Van christen tot anarchist
(1910)–Ferdinand Domela Nieuwenhuis– Auteursrecht onbekend
[pagina 290]
| |
Hoofdstuk XIV.
| |
[pagina 291]
| |
Liebknecht en Vaillant als Duitsch en Fransch rapporteur vroegen eenstemmige aanneming eener resolutie, die aldus luidde: Het kongres, | |
[pagina 292]
| |
de menschheid en de geschiedenis eenig en alleen terugvalt op de heerschende klasse’. Wij plaatsten daartegenover een andere resolutie namens de Hollandsche afgevaardigden, die aldus luidde: Het kongres, Wetende hoe men op zoo'n internationaal kongres meesterlijk de kunst verstaat om alles weg te moffelen wat niet welgevallig is, om zoo zijn zin des te beter te kunnen doorvoeren, hadden wij onze resolutie laten drukken en vooraf doen ronddeelen, zoodat men niet zeggen kon, dat men er niets van afwist. Gelukkig dat wij zulks gedaan hadden, want er was anders niets van terecht gekomen. Nu zelfs deed men nog een poging om haar in den doofpot te stoppen. Aan de bestuurstafel beweerde men haar niet te kennen en men hoorde zeggen: ‘c'est une erreur’ (dat is een dwaling) en ‘nicht distribuirt’ (niet rondgedeeld), maar er waren er te velen die haar in hun handen hadden en het bleek een onmogelijkheid haar dood te zwijgen. Een hevig tumult in de zaal, totdat ik het woord kreeg, om te spreken over het voorstel om de diskussie te sluiten en de voorgestelde eerste resolutie aan te nemen. Dit voorstel tot sluiting werd dan ook verworpen en nu kreeg ik onder groote spanning der vergadering het woord, om onzeresolutie te verdedigen tegenover de voorgestelde. | |
[pagina 293]
| |
Ik rafelde de voorgestelde resolutie in al haar vaagheid en algemeenheid uiteen. Als gij het woord ‘socialistisch’ of ‘sociaaldemokratisch’ vervangt door ‘christelijk’, dan kan zij aanvaard worden door elke christelijke partij. Dit toont hoe zij niet deugt. Deze resolutie is van het begin tot het einde één groote frase, die niets zegt. Bespottelijk is het om de schuld der rampen, door den oorlog veroorzaakt, te werpen op de heerschende klassen voor de geschiedenis en de menschheid, want daar zullen deze niet veel om geven, zij lachen daarmede. En zich belachelijk maken, dat is het ergste wat men doen kan. Wij verklaren ons tegen alle chauvinisme en wij zien, als wij letten op de redevoering van Vollmar, hoe het chauvinisme tiert onder de Duitsche sociaaldemokraten, want zonder protest kon Vollmar zeggen dat de meerderheid der rijksdagfraktie zijn meening over het militarisme deelt. Welnu, de volkeren moeten zich krachtig verzetten tegen den oorlog. Ik herinnerde aan de Polsbroekers in ons land, op wier beginselvastheid zelfs de pogingen van 'n Napoleon, die hen wilde indeelen, schipbreuk leden. Zij weigerden de wapens te dragen en men was gedwongen hen allen in de ambulance te gebruiken. De triomf van het proletariaat zal zijn de algemeene internationale vrede. De algemeene werkstaking moet het antwoord der arbeiders zijn op een oorlogsverklaring. Voor dat denkbeeld moeten wij geestdrift trachten te kweeken. Was het nu gebleven bij het antwoord van Vaillant, die zei dat er volkeren waren die zich bevonden in bizondere omstandigheden en die hoewel besliste tegenstanders van den oorlog dit niet in alle vormen konden verklaren zonder zich bij hun terugkeer bloot te stellen aan moeilijkheden en onaangenaamheden, alles was goed afgeloopen, want het was onze bedoeling niet om kameraden er in te laten loopen door een onvoorzichtige resolutie. In de afdeeling had ik reeds gezegd dat als dat de reden was om zich tegen mijn resolutie te verklaren, ik mij er best bij kon neerleggen als Duitschland zich onthield bij de stemming, maar nog herinner ik mij het woord van Singer: nous nous soumettons pas (wij onderwerpen ons niet), waarop ik hem ten antwoord gaf dat het wel nuttig was om zulke kongressen te houden, als elkeen toch deed wat hem beviel en zich niet stoorde aan de besluiten. Echter Lieb- | |
[pagina 294]
| |
knecht trok op zijn gewone wijze tegen mij van leer. Hij noemde de algemeene werkstaking een frase zonder zin. Mijn voorstel was utopistisch, want zij die zulk een oproeping deden, zouden geen tijd hebben er uitvoering aan te geven, daar zij gepakt en gefusileerd zouden worden. De Duitsche partij was niet chauvinistisch, zij toonde dit in 1870 tijdens den oorlog. In Holland kan men wel makkelijk praten over zulke dingen, want dat staat erbuiten, maar het is heel wat anders in landen als Frankrijk en Duitschland. En hij liet zich zoodanig vervoeren dat hij mij wilde brandmerken door te zeggen, dat toen de Duitsche socialisten in 1870 den oorlog trachtten te beletten en velen hunner zich leelijk kompromitteerden, een Hollandsch blad, geredigeerd door mij, de Duitsche sociaaldemokraten heftig aanviel en daarin stak verderfelijk chauvinisme. Men moest zoeken naar een formule die aannemelijk was voor allen en dat was die welke door hem en Vaillant was voorgesteld. Het mooiste is dat dit laatste heelemaal onwaar was. Immers in 1870 was ik nog hoog en droog predikant, zonder te denken aan socialisme, laat staan dat ik socialist zou zijn geweest. Nog minder redigeerde ik toen ter tijd een blad en dus de feiten die hij noemde, waren parlementair gesproken bezijden de waarheid en waar dit de bewijzen waren waarop mijn chauvinisme zou berusten, viel dit heelemaal weg. Ik beantwoordde hem door te wijzen op zijn onjuistheden en bracht hem onder het oog dat het beneden de waardigheid van iemand als Liebknecht was zoo te antwoorden en dat ik het beneden mijn waardigheid achtte de diskussie op gelijke wijze voort te zetten. Een beroep op hetgeen men geleden had voor het socialisme, was ongepast, daar wij allen op onze beurt offers hadden gebracht en als iemand in 1870 een verdienstelijke daad had verricht, dan schonk hem dit nog geen vrijbrief om voortaan onverdienstelijke dingen te doen. Men kan nu heel goed chauvinist zijn zonder het in 1870 te zijn geweest. Een Engelsch amendement voegde aan onze resolutie de volgende verklaring toe: het kongres beveelt den arbeiders der verschillende landen aan een oorlogsverklaring te beantwoorden met een algemeene werkstaking, in afwachting dat men een regeling krijgt der internationale arbitrage en noodigt de parlementsleden | |
[pagina 295]
| |
uit om voorstellen te doen tot vermindering van de oorlogsbegrootingen. Natuurlijk viel mijn voorstel, maar toch stemden Engeland en Frankrijk met ons mede en toen men nog even een poging deed om het te doen voorkomen alsof men eenstemmig was geweest, verklaarde ik uitdrukkelijk dat dit niet het geval was. Zietdaar het groote konflikt uitgebroken, dat later aanleiding heeft gegeven tot zooveel hatelijkheden, want Liebknecht was haatdragend en kon zoo iets nooit vergeten, nog veel minder vergeven en het mooiste was dat ik veel meer reden had boos op hem te zijn dan omgekeerd. Maar ik had ook in zijn oogen de grootstmogelijke misdaad begaan, een crimen laesae majestatis der alleenzaligmakende Duitsche sociaaldemokratische partij en alle zonden zullen den menschen vergeven worden, behalve die tegen deze partij. In de Duitsche partijbladen heette het direkt dat ik door het anarchisme was aangestoken, ofschoon deze heele kwestie over het militarisme niets had uit te staan met het anarchisme. Maar nog erger maakte het de Socialiste, het orgaan van Jules Guesde, gelijk overigens de kopie altijd erger is dan het origineel. Deze ging zoo ver om te zeggen dat de Hollanders hoogverraad gepleegd hadden tegen het socialisme. Hij vergat heelemaal dat Frankrijk als land met ons gestemd had, want de groep van Guesde behoorde tot de minderheid. Maar zoo sterk werkt het anarchisme dat zelfs zijn grootste tegenstanders, de sociaaldemkoraten, telkenmale als zij in de minderheid zijn, door datzelfde anarchisme blijken aangestoken te worden, zoodat zij liever zooals in Holland een nieuwe partij gaan stichten dan zich te onderwerpen aan kongresbesluiten, die hun niet bevallen. Wij zeggen niet - dat zou van ons standpunt ook zeer inkonsekwent zijn - dat dit verkeerd is, maar eenmaal op hun - het demokratische - standpunt staande, mogen zij dit niet doen. In de Neue Zeit zette Liebknecht zijn ‘Abfertigungs’ werk voort. Daarin schreef hij over het kongres: ‘De eenige dissonant bij de behandeling der militaire vraag kwam - en dat is karakteristiek - van het lid eener natie, die bij die vraag heelemaal niet geïnteresseerd is en haar in alle gemoedelijkheid kan bezien uit “Wolkenkukuksheim”. Het plan van de “militaire werkstaking” - want de “algemeene werk- | |
