Van christen tot anarchist
(1910)–Ferdinand Domela Nieuwenhuis– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |
Hoofdstuk V.
| |
[pagina 104]
| |
het station te Gent afgehaald en verwelkomd door Edmond van Beveren en Eduard Anseele. Het waren deze twee mannen, die te Gent de arbeidersbeweging weer op de been hadden geholpen, nadat zij ineengezakt was. Edmond van Beveren, een schildersgezel, had zich steeds aangetrokken gevoeld tot de Internationale en met zijn vriend Pol de Witte wilden zij haar doen herleven. En zij deden dit langs den weg der koöperatie, niet uit ingenomenheid met dit beginsel, want zij beschouwden haar als een slaapmiddel om de menschen zoet te houden, maar hoe moesten zij belangstelling wekken in die massa zonder een beroep te doen op de belangen? Brood nu is een verbruiksartikel, dat elkeen behoeft, en als men nu eens een samenwerkende bakkerij oprichtte, wie weet of men de menschen niet weer bij elkaar kreeg en warm maakte. Zeer in het klein is zij begonnen en wie de geschiedenis dier bakkerij leest, zooals zij gegeven wordt in het boek van Pol. de WitteGa naar voetnoot1), die wordt met bewondering vervuld voor de taaie volharding en den ijzeren wil dier jonge mannen, om de zaak ondanks alles staande te houden. De meesten hadden er alles allang bij neergegooid, maar zij bleven ondanks tegenspoed en teleurstelling volhouden. Later sloot zich bij het kleine groepje Internationalisten een jonge man van 18 jaar aan, Eduard Anseele, die klerk was op een notariskantoor. Had hij zich willen voegen naar den wensch van prof. Laurent, bij wien hij een kursus volgde, zijn toekomst zou gemaakt zijn, maar zijn aansluiting aan de Internationale gaf dezen hoogleeraar de gelegenheid om in boosheid zijn hand af te trekken van dezen veelbelovenden jongeling. En toch hoe eigenaardig kunnen de dingen loopen. Uit zijn latere leven blijkt hoe groot de invloed van prof. Laurent ten slotte is geweest, want wat Anseele nu verwerkelijkt heeft in de Vooruit, wat is het eigenlijk anders dan de toepassing der denkbeelden van prof. Laurent, alleen op demokratische grondslagen? Was van Beveren de kalme, beredeneerde man, die nadacht, Anseele was de geestdriftige, vurige strijder, die handelde. Het was een type, die Eedje, zooals ze hem in de wandeling noemden, een echte Gentsche jongen, die toen reeds op de handen werd gedragen en wiens eigenaardige welsprekendheid hem een groote mate van populariteit bezorgde. Was v. Beve- | |
[pagina 105]
| |
ren de denkende kop, Anseele was de uitvoerende hand en de geestdriftwekkende mond. Met zijn pet achter op zijn hoofd en levendig in taal en gebaren wist hij een eigenaardig cachet op de beweging af te drukken. Jammer dat hij zoo geheel in beslag werd genomen door de koöperatie, want hij bezat schrijverstalent, zooals blijkt uit zijn boek ‘Aan 't Volk geofferd’, waarin uitstekende gedeelten voorkomen. En hij gevoelde dit wel, want eens zei hij tegen mij: ik voel de kracht te hebben om eenmaal een schrijver te worden als Eugène Sue, waarop ik hem ten antwoord gaf: maar doet ge dan niet verkeerd, om dien aanleg niet te ontwikkelen? Krenten wegen en meel inkoopen, dat kunnen er veel meer, maar een schrijver als Sue worden, dat is niet ieders zaak. Helaas! Hij is ondergegaan in de koöperatie en in zijn eerzuchtige droomen verbeeldt hij zich reeds een tweede Jacob van Artevelde te zijn of te worden, zonder te begrijpen dat hem dan ook wel eens een gelijk uiteinde kan treffen? Als politieker staat hij heelemaal rechts en hij zou een ministerzetel aannemen zonder ernaar te vragen wie hem dezen aanbood. Maar toen ter tijd was hij de eerlijke, sympathieke Anseele, die met een kwinkslag de lachers op zijn zijde wist te krijgen en van Beveren de meer bespiegelende man, wiens kracht grooter werd door de samenwerking met Anseele. Beide vrienden werkten veel en steeds gemeenschappelijk, totdat op betrekkelijk nog jeugdigen leeftijd v. Beveren aan zijn zijde door den onverbiddelijken dood werd weggerukt. Deze twee mannen nu