van gemeentearbeiders is in een groote stad een van de ergste dingen, die zich laat denken. Geen licht, geen water, geen opruiming van vuil - als men daarover een enkel oogenblik nadenkt, dan kan men zich bij benadering voorstellen wat dit zeggen wil. Er heerschte een geduchte spanning, vooral onder de gaswerkers en er behoorde meer toe om hen te kalmeeren dan om hen aan te vuren. Ik geloof dat ze toen tot alles in staat waren geweest. Woensdag 4 Februari was er raadszitting en daar had Polak, die gemeenteraadslid was, eerst met anderen voorgesteld de volgende resolutie: ‘de Gemeenteraad Deze resolutie was onjuist, want ja nu had het den schijn alsof het ultimatum geen tijd liet den omvang en de gevolgen der eischen te beoordeelen, maar men vergat erbij te zeggen dat de gemeentewerklieden reeds drie jaar lang geduld hadden gehad en toch aan alle dingen, ook aan het geduld, een eind komt. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||
Maar zij werd ingetrokken door de voorstellers om plaats te maken voor een andere, die werd aangenomen en die luidde: ‘De Raad Donderdagavond was er een huishoudelijke vergadering uitgeschreven voor de gaswerkers in Neerlands Werkman - onder deze kategorie van arbeiders was de geest het meest revolutionair - om een beslissing te nemen en men kon zeggen dat men vrij algemeen voor handhaving van het ultimatum was op 9 Februari. Des middags kreeg ik bezoek van twee bestuursleden, die mij kwamen verzoeken om 's avonds ter vergadering te komen, want in heel Amsterdam was niemand, die vertrouwen genoeg bezat om den storm te bezweren en een uitstel van het ultimatum erdoor te krijgen. Het was kort dag en er bleef zeer weinig gelegenheid om de zaak eens te overleggen met geestverwanten. Want ik vreesde toen reeds, dat het misschien een valstrik kon zijn, om de werklieden te kalmeeren. Wat moest ik doen? Ik beloofde te komen en intusschen de zaak nog eens goed te overwegen. Ik gevoelde toen al de verantwoordelijkheid die op mij rustte, want een enkel woord van mij was voldoende geweest om den volgenden dag reeds een staking onder die mannen te doen uitbreken. Maar ik gevoelde ook de gemeene houding, aangenomen door een Polak, voorzitter van den A.N.D.B., door een Douwes, voorzitter van Patrimonium Diamantwerkers, door een Nolting, deel uitmakende van het Werkliedenverbond en door de Roomsch-Katholieke gaswerkers, die in een vergadering, gehouden in het Gildenhuis, besloten hadden hun steun te onthouden aan de beweging, of-schoon de noodzakelijkheid eener herziening van de loonregeling erkennende. Toen ik ter vergadering kwam, die stampvol was, werd ik met een oorverdoovend gejuich begroet en te mijner eere zong men den Socialistenmarsch uit volle, onbeklemde borst. Na opening door den voorzitter, werd verslag gegeven van den toestand en medegedeeld dat de burgemeester had verklaard onmogelijk op het ultimatum te kunnen ingaan, al zou heel Amsterdam ook de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||
lucht in moeten. De voorzitter stelde mij toen voor als den man, wien men in deze moeilijke zaak om raad had gevraagd, daar ik het was, die aanspraak kon maken op de achting van alle arbeiders en deze dan ook bezat. Toen ik opstond om te spreken, was er weer een oorverdoovend gejuich, maar ik begon met te zeggen dat men niet verstandig deed om nu reeds te juichen zonder te weten wat ik zou raden, want het kon wel eens wezen dat men na mijn spreken niet zoo zou juichen. Ik zou mijn raad geven naar plicht en geweten, overeenkomstig den ernst van het oogenblik, dien allen moesten beseffen. En nu zette ik uiteen dat door de raadszitting van den vorigen dag de positie veranderd was en de arbeiders verzwakt waren, want men stond nu niet alleen meer tegenover de bourgeoisie, maar ook tegenover een deel der arbeiders, die u midden in den strijd in den rug hebben aangevallen. Verdeeldheid is er gebracht door het verraad dier heeren - nl. Polak, Douwes en Nolting -, die de zaak der arbeiders hebben verraden. En daarom achtte ik het verschuiven van het ultimatum, maar tegen een vasten termijn, waarvan men dan onder geenerlei omstandigheid zou afwijken, geraden. ‘Stapelt kolen vuurs op de hoofden dergenen die u steeds paaiden met beloften. Gij hebt het nu drie jaar volgehouden, toont nu ook een klein uitstel te kunnen geven. De harten warm, maar de hoofden koel, dat is het beste. En wordt ook dit niet gedaan, welnu alle verantwoordelijkheid kome neer op de hoofden der gemeenteraadsleden, gij hebt rechtvaardig en redelijk gehandeld en kunt dus de toekomst gerust afwachten’. Eenerzijds klonk nu: Ja, ja, maar anderzijds riep men ook: Neen, neen! En ten slotte nam men een motie aan, waarin het ultimatum veertien dagen verlengd werd, maar waarin gezegd werd dat men zorg zou dragen de aktie levendig te houden en zich bereid verklaarde op het eerste sein den arbeid neer te leggen. Later heb ik dikwijls spijt gehad over dit advies, omdat ik de meening heb gekregen dat ik er eigenlijk toch was ingeloopen, te meer toen het bleek dat het uitstel geleid heeft tot intrekking van het ultimatum door het Centraal Bestuur, wat ik in aanmerking genomen den geest in de verste verte niet had kunnen vermoeden. De stad Amsterdam mag er blij om zijn, want nog ben ik overtuigd, wetende hoe in die dagen de geest was, dat één woord | |||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||
van mij voldoende was geweest om de geheele stad in het duister te zetten en wie weet wat er dan was gebeurd in de andere takken van bedrijf. De geest was toen goed en wie zal zeggen welke grootsche gevolgen dit zou hebben gehad? Want nu was er eigenlijk de domper op gezet en later kon men niet meer van de mannen gedaan krijgen, wat toen zeer zeker gevolgd zou zijn. Na deze vergadering had er een nachtelijke vergadering plaats in de Geelvinck van trampersoneel, waar prof. Treub sprak en waar ook Polak, die intusschen gehoord had wat ik dien avond over hem had gezegd, zich verantwoorden mocht over zijn houding in den Gemeenteraad. Het is mij voorgekomen dat een der bestuursleden van deze vereeniging, een dergenen die mij zoo dringend ter vergadering noodigden, hier op deze vergadering een gemeene rol speelde, waardoor ik te meer versterkt word in de onderstelling, dat ik mij toch eigenlijk heb laten beetnemen, al was er voor mijn standpunt zeer veel aan te voeren. Een ieder kon begrijpen dat de ontzaggelijke nederlaag, op 31 Januari geleden, niet ongewroken kon blijven. De reaktie zou weldra toonen wat zij vermocht. Toen was de leider der antirevolutionaire partij, dr. A. Kuyper, premier minister en dus wij hadden het voorrecht een knap en een voortvarend man aan 't roer te hebben, die krachtens zijn verleden voor geen klein geruchtje vervaard was. Als men toch geregeerd wordt, is het altijd plezieriger dat een knap man het doet dan de eerste de beste middelmatigheid, die uit gebrek aan zwaarte omhoog viel. Het was diezelfde man, van wien eenmaal het Handelsblad getuigde (1886): ‘met oneindig grooter gevaren bedreigt deze ex-dominee (dr. A. Kuyper) onze maatschappij, onze vrijheden en instellingen, dan de andere ex-dominee Domela Nieuwenhuis’. En toch in deze dagen werd diezelfde gevaarlijke man tot zelfs door het Handelsblad beschouwd als de redder in den nood. Die dr. Kuyper, ofschoon chef der antirevolutionaire partij, had zich doen kennen in den kerkelijken strijd onzer dagen als iemand die geheel niet afkeerig was van de revolutie. Kenschetsend hiervoor is een der hoofdstukken uit een brochure van hem, waarin hij de vraag behandelt: ‘is revolutie altoos zonde’? en haar beantwoordt met een krachtdadig Neen. Hoort wat hij zei: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||