[pagina 296]
| |
staking” was niet voldoende in het program van Wolkenkukuksheim - kon alleen opkomen in het hoofd van een dweeper, die zoo gelukkig is geweest het militarisme alleen te leeren kennen uit de nevelachtige verte’. Wat 'n domme redeneering! En hoe ruim van blik! Dus alleen een natie, die bij een vraagstuk geïnteresseerd is, kan en mag erover meepraten! Zulk een enormiteit toont wel aan, hoe de gevoerde oppositie hem in 't hoofd is geslagen, zoodat hij puren onzin vertelt. En buitendien is zelfs dat niet waar. Immers Holland zou niet geïnteresseerd zijn bij de militaire vraag, maar juist dat land en België zijn er misschien het meest bij geïnteresseerd, omdat zij bij een oorlog tusschen Engeland en Duitschland, die niet uit kan blijven of tusschen Frankrijk en Duitschland, die ook komen moet - welk een heerlijk vooruitzicht!! - als buffer tusschen in liggen en dus kans hebben alle stooten van beide kanten te zullen moeten opvangen. In mijn brieven snuffelend vond ik daarentegen een schrijven van een anderen Duitscher, die er blijkbaar heel anders over dacht. Dr. Hans Müller (sociaaldemokratisch redakteur van een blad te Magdeburg) schreef mij: ‘veroorloof mij mijn warmste hulde en volledige instemming aan u te betuigen voor uw dappere houding bij de militaire vraag op het Brusselsch kongres. Sint 2 jaren houd ik mij degelijk bezig met het militarisme en ben eveneens tot de meening gekomen, dat een aanval daartegen in geval van oorlog alleen door een algemeene werkstaking kan worden gericht. Dat de Duitsche afgevaardigden zich verzet hebben tegen uw resolutie, dat Liebknecht u op de laagste wijze aangevallen heeft, dat heeft mij na de ervaringen die ik in een jaar tijds heb opgedaan als redakteur der Volksstimme te Magdeburg heelemaal niet verrast. Dat Liebknecht uw redevoering niet meedeelde in de Vorwärts, bewijst dat hij den slag gevoeld heeft’. Maar vermakelijk was de ondervinding die ik opdeed, toen na het kongres een der Duitsche afgevaardigden mij zei: ‘gij moogt blij zijn dat de officieele Duitsche sociaaldemokratie de macht nog niet in handen heeft’. Op mijn vraag: ‘waarom?’ luidde het veelbeteekenende antwoord: ‘omdat anders uw hoofd zonder genade onder de guillotine zou gevallen zijn, want een meeningsverschil, | |
[pagina 297]
| |
zooals gij dit voorstaat, is een misdaad, die iemand het hoofd kost’. Ik voegde hem toe: en dan zou Bernstein best als groot-inquisiteur en scherprechter dienst kunnen doen! Intusschen was men in Duitschland boos over die Hollandsche spellebrekers, in Holland was men verontwaardigd en verbitterd over het voorgevallene en zelfs werden er moties van afkeuring in sommige afdeelingen aangenomen en opgezonden. De Vorwärts kon niet goed verkroppen dat buiten Duitschland de meening heerschte dat de Duitschers zeer ‘gemässigt’ waren. Mis, zegt Liebknecht, men verwisselt ‘gemässigt’ met ‘logisch’ en ‘radikal’ met ‘fantastisch’. Maar is dat een tegenstelling? Zeker de motie van het bureau was logisch, maar dit verhinderde haar niet een frase te zijn, ik wil haar zelfs den lof geven een logische frase te zijn. Verbeeldt u dat een troep hongerlijders in een vergadering samenkomt om met elkaar te beramen hoe het best en het spoedigst te voorzien in de behoeften van de maag. Na veel diskussie neemt men aan: de vergadering, overwegende dat tegen honger het beste middel is om de maag van voedsel te voorzien, Deze motie is volkomen logisch, maar ... hebben de hongerlijders er iets aan? Verkrijgen zij daardoor voedsel? Een ander wil dat men naar de met levensmiddelen gevulde winkels zal gaan om daar het voedsel te halen wat men behoeft. Is dat soms niet logisch? Zoo niet, dan bestaan er alweer twee soorten van logika, die van den hongerlijder, die alleen het laatste logisch vindt en die van den verzadigde, die het fantastisch vindt om zoo iets te besluiten. En wat doet de laatste? Hij schetst de gevaren die aan zoo'n stap verbonden zijn, hij wijst op de politie, die met kracht zal optreden tegen een ieder, zoodra hij zijn hand uitstrekt naar die levensmiddelen, hij herinnert eraan hoe het leger zal komen om hem neer te schieten, enz. | |
[pagina 298]
| |
Maar nu komt de logika van de wanhoop en die zegt: laat u niet bang maken door al die woorden, ze lachen wat met uw bedreiging van verantwoordelijk stellen voor de geschiedenis en de menschheid, de bezitters, neen, ziethier de keuze waartusschen gij staat: doet gij naar het logisch besluit der tweeden, dan kunt gij terugkeeren naar uw krotten om daar met vrouw en kinderen, levende geraamten die gij voor uw oogen ziet wegsterven om ze ten slotte dood te vinden, te gaan wegkwijnen en doet gij het andere, zeker, gij hebt de kans om neergeschoten te worden, maar wat beteekent uw leven als het niets anders is dan ontbering en zorg? Maar daartegenover staat de kans om uw maag te vullen en geen honger meer te lijden. Is die logika der wanhoop zoo dwaas, zoo fantastisch? Neen, laat men eerlijk zeggen: wij durven niets wagen en daarom noemen wij zulke dingen fantastisch en dwaas. Maar als wij een plaats innamen in de rijen der hongerlijders, we zijn verzekerd dat men anders zou spreken. De wereld behoort aan de durvers en als men nooit iets waagt, nooit iets durft, men komt geen stap verder. Zeker fantastisch is elke poging, die oppervlakkig bezien onvoorzichtig is en een waagstuk mag heeten, maar juist daardoor is men, de geschiedenis bewijst het, vooruitgegaan. Ons trof een woord van Vaillant op het kongres: wij hebben gezocht naar een vorm, waaruit het minste gevaar zou voortspruiten in de verschillende landen. Merkwaardige bekentenis! Waarom niet gezocht naar een vorm, waarin heelemaal geen gevaar schuilt? Het socialisme zelf is een gevaar en als het ons dus te doen is alle gevaren te vermijden, laat ons dan maar liefst het socialisme zelf op zij zetten. Had de kommune, waaraan toch Vaillant meedeed, even opportunistisch gehandeld, zij zou nooit zijn uitgeroepen. In Nederland waren allen, tot zelfs van der Goes, het eens met de door mij voorgestelde resolutie en pas later zei hij door Liebknecht bekeerd te zijn. Wel eigenaardig, waar deze geen argumenten aanvoerde! Maar dit kongres was nog maar een voorspel in vergelijking van het volgende, dat in 1893 plaats vond te Zürich. Vooraf was gegaan een konferentie te Brussel om te bepalen de voorwaarden van toelating. Van onze zijde was Cornelissen | |
[pagina 299]
| |