oefenden te Gent een soort van diktatorschap uit en zij leidden mij binnen bij het Gentsche publiek. De vergadering had plaats in Parnassus en de schare die kwam luisteren was zeer groot. Er heerschte in den omtrek een min of meer koortsachtige stemming, zoo iets alsof er groote dingen op til waren. Mijn vriend César de Paepe schetste den toestand goed in het Jahrbuch für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik van dr. Ludwig Richter, dat in 1880 te Zürich verscheen: ‘het feit, dat een Luthersch predikant plotseling verschijnt voor socialistische arbeiders, om over een der meest brandende vraagstukken van onzen tijd te spreken, scheen der Gentsche bourgeoisie zulk een buitengewone gebeurtenis toe, dat zij ongetwijfeld deze vergadering beschouwde als een signaal tot een proletariëroproer, dat herinneren | |
[pagina 106]
| |
moest aan de opstanden van het Vlaamsche volk, in de XVIe eeuw door anabaptistische predikers verwekt’. Indedaad zoo iets moet het geweest zijn. Ik hield daar de voordracht over Grond en bodem in gemeenschappelijk bezit, die later in druk verscheen en door de Paepe een ‘voortreffelijke voordracht’ werd genoemd. Door deze keuze gaf ik toen reeds te kennen hoe ik de agrarische vraag beschouwde als een der hoofdzaken. Het is de eigendomsvraag, die de kern, het zwaartepunt uitmaakt van de sociale kwestie. Maar dit zaakje liep niet zoo kalm af. Wat was er gebeurd? Parnassus scheen mij toe een oud theater geweest te zijn, althans men had er een tooneel in, vanwaar werd gesproken. De zaal stond volgepropt met menschen en nadat de voordracht was afgeloopen en ik met eenige personen op het tooneel stond na te praten, hoorden wij op eens een groot lawaai, een geschreeuw alsof er een standje was te midden van het publiek. Wij zagen om en wat was het geval? In een kring van mannen, die met de vuisten dreigende gebaren maakten, zag men een heer met een hoogen hoed en met een medailje aan een breed lint om den hals. Die meneer was een kommissaris van politie. Wij begrepen er niets van, maar later helderde de zaak zich op, die zich aldus had toegedragen. Laten wij nu weer het woord geven aan dr. de Paepe, die deze gebeurtenis aldus beschrijft: ‘In de zaal bevonden zich onder het talrijke publiek van arbeiders niet weinig twijfelachtige gestalten, die het gewone gevolg vormen van de politiespionnen, ja zelfs bevond zich in den kelder - wien meent ge? - niet een gewone “stille”, maar een politiekommissaris in hoogsteigen persoon. Aan het einde der vergadering gingen een paar Gentsche socialisten, die uit den kelder eenig gekletter van flesschen hadden vernomen, met een licht gewapend den kelder binnen en daar vonden ze, verscholen tusschen biervaten, den heer kommissaris, die heelemaal overbluft werd, toen hij zoo plotseling als een gewonen kelderrat gesnapt werd. Dit “kelderschandaal” baarde veel opzien en gaf aanleiding aan de Voix de l'Ouvrier om een humoristische teekening te maken, die dit onderaardsche tafreel voorstelde; deze teekening werd door het geheele land, maar vooral te Gent zelf, in duizenden exemplaren verkocht. Wat de moraal | |
[pagina 107]
| |
der geschiedenis betreft, zij leert ons hoe met het oog op de socialistische eischen, vooral wanneer zij door een begaafd man en in naam der wetenschap ondersteund worden, de bourgeoisie over al haar leden siddert en haar agenten, om de bedreigde belangen hunner meesters of wel van datgene wat deze als zoodanig betrachten te redden, de vrijheid van vergadering zoo wel als de onaantastbaarheid der woning met voeten treden’. Ik ging met mijn vrienden naar een logement, waarheen wij door v. Beveren en Anseele begeleid werden, om den volgdenden morgen vroeg de stad te verlaten en naar Brussel te gaan. Later deelde men mij mede dat de politie mij overal gezocht had zonder mij te kunnen vinden. Of men toen reeds de opdracht had om mij over de grenzen te zetten, dat weet ik niet, in elk geval wij waren aan haar klauwen ontsnapt, om ongedeerd onze reis te kunnen voortzetten. Geregeld