‘Is revolutie altoos zonde? Op de vraag: ‘drijft gij dan toch geen revolutie’? antwoordt hij: ‘veilig durven we op die vraag antwoorden: Ja, waarlijk, dat is ook zoo, en dat we deze Revolutie drijven, is ons een roem, is onze eere’! Deze minister was minister in de netelige omstandigheden, waarin men verkeerde en nu rees de vraag: hoe zal zijn houding zijn tegenover de spoorwegarbeiders, die met hem, gedreven tot revolutie wegens lotsverbetering, zullen zeggen: zeker, die revolutie is onze roem, onze eer? Voor de zooveelste maal zagen we weer bewezen, dat gezagslieden, van welke kleur of richting ook, eenmaal aan het bewind gekomen, allen precies hetzelfde handelen, ja laat ons er bijvoegen: precies hetzelfde handelen moeten. Dat is de vloek die op het gezag rust. Ik schreef in die dagen een brochure, getiteld: De revolutionaire dr. A. Kuyper contra den reaktionairen minister Kuyper, die bij duizenden aan den man werd gebracht. Dr. Kuyper werd hier door zichzelven weerlegd en bestreden. Ik, die de geheele geschiedenis der Nederl. Hervormde kerk te Amsterdam ken, ik, die al zijn brochures over deze kwestie gelezen had, kon hem dagen voor het gericht van zijn eigen rechtbank en dan gold ook hier weer: gewogen, gewogen, maar te licht bevonden. Men schreeuwde om wetten, ten einde zoo'n toestand voor het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||
vervolg te voorkomen en opgezweept door de pers duurde het niet lang of er kwam een wetsvoorstel in, dat een kneveling der spoorwegarbeiders inhield. Misschien werd de indiening verhaast door een onvoorzichtigheid, begaan door het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging. Immers voordat het zoover was gekomen, verscheen er een missive van dat Hoofdbestuur, waarin gedreigd werd dat als de regeering zulke wetten durfde indienen, de spoorwegvereeniging dit zou beantwoorden met een staking, zoodat de kamerleden niet eens ter beraadslaging zouden kunnen opgaan naar 's Gravenhage. Terecht is dit een ‘idiote’ proklamatie genoemd, want zulke dingen zegt men niet, die doet men. En als er een zekere mate van bekwaamheid vereischt wordt om leider te zijn van een vakvereeniging, dan mocht men mannen, die op zoo'n gewichtig oogenblik zoo weinig voorzichtigheid gebruiken en door overmoed zich laten verleiden tot zulke waaghalzerij, waarin ‘al te veel het gemis aan kracht en bovenal de sterkte van den vijand wordt over het hoofd gezien’, wel wegens onbekwaamheid afdanken en naar huis zenden. Troelstra hield zich flink in het Volk en artikelen als: ‘Het geweer bij den voet’ waren wel in staat de gemoederen op te wekken en warm te houden. Het is dan ook door den voorzitter van het Hoofdbestuur Oudegeest op het kongres te Enschedé erkend, dat zijn onzinnige proklamatie was geschreven onder den invloed van Troelstra's opgewonden artikelen. Op uitnoodiging der Spoorwegvereenigingen en van de Federatie van Transportarbeiders werden de vertegenwoordigers van de arbeidersbonden en partijen uitgenoodigd tot een geheime vergadering in het gebouw van den Diamantwerkersbond, te houden op 20 Februari, ten einde met elkaar te beraadslagen wat er gedaan moest worden ter wering van de wet, die de vakaktie zou belemmeren. Zelf heb ik die vergadering niet bijgewoond, omdat ik weigerde te voldoen aan de opdracht der Vrije Socialistenvereeniging, die ook uitgenoodigd was, want een samenwerking met menschen als de sociaaldemokraten, die door hun verleden getoond hadden onbetrouwbaar te zijn, scheen mij niet gewenscht toe. Volgens het verslag van onze afgevaardigden heerschte er op die vergadering | |||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||
een duffe, moedelooze geest en Troelstra was de man, die feitelijk de vergadering redde door den aanwezigen moed in te spreken. Het was dan ook op zijn voorstel dat een motie werd aangenomen waarin verklaard werd dat de Vereenigingen van het Spoorwegpersoneel ter wering van een wet, die de vrijheid van staken aanrandt, den arbeid zouden neerleggen en dat de Federatie van Transportarbeiders en andere vereenigingen in dat geval ook tot een werkstaking zouden overgaan. Dus Troelstra stelde op die vergadering de Algemeene Werkstaking voor in geval van aanranding van het recht van vereenigen voor de arbeiders. En wat zeker al heel merkwaardig mag heeten, sociaaldemokraten en anarchisten werkten eendrachtig tezamen, zoodat Troelstra zelfs tot den afgevaardigde van den Kommunistenbond zei: ‘de Kommunistenbond is opgericht met het doel sociaaldemokraten en anarchisten bij elkaar te brengen. Welnu dat is hedenavond gebeurd en dus heeft de Kommunistenbond ook elk recht van voortbestaan verloren’. De eendracht was geboren uit de noodzakelijkheid en men zou zoo zeggen dat zij goed gemeend was ook. Ik echter heb er nooit veel vertrouwen in gehad, omdat ik de renegaten uit onzen voormaligen Bond te goed kende. Een Komitee van Verweer werd gevormd, waarin zitting namen twee leden voor de georganiseerde spoorwegarbeiders, twee leden voor de Transportarbeiders, één lid voor het Nationaal Arbeidssekretariaat, één lid voor de Vrije Socialisten en Anarchisten en één lid voor de Sociaaldemokraten. Oudegeest, die in zijn ziel een tegenstander was van de werkstaking, werd voorzitter en Vliegen sekretaris. Dit beloofde m.i. niet veel goeds, want alweer hoe kan een man als Vliegen, die door zijn verleden geen vertrouwen bezat bij zeer velen, de ziel zijn eener zoo grootsche beweging? Ik was er ook op tegen dat in dat komitee zitting namen afgevaardigden van de politieke vereenigingen, nl. Sociaaldemokraten en Anarchisten. Dit zou echter in den loop van zaken geen verandering hebben gebracht, want dan zouden hoogstwaarschijnlijk in hun plaats zijn gekomen de afgevaardigde der Diamantwerkers en die van de Timmerlieden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||
of Sigarenmakers, zoodat de zaak dan geheel in handen der parlementairen was geweest. Alles leek dus koek en ei te zijn. Maar nu komt het moeilijkste punt in deze zaak, dat op zielkundige wijze uitstekend ontleed is in een kleine brochure van Reens, getiteld: ‘Een Volksverrader’, een man die zelf verklaarde dat hij wel verre van vooringenomen te zijn tegen Troelstra, bereid was zich onvoorwaardelijk te stellen onder de leiding van hem na zijn uitstekende houding in die eerste vergadering van 20 Februari. En hij heeft volkomen gelijk, als hij zegt dat niemand in staat is deze zaak te begrijpen, die niet weet hoe Troelstra stond tegenover Domela Nieuwenhuis. Op 4 Maart zou in het Paleis voor Volksvlijt een protestmeeting worden gehouden, waarin ik door de Vrije Socialisten-Vereeniging verzocht werd namens haar het woord te voeren. Maar ik weigerde beslist, omdat ik niet wenschte te spreken naast de geannonceerde sprekers Troelstra en Vliegen. Ziethier wat Reens over deze zaak schrijft: ‘De geheele vergadering smeekte D.N., wel meer dan een uur, voor deze keer toch maar met Troelstra en Vliegen op te treden. Doet het toch, voegde ik (Reens) hem toe, want uw optreden, naast de sociaaldemokraten, zal een siddering door het land jagen. Al ons smeken baatte niets en al mijn praten langs den weg huiswaarts, hielp niets om hem te bewegen aan ons verzoek te voldoen. Op 4 Maart kreeg ik een telegram van Vliegen als sekretaris van het Komitee van Verweer, waarin ik verzocht werd om 's avonds met Troelstra in het Paleis op te treden. Ik antwoordde: Neen. Volgde een telegram of ik met hem (Vliegen) wilde optreden. Ik antwoordde kortweg: met u evenmin. Toch heb ik dien avond gesproken, maar met dr. Gorter. Hoe kwam dat? Het lid onzerzijds in het Komitee van Verweer, was op het N.A.S. en wist te bewerken dat niet Troelstra of Vliegen zouden optreden voor de sociaaldemokraten, maar wel Gorter, omdat ik naast dezen wel zou willen spreken. En zoo gebeurde het. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||
