| |
| |
| |
| |
| |
| |
7b. Het samengestelde huis, het grote diepe huis met zijhuis
Karakteristiek
Een markant, vooral in Utrecht voorkomend huistype is het grote, diepe huis met één of meer zijhuizen.
Dit huistype is een middeleeuws verschijnsel dat zijn oorsprong vindt in de representatieve huizen van belangrijke geslachten, die een vaak al dan niet symbolisch, verdedigbaar uiterlijk hadden, maar vanwege hun formaat niet practisch waren voor het dagelijks leven. Daartoe werden middelgrote zijhuizen toegevoegd aan deze huizen, die vaak als ‘stadskasteel’ worden aangeduid.
Onder het grote huis met zijhuis wordt hier verstaan:
- | Een groot huis voorzien van |
- | een bouwdeel dat bouwkundig vrijwel geheel zelfstandig van het hoofdhuis kan bestaan. In dit bouwdeel kunnen de ‘normale’ dagelijkse functies van het wonen, waarvoor het hoofdhuis te groot is, plaats vinden. |
| |
Bebouwing van het perceel
Grote percelen konden op verschillende manieren bebouwd worden. Werd de bebouwing op de claustrale percelen meestal midden op het terrein gesitueerd (zie blz. 3 en hoofdstuk 345), bij particuliere percelen werd vaak gekozen voor een huis aan de rooilijn. Hier verrees dan een groot, diep, representatief gebouw. Het perceel werd echter niet over de volle breedte, variërend van 10 tot 21 meter, door dit hoofdhuis ingenomen. Links of rechts van het hoofdhuis werd dan een zijhuis van geringere proporties gebouwd. Vaak liggen deze zijhuizen niet aan de rooilijn; vermoedelijk lag voor het zijhuis een open plaats tot aan de rooilijn. Bij het huis Den Ouden Puth, Oudegracht 219, is het aannemelijk dat deze situatie oorspronkelijk bestond. Pas in 1631 werd het voorerf afgesplitst en mogelijk tegelijkertijd met een huis bebouwd. Vaak liepen de percelen door tot aan de achterliggende straat, zodat ze soms een zeer grote lengte hadden. Het perceel van Oudaen, Oudegracht 99, liep met een lengte van 120 meter door tot aan het tegenwoordige Vredenburg. Aan de achterstraat stond vermoedelijk een poorthuis, zoals dat bij Oudaen ook nu nog herkenbaar is.
Van de verdere bebouwing van de percelen is niets bekend.
| |
Omvang van de bebouwing
De hoofdhuizen hadden een grote tot zeer grote omvang van ca 7 × 17 m bij Oudegracht 307 tot 11 × 30 meter bij Oudegracht 113.
Alle hoofdhuizen, Boterstraat 20 met twee bouwlagen uitgezonderd, hadden drie bouwlagen en een zolder met vliering. De verdiepingshoogten van het hoofdhuis variëren respectievelijk van 5,1 tot 7 m voor de begane grond, 3,1 tot 5 m voor de eerste verdieping en 2,7 tot 5 m voor de tweede verdieping. Uitzondering hierop vormen Oudegracht 307, die minder grote verdiepingshoogten heeft en Boterstraat 20, waar de begane grond relatief laag is. De zijhuizen hadden een duidelijk geringere omvang: doorgaans was het minder diep en had het twee minder hoge bouwlagen met een kap. Uitzondering hierop vormt Ganzenmarkt 4-8, waarbij het zijhuis dezelfde diepte en hoogte had als het hoofdhuis.
| |
Geografische spreiding
Het overgrote deel van de grote huizen met zijhuis is gebouwd aan de westzijde van de Oudegracht. In de ‘bocht van de Oudegracht’ tussen de Vie- en de Stadhuisbrug komen ze naar verhouding het meest voor.
Slechts vier voorbeelden die niet aan de Oudegracht staan, zijn bekend. Ganzenmarkt 4-8 en Boterstraat 20 staan respectievelijk aan de oost- en de westzijde dicht bij de Oudegracht. Twee eveneens niet aan de Oudegracht gelegen huizen bestaan niet meer of zijn niet meer als zodanig te herkennen. Het ten behoeve van de bouw van Hoog Catharijne gesloopte, vroeg 13de-eeuwse huis Schaffenburg, voorheen Achter Clarenburg 12, 14, had een bijhuis rechtsachter. Dit bijhuis kan nog vroeg 13de-eeuws zijn geweest. Ook vroeg 13de-eeuws was het ten dele bewaarde huis Clarenburch, Achter Clarenburg 4, 6, dat aan de voorzijde links een zijhuis bezit.
| |
Gebruik
Een duidelijk beeld van het gebruik van de hoofdhuizen is moeilijk te krijgen. Een representatieve functie en een woonfunctie tijdens de zomermaanden ligt voor de hand. Archivalische bronnen wijzen niet op een handelsfunctie aan de huizen verbonden. Bij bouwhistorisch onderzoek in Oudegracht 219 is in de deels nog oorspronkelijke vloeren en balklagen geen spoor aangetroffen dat wijst op de aanwezigheid van hijsluiken. Ook in de kap van Oudegracht 187 is geen aanwijzing gevonden voor een hijsbalk. Hoewel de zolder en de vliering vermoedelijk een opslagfunctie gehad hebben, lijken intensieve handelsactiviteiten hierdoor uitgesloten. De kelders van de huizen aan de Oudegracht, uitkomend aan de werf, zullen echter wel een handelsfunctie gehad hebben.
De begane grond van het hoofdhuis had over het algemeen één, soms twee, grote stookplaatsen tegen de zijmuur. Ook had de begane grond in een aantal gevallen aantoonbaar een indeling. Fresenburg had aan de achterzijde een vrijwel vierkante kamer met een stookplaats, deze kamer was afgescheiden van het overige deel door een stenen binnenmuur. Ook het huis De Oude Puth, Oudegracht 219, had een dergelijke vierkante kamer met een stookplaats aan de achterzijde, de scheiding werd gevormd door een houten wand. De vierkante kamer is ook aangetroffen in Oudaen, Oudegracht 99 (zie blz. 376), en Boterstraat 20. In het laatste geval werd de vierkante ruimte overdacht met vier stenen kruisribgewelven.
| |
| |
| |
Voorbeelden
|
totale breedte perceel |
hoofdhuis |
|
verd. hoogten |
Achter Clarenburg 4-6 |
13,5 m |
|
k3lz |
|
Achter Clarenburg 12-14 |
|
9 × 16,5-19 m |
|
Boterstraat 20 |
15 m |
8,9 × 24,5 m |
k2lz |
4,3; 3,3 m |
Ganzenmarkt 4/8 |
16 m |
9 × 27 m |
k3lz |
4,5; 3,5; 3,1 m |
Oudegracht 55 |
13 m |
9,2 × 23 m |
k3lz |
5,1; 3,1; 3,1 m |
Oudegracht 99 |
20,5 m |
9 × 22,4 m |
k3lz |
6; 4,7; 4,4 m |
Oudegracht 113 |
18m |
11 × 30 m |
k3lz |
5,8; 4,2; 2,9 m |
Oudegracht 114 |
17,5 m |
9-10,5 × 22 m |
k3lz |
5,5; 4,2; 2,7 m |
Oudegracht 121 |
15 m |
9-11 × 21 m |
k3lz |
5,9/5; 4/2,4; 2,9 m |
Oudegracht 151 |
15,5 m |
8,9 × 24,2 m |
k3lz |
4,75; 3; 3,25 m |
Oudegracht 187 |
11 m |
8,5 × 23 m |
k3lz |
5,5; 3,4; ? m |
Oudegracht 215 |
10 m |
6 × 22,5 m |
k3lz |
|
Oudegracht 219 |
13 m |
7,8 × 23,3 m |
k3lz |
5,2; 3,7; 3,1 m |
Oudegracht 307 |
17,5 m |
7 × 17 m |
k3lz |
4; 3; ? m |
Afb. 506. Oudegracht 53-55.
| |
Oudegracht 53, 55
Namen
Groot en Klein Kranestein.
| |
Adressen
Het adres Oudegracht 53 is vervallen door samentrekking met nr 55.
Oudegracht 53 en 55 waren respectievelijk Oudegracht Weerdzijde 134 en 132; samen wijk C, nr 46.
| |
Karakteristiek
Een groot 14de-eeuws diep hoofdhuis, oorspronkelijk voorzien van een weergang, met aan de linkerzijde twee zijhuizen van middeleeuwse oorsprong achter elkaar. Het hoofdhuis bestaat uit drie bouwlagen met een zadeldak loodrecht op de voorgevel.
Het voorste zijhuis bestaat uit twee bouwlagen, waarvan de zolder uitgebouwd is tot derde bouwlaag met een plat dak. Het achterste zijhuis bestaat eveneens uit twee bouwlagen met een lessenaardak tegen het hoofdhuis. Zowel het hoofdhuis als de beide zijhuizen zijn onderkelderd. Voor het huis liggen naast elkaar twee werfkelders en achter het huis ligt nog een kelder. De onderlinge samenhang tussen hoofdhuis en de beide zijhuizen is nog duidelijk aanwezig mede daar het voorste zijhuis geen eigen toegang bezit en deze vermoedelijk ook nooit bezeten heeft. In de 18de eeuw is de begane grond van het huis grotendeels van een nieuwe indeling voorzien, gebaseerd op een schijnstructuur van een middengang. Een deel van de interieurafwerking dateert uit deze zelfde periode.
In de periode 1963-'66 zijn er door de architect G.Th. Rietveld enige vernieuwingen, waaronder de ingangspartij, in het huis aangebracht.
| |
| |
| |
Bronnen
- | bruijn, m.w.j. de, Resultaten van het archiefonderzoek naar de bebouwingsgeschiedenis van het pand ‘Kranestein’ (Oudegracht 55) in Utrecht en de verdwenen bebouwing ten noorden daarvan tot aan de Jacobskerksteeg. Typoscript, Utrecht 1983. In: UDS: Oudegracht 55; kaart 5 (1983.1000). |
- | kuyper, w., Oudegracht 53-55. Typoscript, 1972. Archief Rijksdienst voor de Momumentenzorg, Zeist. |
- | Systeem Luykx, documentatiekaarten met interieurfoto's, in: UDS: Oudegracht 53 - vervallen adres; kaart 5a (1963.0002a, b). |
| |
Literatuur
- | temminck groll, 1963, blz. 36. |
| |
Afbeeldingen
- | Bouwtekening, verbouwing voorgedeelte van het perceel. GAU/SA5-bouwtek.; 1889; tek. nr 123 a b. |
- | Bouwtekening, gedeeltelijk vernieuwen van het perceel. GAU/SA5-bouwtek.; 1907; tek. nr 217. |
- | E.A. Blitz, ca 1910. Gezicht op de westzijde van de gracht ten zuiden van de Jacobskerksteeg. Foto. GAU/TA-Oudegracht (Jacobibrug-Viebrug), c. 1910 (1). (afb. 507). |
| |
Beschrijving
Het huis is gelegen op een perceel van ca 13,5 × 55 m, dat zich in de oorspronkelijke diepte uitstrekt tot aan de Rozenstraat. Langs de Rozenstraat, staat een garage-bebouwing van één bouwlaag met plat dak. Deze bebouwing gaat terug op oudere stal- en pakhuisbebouwing aan de achterzijde van het perceel.
Het hoofdhuis heeft een oppervlak van ca 8,5 × 22,5 m. De beide zijhuizen worden van elkaar gescheiden door een binnenplaatsje. Het voorste zijhuis heeft een oppervlak van ca 4,5 × 8 m en het achterste van ca 4,5 × 12 m, waarbij de linker zijmuur een weinig naar buiten geert.
| |
Het hoofdhuis
De mogelijk sedert de 18de-eeuwse verbouwing gepleisterde voorgevel is drie vensters breed en wordt afgesloten met een kroonlijst uit de eerste helft van de 18de eeuw. Deze kroonlijst is uitgevoerd met een middenrisaliet, welke zich echter niet in het muurwerk voortzet. De kroonlijst wordt gedragen door vier gesneden consoles, waarvan de buitenste twee voorzien zijn van een lamberkijn. De beide hoeken zijn omgekornist. Bij het aanbrengen van de kroonlijst is de gevel vermoedelijk opgetrokken tot zolderniveau, zodat de zoldervensters nu een lage vierde verdieping suggereren. Het overige muurwerk van de voorgevel is vermoedelijk nog middeleeuws. Achter het pleisterwerk gaat een hoekafwerking schuil, bestaande uit grote blokken Doornikse of Naamse steen. In zijn geheel vertoont de gevel een lichte bolling naar buiten.
De vensters van de begane grond bevatten ongedeelde 20ste-eeuwse schuiframen. De deur in de linker travee dateert uit de
Afb. 507. Oudegracht 53-55. E.A. Blitz en Zn, 1910. De oude bebouwing tot de hoek van de Jacobskerkstraat is hier nog aanwezig.
| |
| |
periode 1963-'66, en is uitgevoerd naar ontwerp van G.Th. Rietveld. De uitvoering is in ijzer en glas, geschilderd in de kleuren zwart en bordeauxrood. Het bovenlicht is uitgevoerd met metalen roeden. De vensters van de beide verdiepingen bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (3 × 2 + 3 × 1 ruiten). De zoldervensters zijn voorzien van 19de-eeuwse stolpramen met roedeverdeling.
Het zadeldak is aan de voorzijde voorzien van een schild, dat ca 70 cm achter de kroonlijst ligt. Het resterende deel hiertussen wordt gedekt met een zeer flauw hellend lessenaardak tegen de voorgevel.
De eveneens drie vensters brede, gepleisterde achtergevel is in de 18de eeuw verbouwd tot een klokgevel, afgewerkt met een rollaag en natuurstenen blokken, waarin een krul is gehouwen. Op de tweede verdieping is de gevel nog twee-en-een-halfsteens en in de top anderhalfsteens dik. De vensters van de begane grond en de beide verdiepingen zijn voorzien van 19de-eeuwse t-ramen. De zoldervensters met stolpramen suggereren ook hier een vierde verdieping. Het middelste zoldervenster heeft een halfronde afsluiting, waarboven zich in de top een hijsbalk bevindt.