daarheen gezonden en deze kreeg daar reeds verschil over de beteekenis van de woorden: ‘deelneming aan de politieke aktie’, die als noodzakelijke voorwaarde werden gesteld om toegelaten te worden. Bedoelde men daaronder ‘parlementaire aktie’? Eigenlijk wel, maar men durfde het niet rondweg zeggen. Door dubbelzinnige woorden heeft men niet voorkomen dat er anarchisten waren op het kongres te Zürich, want deze zijn niet tegen de politieke-, maar wel tegen de parlementaire aktie. Het ‘onder-onsje’ te Brussel, gehouden door ‘de familie’, d.w.z. de Marx-partij, want de Fransche en Engelsche anti-parlementairen namen er geen deel aan, heeft dus niets geholpen. In een artikel van Cornelissen in de Société Nouvelle, getiteld: Les diverses tendances du parti ouvrier international. A propos de l'ordre du jour du Congrès international ouvrier socialiste de Zürich (De verschillende stroomingen der internationale arbeiderspartij. Naar aanleiding van de dagorde van het Internationaal Socialistisch Arbeiderskongres te Zürich) heeft deze reeds medegedeeld, hoe hij gewezen heeft op die twee stroomingen en hoe Bebel en Liebknecht daar erop stonden dat alleen zouden worden toegelaten degenen die de noodzakelijkheid der politieke aktie erkennen, met uitsluiting van alle anderen. De botsing kon niet uitblijven, vooral niet toen men vernam dat de ‘Jongen’ te Berlijn afgevaardigden zouden zenden en de ‘ouden’ zouden eischen, dat zij niet zouden worden toegelaten, ja zelfs als het kongres tot toelating besloot, dan zouden de Duitschers bij wijze van protest weggaan. Te Zürich was dan ook duidelijk te zien hoe er twee stroomingen waren en eenige deelnemers zooals Bebel, Kautsky, Adler en Edwards wisten door te drijven, dat men deze bepaling aannam: ‘onder politieke aktie wordt verstaan het gebruik maken der politieke rechten en der wetgevingsmachine (vertegenwoordiging en direkte wetgeving) van den kant der arbeiderspartijen, ter bevordering van de belangen van het proletariaat en in het bizonder van de verovering der politieke macht’. Een poging om te verklaren dat alle vakvereenigingen en alle socialistische partijen en vereenigingen, die de noodzakelijkheid van arbeidersorganisatie erkennen zullen worden toegelaten, mislukte en onder een oorverdoovend tumult en protesten uit het midden van het kongres, behaalden Bebel c.s. de overwinning. Maar den volgenden dag | |
[pagina 300]
| |
kwam ik op tegen dat goochelspel, want nadat men de menschen heeft opgeroepen om naar Zürich op te komen zonder te verklaren wat onder politieke aktie verstaan moest worden, geeft men op het kongres zelf een uitlegging, waardoor men buitensluit personen, die men eerst heeft uitgenoodigd. Op den wand, zei ik, staat het woord van Marx: ‘Proletariërs van alle landen, vereenigt u!’ en hier is men bezig ze van elkaar te vervreemden en daarom als men blijft bij die uitsluiting, dan zou men het beste doen de beeltenis van Marx met een rouwrand te omgeven. Maar het hielp niet; wat wij gedaan hebben, dat hebben wij gedaan, dat blijft zoo - evenals Pilatus indertijd zei: wat ik geschreven heb, dat blijft geschreven. Intusschen had de Duitsche delegatie besloten de ‘Jongen’Ga naar voetnoot1) niet toe te laten en ondanks een protest van Landauer, een der Jongen, die zelfs op de laagste wijze door Bebel werd uitgemaakt voor een politiespion en die verklaarde dat hij en zijn vrienden precies op dezelfde wijze tot afgevaardigden waren verkozen in een openbare volksvergadering als alle anderen, werden zij niet toegelaten. Alleen Frankrijk en Holland verklaarden er zich tegen. Het tumult bereikte een duizelingwekkende hoogte en onder allerlei geroep, als: Vive la liberté! ging de vergadering uiteen. Gevolg hiervan was dat men een tegenkongres hield, uitgaande van de uitgeslotenen en het is bepaald merkwaardig te moeten konstateeren dat het op dit kongres, waar volkomen vrijheid van spreken werd verleend, veel kalmer en beter toeging dan op het officieele kongres, waar men banden smeedde. Verschillende leden van het kongres namen daar deel aan, zooals o.a. ook Cornelissen en mijn persoon. Daarover zijn wij vreeselijk hard gevallen door Bernstein in de Neue Zeit: ‘In 't voorbijgaan zij gezegd, dat als de heeren Landauer, Werner en kompagnie na hun uitsluiting uit het socialistenkongres een eigen, “vrij” kongres hielden, dan waren zij, ofschoon het plan daartoe naar mijn meening vooraf klaar was gemaakt, althans formeel in hun recht. Eveneens degenen, die | |
[pagina 301]
| |
zich aansloten aan hun uittocht. Maar wanneer meneer Nieuwenhuis en zijn vrienden dagelijks deelnamen eerst aan de beraadslagingen van het eigenlijke kongres, om dan 's avonds naar het pseudo-kongres te gaan en met de oproepers daarvan als in wedstrijd te schimpen op het eerste, dan is dit een handeling, waarvoor mij de letterkundig geoorloofde uitdrukking ontbreekt. Zelfs onder bandieten zou men dit als onbehoorlijk stempelen’. Dus wij waren minder dan bandieten! Gelukkig dat wij dit gemeen hadden met verschillende sociaaldemokraten, zooals Hunter Watts uit Engeland en anderen. Maar buitendien is het de vraag wie meer bandiet-achtig optraden, wij die meededen aan dat tweede kongres of zij die anderen buitensloten, als geloofsvervolgers, van het eerste officieele kongres. Toen de militaire vraag aan de orde kwam, hadden allen zich blijkbaar schrap gezet, want dit was het groote strijdpunt, waarbij het heftig zou toegaan en waarop aller aandacht gespannen was. Weer stonden het Duitsche en het Hollandsche voorstel tegenover elkander. Het eerste luidde ditmaal: ‘De stelling der arbeiders tegenover den oorlog is door het besluit van het Brusselsch kongres over het militarisme scherp aangewezen. De internationale revolutionaire sociaaldemokratie moet in alle landen met alle kracht optreden tegen de chauvinistische hartstochten der heerschende klasse, den band der solidariteit om de arbeiders van alle landen steeds vaster slingeren en onophoudelijk werken op de afschaffing van het kapitalisme, dat de menschheid in twee vijandelijke kampen verdeeld heeft en de volkeren tegen elkander opzet. Met de opheffing der klasseheerschappij verdwijnt ook de oorlog. De val van het kapitalisme is de wereldvrede’. En daarnaast of daartegenover stond ons voorstel, dat luidde: ‘Het kongres besluit de internationale arbeiderspartij op te vorderen zich gereed te houden, om een oorlogsverklaring van den kant der regeering onmiddelijk te beantwoorden met de algemeene werkstaking, overal waar de arbeiders eenigen invloed kunnen uitoefenen op den oorlog en in de betreffende landen met de militaire dienstweigering’. Plechanow, een Rus uit Genève, plus Marxiste que Marx, was | |
[pagina 302]
| |