Toevallig kwam ik wat laat in de zaal, die opgepropt vol was. Juist was Gorter, die niet wist dat ik komen zou, bezig een eeresaluut toe te brengen aan Domela Nieuwenhuis, den man die eigenlijk in zijn plaats hier moest staan, omdat hij de arbeidersbeweging in gang had gebracht. En toen - hier geef ik weer het woord aan Reens - ‘toen op hetzelfde oogenblik de in het oog loopende figuur van D.N., die op het podium kwam, zichtbaar werd, barstte de vergadering in gejuich uit en werd den veteraan een ovatie gebracht zóó imposant, zóó overweldigend, als hem wel nooit te voren zal zijn overkomen’. Gorter stak mij de hand toe, die ik drukte en dit beschouwde men als de bevestiging van den vrede, gesloten tusschen sociaaldemokraten en anarchisten. Dit is Gorter vreeselijk kwalijk genomen, maar ongetwijfeld heeft dit den wrok tegen mij bij het genoemde tweetal niet verminderd. Een tweede geheime bijeenkomst der bij het Komitee van Verweer aangesloten vereenigingen had plaats op 15 Maart en daarbij was ik tegenwoordig. Reens schrijft hierover: ‘Het was D.N., die nu zonder moeite de bezielende leiding verkreeg ... Een bekwamer pen dan de mijne, kan alleen in staat zijn juist weer te geven het reusachtig verschil van indruk dat de aanwezigheid van deze twee mannen: Domela Nieuwenhuis en Troelstra op de aanwezigen maakte. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||
in dezen critieken tijd had de massa behoefte zich te kunnen verzamelen om een man, wiens verleden haar borg stond, dat hij haar trouw zou blijven. Troelstra was plotseling, onder welken invloed laten wij hier onbeslist ofschoon elkeen dit wel zal gevoelen, veranderd en in een artikel in het Volk van Maandag 16 Maart, dus den dag na de tweede vergadering, getiteld: Wat nu? noemde hij de Algemeene Werkstaking ‘een anarchistisch avontuur’. Dus de man, die haar zelf voorstelde, die de arbeiders opzweepte om er hun huid aan te wagen, zegt dit niet op de vergadering waar zulks had moeten geschieden als dit werkelijk zijn overtuiging was geweest, maar schrijft dit een dag later in zijn blad. Het artikel heette gedikteerd door Troelstra, die met ijlende koorts te bed lag. Zijn eigen partijgenooten begrepen er niets van, de een noemde het onbegrijpelijk, de ander onverklaarbaar, de derde in strijd met zijn eigen woorden en de latere kommissie van onderzoek noemde het ‘een ontaktische daad’. Het scherpste trad dr. Pannekoek uit Leiden tegen hem op, door hem te verwijten, dat zijn ‘advies slechts strekken kon om wankeling te brengen in de vastbeslotenheid der arbeiders, de leiding van het comité te volgen, daarom is het een verbreken van de pas verkregen eenheid, een vergrijp tegen de andere vereenigingen, een benadeeling van de arbeidersbeweging en een oneer voor de partij’. Ja, hij ging zoover om van ‘verraad’ te spreken en heeft dus hetzelfde standpunt ingenomen als de anarchisten. Zeer juist getuigt Reens dat ‘de heer Troelstra, indien hij zich aan een analoog geval in oorlogstijd zou hebben schuldig gemaakt, den kogel zou hebben gekregen’. En dan laat hij de zielkundige verklaring volgen: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||
‘Het “Wat nu”? artikel, geschreven - volgens Troelstrazelf - door een aan koorts lijdend, zwak man, die met een bijzonder sterke mate van eerzucht bezield is, is het uitvloeisel geweest van een gemoed, dat teleurgesteld, zijn aartsvijand de gelegenheid ontnemen wilde, om een glorierijke overwinning te behalen ... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||
hok der vergetelheid gekropen, toonde bereid te zijn, de volle verantwoordelijkheid te willen dragen van wat hem (Troelstra) afschrikte’. Deze verklaring of ontleding is zoo juist, dat zij niet verbeterd kan worden. Uit persoonlijken haat tegen D.N. heeft deze miskende man liever een nederlaag voorbereid dan den arbeiders een overwinning te gunnen, die niet aan hem maar aan D.N. zou zijn toegekend. Hier heeft men dus ook alweer het onderscheid tusschen hetgeen men ziet en hetgeen men niet ziet en wie dezen ondergrond van deze geschiedenis, zoo leerzaam voor velen die leeren willen, niet kent, die oordeelt gebrekkig en onvolledig. Bereidden de arbeiders zich tot een krachtdadig verzet, was er een ongekende geestdrift, een gevoel van kracht alsof men de heele wereld zou veroveren, ook de tegenpartij gordde zich aan tot den strijd. Twee lichtingen militairen werden opgeroepen. De dwangwetten, die ingediend waren, werden met ongekenden spoed door de anders zoo trage kamer in behandeling genomen. Dr. Kuyper, de man der ‘kleine luyden’, de man die eenmaal getuigd had van de arbeiders: ‘zij kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht’, de man die eenmaal schreef: ‘de voorslag der “korte-mettenmakers”, om op elke faubourg een batterij; op elke armenbuurt een peleton te dirigeeren en op de manier der Versaillanen, naar hun eigen uitdrukkigen “het ongedierte dood te trappen”, lijkt te veel op een “viaticum ad orcum” (een weg naar de hel) om niet door elk christenmensch met diepe ergernis te worden verfoeid’, die man kende nu geen anderen weg dan dien der hel, dan het dirigeeren van een batterij op elke faubourg, van een peleton op elke armenbuurt en als hij als christenmensch met diepe ergernis verfoeit de pogingen van deze regeering, waarvan hij zelf de chef was, dan verfoeit hij als christenmensch al wat hij als minister deed. Geen beroep deed hij op de konscientie, wel ... op bajonet en sabel. En toch van wien daarin zijn kracht zoekt, van hem getuigt dr. Kuyper dat dit slechts zoolang duurt tot de ander een nog scherper sabel vindt en het gezag ondergaat. ‘Zoo temt men dieren, zoo bedwingt men wilden, maar zoo regeert men geen volk, dat onder het geklank des Evangelies voor hoogere menschelijke ontwikkeling gerijpt is’ - zei onze christen-staatsman, die als | |||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||
minister volgens eigen verklaring is opgetreden als dierentemmer en wildenbedwinger. Hij werd hierin gesteund door alle partijen en het is daarom dwaas Kuyper alleen de schuld te geven, want de liberalen zijn evenzeer aansprakelijk voor de dwangwetten als Kuyper. De hoofdoppositie in de kamer kwam van de zijde der sociaaldemokraten. Hoe gaarne had Troelstra gesproken namens het geheele georganiseerde proletariaat, maar het Komitee van Verweer heeft hem die opdracht niet durven geven! Zijn houding was zwak en hij werd terecht gekwalificeerd als de man met de twee monden, want in de kamer zei hij: ‘geen sterveling denkt aan staking, er is geen wolkje aan de lucht’ (zitting van 10 Maart) en in het dagblad Het-Volk: ‘de leiders der beweging kunnen thans het aangename besef hebben, dat het niet meer noodig is de massa op te wekken: zij is reeds opgewekt, haar revolutionair instinkt ontwaakt en zij is tot groote dingen in staat’ (10 Maart) of: ‘wij wekken juist op thans te gaan werkstaken, waar daarmede iets te behalen is; wij sporen juist met name de spoorwegarbeiders aan’ (14 Maart). In de Tweede Kamer werd geen principieel debat gevoerd, want de bestrijding van Troelstra c.s. was niet principieel, kon niet principieel zijn, want èn Kuyper èn Troelstra staan op hetzelfde gezagsstandpunt, de geheele kwestie tusschen hen loopt alleen over de vraag, wie van hen het gezag in handen moet hebben. Men hoore hiertoe, wat Troelstra zei in de zitting van 2 April: ‘Het gaat niet aan de zaak voor te stellen alsof de strijd tegen de sociaal-democratie een strijd zou zijn om het gezag.Ga naar voetnoot1) Immers het gezagsbegrip wordt door de sociaal-democraten aanvaard. In dat opzicht bestaat er tusschen de liberale partij en de sociaal-democraten geen verschil. Wanneer men mij mocht antwoorden: ja, maar uw gezag ontleent gij niet aan een absolute godsidee en daarom staat het philosophisch en theologisch lang niet zoo sterk als ons gezag, dan antwoord ik den heeren: dat kan wel waar zijn, maar dat is dan voornamelijk een kracht in uw consciëntie, doch ik voeg er onmiddelijk aan toe: wij staan dan toch op hetzelfde standpunt als de andere | |||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||