De beide zijmuren zijn tot boven de kapvoet opgemetseld met aan de binnenzijde een brede goot. Aan de voorzijde sluiten zij aan op de hogere voorgevel met een kwartrond opgemetseld deel. In de rechter zijmuur zijn op de verdieping de ankers zichtbaar van het gesloopte buurpand.
De zijhuizen zijn tegen de linker zijmuur gebouwd, waarin op verschillende plaatsen doorgangen aangebracht zijn. Op de eerste verdieping wordt licht ontvangen via een 18de-eeuws venster met roedeverdeling, dat uitziet op de binnenplaats. De hoogte van de begane grond en de verdiepingen bedraagt respectievelijk 5,4, 3,4 en 3 m. De achterste zeven meter van de balklaag boven de begane grond is met een sprong verlaagd tot ca 4,7 m, zodat daarboven een verdiepingshoogte van ca 4,1 m ontstaan is. Van de balklaag zelf is ten gevolge van 18de-eeuwse of nog latere stucplafonds niets waarneembaar. Boven de eerste verdieping is het voorste deel van een vermoedelijk 14de-eeuwse enkelvoudige dennen balklaag in het zicht. Het overige, niet waarneembare, deel van de balklaag wordt ondersteunt door een veel jongere onderslagbalk op standvinken. De balklaag van de tweede verdieping is in 1907 vervangen door een enkelvoudige grenen balklaag, eveneens gesteund door een onderslagbalk met standvinken.
Afb. 508. Oudegracht 53-55. Gezicht op de achtergevels.
De kap is ten gevolge van moderne betimmeringen slechts ten dele waarneembaar. Er zijn in principe vijf (eiken?) spanten, van ieder twee jukken en een a-juk als top. Vermoedelijk zijn delen van de oude constructie in later tijd vernieuwd. De onderste spantbenen staan op de zijmuren, die hiertoe op ca 1 m van de hoogte van de borstwering iets inspringen. Op de vliering is een belangrijk deel van de 18de-eeuwse hijsinstallatie, behorend bij de hijsbalk in de achtergevel, blijven bestaan.
De indeling van de begane grond van het hoofdhuis wordt thans bepaald door de 18de-eeuwse verbouwing. Hierbij is een opzet ontstaan met links een hal met een gang naar achteren; rechts hiernaast bevinden zich een grote voor- en achterkamer, gescheiden door een vensterloos tussenvertrek. Om een hal van enige omvang te verkrijgen, is een deel van de voorkamer afgenomen. De kamers van de beide zijhuizen zijn in deze opzet meegenomen, waardoor in het totaal de indruk onstaan is van een centrale gang met aan beide zijden kamers. Tot de 18de-eeuwse indeling hoort vermoedelijk ook de trap naar de verdieping in het achterste zijhuis. De trap zelf en de lambrizering lijken in later tijd vernieuwd te zijn. De metalen steektrap in de hal, waarvoor het plafond hier grotendeels verwijderd is, dateert uit de periode 1963-'66. De indeling van de verdiepingen en de zolder is aangepast aan de hedendaagse kamerbewoning. De interieurafwerking op de begane grond is voor het merendeel 18de-eeuws,
| |
| |
met enkele later vernieuwingen. De vloer en de plinten van de hal en de gang zijn betegeld met wit marmer. Op de overgang van de hal naar de gang heeft zich een 19de-eeuws tochtportaal bevonden, waarvan nu alleen nog de omlijsting met snijwerk resteert. De gestucte wanden van de gang zijn symmetrisch geleed door ondiepe vakken met een gelobde afsluiting en kuif in Lodewijk xv-stijl. De paneeldeuren in zware geprofileerde omlijsting dateren vermoedelijk van enige jaren daarvoor. De deur naar de tussenkamer is in de 19de eeuw vernieuwd en voorzien van een bovenlicht met gekleurd glas-in-lood in een patroon van uitstralende roeden en een gelobde bovenrand. Het stucplafond in de gang is rijk gedecoreerd in de stijl van de wanden. In het plafond is duidelijk de verlaging van het achterste deel van de begane grond waarneembaar, zodat aangenomen moet worden dat deze reeds voor het midden van de 18de eeuw bestond en mogelijk zelfs oorspronkelijk is.
De voorkamer is voorzien van een houten lambrizering en penant-betimmering tussen de vensters; de panelen zijn voorzien van eenvoudig snijwerk in late Lodewijk xiv-stijl. Uit deze zelfde tijd dateert de porte brisée in omlijsting in de wand tussen de voor- en tussenkamer en de schouw tegen de rechter zijmuur. Deze schouw, van het zogenaamde Utrechtse type, is uitgevoerd met een forse hangende rookkap zonder wangen of consoles, met de penanten direkt tegen de muur. De penanten en de rand van de rookkap zijn uitgevoerd in grijs-wit geaderd marmer met profilering en ornamenten. De houten boezem is overhoeks afgeschuind en voorzien van een kleine spiegel in een gesneden lijst. Hierboven bevindt zich een thans weggetimmerde lijst van een niet meer aanwezig schilderstuk. De stookvloer is nog voorzien van de orginele ijzeren plaat met asrooster. Het stucplafond van deze kamer is enige tijd later in Lodewijk xv-stijl vernieuwd en heeft een middenstuk met bladmotieven en rondomgaande geprofileerde staven.
Tegelijk met het vernieuwen van de gangdeur is in de tussenkamer tevens het interieur vernieuwd, dat thans een bijzonder sober 19de-eeuws aanzien heeft. De achterkamer is eveneens voorzien van een houten lambrizering en penant-betimmering. De lambrizering tegen de achtermuur is voorzien van rijk snijwerk in Lodewijk xiv-stijl. De binnenluiken dateren vermoedelijk uit een latere periode. Ook in deze kamer is een porte brisée naar de tussenkamer aangebracht. Tegen de rechter zijmuur staat wederom een forse schouwpartij van dezelfde opzet als in de voorkamer, maar in een eenvoudiger
Afb. 509. Oudegracht 53-55. Schouw van het zogenaamde Utrechtse type op de begane grond in de voorkamer van het hoofdhuis.
uitvoering: onder andere het snijwerk en de lijsten voor spiegel en schilderstuk ontbreken. Wel aanwezig is de ijzeren grondplaat met rooster; het marmer is bij deze schouw rondom de grondplaat doorgezet. Mogelijk is dit ook bij de schouw in de voorkamer het geval geweest, maar dan is dit thans door hout vervangen. Ook het plafond in de achterkamer is later vernieuwd, ditmaal echter in de late 19de eeuw. Het stucwerk vertoont een overdadig Napoleon iii-ornament.
Op de eerste verdieping is in de achterkamer enige interieurafwerking uit de periode 1963-'66 aanwezig. Deze bestaat uit een houten kastenwand tegen de linker zijmuur en een omtimmering met vensterbanken en kastjes onder de vensters in de achtergevel.
| |
Het voorste zijhuis
De gepleisterde voorgevel is twee vensters breed en bezit, mogelijk vanouds, geen eigen voordeur. De vensters van de begane grond en de verdieping zijn voorzien van ongedeelde schuiframen, die van de tot verdieping verbouwde zolder van 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De midden 18de-eeuwse gootlijst wordt gedragen door drie kleine gesneden consoles.
De achtergevel is eveneens gepleisterd en tot lijstgevel opgetrokken. Het 18de-eeuwse verdiepingsvenster is voorzien van een zesruits schuifraam.
Van de balklagen is niets bekend. Hetgeen van de kapconstructie na de verbouwing tot verdieping mogelijk nog resteert, is achter moderne betimmeringen weggewerkt.
| |
| |
Afb. 510. Oudegracht 53-55. Plattegronden en doorsneden.
De indeling bestaat in principe uit niet meer dan één vertrek per bouwlaag. Buiten een moderne trap naar de voormalige zolder bezit dit zijhuis geen trappen. In het vertrek op de verdieping bevindt zich tegen de linker zijmuur een kleine stookplaats met een stucwerk mantel met een eenvoudige decoratie in Lodewijk xv-stijl. In het Systeem Luykx is een foto opgenomen, waaruit blijkt dat nog in 1963 ook op de begane grond een schoorsteenpartij in Lodewijk xv-stijl aanwezig was. Deze was uitgevoerd met een grijs-witte marmeren mantel en een gestucte boezem. Hierin was een wat later 18de-eeuws schilderstuk van een witje met de voorstelling van putti aangebracht. Deze schoorsteenpartij is thans in zijn geheel verdwenen.
| |
Het achterste zijhuis
De gevel aan de binnenplaats is een gepleisterde halve topgevel. De 18de-eeuwse houten pui van de begane grond is voor een deel weggebroken. De verdieping bezit een 18de-eeuws zesruits venster, waarnaast een eveneens 18de-eeuws smal hoog venster het trappehuis licht verschaft. In de top is in het 18de-eeuwse venster een 19de-eeuws raam gezet.
De achtergevel is eveneens een gepleisterde halve topgevel. Alle vensters zijn hier voorzien van 19de-eeuwse t-ramen. Tegen de achtergevel staat, van de tuin uit gezien rechts, een smal, vroeg 19de-eeuws achterhuisje van twee bouwlagen met een plat dak. Het is verzorgd uitgevoerd met een gepleisterde gevel met een blokkenpatroon en een verfijnde classicistische detaillering van de kroonlijst. Op de begane grond zijn later schuurdeuren aangebracht. De verdieping ontvangt licht via een groot zestienruits venster. In het linkerdeel bevindt zich een trapje naar de verdieping, dat via de achterkamer van het zijhuis toegankelijk is. Mogelijk heeft dit achterhuisje als een soort tuinprieeltje dienst gedaan.
De balklaag boven de begane grond van het achterste zijhuis is in twee delen te onderscheiden. Boven de keuken, vooraan naast het trappehuis, ligt een enkelvoudige 18de-eeuwse balklaag. Boven de achterkamer ligt een vermoedelijk 19de-eeuwse enkelvoudige balklaag met duivejager-profiel. In deze balklaag is aan de rechterzijde een schoorsteenraveling aangebracht. De
| |
| |
balklaag boven de verdieping is alleen boven de achterkamer waarneembaar. Dit is vermoedelijk het restant van de oorspronkelijke moer- en kinderbalklaag, waarvan in een latere periode, waarschijnlijk in de 18de eeuw, de kinderbinten vervangen zijn door tussengelegde balken. De moerbalken en de wat lichtere tussenliggers zijn van een duivejagerprofiel voorzien. De kap is betimmerd en wekt de indruk in later tijd vernieuwd te zijn. Dit zijhuis is ingedeeld in een vertrek aan de zijde van de binnenplaats, waarnaast zich het trappehuis bevindt en een achterkamer. Op de begane grond is het vertrek aan de zijde van de binnenplaats ingericht als keuken. De 18de-eeuwse afwerking hiervan is nog grotendeels aanwezig. De vloer is belegd met witte marmeren platen. De wanden zijn betegeld met wit geglazuurde tegels. Tegen de linker zijmuur hangt een forse rookkap, eveneens betegeld, met een geprofileerde houten lijst. Rechts hiernaast staat een fornuis met een ijzeren oven. Links is een kleinere ijzeren warmhoudoven in de muur aangebracht. Tegen de achterwand staat een ondiepe houten kastenwand met paneeldeurtjes en deuren met glas en roedeverdeling.
De achterkamer op de verdieping bezit tegen de tussenmuur aan de voorzijde een houten kasten-bedstedenwand uit de eerste helft van de 18de eeuw. De wand bestaat in de hoogte uit twee delen, gescheiden door middel van een kroonlijst. In de breedte wordt de wand geleed door vier pilasters, waarvan de onderste vier voorzien zijn van kapitelen met gesneden voluten.
De wanden van het binnenplaatsje tussen de beide zijhuizen zijn betegeld met het zelfde soort tegels als die van de keuken in het achterste zijhuis. Op het plaatsje staat links vooraan een hardstenen gootsteen.
| |
De kelders
De kelderstuctuur bestaat uit in totaal zeven kelders. De toegang hiertoe bevindt zich in het achterste zijhuis onder de trap naar de verdieping, in de vorm van een stenen steektrap. De kelders zijn thans niet alle in gebruik bij het huis, maar worden deels afzonderlijk verhuurd. Onder het hoofdhuis ligt één kelder, gedekt met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Onder elk zijhuis ligt een kelder met een zelfde gewelf. De kelder van het voorste zijhuis loopt onder de binnenplaats door en staat in verbinding met die onder het achterste zijhuis. De kelder onder het voorste zijhuis heeft mogelijk vanouds een, thans dichtgezette, doorgang naar de kelder onder het hoofdhuis. Bovendien tekent zich een
Afb. 511. Oudegracht 53-55. Overzicht van de keuken op de begane grond van het achterste zijhuis, schouw met ovens.
Afb. 512. Oudegracht 53-55. Bedstedewand op de verdieping van het achterste zijhuis.
oude opening, van een luik of kelderlicht, naar de straat af.