kwam ik sints dien tijd jaarlijks een voordracht te Gent houden en bleef ik in de beste verstandhouding met v. Beveren en Anseele, totdat de Belgische regeering het in 't jaar 1886 zoo gevaarlijk scheen te vinden dat zij mij aan de grens te Esschen liet arresteeren en op het bureau der gendarmes mij een bevelschrift van Z.M. den koning werd overhandigd, waarin mij het betreden van den heiligen Belgischen bodem voortaan werd verboden. Ik kan niet beoordeelen of hiertoe het verhaal der Pall Mall schandalen heeft meegewerkt. Ik had deze immers uitvoerig meegedeeld in het blad Recht voor Allen en men herinnert zich misschien nog, hoe Leopold II, koning van België, een der klanten was van de beruchte madame Jeffreys. Een teekening gaven wij toen uit, waarop een voorstelling van dezen koning en hoe hij leunende op een stokje een weelderige kamer binnentrad, waar een minderjarig meisje gebonden in een hemdje lag op een groot, prachtig ledikant, om door hem verkracht te worden. In die dagen hield ik ook een voordracht te Antwerpen en kwam bij die gelegenheid in kennis met Frans Coenen, een arbeider die zich had opgewerkt - ik meen dat hij schoenmaker was - en die mij wel aan den ouden Gerhard herinnerde. Hij was toen de ziel der beweging in Antwerpen, die overigens niet veel te beteekenen had. Het was juist op weg naar Antwerpen, waar ik een voordracht moest houden, dat mijn arrestatie plaats vond. | |
[pagina 108]
| |
De Hollandsche pers, bij name het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage wist mede te deelen dat ik nu zoo laag was gezonken, dat ik te Gent in een publiek huis had gesproken. Verbeeldt u een predikant in een publiek huis spreken! Ofschoon het feit zelf te gek was om van te praten, daar Parnassus een flinke zaal was en als zoodanig een publiek huis, ofschoon er natuurlijk een bordeel mede bedoeld werd, toch achtte ik mij verplicht daartegen op te komen, echter niet zonder erop te wijzen dat al ware dit het geval geweest, men het een christenleeraar niet ten kwade kon duiden, indien hij het voorbeeld van Jezus navolgde, die immers ook beschuldigd werd omgang te hebben met tollenaren en hoeren en die zich geroepen gevoelde juist het verlorene op te zoeken, want de gezonden, dat zijn de brave klanten van dat blad, hadden den medicijnmeester niet van noode, wel de zieken. Op hoe 'n goeden voet ik steeds met de Gentenaren stond, blijkt ook hieruit, dat toen het Anseele te warm werd gemaakt in Vooruit door de oppositie, hij zich tot mij wendde met het verzoek, of ik niet een plaatsje voor hem had aan onze drukkerij te 's Gravenhage, daar zijn positie te Gent onhoudbaar was en hij weg wilde gaan. Echter ik vond het jammer dat een kracht als Anseele verloren zou gaan voor de Gentsche beweging en daarom schreef ik aan het comiteit een brief, om er met alle kracht op aan te dringen, dat men de gerezen oneenigheden zou bijleggen en Anseele zijn plaats in Vooruit zou behouden. Die brief had een goed resultaat, want het geschiedde aldus. En na dien tijd juist is Anseele de diktator geworden, die zelf alle oppositie wist te onderdrukken en oppermachtig den schepter aldaar zwaait. Personen, die als Beerblock zich bitter aan mij beklaagden over de tirannie van Anseele, ja die deze zoodanig ondervond dat Anseele hem eens een geduchten klap in 't gezicht gaf, hebben zich ten slotte heelemaal onderworpen aan die tirannie door zelven mede den tiran te spelen in hun kring en verder de hoogeren zooals Anseele te helpen en te steunen. Dat is de gewone methode: zelf tiran spelen over zekere kategorie van menschen op voorwaarde van zich te onderwerpen aan de oppertirannie van een ander. Heeft niet la Boëtie in zijn heerlijk boekje De la servitude volontaire ou le contr'un (over de vrijwillige slavernij of het tegen één) dit verschijnsel zonneklaar toegelicht? Reeds een paar malen sprak ik over dr. César de Paepe en het | |
[pagina 109]
| |