rapporteur en noemde mijn voorstel onaanneembaar, omdat het onuitvoerbaar was en zelfs noemde hij het niet revolutionair, want wanneer men een militaire werkstaking proklameerde in Duitschland, met zijn sterke, goed georganiseerde arbeiderspartij, de Kozakken zouden Europa direkt overstroomen en dat zou zijn de heerschappij van het despotisme. Ik kreeg het woord tot toelichting en verdediging van ons voorstel, mijn rede vindt men in zijn geheel in den Almanach de la Question sociale van Argyriadès van 1894. Ik begon eraan te herinneren dat wat ik voorstelde, niet nieuw was, want wat ik nog niet wist tijdens het kongres te Brussel, dat heb ik nu ontdekt en wel dat een dergelijk voorstel, dat op het kongres der Internationale te Brussel in 1868 is voorgesteld door Louguet en César de Paepe, alleen met dit onderscheid dat men toen met algemeene stemmen aannam, wat men nu verwierp. Wat men in 1868 flinkweg aandurfde, daar is men in 1891 voor teruggedeinsd. Ik bestreed verder de Duitsche motie als een groote, nietszeggende frase, maar deed nog sterker dan den vorigen keer uitkomen dat het dwaas was Rusland te noemen het middenpunt van wreedheid en barbaarschheid, alsof het onderscheid tusschen Rusland en Duitschland zoo groot was, ja zelfs in alle landen geldt het slechts een verschil in graad, niet in wezen. De vrijheid der Hohenzollerns trok mij niets meer aan dan die der Romanoff's. En dan wees ik erop, dat Bebel de hand toestak aan het militarisme, toen hij in den Rijksdag een leening voor een beter en donkerder uniform voordeelig noemde ter bescherming van het leven der soldaten. Dat klinkt anders dan het vroeger: geen man en geen cent voor het militarisme! Waarom dan niet voor betere geweren, verder dragende kanonnen, goede pantserschepen? Als men eenmaal den vinger geeft aan het militarisme, weldra neemt het de hand, den arm, het geheele lichaam. Verder ontwikkelde ik mijn voorstel nader en deed uitkomen dat alle revoluties begonnen zijn met een militaire werkstaking, b.v. op Montmartre in 1871, toen de soldaten zich verbroederden met het proletariaat. En eindelijk zei ik dat het denkbeeld zijn weg wel zou vinden ondanks alle gevaren en bezwaren, die men ertegen aanvoert en al is het ook niet dadelijk voor verwezenlijking vatbaar. Als ons voorstel, zoo eindigde ik, wordt aangenomen, zullen | |
[pagina 303]
| |
de vorsten sidderen op hun tronen en zich wel tweemalen beden ken voordat zij een oorlog beginnen zullen. Daar vielen zij nu allen op mij aan, de heele familie zooals Liebknecht, Adler, Aveling, Plechanow, welke laatste zich zoodanig verloor in persoonlijke hatelijkheden in plaats van bestrijding, dat er een lawaai als een oordeel ontstond en hij zelfs gedwongen werd de tribune te verlaten zonder te hebben uitgesproken. Wel heette het dat men sympathiseerde met het voorstel, zelfs Liebknecht zei dat als zij konden, zij voor het Hollandsche voorstel zouden zijn, maar het was onpraktisch, onuitvoerbaar, enz. Alsof men niet propaganda kon maken voor het denkbeeld, want zoo praktisch waren wij, nuchtere Hollanders nog wel, dat wij heel goed begrepen dat de tijd nog niet daar was om het praktisch toe te passen. Maar moet niet een denkbeeld de wereld worden ingeslingerd om de geesten te veroveren, moet het niet rijpen bij velen, voordat het kan toegepast worden? En nu nog terug ziende op die jaren tusschen 1891, toen het 't eerst werd voorgesteld en nu 1907 kunnen wij met weemoed zeggen: als wij eens allen gedurende die 16 jaar flink propaganda hadden gemaakt voor dat denkbeeld, zouden wij dan niet veel verder zijn dan nu? Maar het heeft niet zoo mogen zijn. Wederom werd het verworpen met alle stemmen (nationaliteiten) tegen vier (Frankrijk, Noorwegen, Australië en Holland). In Holland hadden wij ook een minderheid gekregen, die tegen stemde, te weten: van Kol en J.W. Gerhard, de eerste afgevaardigde op eigen kosten door een vakvereeniging van suikerbewerkers ‘Door Vereeniging Verbetering’, wier bestaan problematisch was en de tweede voor de soc. dem. Onderwijzersvereeniging. Het was den Duitschers gelukt den baccil der verdeeldheid te brengen in de anders zoo eendrachtige Hollandsche beweging en hoe snel zij daar zou voortwoekeren, ook door den goed voorzienen geldbuidel van van Kol, dat zou later blijken. Al meende men op 't kongres, zooals sommigen zeiden: ‘de muur der parlementairen is gebroken’, toch was dit nog zoo heel erg niet het geval. Wel werden zelfs de Duitschers vooruitgeschoven, zoodat zij in de kwestie over het parlementarisme verder gingen dan zij oorspronkelijk bedoelden, maar toch duidelijk was de afscheiding gebleken, als men leest de verhandelingen van het | |
[pagina 304]
| |
officieele kongres om ze te vergelijken met die van het kongres der afgescheidenen. Kort vóór het kongres was er van de hand van den anarchist Merlino een kleine brochure verschenen, getiteld: Nécessité et bases d'une entente (Noodzakelijkheid en grondslagen van een overeenstemming), waarin hij aangeeft dat sociaaldemokraten en anarchisten het eens zijn omtrent den gemeenschappelijken vijand: het privaateigendom, ook ten opzichte van een organisatie der produktie en eindelijk dat zij de onteigening der bourgeoisie zich alleen kunnen voorstellen langs den weg des gewelds. Maar sints Liebknecht, in tegenstelling met zijn meester, Marx, die ‘het geweld de vroedmeester noemt eener nieuwe maatschappij’, gezegd heeft, dat ‘het geweld een reaktionaire faktor is’, schijnt men meer en meer over te hellen naar het worden van een hervormingspartij, gevolg van de parlementaire mikrobe, die onder de voormalige socialisten groote verwoestingen heeft aangericht. Deze brochure bleef niet zonder invloed. Op het andere kongres vond dan ook een resolutie instemming die door den Engelschen sociaaldemokraat Hunter Watts, Cornelissen en mij aldus was geformuleerd: ‘Overwegende | |
[pagina 305]
| |
Van een dergelijke samenwerking wilden de Marxisten niets weten en al deden zij heel wat water in den wijn, het ongeluk van zulk ‘kompromiseln’, zooals Liebknecht het uitdrukte, is wel geweest dat men zoo wat eenstemmig een resolutie aannam, maar dat er geen klaarheid is gekomen. De Duitsche partij stelde oorspronkelijk voor: ‘de strijd tegen de klasseheerschapij en uitzuigerij moet een politieke zijn en de verovering van de politieke macht ten doel hebben’ (niet ik kursiveer hier, maar de voorstellers zelven). Ja, men ging zelfs zoover om te zeggen: ‘alleen wie deelneemt aan dezen politieken klassenstrijd en daarbij gebruik maakt van alle politieke strijdmiddelen, die toegankelijk zijn voor de arbeidersklasse, wordt erkend als aktief lid van de internationale revolutionaire sociaaldemokratie’. Dus na het nationaal ‘hinausfliegen’ - de klassieke uitdrukking voor het uitwerpen uit de Duitsche partij - werd het vooruitzicht geopend op een internationaal ‘hinausfliegen’. De ketterjacht zou dan direkt al begonnen zijn. Tot toetreding tot het kongres zou dan een geloofsbelijdenis noodig zijn geworden, waarin elkeen moest verklaren te gelooven aan de alleenzaligmakende kracht der politieke macht. Daartegenover stond ons Hollandsch voorstel, dat aldus luidde: 1o. het kongres | |
[pagina 306]
| |
Maar nu het mooiste. Noch het een noch het andere werd aangenomen, maar in den heksenketel heeft men alle voorstellen zoo lang door elkaar geklutst tot er iets uitkwam dat aanneembaar zou zijn voor den een zoowel als voor den ander. Aangenomen werd: de politieke werkzaamheid is slechts een middel ter verkrijging van de ekonomische vrijmaking van het proletariaat. Dit staat lijnrecht tegenover het Duitsche voorstel, dat immers de verovering van de politieke macht als doel stelde. Zoolang middel en doel niet hetzelfde zijn, zoolang is deze motie zoo verschillend, dat logisch gesproken de Duitschers haar nooit konden aanvaarden. Maar straks voegde men eraan toe, dat ‘de politieke werkzaamheid noodzakelijk is zoowel voor het doel van agiteeren en het konsekwent bepleiten der beginselen van het socialisme, alsook met het doel om dringend noodige hervormingen te krijgen’. Met ‘doel’ en ‘middel’ wordt hier aardig gegoocheld, zooals Liebknecht dit zoo treffend kon doen met ‘beginsel’ en ‘taktiek’, wat ons altijd doet denken aan de geestige onderscheiding van den hoveling van Huisde in Multatuli's Vorstenschool: Men moet de dingen logisch onderscheiden
En diplomatisch ziften. Met beleid
Maakt men een blijk tot schijn, en schijn tot blijk.