Voor het huis liggen naast elkaar twee werfkelders, die gezien de gewelfafwerking vermoedelijk nog vrij lang een houten schotwerk in plaats van een werfmuur hebben gehad. Ook achter het huis, buiten de achtergevel ligt een kelder, deze is gedekt met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Het linkerdeel ervan, onder het 19de-eeuwse achterhuisje, is echter met een klein tongwelf loodrecht op de voorgevel gedekt. Mogelijk is dit deel van het gewelf bij de bouw van het achterhuisje in deze richting vernieuwd.
| |
| |
| |
Geschiedenis
Er is, voor zover bekend, voor het eerst sprake van dit huis in 1382, in welk jaar het genoemd wordt in de lijst van bisschoppelijke leengoederen. De bouw ervan moet echter enkele tientallen jaren daarvoor hebben plaatsgevonden, in de traditie van de vroege 14de-eeuwse grote stenen huizen met zijhuis. De ‘leenman’ van dat moment was Jan die Craen. De familie Die Craen bewoonde het huis tot ongeveer het midden van de 16de eeuw en gaf daarmee het huis zijn naam: ‘Then Craen’ in 1349 en ‘Kranesteyn’ in 1448. Hoewel op algemene gronden aangenomen kan worden dat het grote hoofdhuis vanouds één of twee zijhuizen heeft gehad, is het niet zeker dat de huidige zijhuizen altijd deze vorm en afmeting hebben gehad. In ieder geval was er pas in 1603 sprake van ‘Groot Crainesteyn ende Cleyn Crainesteyn’. Bij deze vermelding in een hypotheekacte werden echter de benamingen van de belendende bebouwing niet gewijzigd, zodat aangenomen moet worden dat de huizen reeds eerder als één geheel functioneerden. In 1580 werd Harman van de Poll, borger ende brouwer t'Utrecht, beleend met het huis, dat omschreven werd als: ‘zeeckere huysinge, hoffstede, kelder, cluyse, bodem ende boort, mit al haeren toebehoren, genaempt Craenesteyn, staende tusschen die Viebrugge ende Sint-Jacobsbrugge t'Utrecht aen de westzijde der grachten...achter vuytgaende mit een stalle tot achter aen die stadstrate aen St.-Jacobsrooster’. Harman van de Poll richtte vanaf ongeveer 1580 zijn brouwerij in het huis in. Naast de woonfunctie is het huis tot ca 1731-'41 als brouwerij in gebruik geweest; vanaf 1640 stond het bekend als brouwerij ‘De Werrelt’, een naam, die nog in 1934 gebruikt werd. Ten behoeve van de brouwerij was er volgens een hypotheekacte van 1603 een rosmolen in het huis ondergebracht. Ook in latere actes is er regelmatig sprake van allerlei werktuigen en hulpmiddelen voor het bereiden van
bier, zoals gistkuipen, werkkuipen, koelvaten enzovoorts.
In 1612 werd er een einde gemaakt aan de leenrechtelijke status van het huis. en na betaling van een losrente werd het huis ‘allodiael ende eygen goet’ van Gerrit Willemsen Ploos, oud-schepen van de stad. In 1696, 1719, 1731 en 1741, wisselde het huis vier maal van eigenaar. Met deze verkopingen hangt vrijwel zeker ook de verbouwing en de nieuwe afwerking van het interieur, in Lodewijk xiv- en xv-stijl samen. Uit de transportacte van 1713 wordt enigszins duidelijk wat er op dat moment in het huis aanwezig was: ‘twee kamerbehangsels, de spiegel in de goudleerskamer, de schoorsteen en seeven schilderijen, alse drie in de voorkamer, een in de eestkeuken, een in de gangh een voor de schoorsteen in de goudsleerkamer en een voor de schoorsteen op de bovenkamer, vast zijnde’. Voor al deze stukken moest apart betaald worden. Op dat moment was er dus al sprake van een gang, vermoedelijk de huidige, Mogelijk wordt met de ‘goudsleerkamer’ de voorkamer in het hoofdhuis bedoeld. In deze kamer is nog steeds de spiegel en de lijst van het schilderstuk op de schoorsteenboezem aanwezig. Of met de ‘eestkeuken’ de keuken in het achterste zijhuis bedoeld is, is niet duidelijk, opvallend is dat zelfs in die werkruimte een schilderij hing. In de loop van de 19de eeuw wisselde het pand nog een aantal malen van eigenaar. Hiermee hingen op hun beurt 19de-eeuwse ingrepen in het huis samen, zoals de aanbouw van het achterhuisje, de verbouwing van de tussenkamer en dergelijke. In 1838 is er sprake van ‘de twee schilderstukken voor de schoorsteen- en van de benedengrootachterkamer en achterbovenkamer.’ De schouw op de ‘bovenachterkamer’ is inmiddels verdwenen. In 1873 was er sprake van een ‘togtdeur met toebehoren in de gang’, hiervan resteert thans nog de omlijsting. Hoewel op deze wijze een redelijk beeld verkregen is van met name de 18de-eeuwse indeling
en afwerking van de begane grond, blijft die van de verdieping weinig belicht. Hier moeten, getuige de genoemde schouw met schilderstuk en de enkele interieurstukken in de zijhuizen, wel degelijk vertrekken van enige importantie geweest zijn. Een deel van de verdieping was waarschijnlijk in een vroeg stadium al als bedrijfsruimte ingericht. Deze situatie werd geconsolideerd bij de verbouwing van 1907, waarbij de standvinken werden aangebracht ten gevolge waarvan een pakhuisachtige ruimte ontstond.
Uit oude foto's blijkt nog iets van de 19de- en vroeg 20ste-eeuwse situatie. Het hoofdhuis bezat een dubbele voordeur, vermoedelijk om de woning en het pakhuis, die er toen in ondergebracht waren van een eigen toegang te voorzien. De vensters van de begane grond waren nog voorzien van de 19de-eeuwse ramen en die van de verdieping hadden zonneblinden. Tegen de achtergevel stond een serre-achtige overkapping. Het voorste zijhuis was toen nog in het bezit van een dak. Zeer duidelijk is tevens de oude situatie met de oude buurpanden en de bebouwing langs de Rozenstraat te zien. In 1963 werd het huis eigendom van de architectenmaatschap Rietveld, Van Dillen en Van Tricht. De erfgenamen hiervan verkochten het in 1976 aan een beheermaatschappij, die het thans in afzonderlijke kamers verhuurt.
| |
Oudegracht 99
Naam
Oudaen
| |
Oude adressen
Oudegracht Weerdzijde 84;
Wijk C, nr 12, 13.
| |
Karakteristiek
Dit grote, diepe huis, gebouwd omstreeks 1275, is het best herkenbare voorbeeld van het zogenaamde stadskasteel. Het heeft naast het hoofdhuis een dwars en een diep zijhuis rechts en een aanbouw links. Het hoofdhuis met weergang en een aan de rooilijn gelegen traptoren links bestaat uit vier bouwlagen en een schilddak met de nok loodrecht op de voorgevel. Het dak is met leien in Rijndekking gedekt. Het gehele hoofdhuis is onderkelderd met twee kelders achterelkaar, beide met een tongewelf loodrecht op de voorgevel.
De traptoren heeft een schilddak met leien in Rijndekking en de korte nok loodrecht op de voorgevel.
Achter de traptoren ligt een aanbouw van drie bouwlagen en een kelder met een tongewelf.
Het voorste zijhuis bestaat uit twee bouwlagen, een schilddak met de nok evenwijdig aan de voorgevel en een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Het achterste zijhuis heeft drie bouwlagen, een schilddak met de nok loodrecht op de voorgevel en is gedeeltelijk onderkelderd met één kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Tussen de zijhuizen bevindt zich een voormalig plaatsje met een trappehuis uit 1986.
Over de volle breedte liggen voor het huis vier werfkelders, met tongewelven loodrecht op de voorgevel.
Geheel aan de achterzijde van het voormalige erf, aan het Vredenburg, staat het ingrijpend verbouwde 19de-eeuwse poorthuis. Tussen oktober 1984 en augustus 1986 is het huis ingrijpend gerestaureerd en verbouwd.
| |
Literatuur
- | hoekstra, t.j., ‘Oudegracht 99’, in: abku 1985, MOU 1986, blz. 187-197. |
- | kipp, a.f.e., Oudaen, Rapport bouwhistorisch onderzoek, Utrecht 1978. |
- | staveren, t. van, ‘Bestekken verbouwing tot bejaardentehuis,’ in: Huis Oudaen, afstudeerverslag Technische |
| |
| |
Afb. 513. Oudegracht 99. Plattegrond begane grond en doorsneden.
| Hogeschool Delft, typoscript, Delft 1977. |
- | temminck groll, 1963, blz. 34 e.v. |
- | traa, p.c. van, en e.m. kylstra, Verslag archiefonderzoek naar Oudegracht 99, ‘Oudaen’, 1311-1758, scriptie Technische Hogeschool Delft, typoscript, Utrecht 1980. |
- | valentijn, d., Het huis Oudaen te Utrecht, Utrecht-Zutphen 1986. |
| |
Afbeeldingen
- | Jan van Goyen, ca 1650. Gezicht op de Oudegracht westzijde tussen Fresenburg en Oudaen. Tekening in zwart krijt en penseel in grijs. Rotterdam, Museum Boymans-Van Beuningen. Zie afb. 516. |
- | Anoniem, ca 1680. Voorgevel van Oudaen. Potloodtekening. GAU/TA-Oudegracht 99, ca 1730. |
- | L.P. Serrurier, ca 1730. Voorgevel van Oudaen. Gewassen tekening in oost-indische inkt. GAU/TA-Oudegracht 99, ca 1730. |
- | Jan de Beyer, 1736. Gezicht op de oostzijde van het Vredenburg. Aquarel. GAU/TA-Vredenburg, 1736 (1). Zie afb. 524. |
- | Anoniem, ca 1750. Gezicht op de westzijde van de Oudegracht vanaf de Bakkerbrug. Tekening. Koninklijk Huisarchief 's-Gravenhage. |
| |
| |
Afb. 514. Oudegracht 99.
- | A. Voskuilen, 1759. Plattegrond van de begane grond na de verbouwing tot Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Kopergravure. GAU/TA-Zg 1.1. Zie afb. 517. |
- | J.G. Holtzhey, 1759. Zegelstempel met voorgevel. Collectie Huize Transwijk, Utrecht. |
- | C. Troost, ca 1760. Gezicht op de westzijde van de Oudegracht vanaf de Bakkerbrug. Tekening. GAU/TA-Oudegracht (Jansbrug-Bakkerbrug), 1760. |
- | N. van der Monde, 1840. ‘Huis Oudaen ook Zoudenbalch, thans Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuis’. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Zg 1.2. |
- | C. Marcussen, 1877. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Oudegracht 99, 1877. |
- | C. Marcussen, 1877. Gezicht op de oostzijde van het Vredenburg. Foto. GAU/TA-Vredenburg, 1877. |
- | Bouwtekening ‘Bovenhuis aan Vredenburg, C 155, en vier woningen aan Zakkendragersteeg der Diaconie der Nederduitsch Hervormde Gemeen- |
| |
| |
| te’. GAU/SA5-bouwtek.; 1880; tek. nr 175a - c. |
- | C.J. Covens naar A. v.d. Lee, 1894. Opstand voorgevel. Pentekening. GAU/TA-Oudegracht 99, 1894. |
- | Bouwtekening ‘Vernieuwen van de kap een een gedeelte van de borstwering op het hoofdgebouw’. GAU/SA5-bouwtek.; 1894; tek. nr 507. Zie afb. 518 |
- | G.J.G.W. Maas, 1899. Gezicht op de voorgevel. Lichtdruk. GAU/TA-Oudegracht 99, 1899. |
- | L.M. de Rijk, ca 1900. Gezicht op de ingang van het gebouw. Foto. GAU/TA-Zg 1.5. |
- | F. Reissig, ca 1900. Voorgevel. Foto. GAU/TA-Oudegracht 99, ca 1900. |
- | J. Deetman, ca 1905. Voordeur Oudaen. Foto. GAU/TA-Zg 1.6. |
- | Bouwtekening ‘Gedeeltelijk vernieuwen van het gebouw’. GAU/SA5-bouwtek.; 1906; tek. nr 113. |
- | E. Adriani-Hovy, 1925. Gezicht in de vrouwenslaapzaal. Tekening in zwart krijt, opgewerkt in oost-indische inkt en waterverf. GAU/TA-Zg 1.13. |
- | E. Adriani-Hovy, 1925. Gezicht in de mannenslaapzaal. Tekening in zwart krijt, opgewerkt in oost-indische inkt en waterverf. GAU/TA-Zg 1.14. |
- | Anoniem, 1928. Eerste verdieping als vrouwenslaapzaal. Foto. GAU/TA-Zg 1.9.2. |
- | Foto Persbureau Utrecht, 1928. Eerste verdieping als vrouwenslaapzaal. Foto. GAU/TA-Zg 1.9.2.1. |
- | Anoniem, 1928. Eerste verdieping als vrouwenslaapzaal. Foto. GAU/TA-Zg 1.9.3. |
- | Foto Persbureau Utrecht, 1928. Gezicht in de eetzaal. Foto. GAU/TA-Zg 1.9.4. Zie afb. 519. |
- | Anoniem, 1928. Gezicht in de mannenslaapzaal. Foto. GAU/TA-Zg 1.9.5. |
- | Anoniem, 1928. Gezicht op de serre met enkele bewoners. Foto. GAU/TA-Zg 1.9.6. |
- | Foto Persbureau Utrecht, 1928. Gezicht in de regentenzaal. Foto. GAU/TA-Zg 1.9.7. |
- | A. van der Pol, 1935. Gezicht op de achterzijde van Oudaen na de sloop van Hotel de l'Europe. Foto. GAU/TA-Oudegracht 99, 1935. |
- | Gemeentelijke Fotodienst, 1972. Documentatiefoto's. Foto's. GAU/TA-Oudegracht 99 1972 (1-9). |
- | Gemeentelijke Fotodienst, 1977-1986. Documentatiefoto's tijdens onderzoek en verbouwing. Foto's. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Beschrijving
Oorspronkelijk liep het perceel van Oudaen vanaf de Oudegracht, met een
Afb. 515. Oudegracht 99. C. Marcussen, 1877.
lengte van ruim 120 m door tot aan het Vredenburg. Na de splitsing van het eigendom in 1967 staat het huis op een perceel dat slechts enige meters dieper is dan het huis. De breedte aan de straatzijde is ca 20 m.
| |
Hoofdhuis
Het grondoppervlak van het hoofdhuis is een rechthoek van ca 9 × 22,4 m met aan de linker voorzijde een traptoren van ca 3,75 × 5,6 m.