partij der linkerzijde. Dit vooropgesteld, zijn de sociaal-democraten geen tegenstanders van het gezag, zooals trouwens hun naam reeds aanduidt: kratein, “regeeren” zit daarin; sociaaldemocratie is de democratische volksregeering, toegepast niet alleen op politiek, maar ook op sociaal, op economisch gebied, de democratie niet alleen in de politieke organisatie, maar bovendien in de voortbrenging. Zelden heeft iemand zichzelf zoodanig gevangen gegeven aan zijn tegenpartijders als deze sociaaldemokraat, die erkende dat er principieel geen verschil bestaat over het gezag tusschen hem en de regeering. Zuiver is hier uitgekomen, dat het den sociaaldemokraten te doen is om eens gedaan te krijgen: ôte-toi de là que je m'y mette (gaat van uw plaats af, opdat ik er mij neerzette), om een verplaatsing dus van het gezag. Als minister Kuyper hem eens geantwoord had: ik ben den heer Troelstra zeer dankbaar, dat hij zich geplaatst heeft aan de zijde van het gezag, want nu kan hij ons toevoegen, dat de wijze waarop wij het gezag uitoefenden, onverstandig, onhandig, of wat ook is geweest, maar hij moet toestemmen, dat wij, als Regeering, verplicht waren het gezag te handhaven. Hij zou in mijn plaats precies hetzelfde gedaan hebben en ik stel den heer Troelstra de pertinente vraag: als gij hier gezeten hadt op mijn plaats als minister, hoe zoudt gij anders gehandeld hebben dan ik deed? - en dan zou Troelstra met zijn mond vol tanden hebben moeten zwijgen. Hij ook wil het gezag. Bestaat dit er, dan moet het gehandhaafd worden. Zou hij een verplaatsing van het gezag in handen van 'n ander dulden? Immers neen! Nu, om dat gezag te handhaven, was machtontwikkeling noodig en daar het leger het machtsmid- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||
del is, waarover de Regeering beschikt om het gezag te handhaven, had hij even goed als Kuyper of als wie ook anders zijn toevlucht moeten nemen tot het leger.Ga naar voetnoot1) Onder een zoo radikale regeering als die van Waldeck Rousseau in Frankrijk, met nog wel een sociaaldemokraat erin als Millerand, is er even goed geschoten op stakende arbeiders te Châlons zoowel als op Martinique, als indertijd het ministerie Constans zulks had gedaan te Fourmies en Napoleon III te Ricamaderie. Hier ziet men dus hoezeer wij gelijk hebben als wij beweren dat alle partijen, van den paus te Rome tot den sociaaldemokraat toe, als het er op aankomt, precies hetzelfde zijn, dat elk zijn gezag zal handhaven tegen elken prijs en dus één reaktionaire massa worden tegenover de vrijheid. De sociaaldemokratie verschilt dus niet principieel van de andere partijen. Met spanning zag men de dingen die komen zouden, te gemoet en het Komitee van Verweer werd reeds vergeleken bij het Comité du Salut public in de groote Fransche omwenteling. Verschillende gegoeden verlieten de stad. Anderen sloegen petroleum in, om gewapend te zijn tegen een staking der gaswerkers, of ook wel kaarsen, zoodat er bijna geen kaars meer te krijgen was en de petroleumlampenwinkels beste zaken maakten. Zelfs waren er die al wat maar water kon bevatten zooals badkuipen, emmers, enz. vulden met water voor het geval van staking der werklieden aan de waterleiding. Vele menschen deden fourage op, alsof zij een belegering te gemoet gingen. In één woord nooit hebben wij zoo'n tijd van gisting en spanning beleefd. Een enkele publikatie was voldoende om de arbeiders in drommen naar de vergadering te drijven. Het aantal leden der vakvereenigingen steeg bij honderden. En op de gezichten der arbeiders stond vreugde, opgewektheid te lezen, alsof zij overtuigd waren aan den vooravond te staan van belangrijke gebeurtenissen. Men begreep heel goed wat het zeggen wil als een algemeene werkstaking uitbrak in een groote stad. Zoo herinneren wij ons dat het Handelsblad den bewoners van bovenhuizen den raad gaf alle vuil te verbranden en den bewoners van benedenhuizen het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||
te begraven, ten einde de stad te vrijwaren voor de pest, die bij het ophoopen van vuil best zou kunnen uitbreken. In een brochure: ‘De drie wetsontwerpen’, die bij duizenden verspreid werd en afkomstig was van mr. Aalberse, den redakteur van het Katholiek Sociaal Weekblad, heette het: ‘de arbeiders in de gemeentebedrijven in Amsterdam - en waarom zou hun voorbeeld óók niet in andere plaatsen gevolgd zijn? - dreigden weldra evenzeer met werkstaking. Ware die bedreiging een daad geworden, een zee van rampen zou ons land hebben overstroomd. Wanneer alleen in den reinigingsdienst der groote steden een staking uitbrak, in hoeveel plaatsen zou als gevolg daarvan een hevige typhus-epidemie ontstaan zijn? Hetzelfde gevolg zou een staking der waterleidingarbeiders hebben gehad. Door een staking der werklieden van de gasfabrieken zouden hevige ontploffingen niet te voorkomen zijn geweest. En bovendien, welke tooneelen zouden onze groote steden niet te aanschouwen hebben gegeven wanneer alles in 't stikdonker zou zijn gehuld? Moord en doodslag, plundering en roof, dat zou zijn geweest aan de orde van den dag, of juister: aan de orde van den nacht’. Maar door zulk geschrijf werd eer ongerustheid opgewekt dan gerustheid, want deze was aanstekelijk. Er was over 't algemeen 'n stemming in de stad, zooals wij nooit beleefd hebben, tenzij misschien in de dagen van het Palingoproer. Kuyper, die de hoop en troost was van alle behoudslieden en bezitters, was tegelijkertijd de man, tegen wien de woede der arbeiders was gericht en toen Hahn, de bekende teekenaar, Kuyper voorstelde den werkman worgende, stal hij het hart der arbeiders. In de Vrije Socialist van 11 Maart vind ik een geestige satire in bijbelstijl, die ik om de aardigheid hier inlasch. HET KLEINE-LUYDEN KUYPERTJE SPEELT VOOR HERODES.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||
Zoo zag men dus steeds de dingen een ernstiger gestalte aannemen en ofschoon wij wisten dat velen meededen en bereid waren tot groote offers, wij waren niet zoo onnoozel om een oogenblik te onderstellen dat alle arbeiders zouden meedoen. Of was het ons niet bekend dat de verschillende christelijke arbeidersvereenigingen, zoowel katholieke als protestantsche, hadden gewaarschuwd voor deelneming aan een algemeene werkstaking? Zij zouden ons, hun kameraden, den strijd verzwaren door gemeene zaak te maken met hun vijanden. Zeker, de weg was gewezen door dr. Kuyper zelf, toen hij schreef: ‘de beste organisatie baat niet, zoo slechts een deel meedoet, en een ander deel van verre blijft staan. Deden allen meê, dan was de zaak op eenmaal beklonken’. Te onderstellen, ondanks dien goeden raad, dat allen meededen, dat is te dwaas, maar het is reeds voldoende als het aantal | |||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||