Het schijnend blijken, blijkend schijnend, blijkt -
Mits met beleid te-werk gaand! - schijn. Neen ... minder!
Het blijft niet eenmaal schijn, want - met beleid
Altoos ... let op! - verandert men het blijk
In een bewijs ... zie, zoo!
(Hij strekt de hand voor Miralde's oogen uit)
van heel wat anders!
Men schuift - mits met beleid! - iets tusschen 't oog
En 't voorwerp dat zoo duidelijk scheen, Miralde ...
En dit heb ik gedaan! | |
[pagina 307]
| |
Het resultaat? Dat men niets oploste, men heeft om de hoofdzaak heengedraaid door de kool en de geit te sparen. Bebel zei op den partijdag te Erfurt, zonder tegenspraak te vinden: ‘in de eerste plaats hebben wij de politieke macht te veroveren en deze te gebruiken ten einde ook de ekonomische door de onteigening der burgerlijke maatschappij te bereiken. Is de politieke macht in onze handen, dan vindt de rest zich wel vanzelf’. Ja, te Zürich zei Liebknecht: ‘de staatsmachine is een wapen ter onderdrukking der arbeidersklasse. Ontrukken wij hun dit wapen en gebruiken wij het’ en toen had dit aardige tooneeltje plaats. Cornelissen toch kon zich niet langer bedwingen en riep hem toe: lees dan toch het Kommunistenmanifest! Liebknecht, ten hoogste verbolgen over die rake onderbreking, antwoordde: dat hebben wij gelezen, toen ge nog niet geboren waart. Cornelissen: dat is de kwestie niet, maar dan hebt gij het nooit goed gelezen. Een ander riep: lees uw eigen brochure ‘Die politische Stellung’. Liebknecht meende ten slotte NB. dat wij het allen eens waren, het eenige wat ons scheidde was de revolutionaire frase en daarvan moest men zich emancipeeren. Maar alweer: had Liebknecht niet volkomen ongelijk, dwaalde hij niet van zijn leermeester Engels af, waar deze toch zoo duidelijk mogelijk het tegenovergestelde schreef in zijn voorwoord tot dit manifest, waarin staat: ‘de arbeidersklasse kan de gereedstaande staatsmachine niet eenvoudig in bezit nemen, om haar voor eigen doeleinden in beweging te brengen’. Vliegen sprak namens Holland, hij had daar op gestaan, want Cornelissen had het willen doen en zou het zeker veel beter en principieeler gedaan hebben, maar hij liet het hem over op voorwaarde dat hij eerst aan ons zou voorlezen wat hij zou zeggen. Hij heeft den halven nacht opgezeten om zijn rede klaar te maken en ofschoon hij toch nog in konflikt kwam met Liebknecht, toen hij wees op het verwateren der sociaaldemokraten in de kamer, en aan onze zijde stond, geloof ik dat dit in werkelijkheid niet het geval was, maar dat zijn lust om namens Holland als woordvoerder | |
[pagina 308]
| |
op te treden hem, den eigenlijken parlementair, leelijk parten heeft gespeeld. Want in de partij heb ik Vliegen altijd gekend als een dergenen, die steeds sterk overhelden tot de parlementairen. Het einde was dat wij ons van stemmen onthielden. Vliegen erkent zelf in dat mooie gedenkschrift ‘Na tien jaren’, dat hij toen voor het eerst de diepe klove bespeurde die hem scheidde van mij en dat hij alleen daarom niet naast van Kol ging staan omdat deze verdeeldheid bracht in de partij. Ofschoon de parlementairen de zegepraal behaalden, althans grootendeels, toch schenen zij het noodig te achten dat het gezag van Engels er bij kwam om zijn zegen erover uit te spreken. Ik vermoed dat zij hem zelfs daarvoor opzettelijk hebben laten overkomen, want wie schetst onze verbazing, toen tegen het einde van het kongres de voorzitter verklaarde, dat Friedrich Engels het kongres zou sluiten. Voor de tweede maal was de anarchie verpletterd door de Internationale, eenmaal in 1872 en nu in 1893. Deze apotheose was eigenlijk een treurige komedievertooning. Door het oproepen van de schim van den dooden Marx en door het optreden van den levenden Engels moest de opkomende oppositie beteugeld worden. Voor ons een bewijs dat men haar vreesde, want anders zou men zoo'n middel, een man van de verdienste van Engels onwaardig, niet hebben gebruikt. De Engelsche sociaaldemokraat Hunter Watts, die met ons gestemd had, schetste op afkeurende wijze de sluiting van den Rijksdag - ik vergis me, zei hij onder algemeen gelach, ik bedoel het kongres - waar men Engels gebruikte bijwijze van vertooning tegen de anarchisten. Immers in Engeland ziet men Engels nooit. Niemand kent hem daar en de Engelsche arbeiders krijgen genoeg van de internationale heilige familie. Nog vermakelijker was wat een Franschman ervan zei. Om dit te begrijpen moet men weten dat op het kongres een Zwitsersche afgevaardigde, Fauquet, een zeldzaam dik man, zooals wij er weinigen gezien hebben, aanwezig was. Als lid van den Nationalen Raad van het kanton de Vaud heeft hij twee stoelen stuk gezeten door zijn zwaarte en was men gedwongen een bizonderen ijzeren stoel voor hem te laten maken. Nu zei die Franschman: ze zijn toch nog niet genoeg bij de hand om reklame voor hun zaak te maken. Weet ge wat zij hadden moeten doen? Zij hadden een uit- | |
[pagina 309]
| |
gemergelden mijnwerker en daarnaast den afgevaardigde Fauquet ten tooneele moeten voeren en dan zeggen: de proletariër van heden en de burger van den toekomststaat, als de sociaaldemokratie zal zijn verwerkelijkt. Op mij liet het kongres een treurigen indruk achter en wij begrijpen de woede van Cipriani, die niet eens aan het woord kon komen om te protesteeren tegen de uitdrijving van eenige socialisten en daarom een brief van protest schreef aan het kongres, die echter niet is voorgelezen en die in mijn bezit kwam, doordat Cipriani hem mij gaf. Daarin schrijft hij: ‘Van den eersten dag af hebt gij een betreurenswaardige onverdraagzaamheid ontwikkeld, menschen die zich socialisten noemen onwaardig. Een onverdraagzaamheid, opgevoerd tot zulk een hoogte dat gij het woord hebt geweigerd, dat door mij was gevraagd, om de afgevaardigden te verdedigen, die op brutale wijze uit de zaal van het kongres zijn verdreven zonder eenige reden en om te protesteeren tegen deze uitdrijving, onwaardig de denkbeelden die gij zegt te belijden. Want de uitgedrevenen werden er alleen buitengehouden omdat zij revolutionairen waren. Wanneer een kongres, dat zich socialistisch noemt, de onverdraagzaamheid zoover drijft om denkbeelden te vervolgen, houdt het op dien naam te dragen en wordt het even reaktionair als de regeeringen die ons gevangen nemen en worgen. Weet dus, heeren verdrijvers, dat deze roode vlag, rondom welke gij u groepeert, afkomstig is van het graf van 35.000 Fransche proletariërs, geslacht door de autoritaire republikeinen van Versailles, gestorven voor de vrijheid van allen, voor het welzijn van allen en niet voor dat van een kleine kaste. Het socialisme onzer dooden sluit niemand uit; het beteekent eenheid en niet verdeeldheid, liefde en niet haat, vrijheid en niet onderdrukking. Gij hebt dit alles gedurende drie jaren met de voeten getreden, gij hebt de Internationale vermoord en gij zult voor de menschheid en voor de geschiedenis verantwoordelijk zijn wegens deze misdaad’. Dat flinke en fiere woord van den ouden revolutionair brandmerkt het kongres voor eeuwig en in onderscheiding met de oude Internationale, waarvan getuigd kan worden dat elk kongres een stap voorwaarts aanwees, was nu elk kongres een schrede achter- | |