De voorgevel is een drie vensters brede gevel, bekroond door een torentje met kijkspleet op de rechterhoek en een in 1858-'59 vernieuwde balustrade. De huidige vensters werden in 1858-'59 geheel nieuw aangebracht, min of meer in de oude openingen. Zij bestaan uit zware t-kozijnen met stolpramen. Onder de vensters van de eerste verdieping loopt een bakstenen kordonlijst die bij de verbouwing van 1858-'59 een rode zandstenen waterlijst verving. Boven de vensters zijn bij deze vernieuwing steens segmentbogen aangebracht. Tussen de middelste ramen van de begane grond en de verdieping is tegelijkertijd een,
| |
| |
Afb. 516. Oudegracht 99-113. Jan van Goyen, ca 1650. De westzijde van de Oudegracht met rechts Oudaen, en links Fresenburg.
vermoedelijk uit het zijhuis afkomstige, steen met de inscriptie ‘ het hvis ovdaen’ ingemetseld.
De achtergevel is door de restauratie van 1984-'86 ingrijpend van aanzien veranderd; het betreft hier het herstel van de situatie vóór de bouw van de ziekenzaalvleugel van 1758. De drie vensters brede gevel is rood gesausd overeenkomstig de aangetroffen afwerking van 1580 en voorzien van kantelen. Op de begane grond en de eerste verdieping zijn houten kruiskozijnen gereconstrueerd. Op de tweede verdieping en de zolder zijn de zolderluiken hersteld. Op verschillende plaatsen in voor- en achtergevel zijn bij herstel in 1580 kogels ingemetseld ter herinnering aan de beschieting vanaf het kasteel Vredenburg in 1576.
De dichtgemetselde kantelen op de linker zijmuur zijn bij de restauratie hersteld. Op de verdieping bevinden zich vier in de 17de en 18de eeuw aangebrachte vensters. Een niet uit de bouwtijd daterend, uitgemetseld, middeleeuws rookkanaal loopt van de begane grond tot boven de nokhoogte. De zijmuur gaat deels schuil achter de zijaanbouw. De rechter zijmuur, deels door de zijhuizen aan het oog onttrokken, is geheel blind en wordt bekroond door een balustrade van 1894. De voorgevel van de traptoren is opgenomen in de architectuur van de voorgevel van het hoofdhuis. In 1858-'59 zijn op de begane grond twee vensters met diefijzers aangebracht, ter vervanging van een 17de-eeuwse houtenonderpui. Het linker venster is tijdens de restauratie van 1984-'86 vervangen door een nooddeur. Bij de vernieuwing van de kap werd onder de goot een rondlopend getand fries gemetseld. Op het hoogste bordes van de traptoren bevinden zich in de voorgevel twee vensters. Voor het overige wordt de trap begeleid door kleine vensters in de voor-, zij- en achtergevel. achtergevel.
De trap in de traptoren bestaat uit bakstenen steektrappen met eiken dektreden en stootribben, afgewisseld door vierkante bordessen. Boven elke kwart van de trap bevindt zich een horizontaal tongewelf. Op het hoogste bordes bevindt zich een doorgang naar de weergang alsmede een toegangsdeur voor de torenkamer vanaf de weergang. Van de begane grond naar de kelder loopt een kleine houten spiltrap.
De verdiepingshoogten in het hoofdhuis van de begane grond, de eerste en tweede verdieping zijn respectievelijk 6 (voor), 5 (achter), 4,7 en 3,3 m.
De begane grond heeft sinds de restauratie weer twee middeleeuwse, doch niet oorspronkelijke, niveaus. De achterste drie vakken hebben sinds omstreeks 1500 een ca 1 meter hogere vloer dan het voorste deel. In het voorste gedeelte is ca 1735 een grote schoorsteenpartij tegen de linker zijmuur aangebracht. Tegelijkertijd werd ook in het achterste gedeelte, tegen de rechter zijmuur, de schouw in overeenkomstige stijl vernieuwd. In de rechtermuur van het voorste deel is nog de plaats van de middeleeuwse stookplaats herkenbaar. De eerste en tweede verdieping zijn, zoals ook oorspronkelijk het geval was, geheel ongedeeld. De eerste verdieping werd rond 1500 voorzien van een houten scheidingswand.
De kelder is evenals de begane grond in twee delen verdeeld. Het gewelf van het verhoogde deel is in 1914 gedeeltelijk door een lagere constructie van troggewelven op ijzeren balken vervangen, ten behoeve van het gelijktrekken van de begane-grondvloer. Bij de restauratie is het tongewelf weer aangevuld. Het voorste deel heeft eveneens een tongewelf. De middeleeuwse moer- en kinderbalklagen boven de begane grond en de eerste verdieping, evenwijdig aan de voorgevel, zijn tijdens de restauratie van 1984-'86 door een stalen balklaag ontlast. De balklaag boven de tweede verdieping is geheel vernieuwd in verband met het op het oorspronkelijk niveau terugbrengen van de zoldervloer, in 1894 was deze balklaag verhoogd.
De constructie van de zwaar uitgevoerde gordingenkap, daterend uit 1894, bestaat uit zeven spanten, met van dakvoet tot nok doorlopende spantbenen. In 1984-'86 zijn hieraan in verband met het verlagen van de zoldervloer enige wijzigingen aangebracht.
| |
Voorste zijhuis
Het onderkelderde voorste zijhuis met twee bouwlagen en een schilddak met de nok evenwijdig aan de voorgevel heeft een rechthoekig grondplan van ca 7,5 × 6,5 m.
De voorgevel is een gepleisterde lijstgevel met een balustrade op een iets uitkragend boogfries. In het pleisterwerk is door kleur en voegwerk metselwerk van middeleeuwse baksteen gesuggereerd. Deze afwerking werd in 1858-'59 aangebracht om aan te sluiten bij het hoofdhuis. De ingang van Oudaen bevindt zich sinds 1680 in het zijhuis. De zandstenen poort bestaat uit een halfronde doorgang, met een wapensteen als sluitsteen, tussen twee pilasters met Dorische kapitelen. In het fries is het jaartal 1680 in romeinse cijfers aangebracht. Boven de poort wordt een bovenlicht geflankeerd door een hardstenen vrouwen- en mannenfiguur, bekroond door een cartouchesteen met de inscriptie ‘diaconie oude mannen- en vrouwenhuis’. Deze toevoegingen dateren, evenals de verbreding naast de pilasters, uit 1758. De verdieping is in verband met een overbouwd steegje rechts een travee breder dan de begane grond. Op de begane grond hoort deze travee bij het buurpand. De vensters hebben, het venster van de rechter travee van de verdieping uitgezonderd, T-kozijnen met stolpramen van 1858-'59, in model aansluitend bij die van het hoofdhuis. Het rechter verdiepingsvenster bevat een 18de-eeuws schuifraam met roedeverdeling in een kloosterkozijn van 1680.
De achtergevel is geheel blind.
De indeling van de begane grond bestond
| |
| |
uit een hal met daarachter een naar het achtererf doorlopende gang met rechts daarvan een kamer. Op de verdieping bevindt zich een kamer met plavuizenvloer. De kelder, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, ligt onder het gehele zijhuis en onder de helft van het voormalige steegje. Het gewelf sluit direct aan op dat van de werfkelder, de voorgevel rust op het gewelf; deze plaats is in de kelder niet herkenbaar.
Boven de begane grond ligt een moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel. Boven de verdieping is bij de restauratie de oude moer- en kinderbalklaag gereconstrueerd.
Van de 17de-eeuwse gebintenkap is bij de restauratie aan de voorzijde uitwendig de oude vorm hersteld; de constructie is echter geheel in staal uitgevoerd.
| |
Achterste zijhuis
Het gedeeltelijk onderkelderde achterste zijhuis met drie bouwlagen en een schilddak met de nok loodrecht op de voorgevel, heeft sedert de restauratie een blinde, aan de voormalige binnenplaats grenzende, frontgevel. De achtergevel is op de begane grond één en op de verdiepingen twee vensters breed. Bij de restauratie is de opzet en de vensterindeling van 1758 gereconstrueerd met uitzondering van de plee-uitbouw. De balklaag tussen de begane grond en de verdieping is bij de restauratie verwijderd ten behoeve van een theatertje.
Onder de achterzijde van het huis ligt één kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Aan de voorzijde is een nieuwe kelder gemaakt. Boven de verdiepingen liggen enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel, deels bestaande uit hergebruikte moer- en kinderbalken. De in 1758 aangebrachte gebintenkap bestaat uit middeleeuwse onderdelen, oorspronkelijk op lager niveau behorend bij een voorganger. Dit zadeldak was in de 19de eeuw afgeknot, doch is bij de restauratie hersteld.
| |
Linker aanbouw
De onderkelderde zuidelijke aanbouw met drie bouwlagen heeft in de linker- en achtergevel enige vensters, aan de rechteren voorzijde is hij tegen respectievelijk het hoofdhuis en de traptoren aangebouwd.
De aanbouw is vrijwel geheel onderkelderd met een uit ca 1500 daterende kelder, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Boven begane grond en verdieping liggen enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel.
De kap was, tot de restauratie, een tegen de zijmuur van het hoofdhuis steunend lessenaardak.
Afb. 517. Oudegracht 99. A. Voskuil. Bouwtekening, verbouwing 1759. De verbouwing tot Oude Mannen- en Vrouwenhuis eindigde voor Oudaen de periode van particuliere bewoning.
Afb. 518. Oudegracht 99. Bouwtekening, verbouwing 1894.
| |
Het poorthuis
Het niet meer tot het huis Oudaen behorend poorthuis aan het Vredenburg bestaat uit drie bouwlagen en heeft een plat dak. De gehele begane grond wordt ingenomen door de inrijpoort naar het binnenterrein.
De voorgevel aan het Vredenburg springt terug ten opzichte van de huidige rooilijn. De voorgevel is één venster breed. De achtergevel is twee vensters breed.
Het poorthuis is in 1880 en recent opnieuw geheel vernieuwd.
| |
Geschiedenis
In 1311 komt een erf van Vrederick Zoudenbalch in een acte ter sprake, waarschijnlijk heeft dit betrekking op het erf waarop Oudaen staat. Er wordt niet gerept over een huis. In een acte van 1320 wordt gesproken over ‘het stene huijs aende Viebrug’. Dit zijn voor zover bekend de oudste vermeldingen van het erf en het huis Oudaen. Het huis dateert echter al uit het einde van de 13de eeuw. Uit dendrochronologisch onderzoek van oorspronkelijke houten bouwdelen is een datering van 1270 of kort daarna naar
| |
| |
voren gekomen. In de oudste vorm had de voorgevel van Oudaen een ander uiterlijk dan tegenwoordig. In het front van de traptoren waren blindnissen opgenomen in dezelfde vorm als de vensternissen van de vensters in de voorgevel van het hoofdhuis, zodat in feite een huis van vier traveeën werd gesuggereerd. De traptoren was niet door een kap afgedekt, maar had een open dakterras achter de kantelen die rondom het hele huis liepen. Onder de vloer van dit dakterras waren gemetselde duivenhokken aangebracht. Het is niet duidelijk waar de duiven uitvliegopeningen gehad hebben.
Het hoofdhuis had oorspronkelijk enkelvoudige balklagen, bestaande uit hoge smalle dennen balken. De kapconstructie was opgebouwd uit dennen sporenparen. De oorspronkelijke zoldervloer lag ter hoogte van de kapvoet zodat het huis in eerste aanleg ook een vierde bouwlaag had.
De vloer van de begane grond lag een kleine meter lager dan de huidige, zodat de hoogte ca zeven meter bedroeg. Onder het huis lag een kelder, vanouds aansluitend op drie werfkelders voor de traptoren en het hoofdhuis, die uit de bouwtijd dateren. De oorspronkelijke dekking van de huiskelder is onbekend. Er bestond geen toegang tot de kelder via de traptoren. De toegang tot het huis bevond zich midden in de voorgevel van het hoofdhuis. Mogelijk was er vanouds sprake van de afscheiding van een vrijwel vierkante kamer aan de achterzijde van de begane grond; de aanwezigheid van twee uit de bouwtijd daterende schoorsteenkanalen in het midden en aan de achterzijde van de rechter zijmuur wijzen hierop.
Bij de bouw werd al direct rekening gehouden met een zijhuis rechts aan de achterzijde. In de rechter zijmuur aan de achterzijde van het hoofdhuis werden twee schoorsteenkanalen opgenomen, één voor het hoofd- en één voor een zijhuis. Ook bestond er al in eerste aanleg een doorgang tussen hoofd- en zijhuis. Uit archeologische sporen valt af te leiden dat tijdens de bouw van het hoofdhuis, in ieder geval bij de aanleg van de fundering, sprake was van enige houten bebouwing ter plaatse van de zijhuizen. Het is niet duidelijk of het voorste zijhuis al vanouds aanwezig was. Het eerste middeleeuwse voorste zijhuis was vermoedelijk een iets jongere toevoeging op een zij-binnenplaats; het was een éénlaags gebouw met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Dit gebouw was zeer ondiep gefundeerd en niet onderkelderd.
Het perceel van Oudaen liep, naar achter toe smaller wordend; door tot aan het Vredenburg.
Tot in de tweede helft van de 14de-eeuw bleef het huis in het bezit van de familie Zoudenbalch. Bij zijn huwelijk in 1395 kreeg Dirck van Houdaen het huis van zijn vader Evert Taets. Hieraan ontleent het huis zijn huidige naam. Tot 1492 bleef Oudaen in de familie Van Houdaen en, door vererving, in de familie Drakenborg. De nieuwe eigenaar werd toen Steven Rutenberch. Rond 1500 vond een verbouwing plaats waarbij het huidige aanzien grotendeels tot stand kwam. De traptoren kreeg een meer zelfstandig uiterlijk; de blindnissen in het front werden weggewerkt en de toren werd iets verhoogd en voorzien van een forse kap. Op de rechterhoek van de voorgevel werden de hoekkantelen uitgebouwd tot een tweede torentje met een kleine spits. Het hoofdhuis kreeg in verband met het verhogen van het peil van de begane grond een nieuwe kelder met een tongewelf. De vloer van de mogelijk al bestaande achterkamer werd meer verhoogd dan die van de zaal aan de voorzijde, waardoor een opkamer ontstond. De afscheiding werd gevormd door een stenen binnenmuur. De stookplaats, die asymmetrisch in de voorzaal lag, werd gemoderniseerd. Ook de opkamer kreeg een schouw op het nieuwe peil. De eerste verdieping werd door een houten wand in een onverwarmde voorruimte en een achterkamer met schouw verdeeld. Alle balklagen werden door moer- en kinderbalklagen vervangen. Ook de sporenkap maakte plaats voor een nieuwe constructie met spanten. Een reden voor deze rigoreuze vervanging van al het houtwerk is niet bekend.