dat staakt, groot genoeg is om een storing te weeg te brengen. Men vergete toch niet dat het nooit de meerderheid is, die het meest den vooruitgang bevordert, maar de minderheid. Alle grootsche denkbeelden gaan steeds uit van minderheden. Te Parijs waren vóór 1789 volgens Camille Desmoulins geen twaalf republikeinen en toch enkele jaren later werd de koning vervallen verklaard van den troon, de republiek uitgeroepen, ja zelfs met overgroote meerderheid van stemmen werd de koning ter dood veroordeeld om onder de sympathie van verreweg het grootste gedeelte der bevolking te worden terechtgesteld. Wij weten heel goed, dat veelal de stakers geen zelfbewuste lieden waren, volkomen op de hoogte van hetgeen zij wilden; de tegenpartij had volkomen gelijk, wanneer zij beweerde dat velen medegesleept werden. Niemand behoeft ons dit te zeggen. Er zijn meer zwakkelingen dan sterke menschen, meer lafaards dan helden op de wereld. En toch het zijn niet de lafaards, maar de helden die den toon aangeven. Troelstra wist ook niet goed wat hij wilde, want al nam hij zijn draai in het artikel Wat nu? straks tapte hij weer uit een ander vaatje. Zijn blad maakte in die dagen allerlei schommelingen en als een echte demagoog zag hij het volk naar de oogen zonder een vaste gedragslijn te volgen. Als de werkstaking mislukte, dan moest hij zich gedekt hebben, om de schuld te kunnen werpen op de anarchisten en hun ‘anarchistisch avontuur’. Maar evenzeer als zij gelukte, zooals op 31 Januari, dan moest hij maken de eer aan zich en de zijnen te kunnen doen toeschrijven. Zietdaar zijn geheele politiek, die al die schommelingen verklaart. De derde geheime vergadering, waar een beslissing zou worden genomen, had plaats op 2 April. Zoowel Troelstra als ik was aanwezig. Daar zag men reeds de twee stroomingen, nl. zij die meenden dat de staking moest dienen om de tot stand koming der dwangwetten te beletten en zij die, zooals ik, de staking liefst wilden laten ingaan na de aanneming der wetten, die voor mij vaststond. En ongetwijfeld heeft dit verschil van meening bij velen voorgezeten. Oudegeest twijfelde aan het welslagen eener staking en zag de zaken duister in. Van verschillende zijden drong men er op aan, dat hij uit het Komitee zou gaan, want als voorzitter moest men geen twijfelaar maar een vastberaden en vast overtuigd man hebben. Verandering onder deze omstandigheden kwam mij | |||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||
minder gewenscht voor en daarom zei ik: als Oudegeest, ofschoon weifelende over den uitslag, belooft, nu eenmaal het besluit der staking gevallen is, dat hij met hart en ziel de zaak der arbeiders zal steunen, dan ben ik ervoor dat hij aanblijft. En toen verklaarde Oudegeest plechtig dat hij niets zou nalaten, wat in zijn vermogen was, om de staking te doen gelukken, nu men er toe besloten had. Wij verlieten dus allen de vergadering in de vaste meening dat allen zouden meehelpen om den strijd tot een goed einde te brengen. Als wij de zaken goed beschouwen, heeft er nooit vertrouwen, onderling vertrouwen bestaan onder de leden van het Komitee van Verweer en vooral de sekretaris Vliegen werd niet vertrouwd. Eigenlijk - en dat was het groote ongeluk - zat in dat geheele Komitee geen enkel persoon, die den toestand goed overzag, die beschikte over genoeg ruimen blik om te begrijpen hoe er gehandeld moest worden. Daarbij kwam dat de zaken veelal beredderd werden door het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging buiten het Komitee van Verweer om. Er zijn dingen afgespeeld zoo onbegrijpelijk dom, dat men tot de konklusie moet komen hoe men in de beslissende ure heelemaal zijn hoofd kwijt was, tenzij men aanneemt dat het erom te doen is geweest de boel opzettelijk in het honderd te jagen. En tot dat laatste heeft men het recht niet, zonder er de bewijzen voor te hebben. Wij zullen daar straks even op terugkomen. De afgevaardigde der Vrije Socialisten-Vereeniging, was nog jong en onervaren in de beweging, hij kon blijkbaar niet op tegen de intrigues rondom hem, die hij wel voelde - hij klaagde er mij dikwijls over - maar die te weinig houvast aanboden om er met kracht tegen op te komen. Zoo was hij den sekretaris Vliegen toegevoegd, die feitelijk door niemand in het Komitee vertrouwd werd, maar het bureau was ten huize van Vliegen en dus daar kon hij zich het recht niet aanmatigen de ingekomen brieven te openen. Men heeft er mij dikwijls een verwijt van gemaakt, dat ik door mijn niet-komen op die eerste vergadering den post van sekretaris niet had verkregen. Maar dit is onjuist, want vooreerst kon ik niet weten dat het zoo loopen zou en ten tweede is het zeer de vraag of ik dien post had aangenomen, want ik had immers geen ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||
trouwen in de heele zaak en had niet den minsten lust om samen te werken met de sociaaldemokraten, die toch nooit uit overtuiging maar noodgedrongen zouden meegaan met de algemeene werkstaking. Op die derde vergadering verloor Vliegen al zijn paperassen, in een klein paketje verzameld en ondanks alle zoeken werd het niet gevonden. Dit is een hoog ernstige zaak, waarop niet genoeg de nadruk is gelegd. Een paar dagen later vernam men dat het terug was. Als bewijs hoe de man vertrouwd werd, kunnen gelden de kommentaren die over dit verlies geleverd werden onder de arbeiders. De een zei: hoeveel zou hij daar wel aan verdienen? Een ander: het zal wel teruggevonden worden op het bureau van politie of op de redaktie van Het Volk. Een elk dacht er het zijne van, maar veel goeds was het niet. Toen nu de wetten in de Kamer in behandeling kwamen, zei minister Kuyper, dat de regeering wist dat men hier te doen had met een goed georganiseerd verzet, hetwelk tot in de kleinste bizonderheden was geregeld. Men mag van kwaaddenkendheid of wat ook spreken zooveel als men wil, maar vreemd is het zeker niet dat wij en velen met ons verband zochten tusschen het verlies van dat pakje brieven en de woorden van den minister. En te vreemder was de opheldering van Vliegen zelf, die voor de Kommissie van onderzoek verklaarde: ‘het lag bij mij thuis. De zaak zat zoo. Ik had het op de bedsprei geworpen en later lag het door het omslaan der sprei daaronder’. Natuurlijk niemand kan zeggen dat dit onmogelijk is, maar toch vraagt men zich af wat er wel omging in dien mensch, die zulk een belangrijk pakje zoo maar op de bedsprei wierp! En nog vreemder dat een kommissie van onderzoek niet verder inging op deze zaak, tenzij ze vooraf begreep toch niets anders te zullen vernemen en er het zwijgen maar liever op bewaarde. Op Donderdag was dus besloten tot de Algemeene Werkstaking tegen Maandagochtend en des Zaterdags waren de vertrouwensmannen opgeroepen ter vergadering, ten einde het plan de campagne te vernemen en tevens de opdracht te hooren die elk hunner kreeg. Maar ... de voorzitter Oudegeest, de man die alles had, was afwezig. Wachtwoord, instrukties, legitimatiebewijzen, adressen van vertrouwensmannen, regeling van den inlichtingsdienst per fiets, rijtuig of motor, geheime afspraken ten dienste van het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||