[pagina 310]
| |
waarts, totdat in 1896 op het Londensche kongres de deur voor goed werd gesloten voor alle revolutionaire elementen. Kenschetsend voor het kongres waren de opschriften op de tribune. Aan de eene zijde stond: Staatliche Kranken- und Unfallversicherung (Verzekering in geval van ziekte en ongeluk van staatswege) en aan de andere: Hoch der Banknotenmonopol! (Leve het bankmonopolie!) Niemand zou, het kongres naar het uiterlijk beziende, ook meenen dat men met een arbeiderskongres te doen had en inderdaad het arbeiderselement ontbrak ook zoo wat geheel. Er werd hier over de arbeidersbelangen gesproken zonder de arbeiders zelven. Onlangs lazen we dat Annie Besant in een artikel van haar hand vertelde, hoe de menschen na 15 eeuwen weer in andere vormen op de wereld verschijnen. Ons hedendaagsch geslacht zou dus de reïnkarnatie (nieuwe vleeschwording) zijn van het geslacht, dat leefde zoo ongeveer in de IVe eeuw na Christus, dus omstreeks den tijd van keizer Konstantijn. Wij konden niet nalaten bij de lezing daarvan te glimlachen; maar toen wij weer goed en wel tehuis zaten na het kongres en in gedachten nog eens alles de revue lieten passeeren van wat daar verhandeld en gebeurd was, hoe men daar medestrijders uit het socialistisch kamp buitensloot, omdat zij over de middelen ter verkrijging van den gemeenschappelijken wensch verschilden van de zoogenaamde toongevers, ziet toen dachten wij verplaatst te zijn in de IVe eeuw en de onderstelling van Annie Besant komt ons, zoo beschouwd, wat minder zonderling voor. Immers ook toen vergaderden de bisschoppen der christelijke kerk in zoogenaamde koncilies. Men twistte met elkander over een enkele letterGa naar voetnoot1), men verketterde elkander en wie op 't oogenblik de baas was, die wist met behulp der overheid alle andersdenkenden te verjagen, ja somwijlen te vervolgen ten doode toe. En wij dachten bij onszelven: Gaat men dan nooit vooruit? Wordt men dan nooit wijzer? Zijn die 15 eeuwen nu wezenlijk over de hoofden der menschen heengegaan zonder eenige leering achter te laten? | |
[pagina 311]
| |
Sluit de oogen, verandert het woord koncilie in kongres, zet in plaats van het woord christelijk dat van socialist en de te fabula narratur, d.w.z. de geschiedenis der ekonomische koncilies met al hun armzalige en bekrompen twisten over letters en woorden en zinnen herhaalt zich voor onze oogen. Zeker wij waren verslagen, maar overtuigd waren we niet en het zal waar blijken, wat een der medewerkers van de Justice naar aanleiding van onze voorstellen schreef in dat blad, nl. dat ‘de beginselen, door de Hollanders voorgestaan, onbetwistbaar de belangrijkste zijn, omdat zij een richting aangeven, die - ik ben daarvan overtuigd - de socialistische beweging der geheele wereld binnen korten tijd gedwongen zal zijn te volgen’. De scheiding was nog niet kompleet. Dezelfde kwestie, waarover eenmaal Marx en Bakunine tegenover elkander stonden, was op nieuw aan de dagorde. Sociaaldemokratie en anarchie, gezag en vrijheid botsten wederom op elkander. Londen, waar in 1896 het kongres werd gehouden, zou het einde wezen dezer tragedie. Reeds vooraf werden alle toebereidselen gemaakt. Liebknecht ging in Engeland voordrachten houden om stemming te maken. Maar door de dubbelzinnige formule van Zürich hadden de antiparlementairen evenveel recht om aldaar te verschijnen als de parlementairen. Ten onzent was sints Zürich heel wat veranderd, want in de jaren na het kongres was de Soc. Dem. Arbeiders Partij ontstaan onder hooge bescherming van de Duitsche partij en deze zond natuurlijk ook haar afgevaardigden naar Londen, maar daar de verschillende afgevaardigden der vakvereenigingen op onze hand waren, stonden zij geheel geïsoleerd. De lieden der Onafhankelijke Arbeiderspartij, zooals Keir Hardie, Tom Mann en anderen, waren heel wat minder bekrompen en onpartijdiger dan de sociaaldemokratische Federatie met Hyndman aan het hoofd, die geheel was geraakt in Duitsch vaarwater. Keir Hardie bepleitte de toelating van alle socialisten die het beginsel van gemeenschappelijk eigendom aanvaarden. ‘Alle schijn van onverdraagzaamheid of diktatuur behoort flink afgewezen te worden door de vergadering van lieden, die uit alle oorden der wereld zijn gekomen om de heilige zaak van den arbeid te vertegenwoordigen’. Reeds den eersten dag van het kongres bereikte het lawaai zulk | |
[pagina 312]
| |
een hoogte, dat men zelfs slaags raakte en toen de voorzitter dreigde de zaal te laten ontruimen door de politie, steeg de woede ten top. ‘Sociaaldemokratische politie’! - zoo werd er geroepen en aan de andere zijde hoorde men zeggen: ‘haalt de kavallerie als ze niet willen’ en onder een oorverdoovend geraas eindigde de eerste dag van het kongres. Oude strijders als Malatesta, die levenslang moedig op de bres gestaan hadden, werden buitengesloten, om nog niet te spreken van Landauer uit Berlijn en meerdere afgevaardigden der Jongen. De kwestie der toelating zou den volgenden dag beslist worden en men had besloten twee sprekers van beide zijden het woord te laten voeren en dan door stemming een einde te maken aan de zaak. Tegen de toelating zouden Jaurès en Hyndman spreken, ervoor Tom Mann en mijn persoon. Tegenover de verdraagzaamheid van Tom Mann, die zelf geen anarchist het goed recht bepleitte van alle richtingen, ten einde alle meeningen vrij tot haar recht te laten komen, stak de bekrompenheid van Hyndman ongunstig af, die zoo ver ging om te zeggen, dat men niets te maken had met de anarchisten, met menschen die zelven verklaren niet vertegenwoordigd te kunnen zijn op een kongres. Hij lokte daardoor zelfs een protest uit van Louise Michel. Toen ik aan het woord kwam, liet ik duidelijk uitkomen, dat er verwarring bestond doordat de verklaring van Bebel te Zürich, die aangenomen was, precies het tegenovergestelde behelst van de aldaar aangenomen resolutie. Geen fraktie van het socialisme heeft het recht het socialisme voor zich te monopoliseeren en niemand kan mij het bewijs leveren dat een kommunistisch anarchist geen socialist is. Toen Hyndman mij toeriep dat het kongres niet anarchistisch was, had ik alle recht hem te antwoorden, zooals ik deed: maar evenmin een sociaaldemokratisch. - Men kan het beweren, maar dan heb ik minstens evengoed het recht te zeggen dat Liebknecht geen socialist is. Gij kunt mij een ‘uilskuiken’ of ‘gek’ noemen, zooals Guesde een man als Kropotkine noemde een ‘hurluberlu dont les travaux sont sans valeur’.Ga naar voetnoot1) En toen volgde een grappig tooneel, dat Guérard in zijn brochure: Le Congrès de Londres aldus weergeeft: | |
[pagina 313]
| |