is hier de plaats wat meer van dezen edelen man te vertellen. Wanneer ik hem heb leeren kennen weet ik niet precies meer, maar bedrieg ik mij niet, dan was het naar aanleiding van de Sociale Brieven in den Werkmansbode, dat de Paepe mij het eerst een brief schreef, om zijn sympathie daarmede te betuigen en een betrekking aan te knoopen, die onverflauwd voortduurde tot aan zijn dood in 1890. Later was hij het, die mij opwekte deel te nemen aan het Internationaal Vrijdenkerskongres, dat in 1880 te Brussel werd gehouden en ofschoon ik het reeds had afgeschreven, daar ik geen liefhebber was van zulke kongressen, waar in den regel veel gepraat en weinig gedaan werd, wist hij mij toch te bepraten en zoo kwam ik te Brussel om bij die gelegenheid persoonlijk kennis te maken met hem en zijn gezin. Toen het Jahrbuch für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik voor het eerste werd uitgegeven in 1879 door dr. Ludwig Richter, een pseudoniem van den bekenden bankier Höchberg, die geldelijk zooveel gedaan heeft voor de Duitsche sociaaldemokratie en wiens sekretaris Eduard Bernstein was, schreef de Paepe daarin een overzicht over de beweging in België en Holland. Daarin maakte hij in 't bizonder melding van den schrijver der Sociale Brieven in den Werkmansbode, ‘onzen uitnemenden vriend Domela Nieuwenhuis, predikant aan de vrije Luthersche kerk maar een rationalist en een even overtuigd als geleerd socialist vol toewijding’ en deelde hij ook mede de oprichting van het weekblad Recht voor Allen, ‘onder welks voornaamste medewerkers wij den heer Domela Nieuwenhuis vinden’. Hij wist blijkbaar niet dat dit blad door mij werd opgericht en geredigeerd. César de Paepe, geboren te Ostende in 1841, was een figuur zooals wij er niet velen vinden, maar die een beweging tot eer verstrekkenGa naar voetnoot1). Als jongen naar het Jezuïtenkollege te Brussel ge- | |
[pagina 110]
| |
zonden, wist hij zich vroeg te ontworstelen aan alle dogma's en reeds op zeventienjarigen leeftijd, toen hij zijn studiën als medicus aan de universiteit begon, nam hij deel aan het openbare leven. Welke verbazende energie hij ontwikkelde, blijkt hieruit dat hij typograaf was over dag, om zijn kost te verdienen, des avonds de belangrijkste kursussen bijwoonde in de medische wetenschap en bovendien nog tijd vond om zich te wijden aan de socialistische propaganda en als agitator spoedig naam maakte. Hij was, zooals de bekende en geleerde ekonoom Hector Denis bij zijn graf zei, een filosoof, bioloog, psycholoog, socioloog te gelijker tijd en omvattende de meest verschillende takken der wetenschap. Geboren docent gaf hij meermalen kursussen, o.a. over de ekonomie, gedeeltelijk in druk verschenen onder den titel: Cours d'Economie sociale in het weekblad L'économie sociale en gehouden voor de leden der vakvereenigingen, waarover geleerden als Emile de Laveleye, Schäffle, Adolph Wagner, von Scheel en anderen met lof schreven en waarvan genoemde Hector Denis getuigde: ‘deze kursus is de eerste poging, die in België gedaan werd om een nieuwen grondslag te leggen voor de ekonomische wetenschap, steunende op de resultaten der ervaring, eenerzijds van de natuurwetenschap en fysiologie anderzijds van de historische methode en der positieve moraal. Bekend met de natuurwetenschappen, vooral met de biologie, was de Paepe de aangewezen man voor het initiatief in deze richting! Hij bezat de eigenschap de resultaten der wetenschap te populariseeren en tevens het talent van den onderzoeker, die nieuwe banen voor de wetenschap opende en ze met nieuwe proefnemingen weet te steunen’. Zijn socialisme zat hem in den weg, anders zou zijn weg gebaand geweest zijn en zou hij ongetwijfeld een hoogleeraarstitel hebben verkregen. Nu bleef hij een arme dokter, die wel een groote praktijk, maar kleine inkomsten had, daar hij bijna uitsluitend bij armen praktiseerde. In den aanvang sloot hij zich aan bij Colins, den geleerden Belgischen socioloog, stichter van een Belgische school die naar hem genoemd wordt, maar die in andere landen te weinig bekend is. Later behoorde hij onder den invloed van Proudhon tot de anarchisten. In een voordracht door hem gehouden verheer- | |