wisselen van mogelijke telegrafische of telefonische depêches, alles ontbrak, was nog in portefeuille bij Oudegeest, die de geheime instruktie van het bureau der Ned. Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel te Utrecht, waar dit stuk berustte, zou meebrengen. Terwijl wij waren opgeroepen tegen 5 uur, was Oudegeest van meening dat de vergadering om 8 uur zou plaats vinden, zoodat toen hij kwam alle aanwezigen reeds vertrokken waren. Later is gebleken, dat Oudegeest tijdig genoeg heeft geweten dat die vergadering om 5 uur plaats had en dus wist dat allen te vergeefs zouden komen, daar hij alle gegevens had. De hoofdschuldige in dezen is niemand anders dan Oudegeest, die zelfs zijn medebestuurders bedroog en beloog. Wie hierover meer wil weten, raadplege de brochure: De leugens van het Verraad-rapport. In elk geval feit is het dat elk wel zijn standplaats werd aangewezen, maar niemand voorzien was van een legitimatiebewijs, dat onderteekend moest zijn door Petter en Oudegeest en men liet ons vertrekken, ofschoon zonder overlegging van die bewijzen niet tot staking mocht worden overgegaan. Ik had tot standplaats gekregen Hilversum en vertrok Zondagavond daarheen, om 's nachts te vergaderen, ten einde te bewerken dat men aan de spoorlijn des Maandags niet aan het werk zou gaan. Toen ik van mijn huisgenooten afscheid nam, begrepen mijn vrouw zoowel als ik zeer goed, dat wij naar alle waarschijnlijkheid den volgenden dag allen in de kast zouden zitten. Mijn voorzorgsmaatregelen waren genomen, want een koffer vol met papieren had ik reeds weken te voren in veiligheid gebracht, zoodat men bij huiszoeking niets zou vinden. Hetzelfde had ik het bestuur van het Arbeidssekretariaat geraden met den wenk dat zij zorgen moesten dat een ander bestuur was aangewezen om als zij gearresteerd werden, direkt het werk voort te zetten en dit op zijn beurt allereerst moest zorgen voor plaatsvervangers, om op te treden in geval zij werden gearresteerd, om zoodoende alle storing te voorkomen, want de regeeringen pakken altijd de leiders, meenende daardoor verwarring te stichten en hun slag te kunnen slaan. Iedereen kon begrijpen dat de tegenpartij die twee maanden ook niet stil had gezeten, dat kapitaal en kerk, ordebonden en christelijke vereenigingen alles gedaan hadden om zich voor te bereiden en dus dat het hard tegen hard zou gaan. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||
Hoe de vrees er inzat, blijkt uit de woorden van mevr. Roland Holst, die zich overigens gedurende de staking flink heeft gehouden, in de Neue Zeit: ‘de staking der spoorwegarbeiders moest vóór Zaterdag heelemaal geëindigd zijn, zouden niet allen die er deel aan namen, alle stakers, alle leden van het Landelijk en Plaatselijk Komitee van Verweer, allen die ten gunste der beweging hadden gesproken of geschreven, veeljarige gevangenisstraffen oploopen’. Zoo tracht zij de opheffing van de staking goed te praten. Maar verbeeldt u dat de officieren vóór het aangaan van den slag in krijgsraad verzameld, besluiten hem maar liever niet te beginnen uit vrees dat velen gedood zouden worden en anderen krijgsgevangen gemaakt! Is het niet te dwaas om van te spreken? Officieren, die in oorlogstijd gehandeld zouden hebben als de leden van het Landelijk Komitee van Verweer, zouden ongetwijfeld den kogel niet ontgaan zijn. Toen den sekretaris van den Amsterdamschen Bestuurdersbond, Pothuis, gevraagd werd des Vrijdagsavonds te spreken voor de gemeentewerklieden, omdat men geen spreker had, antwoordde hij: ik zou je danken, want dan heb ik alle kans dat ik van avond in de kast zit.Ga naar voetnoot1) De spoorwegstaking ging goed. Niet dat er heelemaal geen treinen reden; die onderstelling zelve was te gewaagd en men moet beschikken over de domheid van den voorzitter Oudegeest om te durven zeggen, dat toen er na de uitroeping der staking nog treinen reden, in zijn oogen de zaak verloren was. Maar elkeen weet uit die dagen hoe gebrekkig het verkeer was en hoe dit steeds erger werd, hoe het goederenvervoer grootendeels gestaakt was en zoo groot bleek de verwarring te zijn, dat drie weken na de opheffing de normale toestand nog niet was teruggekeerd. Waar het naartoe had moeten gaan bij voortzetting, zelfs de direkties wisten het niet. De voorraad petroleum was zoo goed als uitgeput. In sommige wijken stapelde het vuil zich zoodanig op, dat Amsterdam toen reeds begon te gelijken op een grooten vuilnishoop. Ook de kolenvoorraad kon niet lang meer strekken en de toevoer was afgesneden. In de groote broodfabrieken had men bijna geen meel meer om te bakken. Het is een feit dat binnen enkele dagen de verwar- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||
ring zoo grenzenloos zou zijn geweest, dat men er niet uit had kunnen komen en òf een kapitulatie òf een bloedbad gevolgd zou zijn. Daarbij kwam dat de regeering - en terecht! - niet te veel vertrouwen stelde in het leger. Bij de marine deden zich tal van onrustbarende verschijnselen voor en ook in het leger wist men dat bij velen een geest van verzet en verbittering heerschte. Een ingenieur der spoorwegen heeft zich later uitgelaten dat het geen drie dagen langer had moeten duren of men had letterlijk in de allergrootste verlegenheid gezeten. En dat terwijl natuurlijk de werking nog gebrekkig was, o.a. in het noorden des lands en er tijd moest wezen om overal de menschen voldoende op de hoogte te stellen. Ik heb een aantal fotografiën uit de staking, die doen zien hoe ernstig de toestand was. De eene vertoont een vuilniskar met soldaten erop; de andere een lantaarnopsteker onder geleide van een soldaat; de derde een meelkar onder toezicht van politie en soldaten; de vierde een bakkerswinkel bewaakt door soldaten; een vijfde een broodkar onder geleide van soldaten, enz. Zulke afbeeldingen leeren boekdeelen. Donderdagavond werd feitelijk de Algemeene Werkstaking ook in andere bedrijven geproklameerd. En plotseling werd Vrijdagochtend de bevolking bij haar ontwaken verrast door de tijding dat de staking was opgeheven. Ik die buiten het hoofdkwartier zat te Hilversum, ik was Donderdag bestormd door een leelijk voorgevoel, waartoe aanleiding werd gegeven door het bericht, dat namens het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging een schrijven was gericht aan den Direkteur-Generaal der Staatsspoor te Utrecht dat zooveel was als een kapitulatie, daar direkte hervatting van den arbeid door het spoorwegpersoneel werd aangeboden. Toen ik dat las, liep ik onrustig heen en weer, want het was alsof men mij toefluisterde: men wordt verraden. Wij hadden des avonds te Hilversum een groote vergadering waar ik sprak, maar het was alsof ik getrokken werd naar Amsterdam en dat nog meer, toen ik van iemand een briefje kreeg, afkomstig van Rijnders, waarin ik verzocht werd om dadelijk naar Amsterdam te komen. Het brandde in mij en toen er 's nachts nog iemand naar Amsterdam moest, bood ik mij aan om daarheen te fietsen. Maar ik zwichtte voor de overweging dat het een vreemden indruk zou geven, als ik niet | |||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||
op het appèl was, daar wij den volgenden morgen om 6 uur vergadering hadden. Daarom ging ik niet. Van slapen kwam dien nacht niet veel. 's Ochtends hadden wij een flinke, opgewekte vergadering. Hilversum, dat eerst weinig beteekende, begon warm te worden. Later kwam het noodlottige bericht, dat de staking was opgeheven. Daar heb je het al, dacht ik bij mijzelven. De automobiel stond klaar en ik ging erin, om, nu mijn taak te Hilversum was afgeloopen, direkt naar Amsterdam terug te keeren. Onder weg werden wij ingehaald door een automobiel met soldaten en toen wij achter elkander de stad binnenreden, had het er zeer veel van alsof ik door een eskorte was ingerekend. Toen ik kwam in het gebouw der diamantwerkers, bevestigde zich het bericht en spoedig vernam ik wat er gaande was. In dien nacht heette het dat er allerlei slechte rapporten omtrent den stand van zaken waren ingekomen - later bleek het dat dit maakwerk was, want de zaken stonden zoo slecht niet - en er werd aangestuurd op opheffing der staking. Zelfs onze afgevaardigde in het Komitee liet zich bepraten en stemde voor opheffing. Niemand dacht eraan dat het Komitee daartoe het recht niet had, maar eerst een vergadering van bestuurders had moeten bijeenroepen, wat in die dagen van spanning best in een paar uren tijds klaar kon zijn gemaakt. De latere verklaring van onzen afgevaardigde voor de kommissie van onderzoek, waarin hij zei: ‘ik had dien nacht wel kunnen grienen, het was een toestand om razend, wanhopig te worden, allen waren mismoedig gestemd. Echter Vliegen niet, hij schreef met kalme, bezadigde hand het manifest der opheffing. Hij was nu vroolijk en opgewekt in tegenstelling met het teleurgestelde gezicht, toen hij de werkstaking moest proklameeren. Niet dat ik het van hem beschouwde als schiep hij behagen in een hoop slachtoffers, maar dat het de partijzucht was die hem parten speelde’, - laat zich best hooren en het schijnt dat Vliegen zich nooit zoo ijverig heeft gekweten van een taak dan om de bladen te melden dat de staking was opgeheven. In het Handelsblad stond, dat ‘het bezadigde woord van Vliegen de anarchistische elementen bewogen had tot opheffing der staking’. Deze inlichting kan van niemand anders dan van hemzelf zijn. Alles heeft later aangetoond, dat het er van sociaaldemokrati- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||