- Je proteste, dit le citoyen Jules Guesde. - Niez vous? interroge Nieuwenhuis. - Apportez-moi des preuves. - Niez vouz? réitère le socialiste hollandais. - Donnez des preuves, répète Guesde. - Niez vous? insiste l'orateur. Et Jules Guesde, n'osant pas recevoir un démenti public, ne répond plus.Ga naar voetnoot1) En merkwaardigerwijze heeft men Guesde daarna niet meer op het kongres gezien. Hij was leelijk ontmaskerd. Na dit intermezzo zei ik nog: iedereen heeft het recht om met geestverwanten een kongres samen te roepen en ik zou de laatste zijn, om iemand hierin te willen hinderen. Maar dan moet helder en duidelijk het doel worden omschreven. Als gij hier verklaart dat gij een kongres hebt van parlementaire socialisten, dan zult gij voortaan nooit meer last van mij hebben, want dan is de oproeping tot het kongres niet aan mij gericht. Verklaar dit en de zaak is opgelost. Met groote meerderheid werd de resolutie van Zürich bekrachtigd. Min was in dezen de houding van Bebel, die als voorsteller der verklaring te Zürich alle licht op de zaak had kunnen werpen en ofschoon hij anders zoo graag praat, nu scheen hij het beter te achten om het zwijgen te bewaren. ‘Also sprach Bebel’ - zoo luidt de titel van een boek; men kon toen van hem getuigen: also schwieg Bebel. Het mooiste was dat men het ondanks alles niet aandurfde om het rondweg te zeggen, want toen Cornelissen na de gevallen beslissing vroeg of nu de revolutionaire kommunisten al dan niet waren uitgesloten, kon hij geen beslist antwoord van het bureau afdwingen. Wij hadden een verbindende opdracht het kongres te verlaten, | |
[pagina 314]
| |
als er besloten was tot uitsluiting van de een of andere groep en dienovereenkomstig handelden wij. Ik verklaarde namens 20 van de 21 vertegenwoordigde Hollandsche organisaties, dat nu het kongres de grondslagen der oude Internationale had verlaten en een politieke partij was geworden, de Hollandsche arbeidersbeweging niet meer deel zou nemen aan den onverdraagzamen, sektarischen arbeid van het kongres en dus alleen de parlementaire groep, die niet het recht had zich voor te doen als de vertegenwoordigster der Nederlandsche arbeidersbeweging, zou overblijven. Treurig stemde het applaus, dat op deze verklaring volgde van de zijde der Duitschers en hun trawanten. En toen Vliegen namens de parlementaire groep verklaarde, dat zij bleef, volgde nog een sterker applaus. Natuurlijk nadat ik deze groep gesignaleerd had als ‘une succursale des Allemands, payée par la caisse allemande’Ga naar voetnoot1) en Vliegen zei er trotsch op te zijn een depot van Duitschland te wezen, toen wisten de Duitschers van geestdrift niet hoe hard zij in de handen zouden klappen. Men had niet gezocht naar wat eenheid bracht, neen men was gekomen met het voornemen van uitsluiting. Maar wij hadden ons doel bereikt, want het was ons te doen om het kongres te noodzaken kleur te bekennen; voortaan had men geen internationale socialistenkongressen, maar internationale parlementair-socialistische kongressen, dus van een fraktie der socialisten. Immers uitdrukkelijk is bepaald dat voor het vervolg werden buitengesloten de anarchisten en al die vakvereenigingen, die niet gelooven aan de alleenzaligmakende parlementaire aktie. Zelfs had men een andere resolutie klaar gemaakt, onderteekend o.a. door Bebel, Liebknecht en Singer voor Duitschland, door Adler en Kautsky voor Oostenrijk, door Greulich en Brandt voor Zwitserland, door Troelstra en van Kol voor Holland, door Bertrand voor België, door Plechanoff voor Rusland, door Branting voor Zweden, door Olden en Spensen voor Denemarken, maar die men niet heeft durven voorstellen ter laatster instantie. Zij luidde aldus: ‘het kongres | |
[pagina 315]
| |
In den Duitschen en Engelschen tekst - zonder tekstvervalsching kunnen de Duitschers het niet stellen sints Marx het voorbeeld daarvan heeft gegeven in de statuten der Internationale - luidt het: ‘zelfs wanneer zij zich antiparlementaire kommunisten noemen of elke andere benaming’. Bijna alle Engelsche bladen beschouwden het kongres als een mislukking. Alleen Hyndman jubelde in de Justice en noemde het een triomf. Nu ja dat was het, voor zoover hij en de zijnen hun zin kregen, maar nog één zoo'ntriomf en men is voor goed verslagen. Zelfs de Vorwärts moest getuigen, dat het ‘mooiververij zou zijn, als men wilde beweren dat het zooeven gesloten kongres een volkomen bevredigenden indruk heeft achtergelaten’. De scheiding is voltrokken sints het Londensche kongres: hier de parlementairen die de politieke vrijmaking hebben verklaard tot hoofddoel, waaraan de ekonomische beweging ondergeschikt moet zijn en dáár de libertairen, die staan op het standpunt der oude Internationale, wier hoofddoel was de ekonomische vrijmaking, waaraan elke politieke beweging ondergeschikt moet zijn. Het is merkwaardig dat sints dien tijd de internationale socialistenkongressen zich nooit meer hebben kunnen verheugen in zoo groote belangstelling. Sints de stoute anarchisten eruit verwijderd zijn, wordt daar over alles gesproken behalve over het socialisme en evenals de zegepraal over Bakunine op het kongres te 's Gravenhage in 1872 de doodsteek was voor de Internationale, evenzoo zal deze triomf geen blijde gevolgen hebben voor het internationaal socialisme. Als hervormingspartij toch heeft men het socialisme | |
[pagina 316]
| |
laten vallen, dat opgeraapt is door de anarchisten, die nu feitelijk de eenige waarlijk socialistische partij uitmaken. Wij hebben naast dit kongres te Londen ook een samenkomst van anarchisten en anti-parlementaire socialisten gehouden en zeker was het een eigenaardige speling van het lot dat wij dit deden in dezelfde Martin's Hall, waar eenmaal in 1864 de oude Internationale werd gesticht. Elkeen kon daar binnenkomen zonder eenig mandaat en hoeveel ordelijker en zakelijker ging het daar toe, zoodat zelfs de Engelschen, die er zoo van houden ‘businesslike’ te zijn, weldra moesten bespeuren, dat men zijn ‘business’ heel wat beter kan doen, als men de vrijheid laat aan allen, dan als men allerlei staketsels en hindernissen opwerpt. Enkele karakteristieke bizonderheden van dit kongres moeten wij hier ter loops meedeelen. In de eerste plaats waren er vier Fransche afgevaardigden, te weten: Millerand, Jaurès, Viviani en Gérault-Richard, die zonder mandaat wenschten toegelaten te worden, omdat zij volksafgevaardigden waren. Millerand zei: ‘onze kiezers hebben ons een mandaat gegeven dat boven elk ander staat en ten gevolge daarvan komen wij hier deelnemen aan de internationale socialistische aktie. Zij wilden een precedent stellen, zoodat voortaan op alle arbeiderskongressen de afgevaardigden in kamer, gemeenteraad of staten in groot aantal zouden kunnen opkomen om hun wil op te leggen aan de afgevaardigden der vakvereenigingen. Een eigenaardig staaltje van tucht onder de Duitschers was dit: een Saksisch afgevaardigde, zelf lid van den Landdag, had gesproken met Landauer, Alexander Cohen, mij en anderen. Dat hadden de heeren chefs gezien of het was hun door gewillige dienaren overgebracht en hij werd daarover door Singer, Bernstein en anderen op de ruwste wijze onderhouden en afgestraft. Zoo ondeugend had hij niet mogen zijn! Toen wij als afgevaardigden het kongres hadden verlaten, namen wij plaats aan de tafel der pers, waar o.a. ook Singer en Liebknecht zaten. Daar werden soms aardige tooneeltjes afgespeeld. Nog herinner ik mij de woede van Liebknecht tegen Alexander Cohen, die daar ook voor de pers zat. Wat er vooraf was gegaan, weet ik niet precies meer, maar ik zag Liebknecht met zijn | |