Mogelijk ook rond 1500 werden de zijhuizen verbouwd en werd aan de zuidzijde achter de traptoren een aanbouw bijgebouwd. Onder het voorste zijhuis werd een kelder aangebracht, waarbij de voor- en achtergevel op het gewelf werden opgevangen. Voor het zijhuis kwam een werfkelder. De kelder onder het achterhuis werd met minder gevaarlijke constructieve technieken aangebracht.
Halverwege de 16de eeuw vestigde zich in het achterste zijhuis een pottenbakker. Onduidelijke sporen die kunnen wijzen op een oven, werden tijdens de restauratie bij het maken van een nieuwe kelder aangetroffen. Duidelijker zijn de pottenbakkershulpmiddelen zoals proenen of triangels. Veel resten van halffabrikaten en eindprodukten zijn teruggevonden. De produktie van de pottenbakker bestond onder andere uit potten, borden, schotels en kannen. Al dit vaatwerk was uitgevoerd als majolica-aardewerk.
Tijdens het beleg van het kasteel Vredenburg in 1576 werden door de stad kanonnen in en op verschillende versterkte huizen geplaatst voor de beschieting van het kasteel. Ook op Oudaen werden kanonnen geplaatst. Door beschietingen vanuit het kasteel werd het huis aan de bovenzijde van de achtergevel zwaar beschadigd. Herstellingen werd gedeeltelijk door de Staten van Utrecht vergoed. Ook in het bovendeel van de voorgevel zijn in die tijd herstellingen aangebracht, mogelijk zijn kogels dwars door het huis heen geschoten. Ter herinnering werden kogels in voor- en achtergevel ingemetseld. In de eerste helft van de 17de-eeuw werd een deel van de begane grond van de traptoren apart verhuurd. Hiervoor werd in de voet van de traptoren, over de volle breedte het muurwerk van de voorgevel weggebroken en vervangen door een winkelpui. Ook werd de kern van de trap gedeeltelijk weggebroken om meer ruimte te maken. Deze ingrepen hadden grote constructieve gevolgen, de voorgevel begon te verzakken. Een groot aantal ankers was noodzakelijk om instorting te voorkomen.
De aankoop door Ambrosius Bosschaert rond 1680 luidde een nieuwe periode voor Oudaen in. Hij trachtte er een ‘voornaam’ huis naar 17de-eeuwse smaak van te maken. De hoofdingang werd verplaatst naar het ingrijpend verbouwde zijhuis, dat van een verdieping werd voorzien. Bij deze verbouwing werd het vloerpeil van de zijhuizen, dat tot dan toe aanmerkelijk lager was dan het straatniveau, aan dit laatste aangepast.
Ook breidde hij het perceel aan de rechterzijde uit met een strook achter het buurhuis, dat ook in zijn bezit was.
Hierop bouwde hij een ‘agterkeuken en agtercamer’. Een koetshuis met stal realiseerde hij na de aankoop van vier kameren in de Zakkendragerssteeg. Een onderkelderde achterkamer links tegen de achtergevel van het hoofdhuis kwam vermoedelijk ook in de 17de eeuw tot stand.
De voorgevel van het hoofdhuis onderging niet veel verandering, de kantelen werden vervangen door een balustrade.
In 1712 werd het huis verhuurd aan de gezant van Frankrijk, de abbé de Polignac. Deze abbé was deelnemer aan de onderhandelingen die leidden tot de Vrede van Utrecht op 11 april 1713.
Rond 1735 werd op de begane grond, tegenover de oude stookplaats, een monumentale 18de-eeuwse schouw gemaakt. Tegelijkertijd werd ook de schouw in de achterkamer in bijpassende vorm vernieuwd.
In 1758 eindigde de periode van particulier eigendom. De Diaconie der Gereformeerde Nederduitse Gemeente kocht het huis om het in te richten als bejaardentehuis.
Anthony Voskuil maakte een plan, waarin de nieuwbouw van een ‘zwakke en ziekenvertrek’ tegen een deel van de
| |
| |
achtergevel een belangrijke plaats innam. Deze nieuwe diepe vleugel met twee bouwlagen vormde een vergroting van de 17de-eeuwse achterkamer.
Ter compensatie van het wegvallen van enige lichtopeningen in de achtergevel werden in de linker zijmuur op de begane grond en de eerste verdieping vensters gemaakt. De ‘agterkeuken’ en ‘agtercamer’ werden verbouwd tot regentenkamer. In de voorgevel veranderde een en ander door het wegnemen van de middeleeuwse voordeur en het aanbrengen van schuifvensters op de begane grond van het hoofdhuis. Boven de voordeur werden de hardstenen figuren aangebracht, die de nieuwe functie symboliseerden. Het achterste zijhuis werd ingrijpend verbouwd en met een verdieping verhoogd. De achtergevel ervan werd vervangen door een gevel met asymmetrische indeling.
Deze indeling werd veroorzaakt door een plee-uitbouw voor alle verdiepingen tegen de rechterhoek vanuit de tuin gezien.
In 1858-'59 werd een degelijke herstelbeurt aan de voorgevel van het hele huis uitgevoerd. Getracht werd het hoofdhuis en het zijhuis tot een eenheid te maken. Alle vensters werden vernieuwd in een vorm die enigszins aan kruisvensters doet denken. De voorgevel van het zijhuis kreeg een pleisterlaag waarin schijnvoegen werden aangebracht die moppenmetselwerk moesten suggereren. De balustrade van het hoofdhuis werd vernieuwd en het zijhuis kreeg een zelfde balustrade.
De 17de-eeuwse winkelpui in de traptoren werd, mede om constructieve redenen, vervangen door massief metselwerk met twee vensters.
In 1894 werd de kap van rond 1500 geheel vervangen door een constructie met van kapvoet tot nok doorlopende spantbenen. Bij deze verbouwing werd de vloer van de vierde bouwlaag een meter verhoogd en vernieuwd en kwam de oorspronkelijke zoldervloer te vervallen zodat de vierde bouwlaag zolder werd.
De balustrade op de rechter zijmuur van het hoofdhuis dateert eveneens uit 1894. De Diaconie vernieuwde in 1880 het poorthuis aan het Vredenburg volledig en maakte het een verdieping hoger. Aan de Zakkendragerssteeg werden vier woningen en een plaats voor de wintervoorraden gebouwd.
Aan de achterzijde van de tuin werden een mangel- en strijkkamer en een timmerwerkplaats neergezet.
De laatste verbouwing als bejaardenhuis
Afb. 519. Oudegracht 99. Opname 1928. Gezicht in de eetzaal.
vond plaats in 1914, nadat in 1906 tussen de twee zijhuizen een betonnen trappehuis met art-nouveau leuning was gebouwd.
De rond 1500 ontstane opkamer op de begane grond werd weggebroken om de begane grond op één peil te brengen en tegen het midden van de achtermuur een lift te bouwen. De 18de-eeuwse schouw uit de opkamer werd verplaatst naar de regentenkamer.
In 1964 verliet het bejaardentehuis Oudaen en verhuisde naar een nieuw onderkomen ‘Nieuw Oudaen’ in het park Transwijk buiten de oude stad. Het perceel met alle opstallen werd op 14 augustus 1964 verkocht aan Schumachers Bouwbedrijf.
Op 16 augustus 1967 kwam Oudaen in handen van de studentenvereniging Veritas.
Na in augustus 1972 aan de Stichting Het Utrechts Monumentenfonds te zijn verkocht werd het in 1974 door de gemeente Utrecht overgenomen.
De tuin, de achtervleugel, de directiewoning en de regentenkamer kwamen in 1978 in handen van de exploitatiemaatschappij Smulders. Deze brak de gekochte gebouwen af en bouwde een winkelcentrum, dat nooit als zodanig gefunctioneerd heeft. De bebouwing aan de Zakkendragersteeg werd deels door nieuwbouw vervangen. De in 1880 gebouwde huizen met opslagplaats waren reeds eerder verkocht en afgebroken. Ook het eveneens in 1880 verbouwde poorthuis werd ingrijpend vernieuwd.
Het huis bleef ruim twintig jaar lang vrijwel ongebruikt. Door verschillende oorzaken kon pas eind 1984 worden gestart met de restauratie van Oudaen om dienst te gaan doen als expositieruimte, theater, brouwerij en restaurant. Hiervoor werd een Stichting tot Restauratie en Instandhouding van Oudaen opgericht, die het huis in erfpacht verkreeg.
Bij de restauratie moest vooral de achtergevel ingrijpend worden hersteld ten gevolge van de eerdere afbraak van de ziekenvleugel. De rode kleur van de achtergevel kon worden aangebracht op grond van gevonden sporen van schilderwerk op plaatsen waar de voormalige ziekenvleugel aansloot. Op de begane grond van het hoofdhuis werd de opkamer met de 18de-eeuwse schouw opnieuw aangebracht. De zoldervloer werd in de vorm van een nieuwe moer- en kinderbalklaag op het oude niveau terug gebracht.
Waar mogelijk en vanwege de kwaliteit van het metselwerk noodzakelijk, werden de kantelen hersteld, die op de linker zijmuur in dichtgemetselde vorm nog bewaard gebleven waren.
| |
| |
| |
Oudegracht 113
Naam
Fresenburg
| |
Oude adressen
Oudegracht Weerdzijde 68; Wijk C, nr 3.
| |
Karakteristiek
Een mogelijk nog uit het tweede kwart van de 13de eeuw daterend groot, diep huis met een 14de-eeuwse traptoren en een 16de-eeuws achterhuis. Oorspronkelijk had dit zogenaamde stadskasteel weergangen op de zijmuren en een buitengewoon rijke voorgevel met arkeltorens. Het hoofdhuis bestaat thans uit vier bouwlagen onder een plat dak, een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel en werfkelders. De vierde bouwlaag is de na de afbraak van de kap binnen de weergangsmuren tot verdieping verbouwde zolder.
De voorgevel is een drie vensters brede, gepleisterde, neo-classicistische lijstgevel uit 1858.
Het achterhuis heeft twee bouwlagen en een zadeldak, met de nok loodrecht op de voorgevel.
Het tegenwoordige Klein Fresenburg, Oudegracht 111, is ontstaan uit het voormalige zijhuis van Fresenburg.
| |
Bronnen
- | GAU/SAi-inv. nr 675, waarin:
a. | Stukken, aan het gerecht overgelegd door Dirck van Werckhoven eigenaar van het huis Cleijn Vresenberch, tegen zijn buurman Gerrit Franss., eigenaar van het huis Groot Vresenberch, betreffende gaten door der laatste in hun gemeene muur gebroken, 1559. |
b: | Vonnis van het hof in deze zaak, 1567. |
c: | Vergunning tot reparatie van het huis, 1569. |
|
| |
Literatuur
- | klück, b.j.m., ‘Oudegracht 113’, in: abku 1985, MOU 1986, blz. 197-204. |
- | muller, 1911, blz. 13-15. |
- | temminck groll, 1963, blz. 32-34. |
- | Thuis in de late middeleeuwen. Het Nederlands burgerinterieur 1400-1535, catalogus Provinciaal Overijssels Museum, Zwolle 1980, blz. 95. |
Afb. 520. Oudegracht 113. Plattegronden en doorsnede.
| |
| |
- | valentijn, d., Weerganghuizen in Utrecht, doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht. Typoscript, Utrecht 1983. |
| |
Afbeeldingen
- | Anoniem, 1577. Beleg van het kasteel Vredenburg, ongedateerd. Pentekening. GAU/HA-Q 77.4. Zie afb. 525. |
- | Jan van Goyen, ca 1650. De Oudegracht bij de Jansbrug vanaf de Bakkerbrug. Tekening in zwart krijt en penseel in grijs. Museum Boymans- van Beuningen, Rotterdam. Zie afb. 516. |
- | Jan de Beyer, 1736. Gezicht op de oostzijde van het Vredenburg. Tekening. GAU/TA-Vredenburg, 1736 (1). Zie afb. 524. |
- | Anoniem, ca 1750. Gezicht op de westzijde van de Oudegracht vanaf de Bakkerbrug. Tekening. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. |
- | C. Troost, ca 1760. Gezicht op de westzijde van de Oudegracht vanaf de Bakkerbrug. Tekening. GAU/TA-Oudegracht (Jansbrug-Bakkerbrug), 1760. |
- | J. Versteegh, 1774. Gezicht vanaf de Bakkerbrug naar het noorden.