sche zijde op was aangelegd, om na de aanneming der wetten de staking te doen eindigen en Mevr. Roland Holst zoowel als Pothuis verklapten dit ook, toen zij zeiden: ‘nu de wetten zijn aangenomen moest de werkstaking eindigen’. Maar waarom dan op Donderdagavond de algemeene werkstaking geproklameerd, als men toch van plan was haar zoo spoedig op te heffen? Dat is geen mannenwerk. Het bericht was nog ter nauwernood doorgedrongen tot in alle hoeken des lands. Zelfs in Amsterdam begon het besluit pas te werken. De typografen zouden Vrijdagochtend staken, maar toen het noodlottige bericht der opheffing, aan enkelen als typografen bekend, kwam, werd alle moeite gedaan om hen naar het werk te laten gaan, ten einde te voorkomen dat er onnoodig meer slachtoffers zouden vallen. Het zou mij veel te ver voeren om in bizonderheden af te dalen; het zij genoeg hier te konstateeren, dat Oudegeest en Vliegen steeds tegen de algemeene werkstaking waren en zeer weinig aktiviteit aan den dag legden, en dat het Komitee van Verweer zelden op zijn post was. Het eene lid verklaarde dat hij het andere en nog wel den sekretaris slechts driemaal gezien heeft. In plaats dat het Komitee altijd in het gebouw aanwezig was, desnoods dag en nacht, was het maar een zeldzaamheid als men er iemand aantrof. De leden vertrouwden elkander ook niet en elkeen, die oogen had, zag dat de zaken niet gedreven werden door het Komitee, maar door het Hoofdbestuur der Spoorwegvereeniging buiten het Komitee om. In elk geval er is op de onverantwoordelijkste en stomste manier gehandeld die zich maar laat denken. Maar genoeg hierover. Feitelijk is men nooit uitgepraat over deze zaak, zooveel valt ervan te zeggen, maar naar mijn meening zijn er twee personen, te weten: Oudegeest en Vliegen, die als zij wilden alles zouden kunnen oplossen en die daarom in de S.D.A.P. de vrije hand hebben, omdat als zij spraken, de treurige rol zou blijken, die in de laatste dagen der staking door de S.D.A.P. is gespeeld. Er bestond geen voldoende reden tot opheffing. Er zou dien Vrijdag - het was Goede Vrijdag, de dag waarop niet alleen Jezus aan 't kruis werd geslagen maar ook de kneveling der Nederl. arbeiders door een christen-staatsman werd volbracht - een vergadering plaats hebben in het Paleis voor Volks- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||
vlijt. Ik ging daarheen en wat ik daar gezien en beleefd heb, dat gaat alle beschrijving te boven. Oude mannen stonden als kinderen te huilen. Vloeken werden gehoord en het woord Verraad ging door de zaal en eigenaardig, steeds verbond zich aan dat woord de sociaaldemokratie. Toen men mij zag, greep men mij van alle kanten bij de jas. De een riep: als gij maar hier waart geweest, het zou niet gebeurd zijn! De ander: daar heb je den ouwe, nu zal de zaak wel gered worden. Het sneed mij door de ziel en och! laat het mij eerlijk zeggen, dat vertrouwen deed mij toch ook weer goed. Maar ik antwoordde direkt: het is te laat! er valt niets meer te redden. Nog zie ik de wanhopige pogingen van eenige parlementairen die mij wilden bewegen de vergadering te kalmeeren. Zij voelden dat ik de eenige was, die dit kon doen. Van onze zijde trachtte men mij te ontrukken aan die inblazingen. Aanvankelijk hield ik mij achteraf, daar ik geen plan had om te spreken, maar alleen om toe te hooren, daar ik door mijn afwezigheid gedurende die geheele week het fijne der zaak niet kende. Het Komitee was nog niet verschenen. Men riep om de verraders. Nadat enkele leden van het Komitee, ter vergadering gekomen, het woord hadden gevoerd en Vliegen optrad, brak er een storm van verontwaardiging los. Geen verraders aan het woord! - zoo riep men. Met moeite kon hij zich verstaanbaar maken en zoo dreigend werd langzamerhand de houding, dat hij van 't woord moest afzien. Men drong aan op voortzetting der staking. Mevr. Roland Holst verdedigde met krijschende stem haar partijgenoot Vliegen, maar verklaarde, zeker onder den indruk van het oogenblik, dat hoewel zij het voortduren van den strijd roekeloos vond, zij zou blijven voortschrijden, als daartoe besloten werd. Geprest om het woord te nemen werd ik naar voren gedrongen meer dan dat ik zelf naar voren trad en toen barstte een donderend applaus uit. Ik zei dat men niet goed deed op dit oogenblik elkander met verwijten te overladen. De zaak moet later maar uitgevochten worden. Voor mij was de strijd niet uit door het aannemen der wetten, want zoo dom was ik niet om daaraan ook maar één oogenblik te twijfelen. Maar er is verwarring gesticht, dit doel is dus bereikt en daardoor valt aan voortzetting niet te denken. Al zijn de arbeiders verslagen, ze zijn niet overwonnen. Elke oorlog is een aan- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||
eenschakeling van zegepralen en nederlagen. Ik waarschuwde ten slotte om toch in 't vervolg goed toe te zien met wie men in zee steekt, want anders staat men telkens bloot aan een herhaling van zulke tooneelen. Tegen Zaterdagavond waren al de bij het Komitee van Verweer aangesloten vereenigingen opgeroepen, om de verantwoording van dat Komitee aan te hooren. Dat was een vergadering die duurde van 's avonds 10 tot 's morgens 6 uur, om den volgenden avond te worden voortgezet. Hoe de stemming was tegen de leden van het Komitee, kan men het best daaruit afleiden, dat toen eenige opperlieden, die op het N.A.S. kwamen, aldaar Oudegeest en Vliegen zagen, zij verklaarden deze personen te zullen vasthouden tot den avond, om hen dan naar de uitgeschreven vergadering te brengen, uit vrees dat zij zouden wegblijven en eerst na de plechtige belofte dat zij zouden komen, liet men hen los. Het Volksdagblad sprak van ‘verraad’. Het Komitee van Verweer was stelselmatig door parlementaire knoeiers in de verschillende steden bedrogen. Het werd door hen valsch ingelicht, tegengewerkt op de gemeenste wijze en ten slotte openlijk verraden. Behalve de mannen der S.D.A.P., die als verdedigers optraden uit partijbelang, zijn de arbeiders voor verreweg het meerendeel overtuigd dat er verraad is gepleegd en dat de verraders de S.D.A.P.-ers zijn. Geheel in aansluiting hieraan stelde ik op die nachtelijke vergadering voor als haar overtuiging uit te spreken dat de leden Oudegeest en Vliegen verraad hebben gepleegd aan het georganiseerd proletariaat en verder de algemeene werkstaking op te heffen gedwongen door dat verraad, daar bij verraad in eigen gelederen de strijd niet kon worden voortgezet. Heftig botsten de meeningen op elkander en ondanks alles bleef de indruk bestaan dat de S.D.A.P. mannen op het zondaarsbankje zaten. Ten slotte is aan het einde der tweede vergadering, toen men de aanneming dezer motie zag aankomen, een komedie afgespeeld zoo vreeselijk als men haar in geen schouwburg beter kan zien spelen. Hoofdkomediant hierbij was de spoorwegman van den Bergh, die steeds met ons was geweest maar plotseling zijn draai nam. Toch wist men daardoor de benoeming van een kommissie van onderzoek er door te krijgen, met mijn goedkeuring, om in afwachting van dit resultaat de motie te verdagen. Men was | |||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||