[pagina 317]
| |
vinger omhoog, zooals hij dit doen kon alsof hij als meester voor de klas stond en ik hoorde hem tot Cohen zeggen: ik zal zorgen, dat als wij weer een kongres hebben, jij er niet inkomt. - Dat kunt gij niet, luidde het antwoord, tenzij gij de pers buitensluit, maar zoolang de pers wordt toegelaten - en dat kunt gij niet verhinderen - zoolang zult gij het genoegen hebben mij hier voor de pers te zien zitten. - Maar wij laten ons niet door u belachelijk maken. - Zoo, doe ik dat? - Zeker, gij doet niets anders dan dat. - Pardon, belachelijk maakt gij alleen uzelf en wij zijn de lui die het opteekenen en wereldkundig maken, voilà tout. Woedend wendde Liebknecht zich af onder het gelach van verschillende journalisten, die dit gesprek aanhoorden. Het mooiste was dat op het kongres een protest inkwam van 16 afgevaardigden van Engelsche vakvereenigingen om te protesteeren tegen de uitsluiting van hen, die revolutionaire denkbeelden belijden en zich kommunistische anarchisten of antiparlementaire kommunisten noemen, maar die toch gelooven in de direkte aktie der arbeidersorganisaties voor de ekonomische bevrijding van den arbeid. ‘Door die uitsluiting meenen wij, dat dit kongres aan de socialistische beweging die zuiverheid en solidariteit heeft ontnomen die er tot heden de groote aantrekkelijkheid van waren, door één soort van socialisme aan te nemen, dat noodzakelijk de socialistische beweging moet omzetten in een zuivere parlementaire hervormingspartij, zonder eenige revolutionaire aktie’. Het behoeft niet vermeld te worden dat het bureau deze verklaring wegmoffelde, maar door haar gedrukt te verspreiden is zij toch in handen der deelnemers gekomen. Als wij verder zeggen dat dr. Aveling, de beruchte man van Eleanor Marx, op dit kongres een hoofdrol speelde, terwijl de meeste deelnemers, zooals b.v. een Liebknecht en anderen zeer goed wisten wat voor sujet dat was, dan is dit reeds teekenend. Aan het diner op den laatsten dag was hij NB. de voorzitter. Toen wij even een kijkje in de zaal kwamen nemen en daar allen vreedzaam en vreetzaam zagen eten en drinken, toen dachten wij: gij neemt toch geheel en al de manieren over van de bourgeois, gij zit daar te eten en te drinken op de gezondheid der arbeiders, gij stelt | |
[pagina 318]
| |
u aan alsof gij heel wat voor hen doet en de arbeider zelf staat van verre en mag niet binnenkomen. Een vuurwerk was het einde ook van dit feest en nog herinner ik mij een der nummers, waarbij men een drietal mannetjes zag, die akrobatische kunsten maakte aan den rekstok. Het leek mij alsof de vervaardiger in dien vorm een bittere satire leverde door een afbeelding te geven van de akrobatische toeren, die de sociaaldemokratische afgevaardigden aan het volk te aanschouwen geven in de verschillende parlementen. Hoe geestig het ook zou zijn, bedoeld was dit zeker niet, maar het trof toch alleraardigst samen. Keir Hardie noemde na den afloop een kongres, op deze manier gehouden, een grap. Hij vergeleek de houding van mij en mijn vrienden bij William Morris en de Socialist League in 1889 en vond het ongepast om ‘mannen als D.N. te behandelen als vijanden’ en eindigde met deverklaring dat ‘zoolang elkeen door zijn buurman kan worden uitgewipt, onbevooroordeelde overweging van de meening van een ander onmogelijk is, daar persoonlijk getwist de plaats inneemt van vrij debat’. En beweert men dat het onmogelijk is met anarchisten te redeneeren, omdat zij komen met het vooropgezette doel om herrie te maken, dan is ook dat onwaar, alleen dan wanneer zij bemerken dat er onrecht wordt gedaan of het vrije woord verkort, dan laten zij zich gelden, zooals Keir Hardie ook getuigt: ‘toen de “anarchistische” sektie bemerkte dat zij niet alleen werd gelaten om op eigen houtje te strijden, maar dat een gedeelte der Britsche sektie besloten had te zorgen dat er tegenover hen eerlijk spel werd gespeeld, werden zij een der meest ordelijke afdeelingen van het kongres’. En hetzelfde getuigen allen die onpartijdig verslag gaven van het kongres en geen woord is te veel gezegd in de opmerkingen over het kongres in de Temps Nouveaux: ‘Nu Marx dood is, zet zijn familie het werk van overheersching op de kongressen voort. “De familie”, vertegenwoordigd te Londen door meneer en mevrouw Aveling, schoonzoon en dochter van Marx, door hun bondgenooten in Duitschland Bebel-Singer-Liebknecht, door Lafargue, schoonzoon van Marx, gevolgd door de Fransche kollektivisten, heeft haar reputatie op dit kongres niet verloochend. Zij hebben er de rol gespeeld van regeering en ons het schouwspel vertoond van een regee- | |
[pagina 319]
| |
ring meer onverdraagzaam en autoritair dan welke bourgeoisregeering ook. Gedurende den geheelen loop van het kongres hebben zij het zoo geschikt dat zij de debatten altijd regelden’. Inderdaad in alle landen ziet men hetzelfde en de sociaaldemokraten toonen zich overal als een nieuwerwetsche katholieke sekte, die in bekrompenheid en onverdraagzaamheid voor de oude, officieele katholieken in geen enkel opzicht onderdoet. Wee den anarchisten als de sociaaldemokraten eens de baas worden, zij zullen het hard te verantwoorden hebben. Wat eenmaal een Fransch sociaaldemokraat - wij meenen dat hij Chauvin heette, een zeer passende naam voor zoo iemand - in de eerlijkheid des harten uitsprak, dat woont in stilte bij allen. Op de vraag van een anarchist, wat de sociaaldemokraten na de revolutie met de anarchisten zouden doen als zij de overwinning hadden behaald, antwoordde hij: ja, hoezeer het ons zou spijten, wij zouden beginnen met jullie allemaal dood te schieten, want jullie zoudt het ons te lastig maken! Of het mannen als Liebknecht gespeten zou hebben om de anarchisten te zien dooden, dat betwijfelen wij, integendeel hij zou er zeer goed het bevel voor hebben kunnen geven, want hoe groot zijn haat tegen Bismarck ook was, deze werd minstens bij hem geëvenaard door dien tegen de anarchisten. Is het daarom te verwonderen dat de anarchisten met alle middelen de sociaaldemokratie bestrijden? Ten tweeden male was dus de strijd bevochten, de vrijheid werd wederom onderdrukt, maar zij groeit tegen de verdrukking in, zoodat zij niets vreest voor de toekomst. |
|