Tekening. GAU/TA-Oudegracht (Jansbrug-Bakkerbrug), 1774. Zie afb. 523. |
- | L.P. Serrurier, 1724. Gezicht op de voorgevel. Gewassen tekening in oost-indische inkt. GAU/TA-Oudegracht 113, 1724. |
- | L. Samijn, 1836. Gezicht op de voorgevel. Litho. GAU/TA-Oudegracht 113, 1836(1). |
- | H. Tetar van Elven jr naar Oltmans, 1836. Afbeelding van vier ramen en een fragment van het huis. 4 Schetsen in potlood en 1 in waterverf. GAU/TAOudegracht 113, 1836 (2). |
- | Anoniem, ca 1840. ‘Plattegrond van het huis en beide aangrenzende huizen’. Ingekleurde pentekening. GAU/TAOudegracht 113, 1840. |
- | J.W. Huijs, 1844. Gezicht op de voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Oudegracht 113, 1844. |
- | Anoniem, ca 1850. ‘Voorgevel en Plattegrond huis en aangrenzend voor inrichting tot abattoir’. Tekening in pen en potlood. GAU/TA-Oudegracht 113, 1850. Zie afb. 526. |
- | ‘Kadastrale situatie met omliggende percelen’, 1857. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Oudegracht 113, 1857. |
- | Bouwtekening ‘Nieuwe voorgevel huis Fresenburgh’. GAU/SA5-bouwtek.; 1858, tek. nr 182. Zie afb. 527. |
- | J. van Asperen, 1858. Opstand en profiel onderste gedeelte voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Oudegracht 113, 1858. |
- | P. van Loon, 1860. ‘Bakkerbrug en bogt van de Oude Gracht Utrecht |
Afb. 521. Oudegracht 113.
| 1846’. Krijttekening. Centraal Museum Utrecht, Catalogus Historisch Museum nr 327. |
- | C. Marcussen, 1877. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Oudegracht 113, 1877. |
- | J.A. van Straaten, 1886. Reconstruerende voorgevel en details. Tekeningen in pen en in waterverf met potlood. GAU/TA-Oudegracht 113, 1670(1). |
- | Anoniem, 1909. Traptoren binnen en buiten. Twee foto's. GAU/TA Oudegracht 113, 1909 (1)(2). |
- | Anoniem, 1909. Achtergevel tijdens verbouwing. Foto. GAU/TA-Oudegracht 113, 1909(3). |
- | Verlaan, 1912. Afbeelding enige details van venster. Pentekening. GAU/TA- |
| |
| |
| Oudegracht 113, 1912. |
- | Anoniem, 1920. Gezicht op voorgevel. Foto. GAU/TA-T.2.12. |
| |
Verspreide onderdelen
- | Fragmenten van de voorgevel. Centraal Museum Utrecht, Catalogus Historisch Museum nr 392. |
| |
Beschrijving
De omvang van het tegenwoordige perceel van het huis Fresenburg is ca 11 bij ruim 65 m. Het huis heeft een uitgang in de Drieharingstraat onder de verdieping van Oudegracht 115 bis door, rechts naast het huis Drieharingstraat 1. De oorspronkelijke diepte van het perceel was, toen het nog aan het Catharijneveld of Vredenburg grensde, ruim 110 m. De door het hoofdhuis ingenomen diepte bedraagt ca 30 m.
Het achterhuis linksachter, de achtergevel van het hoofdhuis gedeeltelijk overlappend, heeft een omvang van ca 5 × 7,5 m.
| |
Hoofdhuis
De gepleisterde, drie vensters brede, neo-classicistische lijstgevel dateert vrijwel geheel van 1858. De 80 cm dikke gevel, de oorspronkelijke was 130 cm dik, is in dat jaar geheel afgebroken en met gebruik van de oude stenen weer opgemetseld. Overblijvende steen werd toen onder meer bij een verbouwing van Oudaen, Oudegracht 99, verwerkt.
De onderbouw is gedecoreerd met schijnnatuursteenblokken, waarin zich drie doorgangen met halfronde bogen bevinden. De ‘sluitstenen’ van de bogen zijn voorzien van een vrouwehoofd. In 1985 zijn de beide rechter doorgangen geformeerd uit twee vensters.
De gevel bestaat boven deze onderbouw onder meer uit vier, door halfronde bogen met elkaar verbonden lisenen, waartussen op de eerste en tweede verdieping balkondeuren met Franse balkons zijn aangebracht. In de hoogvelden boven de balkondeuren van de tweede verdieping is stucwerkdecoratie aangebracht. De vierde bouwlaag, voorheen de zolder, heeft in de voorgevel geen vensters. De gevel wordt afgesloten door een lijst.
De achtergevel is een gepleisterde, drie vensters brede lijstgevel. De vensters hebben alle min of meer intacte 19de-eeuwse schuiframen.
De vierde bouwlaag heeft kleine gebogen vensters. De bogen boven deze vensters zijn gemetseld met kleine baksteen. De vensters op de eerste verdieping hebben middeleeuwse bogen.
Ook de boven de aangrenzende huizen uitrijzende, ongepleisterde zijgevels bevatten vensters.
In de rechter zijgevel bevinden zich op de
Afb. 522. Oudegracht 113. J. van Asperen, 1858. Een gedeelte van de voorgevel voor de verbouwing van 1858.
tweede verdieping, ongeveer op de helft van de diepte, restanten van twee oorspronkelijke 13de-eeuwse vensters, het voorste venster is het meest compleet: de opening wordt door een natuurstenen zuiltje met een beschadigd knopkapiteel in tweeën gedeeld. Het heeft een latei en onderdorpel van Doornikse steen. Het venster heeft kenmerken van Vlaamse invloeden. Voor de helft is het venster dichtgemetseld, in het overblijvend deel is een raam met gietijzeren roeden aanwezig. Van het achterste venster is slechts een met die van het voorste venster identieke hanekam bewaard gebleven. In de dichtgemetselde oorspronkelijke opening is op lager niveau mogelijk in de 18de eeuw een nieuw venster gebroken. Een dergelijk venster bevindt zich enige meters naar achter.
De eerste verdieping heeft in het muurgedeelte tussen het voor- en achterhuis van Klein Fresenburg, Oudegracht 111, twee 19de-eeuwse vensters. Een groot 19de-eeuws, aan de binnenzijde dichtgemetseld, venster met een glas-in-lood raam op de begane grond wordt deels aan het oog onttrokken door een aanbouw van het buurhuis.
Aan de voorzijde vertoont het metselwerk in de bovenhoek een onregelmatig patroon, dat wordt veroorzaakt door één van de in 1842 afgebroken arkeltorens. In de rest van het metselwerk langs de voorgevel is een groot aantal geglazuurde groen-zwarte en oranje-bruine moppen aanwezig, die oorspronkelijk aan de gehele voorgevel toegepast waren.
Op een kwart van de diepte van de gevel begint op de tweede verdieping de uitmetseling van een oorspronkelijk schoorsteenkanaal. Hierop staat de voor het huidige Fresenburg zo karakteristieke, 19de-eeuwse, ronde schoorsteen met kantelen.
Op ongeveer twee-derde van de diepte staat tegen de linker zijgevel een 14de-eeuwse halfronde traptoren. Deze traptoren loopt door tot op de vierde bouwlaag. Vijf vensteropeningen begeleiden de trap. Ook in de linker zijgevel zijn de sporen van een uitkragende arkeltoren herkenbaar.
Tussen de traptoren en de voorgevel zijn op de tweede verdieping vijf en op de eerste verdieping twee segmentvormige vensters aangebracht. De vensters van de tweede verdieping hebben een dubbele boog van 19de-eeuwse steen, de eveneens dubbele bogen van de eerste verdieping bestaan uit moppen. Twee vensters van de tweede verdieping hebben aan een zijkant een hoekverband, die mogelijk behoord hebben tot oudere openingen. Op de eerste verdieping is een, dichtgemetseld, oorspronkelijk venster aanwezig.
De 115 cm dikke zijmuren zijn opgebouwd uit baksteen van 32 × 15 × 7,5 cm; 10 lagen 85 à 90 cm.
De balklagen zijn geen van alle duidelijk zichtbaar. Boven de begane grond ligt aan
| |
| |
de achterzijde een 14de-eeuwse, drie vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel. Onder deze balklaag is in het einde van de 18de eeuw een stucplafond aangebracht. Aan de voorzijde ligt een 17de-eeuwse enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel De balklaag boven de eerste verdieping bestaat gedeeltelijk nog uit de oorspronkelijke, naaldhouten balken van de enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel.
De enkelvoudige balklaag boven de tweede verdieping is in het moderne stucwerk herkenbaar, ook hier betreft het de oorspronkelijke naaldhouten balklaag. De balken hebben een maat van 30 × 40 cm.
Het niet meer vanuit het huis, doch slechts via de werf, toegankelijke keldercomplex bestaat uit een uit de bouwtijd daterende tongewelfde kelder over de volle diepte van het huis, en twee latere werfkelders onder de straat. De twee naast elkaar gelegen werfkelders met tongewelven loodrecht op de voorgevel worden van elkaar gescheiden door een gang met een tongewelf, waardoor de drie kelders vanaf de werf bereikbaar zijn.
Deze werfkelders lijken niet uit de bouwtijd te dateren, zij zijn koud tegen de 1,7 m dikke fundering van de voorgevel aangebouwd. De waarschijnlijk 17de-eeuwse werfmuur bevat voor de linker kelder een venster, waarboven een bredere, steens ontlastingsboog is aangebracht. In de boog bevindt zich een steen met de inscriptie ‘anno 1640’. In het midden geeft een deur, waarboven een anderhalfsteens boog met een steen met de inscriptie ‘vreesen’, toegang tot de gang. De rechter kelder heeft een deur met een anderhalfsteens boog en een venster met een halfsteens rollaag. Een steen in de boog boven de deur heeft de inscriptie ‘anno 1640’.
De hoogte van de bouwlagen van het huis neemt naar boven toe af. De begane grond is 5,8 m hoog, de eerste en tweede verdieping respectievelijk 4,2 en 2,9 m.
De indeling van de begane grond is in 1984 ingrijpend verbouwd. De gang linksachter heeft een 19de-eeuwse insteek. Aan de voorzijde bevindt zich een plafond uit 1858. Het niet zichtbare plafond aan de achterzijde is eind 18de-eeuws, met Lodewijk xvi-elementen.
Ook de indeling van de verdiepingen is in het algemeen 20ste-eeuws.
De plafonds en een zwart marmeren schouw in de grote voorkamer op de eerste verdieping dateren van de verbouwing van 1858. In de achterkamer staat een schouw uit het midden van de 18de
Afb. 523. Oudegracht 113. J. Versteegh, 1774. Gezicht op de westzijde van de Oudegracht.
Afb. 524. Oudegracht 99-113. Jan de Beijer, 1736. Gezicht op de oostzijde van het Vredenburg, met de achtergevels van Oudaen en Fresenburg.
| |
| |
Afb. 525. Oudegracht 113. Gedeelte van een tekening van het beleg van het kasteel Vredenburg uit 1577.
eeuw; in 1858 zijn hieraan enige veranderingen aangebracht.
De 14de-eeuwse, niet uit de bouwtijd van het huis daterende, traptoren bevat een spiltrap, bestaande uit een bakstenen spil en tot de eerste verdieping treden van basaltlava en een stenen gewelf. De overige treden zijn in de 16de of 17de eeuw vernieuwd. De trap begint met een rechte stenen trap in een verbindingsgang naar de Drieharingstraat. Voordat dit deel van de trap werd gemaakt, was vanuit de traptoren ook een verbinding met de kelder aanwezig. Op de eerste verdieping heeft de trap een bordes van basaltlava, waarop een nog uit de bouwtijd van de traptoren daterend secreet met een in een spitsboognis gevat venster is aangebracht. Ook ter hoogte van de tweede en derde verdieping zijn bordessen aanwezig.
| |
Achterhuis
Het 16de-eeuwse achterhuis ligt met de as in het verlengde van de linker zijmuur van het hoofdhuis. Het heeft vensters in de op het erf gerichte rechtergevel. Deze gevel is twee vensters breed, met op de verdieping en op de begane grond 19de-eeuwse schuifvensters. Op de begane grond is een venster recent vergroot. Aan de voorzijde heeft het achterhuis een halve tuitgevel tegen de zijgevel van het hoofdhuis met een vlechting. De geveltop is opgebouwd uit kleinere, 16de-eeuwse, steen dan het overige deel van de gevel.
In de achtergevel zijn nog treden van de oorspronkelijke trapgevel te herkennen. Boven begane grond en verdieping liggen waarschijnlijk drie vakken diepe moer- en kinderbalklagen evenwijdig aan de Oudegracht.
De kapconstructie bevat twee spanten. De onderste, eikehouten, jukken hebben gekromde spantbenen. De gegutste telmerken wijzen op een 16de-eeuwse constructie. Oudere, gekraste telmerken behoren niet bij de huidige constructie.
In het achterhuis is geen trap aanwezig; alle bouwlagen hebben een verbinding met het hoofdhuis.
| |
Geschiedenis
De oudste vermelding van een huis ‘Vreesenburch’ komt voor in een beschrijving van de conflicten tussen de twee machtige Utrechtse families Frese en Lichtenberg. In 1304 werden enige vooraanstaande Utrechters, waaronder Jacob van Lichtenburch, gevangen gezet in het huis ‘Vreesenburch’. Deze handelingen werden Lambrecht Frese niet in dank afgenomen, hij werd in 1310 voorgoed uit de stad verbannen. De eerst volgende ons bekende eigenaar van het huis was in 1384 Jan Jacobs van Lichtenberch, een telg van het met de familie Frese rivaliserende geslacht.
Op grond van stilistische kenmerken, onder meer van nog bestaande onderdelen van de voorgevel, is de datering van het huis vroeger dan 1304 te stellen. De bouw in het tweede kwart van de 13de eeuw lijkt aannemelijk. Ook rond die tijd was de familie Vrese een machtig en rijk geslacht, zodat de bouw zeer goed door een lid van die familie ondernomen kan zijn.
Afb. 526. Oudegracht 113. Bouwtekening, niet uitgevoerde verbouwing ca 1850.
In de oorspronkelijke opzet was het huis op de zijmuren voorzien van een weergang met kantelen. De voorgevel werd bekroond door een trapgevel en droeg op beide hoeken een arkeltoren, die uitkraagde ter hoogte van de kapvoet. In de top van de gevel bevonden zich drie zoldervensters en een vlieringvenster.
Zoals blijkt uit een in 1858, voorafgaand aan een verbouwing, in opdracht van de stad gemaakte documentatie-aquarel, had de begane grond grote, gedrukte spitsboogvensters. De nissen waarin zich de ramen bevonden, liepen door tot op het maaiveld. De spitsbogen van de vensters op de eerste verdieping waren minder gedrukt. Hoewel al gewijzigd, was in het metselwerk nog een de rand van spitse driepassen herkenbaar. Binnen de driepas bevond zich een ronde lichtopening. De vensters op de tweede verdieping hadden, volgens een tekening uit 1836, ongeveer dezelfde opzet echter met een driehoekig bovenlicht. De vensters waren voorzien van kolonnetten en een middenzuil met bladkapitelen van een Rijnlands type. Het genoemde tweelicht in de rechter zijmuur bezit nog een dergelijke middenzuil met kapiteel, echter van een meer Vlaams type.
Het metselwerk van de voorgevel was uitgevoerd in geglazuurde baksteen: de strekken waren groen-zwart van kleur, de koppen oranje-bruin.