[pagina 111]
| |
lijkte hij de anarchie als de ‘droom van alle vrienden der volle vrijheid, als de afgod van alle ware revolutionairen’, waarvan hij getuigde: ‘langen tijd hebben de menschen u gesmaad en belasterd; zij hebben u in hun verblinding verward met ordeloosheid en chaos, terwijl integendeel de regeering, uw gezworen vijand, slechts een gevolg is van sociale wanorde, van den ekonomischen chaos, en gij het resultaat zult zijn van de orde, van de harmonie, van het evenwicht der gerechtigheid’, om in geestdrift te eindigen met den uitroep: ‘Uw rijk kome - Anarchie’! Mede-oprichter van de Internationale in 1864 was hij het, die op den ontwikkelingsgang dier machtige vereeniging zeer veel invloed heeft uitgeoefend. In den strijd tusschen Marx en Bakunine stond hij aan de zijde van laatstgenoemde. Later geraakte hij onder den invloed van Marx en schoof hij steeds meer naar rechts, ofschoon zijn geest te breed en te vrij was dan dat hij ooit zou zijn opgegaan in het dogma van de verovering der politieke machtGa naar voetnoot1). Dit dogma, vooral door de Duitsche sociaaldemokraten voorgestaan, die den toon aangeven in de internationale socialistische beweging, heeft op haar dezen stempel gedrukt sints het Internationale Socialistische Kongres te Londen in 1896, nadat op de vorige kongressen te Zürich (1893) en te Brussel (1891) de anarchisten er | |
[pagina 112]
| |
zijn uitgedrongen maar tegelijkertijd verdween daaruit het socialisme. De Paepe was een magazijn van geleerdheid en hij, die volgens eigen zeggen ‘la manie de la paperasse’ bezat, had een schoone bibliotheek met allerlei zeldzame brochures en boeken. Liever leed hij gebrek, zooals hij soms ook deed met zijn groot gezin, dan de schennende hand daarnaar uit te strekken. Zijn geest omvatte veel, meermalen te veel en daardoor kon hij niet alles naar behooren verwerken. Welke grootsche ontwerpen droeg hij rond in zijn hoofd en toch hoe weinigen hebben vorm weten te krijgen! Door zijn drang om alles te omvatten in zijn encyklopedisch hoofd streefde hij steeds verder en wanneer hij meende klaar te zijn, bemerkte hij nog niet aan het einde te zijn en vatte zijn onderzoekingswerk weer op. Hij was een getrouw vriend voor mij, aan wien ik altijd met dankbaarheid denk. Nooit onthield hij mij zijn oordeel en het was mij indertijd een voldoening, toen hij mij schreef, dat de twee bladen die hij nooit verzuimde te lezen, waren de Sozialdemokrat en Recht voor Allen, die de best geredigeerde waren in de socialistische beweging. Dat hij, die het weten kon, omdat hij zooveel bladen las en zooveel talen kende, zóó oordeelde, was mij meer waard dan het oordeel van anderen. Van zijn kant toonde hij ook gesteld te zijn op mijn oordeel en langzamerhand ontstond er een groote intimiteit, die zich daarin openbaarde dat hij zich veelal tot mij wendde wanneer er ernstige dingen in zijn leven plaats vonden. Eens toen hij een grooten schok in zijn leven gehad had, kwam hij na de oplossing daarvan met zijn vrouw bij ons logeeren, om wat uit te rusten en wij waren blijde dat hij ons huis daarvoor had uitgekozen. Jammer dat zijn lichaam ondermijnd werd door asthma, dat hem in de hevige mate waarin hij het had, bijna ongeschikt maakte voor zijn praktijk, die immers daar hij veelal de armen behandelde gepaard ging met veel trappen klimmen. O wie zich zijner herinnert, gelijk hij was op 't kongres te Parijs in 1889, zal met medelijden aan hem denken. Een oogenblik was er dat ik dacht dat hij in mijn armen zou stikken in de zaal na afloop der zitting. Toen de Belgische Arbeidspartij hem aanbood voor haar kosten naar het zuiden te gaan, daar zijn gezondheid het ruwere klimaat | |
[pagina 113]
| |