vermoeid en wilde dat er een einde aan kwam en zoo geschiedde het dat een kommissie, die zulk een ernstig onderzoek moest instellen, op de zonderlingste wijze werd gekozen, niet door stemming maar door het willekeurig opnoemen van eenige namen. Deze kommissie heeft een rapport uitgegeven, waarin zij de duidelijkste blijken van partijdigheid en ongeschiktheid voor haar taak heeft gegeven, zooals op scherpe en afdoende wijze bewezen is in de brochure: De leugens van het Verraad-rapport door H. Kolthek. En zoozeer vreesde zij voor de kritiek dat zij ondanks de stellige belofte om een vergadering bijeen te roepen en ondanks haar plicht om dat te doen, ten einde ontheven te worden van haar taak, nooit een dergelijke vergadering heeft durven uitschrijven. En toch mijn motie was slechts verdaagd tot na het resultaat dier kommissie. Niet zij, maar de vergadering had de eindbeslissing, maar vooral de S.D.A.P., wier invloed op de kommissie groot was, hetgeen ook bleek uit het niet hooren van verschillende personen zooals Troelstra, mevr. Roland Holst, v.d. Goes, Mendels en anderen, toevalligerwijze allemaal personen van die partij, heeft zorg gedragen dat men in strijd met elk demokratisch beginsel nooit overging tot het beleggen van zoo'n vergadering. Wel 'n bewijs hoe innerlijk zwak men zich gevoelde! Wanneer ik van verraad heb gesproken, dan heb ik dit ook toegelicht voor de kommissie in de volgende bewoordingen: ‘onder verraad versta ik, wanneer twee partijen met elkander een overeenkomst hebben getroffen voor de eene of andere zaak en een der partijen laat op een gegeven oogenblik, zonder vooraf iets daarvan te hebben medegedeeld, den ander in den steek, dan noem ik dat verraad’. En op de vraag welke bewijzen ik kon geven, dat door de S.D.A.P. als partij verraad is gepleegd, antwoordde ik: ‘ik heb mij op het standpunt geplaatst dat Vliegen en Oudegeest de partij vertegenwoordigden, daarom noemde ik hen als de personen. Waar nu verschillende leden van het Partijbestuur, als Troelstra, mevr. Roland Holst en Vliegen zeiden dat de staking moest opgeheven worden, wanneer de wetten waren aangenomen, meen ik dat dit bewijs genoeg is’. De verslaggever van een Duitsch blad, die zich na den afloop der staking te mijnent vervoegde, zei mij: - Nu zult u wel genezen zijn van uw geloof in de Algemeene | |||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||
Werkstaking! En zoo niet genezen, zal uw overtuiging zeker een grooten schok hebben ontvangen. - En waarom? vroeg ik hem. - Wel, om de groote nederlaag, die de arbeiders met die Algemeene Werkstaking hebben geleden. - Een nederlaag? Maar ik kan dit niet inzien. - Gij zult toch niet beweren, dat zij geen nederlaag hebben geleden? - Zeker, zoo dwaas ben ik om dat te beweren. - Maar hoe zoo? - Een nederlaag onderstelt toch dat twee machten elkander treffen en dat er een slag plaats vindt, waarin de een of ander het onderspit delft. En nu vraag ik u of dat hier heeft plaats gevonden? - Neen, in dien zin niet. - Nu, in een anderen zin kan men het niet opnemen. Juist beginnen de arbeiders de werkstaking. De krachten worden ontplooid en nog voordat men klaar is, klinkt het parool: halt, uitscheiden. Er is dus hier geen sprake van een nederlaag, neen, de beweging is gestuit in haar vaart. Om u de waarheid te zeggen: ik wou dat wij de nederlaag geleden hadden, dan wisten wij hoe de zaak zat, dan wisten wij de zwakkeren te zijn en wij konden voortgaan om onze kracht te ontwikkelen en te versterken, opdat wij het later beter over konden doen. Want ziet, het is geen schande om een neerlaag te lijden. Als een troep ongewapende menschen wordt overwonnen door een bende gewapenden, die vrijheid heeft om alles te doen, dan is het niet te verwonderen dat men de minste moet zijn. Niemand heeft het den Boeren tot een schande aangerekend, dat zij zich ten slotte hebben moeten overgeven en zich schikten naar de voorwaarden der Engelschen. Maar dat is juist het fatale, dat men niet eens weet of men een neerlaag geleden zou hebben: die twijfel is juist het ellendigste van alles. Daarom elkeen, die met kennis van zaken wil oordeelen over deze staking in Nederland en die spreekt van een jammerlijke mislukking, bewijs van gemis aan kracht der vakbeweging, moet de ware toedracht weten en hij zal met mij erkennen dat men feitelijk geen nederlaag heeft geleden, maar door zijn eigen leiders in zijn vaart is gestuit geworden. En dan vrage men zichzelf af of hier al dan niet van verraad kan gesproken worden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||
Ik vergeleek het bij de Transvalers en Vrijstaters, tezamen verbonden in den Zuid-Afrikaanschen oorlog, evenals anarchisten en sociaaldemokraten als bondgenooten optrokken. Beiden trekken op tegen den Engelschman en op een gegeven oogenblik, zonder eenige voorafgaande waarschuwing, houdt de eene partij op en zegt: wij gaan niet verder. Het gevolg hiervan is verwarring, zoodat ook het andere gedeelte nu niet verder kan gaan en den strijd moet opgeven. Wat zou men zeggen van den bondgenoot die zoo handelde? Geen twijfel of men zou spreken van verraad. Zietdaar nu wat geschied is. De eene partij, de sociaaldemokraten, meent dat het uit is na de aanneming der wetten. Troelstra en anderen hebben het zelven erkend. In geen der vergaderingen echter is ook maar met een enkel woord gekikt over de meening dat het uit zou zijn na de aanneming der wetsontwerpen. Zelfs is er sprake van geweest, om de algemeene werkstaking pas te beginnen met de aanneming der wetten. Daarom voor mij staat het verraad vast, want hier liet zonder voorafgaande kennisgeving de eene partij de andere in den steek. Maar dat is het gevolg daarvan dat men van die zijde nooit uit overtuiging, met hart en ziel, heeft meegedaan, maar gedwongen en uit vrees anders zijn beetje invloed op de arbeiders te verhezen. Bovendien de vrees om bij gelukking mij grooter te maken en mij de eer niet willende laten bij een eventueele overwinning, speelde hun leelijke parten. Eigenaardig is de moraal, die een burgerblad als de Frankfurter Zeitung trok uit deze staking, nl.: ‘de gebeurtenissen in Holland hebben bewezen, dat het bestaan van een voldoend sterke en goed gedisciplineerde sociaal-demokratische arbeiderspartij is in het belang van alle klassen van een modernen staat. Ja, dat haar bestaan ter wille van den openbaren vrede gewenscht moet worden’. Dus de soc. dem. arbeiderspartij moet dienst doen als remmachine om de kracht te breken eener flinke, revolutionaire arbeidersbeweging. Alle klassen moeten dus steun verleenen om die partij te maken tot een sterke en goed gedisciplineerde partij, om gezamenlijk, dus met die klassen, op te trekken tegen de revolutionaire, de anarchistische, socialisten. Die algemeene werkstaking, die hoop en troost der arbeiders, die gevoelen de kracht die daarin steekt, zit feitelijk den sociaal- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||
demokraten dwars in de maag. Men kon het zien op den Partijdag te Jena in 1906, toen men van die zijde een pleidooi hield ten gunste daarvan, al verdoopte men het kindje ook door het te noemen de politieke massa-staking. Immers verzetten zij zich daartegen, de arbeiders zullen over de hoofden der leiders heengaan om hun eigen zaken op te knappen en doen zij eraan mede, dan spelen zij in de kaart der anarchisten, want deze zijn het, die haar sints jaar en dag prediken. En nu kan de sociaaldemokraat zeggen: entre ces deux mon coeur balance (tusschen deze twee balanceert mijn hart). Vandaar die aarzeling, die dubbelzinnigheid en daarom geheel naar het leven wordt de sociaaldemokraat geteekend in dit stukje uit die dagen: TU ES PETRUS. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||
volks in de zaal des hoogepriesters en zij beraadslaagden tezamen dat zij Jezus met listigheid zouden vangen en dooden. |
|