Op deze indrukwekkende pronkgevel lijkt een vroeg 15de-eeuwse kacheltegel geïnspireerd, in de bodem gevonden ter plaatse van het Hotel Noord-Brabant, Vreeburg 3, achter Fresenburg.
De achtergevel was eveneens een trapgevel. Volgens een beschrijving in een gerechtelijk vonnis uit 1569 had ook de achtergevel twee arkeltorens. Op de oudst bekende afbeelding waarop de achtergevel voorkomt, een stadsgezicht uit het westen van C. Specht uit 1657, komen deze torens
| |
| |
Afb. 527. Oudegracht 113. Bouwtekening, verbouwing 1858.
echter niet voor. In plaats daarvan liep de kantelenrij van de weergang nog ongeveer een meter door op de achtergevel tot tegen de trapgevel.
Op de tweede verdieping had het huis in de rechter zijgevel, uitkijkend over het erf van Klein Fresenburg, twee vensters. Ook in de linker zijgevel was, op de eerste verdieping, een venster aanwezig.
De begane grond van het hoofdhuis had vanouds een tweedeling, aan de achterzijde was door een anderhalfsteens muur een vrijwel vierkante ruimte afgescheiden, waarin zich tegen de rechter muur een stookplaats bevond. De scheidingsmuur stond op een grote ontlastingsboog over het gewelf van de kelder. De voorste ruimte was oorspronkelijk niet verwarmd, een stookplaats tegen de rechtermuur werd later in de middeleeuwen aangebracht. Al in de bouwtijd werd aan de voorzijde van de begane grond een insteek, waarschijnlijk over een deel van de breedte aangebracht. Wanneer deze weer werd verwijderd, is niet bekend.
De vensters in de zijgevel op de eerste en tweede verdieping houden vermoedelijk verband met een indeling in minstens drie ruimten, waarvan de middelste opzij licht kregen. Waarschijnlijk waren de scheidingswanden van hout. De voorkamer op een van de verdiepingen was van oorsprong al verwarmd, de uitkragende schoorsteen in de rechter zijgevel behoorde tot deze stookplaats.
De verbinding tussen de verdiepingen werd oorspronkelijk door binnenshuis gelegen trappen gevormd.
Aan de achterzijde liep het perceel tot aan het Vredenburg, het voormalige Catharijneveld. Al vrij vroeg werden delen aan de achterzijde verkocht en bebouwd. Of de linkergrens door de Drieharingstraat werd gevormd, is niet bekend, de uitgang vanaf de traptoren naar die straat zou hierop kunnen wijzen.
In de bouwtijd had het huis waarschijnlijk geen aanbouwen en zijhuizen, het achterhuis, het zijhuis Klein Fresenburg en zijn achterhuis zijn van later datum, evenals een niet meer bestaande aanbouw tussen de traptoren en het achterhuis. Zoals in het reeds genoemde vonnis uit 1567 werd betoogd, bezat het huis een zijhuis, gelegen ter plaatse van het huidige Klein Fresenburg, Oudegracht iii (zie blz. 95). In 1569 waren de huizen echter al niet meer in één hand.
Bij het beleg van het kasteel Vredenburg tussen december 1576 en februari 1577 had ook Fresenburg het zwaar te verduren. Evenals op de huizen Oudaen en Blankenburg werden op de weergang kanonnen geplaatst. De beschietingen vanaf het kasteel op de drie huizen waren intensief, zodat schade werd geleden aan zij- en achtermuren. Mogelijk werden bij deze geweldadigheden de twee arkeltorens aan de achtergevel vernield.
In 1842 werden de voorste trapgevel, de kantelen van de weergangen en de restanten van de arkeltorens afgebroken. De arkeltorens hadden al in de 18de eeuw hun spitsen verloren.
Rond 1850 werd een plan voor verbouwing van Groot Fresenburg en de buurhuizen aan beide zijden vervaardigd. Er werd gedacht aan de vestiging van een abattoir, in de vorm van een grote hal met zijbeuken. De belangrijkste verandering aan het uiterlijk vond plaats in 1858. Nadat door de bouwkundige J. van Asperen een documentatie-tekening van een gedeelte van de gevel was gemaakt, werd toestemming verleend de gehele voorgevel te verbouwen. Onderdelen van de gevel kwamen terecht in de historische verzameling van de stad, later opgenomen in het Centraal Museum. Deze verbouwing had ook betrekking op het interieur. De indeling en de aankleding veranderden. De laatste ingrijpende verandering vond plaats in 1926, het hoge, inmiddels tot schilddak verbouwde zadeldak werd in dat jaar gesloopt. Het betrof hier al niet meer de oorspronkelijke dakconstructie, zoals valt af te leiden uit een opmeting van 1924.
De verbouwing in 1984 tot restaurant betekende vooral voor de begane grond een verandering. Hier verdween vrijwel geheel de 19de-eeuwse indeling. Ook werden de twee rechter vensters in de pui verbouwd tot afzonderlijke doorgangen.
| |
| |
| |
Oudegracht 219
Naam
‘Den Ouden Puth’
| |
Oude adressen
Oude Gracht Tolsteegzijde 49; Wijk B, nr 4.
| |
Karakteristiek
Een rond 1300 gebouwd groot diep huis met linksachter een zijhuis, oorspronkelijk met weergang. Het hoofdhuis bestaat uit drie bouwlagen plus een tot verdieping verbouwde zolder onder een plat dak, een kelder en een werfkelder. Het zijhuis bestaat uit twee bouwlagen onder een plat dak, en een kelder. In 1962 zijn de middeleeuwse kappen door brand verwoest.
| |
Bronnen
- | Minuten van Transporten en Plechten. GAU/SA1-inv. nr 704; 1548; fol. 40. |
- | Register van Transporten en Plechten. |
Afb. 528. Oudegracht 219. Plattegronden.
Afb. 529. Oudegracht 219. Doorsneden.
| |
| |
Afb. 530. Oudegracht 219. Reconstructiedoorsneden ca 1300.
Afb. 531. Oudegracht 219. Reconstructieplattegronden ca 1300.
| GAU/SA2-inv. nr 3243; 1587; fol. 13-16. |
- | Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1631; fol. 325-328. |
| |
Literatuur
- | kylstra, e.m., ‘Oudegracht 219’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 108-110. |
- | van der monde, 1846, blz. 318. |
- | temminck groll, 1963, blz. 54. |
| |
Afbeeldingen
- | J. Jelgerhuis, ca 1800. ‘Gezicht op de westzijde van de Oudegracht tussen Weesbrug en Hamburgerbrug uit het zuiden tijdens de korenmarkt’.
Potloodtekening. GAU/TA-Oudegracht (Hamburger-Weesbrug), ca 1800. Zie afb. 535. |
- | W.C. van Dijk, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het zuidwesten. Foto. GAU/TA-Ca.2 (4). Zie afb. 8 |
- | Anoniem, ca 1880. Gezicht op de huizen aan de westzijde van de Oudegracht vanuit het zuiden. Foto. GAU/TA-Oudegracht (Hamburger-Weesbrug), ca 1880. |
- | Bouwtekening ‘Verbouwen perceel Oudegracht Tolsteegzijde 49’. GAU/SA5-bouwtek.; 1899; tek. nr 15 a-c. |
| |
Beschrijving
Het huis staat op een perceel van ca 12,5 × 38 m, uitgezonderd het perceel van Oudegracht 217 tussen het zijhuis en de
| |
| |
Oudegracht, van ca 5 × 9 m. Het perceel grenst aan de linkerzijde aan de Zwaansteeg. De voorrooilijn is enigszins gerend. Het hoofdhuis heeft een oppervlak van ca 7,8 × 23,3 m, het zijhuis is ca 4,8 × 10 m groot.
| |
Het hoofdhuis
De voorgevel van het hoofdhuis is een drie vensters brede, in de 19de eeuw gepleisterde lijstgevel, die vier bouwlagen suggereert. De vensters van de vierde bouwlaag behoorden oorspronkelijk echter tot de zolder, van het linker en het rechter venster is slechts een kwart een werkelijke lichtopening.
Onder de vensters van de tweede verdieping en de zolder zijn in het muurwerk ondiepe rechthoekige velden uitgespaard. De zoldervensters staan op een doorlopende waterlijst. In het middelste veld, onder de tweede-verdiepingvensters, is geschilderd de naam ‘den ouden puth’ aangebracht.
De zoldervensters doorbreken de architraaf van de door consoles ondersteunde gootlijst uit het derde kwart van de 19de eeuw.
De winkelpui bestaat uit een kroonlijst tussen twee zware hardstenen pilasters, naast de etalageruit ondersteund door een gietijzeren kolom met een Korinthisch kapiteel. Deze pui dateert, evenals de ramen van de verdiepingen, uit 1899.
De achtergevel is een drie vensters brede, afgeknotte, gepleisterde tuitgevel. Het linker en het rechter venster van de tweede verdieping en het grote venster op zolder hebben nog de middeleeuwse omvang. De overige vensters zijn een aantal malen vergroot.
In de rechter zijmuur bevond zich op de begane grond oorspronkelijk, tot de bouw van Oudegracht 215/217, in de tweede helft van de 14de eeuw, op grote hoogte boven de vloer een venster, ongeveer op de halve diepte van het huis. Mogelijk had ook de verdiepingen een dergelijk venster. Deze zijmuur is niet gemeen met Oudegracht 217. Tussen de twee zijmuren bevindt zich een smalle spleet, een osendrop.
Het achter het buurpand uitstekende gedeelte van de muur wordt afgesloten door anderhalve boog van een boogstelling op zandstenen consoles, behorend tot de onderbouw van een uitgekraagde weergang. Ook de natuurstenen dekplaten op de muur zijn deels nog aanwezig. De rest van de boogstelling is nog wel aanwezig, doch is weggemetseld bij een verhoging van het buurhuis, Oudegracht 217.
De enkele vensters op de verdiepingen in de linker zijgevel behoren niet tot de middeleeuwse opzet. Een weergang kwam op deze gevel niet voor.
Afb. 532. Oudegracht 219.
De indeling van het gehele huis is bij een verbouwing van 1982 vernieuwd. Van oudere indelingen is op de begane grond op enige plaatsen nog wel iets herkenbaar. In de rechter zijmuur is aan de achterzijde de plaats van de middeleeuwse stookplaats duidelijk herkenbaar. Deze behoorde van oorsprong bij een vierkante achterkamer. Ook de plaats van een 18de-eeuwse schouw en een 19de-eeuwse kachel zijn zichtbaar. In de linker zijmuur zijn nog enige van de ondiepe 18de-eeuwse nissen, behorend bij een van de voor- tot de achtergevel doorlopende gang, aanwezig. De trappen naar de verdiepingen zijn 19de-eeuws.
Op de achtermuur zijn bij de laatste verbouwing restanten van een uit de bouwtijd daterende muurschildering tevoorschijn gekomen. Ongeveer vijf meter boven de vloer bevindt zich op de linker penant de bekroning van een grotere schildering. De bekroning bestaat uit een flauwe spitsboog, waaroverheen een met hogels afgezet frontaal. In het overblijvend vlak is een driepas met spitse lobben geschilderd. Boven het frontaal is het vlak verdeeld in rode (nu tot geel verkleurde) en zwarte banden, die doen denken aan arketten. Doordat de hoogste strook, direct onder de vloer van de eerste verdieping, is verhakt, is de afwerking van deze banden niet meer aanwezig, een spitsboogtracering lijkt aannemelijk. Van een kruisbloem op het frontaal is niets teruggevonden. De vulling van de spitsboog is onvolledig. De kromming van de ‘profilering’ duidt echter op twee toten in de driepas, waarin opnieuw een onderverdeling met toten aanwezig geweest kan zijn.
Ook de rechter penant bevat restanten van een schildering met traceerwerk. De aanwezige delen zijn echter te fragmentarisch om tot een reconstructie te komen. Duidelijk is echter dat die schildering een geheel ander karakter had.
Op de verdiepingen en de zolder is niets van de oudere indeling meer over. De stookplaatsen dateren alle uit de 19de eeuw.
De kelder, onder het gehele hoofdhuis liggend, is gedekt door een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Een tegenwoordig
| |
| |
Afb. 533. Oudegracht 219. E.M. Kylstra. Reconstructie van de muurschildering op de achtermuur op de begane grond.
dichtgemetselde trap in het midden in de dikte van de linkermuur loopt naar de begane grond. De buitentrap naar het achtererf bestaat niet meer. Vóór de grote kelder, onder de straat, ligt een werfkelder, eveneens met een tongewelf.
Boven zowel de begane grond als de verdiepingen liggen enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel, opgelegd in muren met een dikte van 80, tot 60 cm verjongend, met baksteenformaten van 29-30 × 14 × 7-7,5 cm; 10 lagen 83 cm. De dennehouten balken hebben een doorsnede van gemiddeld 15 × 45 cm. Ze hebben onderlinge afstand van ca 80 cm hart op hart. De balkeinden van de balken boven de begane grond zijn in de 19de eeuw met sloffen versterkt. De balken zijn in de oplegging aan de zijkanten en op de kop beschermd door eiken plankjes. Om de drie balken is een verankering aangebracht. Op de begane grond is links iets voorbij het midden de oorspronkelijke raveelbalk van de spiltrap naar de verdieping aanwezig. Ook op de eerste verdieping is de oorspronkelijke raveelbalk nog aanwezig, ditmaal behorend bij een steektrap.
Op de tweede verdieping ligt nog voor een belangrijk deel de middeleeuwse vloer bestaande uit denne- of grenehouten delen met een dikte van 4,5 cm en een breedte van 25 tot 30 cm. De delen zijn met elkaar verbonden door een losse veer. De balken boven de tweede verdieping zijn bij de brand van 1962 ernstig aangetast. De schoren onder deze balklaag, die niet tot een middeleeuwse opzet behoorden, zijn na de brand verwijderd.