van het noorden niet kon verdragen, toen zond hij een weigerend antwoord en de woorden waarin hij dat inkleedde, teekenen den man in al den adel zijner ziel. Hij schreef: ‘ik weet welke brave harten het voorstel deden en ik gevoel mij gelukkig dat het met algemeene stemmen is aangenomen. Toch kan ik het niet aannemen om deze twee redenen: ten eerste zijn er duizenden ziek in de partij, voor wie een verblijf in het zuiden even goed zou zijn als voor mij en wier dood een even groot verlies zou zijn voor hun gezin als mijn dood voor het mijne. Het hindert mij om mijn leven ietwat te verlengen op kosten der offervaardigheid van deze ongelukkigen, onder wie er velen zijn, die jonger dan ik een nuttige rol zouden kunnen vervullen in de wereld, terwijl de mijne bijna is afgespeeld. En ten tweede: ik heb tot op dit oogenblik steeds geleefd met mijn gezin van mijn arbeid. Het zou mij zwaar vallen te moeten leven van de grootmoedigheid mijner vrienden, die arbeiders zijn evenals ik en dikwijls armer. Als ik in het zuiden van Frankrijk kan leven, dan moet men mij daar werk bezorgen, zoodat ik daar mijn onderhoud kan vinden. Kan men geen arbeid voor mij vinden of kan ik het werk niet doen, dan bewijst dit alleen, dat ik onnut ben in de wereld en dat mijn tijd voorbij is. Ik hecht niet veel aan dat ellendige ding, dat men het leven noemt, ik ben meer geneigd met Rabelais te zeggen: laat het scherm vallen, de komedie is gedaan. Denkt er eens over na, mijn lieve vrienden, verplaats u in mijn toestand en gij zult toegeven dat ik niet anders handelen kan’. Toch gelukte het ons eindelijk hem over te halen en met de grootste zorg werd hij naar Cannes vervoerd, om daar zijn einde te vinden. En toen hij stierf, wijdde ik een woord aan zijn nagedachtenis in de Neue Zeit, dat voldeed aan een behoefte van mijn hart, daar ik in hem een oprecht vriend had verloren, zooals ik er geen ander meer heb gevonden. Ik schreef toen: ‘de Paepe was een veelzijdig mensch, die gewerkt heeft naar zijn beste krachten en wie gewerkt heeft, die heeft recht op waardeering. Hij had hooge betrekkingen kunnen bekleeden, maar hij wilde het niet, want de zaak van het lijdende volk maakte hij tot de zijne. Hij had een rijk aandeel kunnen hebben aan de genoegens des levens en de goederen der wereld, maar hij wilde liever arm en klein blijven met de armen en kleinen. Zijn hart was te groot, om niet te gevoelen, hoe | |
[pagina 114]
| |
onrechtvaardig het lot was der arbeidende klasse en zijn geest te helder om niet te begrijpen dat zulk een toestand niet voortduren moest en kon. En wat hij was, dat was hij geheel. Zijn begrafenis (1890) was de schoonste huldiging zijner verdiensten, want zelden ging een doode door zooveel menschen begeleid ter begraafplaats heen en zelden zag men zoo grooten, oprechten, uit het hart opwellenden rouw. Hoevelen konden ook een getuigenis afleggen van zijn liefde en dienstvaardigheid! Wie klopte aan zijn woning zonder raad of bijstand te vinden? Voor wien had hij geen vriendelijk woord over? Dat kunnen zoovelen vertellen die in ballingschap leefden en bij hem werden opgenomen! Zulk een leven kan niet te vergeefsch zijn geweest en vergeten worden zulke pioniers der gedachte nooit. Hij heeft zich een eerezuil gesticht in het dankbare hart van duizenden en als de geschiedenis van het proletariaat en van de beweging van den nieuweren tijd wordt geschreven, kan zijn naam niet onvermeld blijven. Hij behoort niet aan België alleen, maar aan de menschheid toe en het was voor mij een plicht der vriendschap hier een woord van dankbare waardeering te kunnen wijden aan de nagedachtenis van een der onzen, om wien men ons benijden kan, want van hem geldt de schoonste titel, die gegeven worden kan: hij was een mensch’! Ik kan mij niet voorstellen, dat in onze persoonlijke verhouding verandering zou zijn gekomen, ook al schoof de Paepe meer naar rechts en ik naar links, naar de anarchie, want hij was breed genoeg van opvatting om een andere meening te dulden en zou zeker niet zulke dwaasheden over het anarchisme gedebiteerd hebben, als men zulks gewoon is van sociaaldemokratische zijde te doen. In mijn Gedenkschriften komt ongetwijfeld een plaats toe aan den man, die zooveel invloed op mij gehad heeft, die in mijn gedachten zoo'n voorname plaats inneemt. |
|