De tien achterste balken boven de begane grond, één balkvak meer dan het plafond van de middeleeuwse achterkamer, vertoonden tot de verbouwing van 1982 nog 17de-eeuws schilderwerk bestaande uit een rode ondergrond waarop witte biezen aan de onder- en de zijkanten. De in 1962 verbrande kap was de oorspronkelijke dennen sporenkap. Deze bestond
Afb. 534. Oudegracht 219. Opname 1962. De overblijfselen van de dennen sporenkap na de brand, waarbij de kap verloren ging.
uit sporenparen met een doorsnede van 11 × 20 cm met twee haanhouten, steunend op een dubbele muurplaat met een standzoon. Links liep het dakvlak van het hoofdhuis door in dat van het zijhuis.
| |
Het zijhuis
De muur aan de grachtzijde van het zijhuis is blind en dateert niet uit de bouwtijd. De achtergevel bevat op de begane grond een deur en een venster, de deur bevindt zich op de oorspronkelijke plaats, het venster is, uit de tuin gezien, naar links verplaatst. De twee vensters op de verdieping zijn mogelijk na de brand van 1962 vernieuwd. De aan de Zwaansteeg grenzende zijgevel is geheel blind, een kelderlicht en een venster op de begane grond zijn dichtgegemetseld.
In 1982 is de indeling geheel gewijzigd, slechts de trap is nog 18de- of 19de-eeuws. In de linker zijmuur aan de achterzijde zijn nog de sporen van een mogelijk 17de-eeuwse stookplaats aanwezig. Deze verving de middeleeuwse voorganger in de muur er tegenover.
De kelder, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, heeft een verbinding met de kelder onder het hoofdhuis en een trap naar het achtererf. De kelder loopt door onder het binnenplaatsje dat behoort tot Oudegracht 221.
Boven de begane grond ligt een moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel, die in het begin van de 16de eeuw is vernieuwd. De moerbalken zijn mogelijk wel oorspronkelijk, maar verplaatst en voorzien van peerkraalsleutelstukken. De strijkbalk wordt ondersteund door 17de-eeuwse consoles. Het voorste balkvak is in de 18de eeuw vervangen door grenen balken met kraalprofiel.
De balklaag boven de verdieping is na de brand in 1962 geheel vernieuwd.
| |
Geschiedenis
In 1345 is er voor het eerst in een charter sprake van ‘den hoffstede daer Tydemans Scorren sijdelwoninge op staet tusschen den hoffstede Ter Swaene en Tydemans steenen huys van Putte’. Uit de vermelding van de ‘hofstede Ter Swaene’, dit is Oudegracht 223, valt af te leiden dat hier bedoeld wordt het huis ‘de Ouden Puth’ en niet Oudegracht 187, het huis ‘Ten Putten’. Deze zekerheid bestaat niet voor een charter uit 1334 waarin een ‘erve van Putten’ voorkomt.
Het perceel liep, aan de linkerzijde begrensd door de Zwaansteeg, vermoedelijk door tot aan de Springweg, waardoor een lengte van ca 121 m ontstond. Al
| |
| |
Afb. 535. Oudegracht 219. J. Jelgerhuis, ca 1800. Gezicht op de korenmarkt. Oudegracht 219 is het derde huis van rechts.
vroeg werd de strook langs de steeg bebouwd, wat blijkt uit een charter van 1390 betreffende een huis in de steeg. Hierin is sprake van ‘die helfte van d'husinghe ende hofstede met al zinen toebehoren, also alst gelegen is in die Zwaensteghe, die Goedscalx van den Putte was’. In de 16de eeuw lag de achtergrens van het erf ter plaatse van de huidige. Achter deze grens lag een uitgang naar de Zwaansteeg voor Oudegracht 217. Het huis bestond bij de bouw uit een hoofdhuis van drie bouwlagen, een zolder met vliering, en een kelder. Het zijhuis was in eerste aanleg slechts een bouwlaag hoog. Het had een lessenaardak tegen de zijgevel van het hoofdhuis, aansluitend onder een uitgemetselde lijst. Mogelijk was dit oudste zijhuis van hout. Kort na de bouw werd het zijhuis vervangen door het huidige. Het hoofdhuis had rechtsachter een plee-uitbouw voor de begane grond en de eerste verdieping.
Het perceel waarop het zijhuis staat, liep oorspronkelijk eveneens tot aan de gracht. Een brede doorgang in de linker zijmuur van het hoofdhuis aan de voorzijde wijst hierop. Ook de vermelding van 1345 lijkt hiermee in verband te brengen. Of het perceel geheel door een zijhuis bebouwd was is niet duidelijk. In 1548 en 1587 werd in transportacten melding gemaakt van respectievelijk een ‘loedse’ en een ‘loodsje of huys’. In de acte van 1587 werd ook melding gemaakt van een achterhuis, wat waarschijnlijk betrekking heeft op het huidige zijhuis. De omschrijving ‘loedse’ wijst op een tijdelijk karakter van de bebouwing. Het is aldus niet ondenkbaar dat het zijhuis een voorerf bezat waarop de doorgang in de zijmuur van het hoofdhuis uitkwam. Of het hoofdhuis ook een doorgang in de voorgevel bezat is niet bekend. Pas in 1631 kreeg het perceel van het huidige Oudegracht 221 een zelfstandig bestaan, en werd waarschijnlijk ook in dat jaar bebouwd. In dat jaar kwam in een transportacte een buurhuis ‘den Engel’ als zodanig ter sprake, terwijl ook het gemeenschappelijk zijn van de tussenmuur omschreven werd.
De indeling van de begane grond van het hoofdhuis is min of meer bekend. Aan de achterzijde, achter de spiltrap, was een vierkante kamer van ca 6,25 × 6,75 m afgescheiden door een houten wand.
Dominerend in deze kamer bevond zich een grote schouw tegen de rechtermuur met ernaast een muurkast. De achtermuur met twee kruisvenster en één kloostervenster was voorzien van muurschilderingen, op de overige muren zijn geen sporen van middeleeuwse schildering meer aangetroffen. Aan de rechterzijde van de achtermuur was een deur naar de plee-uitbouw, naast het kloosterkozijn. Mogelijk had deze uitbouw, gezien de grote omvang, ook nog andere functies.
Aan de voorzijde lag een zaal van ca 6,25 × ca 14,5 m. Ook hier bevond zich in de rechter zijmuur een stookplaats, die groter was dan die in de achterkamer. Links van deze schouw bevond zich 3,5 m boven de vloer een venster. In de linkerhoek, aan de achterzijde van deze grote zaal, bevond zich een groep van trappen en doorgangen. Tegen de tussenwand stond de spiltrap naar de verdieping. Hiervoor lag de ingang van de in de muurdikte uitgespaarde trap naar de kelder. De doorgang naar het zijhuis of -perceel bevond zich weer voor deze trap, recht tegenover de schouw. Een oorspronkelijke doorgang naar het zijhuis, in de achterkamer bevond zich direct achter de scheidingswand.
In het zijhuis bevond zich aan de achterzijde in de muur tussen hoofd- en zijhuis een mogelijk nog oorspronkelijke stookplaats, waarschijnlijk de keukenschouw.
Van de verdiepingen is geen indeling bekend. Wel is bekend dat de eerste verdieping van het hoofdhuis ook een doorgang had naar de plee-uitbouw. In de rechter zijmuur op de tweede verdieping zijn sporen teruggevonden van een venster.
Van het uiterlijk van het middeleeuwse huis is niet veel bekend. De rechter zijgevel stond aanvankelijk voor een belangrijk deel vrij, getuige de vensters, ii meter achter de voorgevel gelegen. Uit de hoge ligging van deze vensters valt af te leiden dat het buurerf een andere bezitter had. De rechter zijgevel was voorzien van een weergang op een uitkragende boogstelling. Bij de bouw van het huidige rechter buurhuis, Oudegracht 217, in de 14de eeuw werd niet in de zijmuur van ‘De Oude Puth’ ingebalkt. Er werd een nieuwe zijmuur gebouwd in het vlak van de uitkragende boogstelling, waardoor een tussenruimte van ca 30 cm, de ovendrop, ontstond.
De linker zijmuur had geen weergang, wat samen kan hangen met de aanwezigheid van een zijerf. Door 19de-eeuwse verbouwingen is van de middeleeuwse voorgevel weinig bekend. De vensters zullen wel min of meer op dezelfde plaats gebleven zijn. Slechts twee kleine zoldervensters hebben nog de oorspronkelijke omvang. De waterlijst onder de zoldervensters dateert mogelijk nog uit de bouwtijd.
Van de achtergevel is de middeleeuwse vensterverdeling bekend. Door de aanwezigheid van de plee-uitbouw hadden de begane grond en de eerste verdieping een asymmetrische indeling. De tweede verdieping bezat drie gelijke openingen. De vensters op de eerste en tweede verdieping hadden duimstenen voor buitenluiken. De zolder had twee kleine lichtopeningen, met trachieten onderdorpels en duimstenen van basaltlava en rode zandsteen voor luiken. Mogelijk was er een hijsopening in het midden. De achtergevel werd bekroond door een trapgevel, die later tot tuitgevel werd verbouwd. Van de achtergevel van het zijhuis is slechts bekend dat op de begane grond een deur en een venster aanwezig waren.
In het begin van de 16de eeuw zijn in het zijhuis enige verbouwingen uitgevoerd.
De balklaag werd vervangen of herlegd. In 1631 volgde de verkoop van het voorste zijhuis of -erf, genaamd ‘den Engel’, waarbij de tussenmuur met het hoofdhuis als ‘gemeen’ werd omschreven. Mogelijk werd bij de bouw en afsplitsing van ‘den Engel’ het achterste zijhuis aan de voorzijde ingekort ten behoeve van een binnenplaatsje en voorzien van een nieuwe frontmuur; Het doorlopen van de kelder onder de binnenplaats lijkt hierop te wijzen.
In de 17de eeuw werden in het hoofdhuis verbouwingen uitgevoerd. De spiltrap op de begane grond werd verplaatst, waardoor de achterkamer met een meter naar voren verlengd kon worden. De schouwen werden gemoderniseerd en de zoldering van de achterkamer kreeg een beschildering. De doorgang naar het zijhuis werd
| |
| |
naar achter verschoven, zodat deze recht tegenover de schouw kwam te liggen. De keukenschouw in het zijhuis werd hiervoor waarschijnlijk naar de linker zijmuur van het zijhuis verplaatst.
Op de eerste verdieping van het hoofdhuis werd tegen het voorste schoorsteenkanaal een stookplaats aangebouwd.
Omstreeks 1750 werd de trap opnieuw verplaatst en vervangen door een bordestrap tegen de rechter zijmuur. Hierdoor werd het mogelijk een doorlopende gang, van de voor- tot de achtergevel aan te brengen. De gang werd voorzien van een aantal ondiepe siernissen in de muur.
Rechts van de gang lagen drie kamers, alle voorzien van stookplaatsen. Ook op de verdiepingen werden vermoedelijk vertrekken aangebracht. In het zijhuis werd een deel van de balklaag vernieuwd en een nieuwe trap aangebracht. De voorgevel van het hoofdhuis werd verbouwd tot halsgevel.
In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg de voorgevel zijn huidige gepleisterde uiterlijk. In 1899 vond een verbouwing plaats waarbij op de begane grond een winkel met magazijn werd ingericht.
Hierbij verdwenen de 18de-eeuwse gang en bordestrap, alsmede alle stookplaatsen op de begane grond.
Aan de voorzijde werden delen van de zijmuren weggehakt om een rechthoekige vierkante ruimte te verkrijgen. De huidige trap en de puien in voor- en achtergevel behoren tot deze verbouwing.
Na een felle brand in 1962 werden de kappen van hoofd- en zijhuis gesloopt en de voormalige zolder van het hoofdhuis tot verdieping onder een plat dak uitgebouwd. In 1982 werd de indeling van begane grond en verdiepingen van hoofden zijhuis vernieuwd.
| |
Oudegracht 114
Naam
Drakenburg
| |
Adressen
Het huis omvat de adressen Oudegracht 114 en Drakenburgstraat 1 en 3.
De oude adressen zijn:
Oudegracht Weerdzijde 59;
Wijk G, nr 43.
| |
Karakteristiek
Een laat 13de-eeuws, diep hoekhuis bestaande uit drie bouwlagen en een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel. Het huis is ontstaan uit een diep, 12de-eeuws, tufstenen huis. Aan de achterzijde staat rechts van het hoofdhuis een laat 13de-eeuws zijhuis van twee bouwlagen, een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel en een kelder. Dit zijhuis behoorde mogelijk niet van oorsprong bij Drakenburg. Aan de achterzijde, langs de Drakenburgstraat, staat een laat 18de-eeuwse, éénlaags aanbouw met een zadeldak met de nok loodrecht op de Oudegracht en een kelder. In de jaren 1962-1967 is het huis ingrijpend gerestaureerd.
| |
Literatuur
- | meischke, r., Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, Haarlem 1969, blz. 40-42. |
- | temminck groll, 1963, blz. 51-53. |
- | wal, h. van der, ‘De bouwgeschiedenis van het huis Drakenburg te Utrecht’, Bulletin knob 1975, blz. 71-79. |
Afb. 536. Oudegracht 114. Plattegronden.
| |
| |
Afb. 537. Oudegracht 114. Doorsnede.
| |
Afbeeldingen
- | L.P. Serrurier, ca 1724. Huis Drakenburg. Tekening. GAU/TA-Oudegracht 114, 1724. |
- | Th. Verlaan, 1912. Venster in de zijgevel. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Oudegracht 114, 1912. Zie afb. 541. |
| |
Verspreide onderdelen
- | Een stucreliëf, met een voorstelling van Mercurius die Minerva voedt, bevindt zich sinds 1968 boven de doorgang naar de rechter achterkamer van Achter Sint Pieter 140 (zie blz. 256). |
| |
Beschrijving
Het hoofdhuis van het tegenwoordige huis heeft een zich naar achter verbredende plattegrond van ca 22 × 9 à 10 m. Het zijhuis, rechtsachter, heeft een oppervlak van ca 6,2 × 7,8 m, het 18de-eeuwse achterhuis van ca 10,5 × 7,1 m.
| |
Hoofdhuis
De voorgevel van het hoofdhuis is een bij de restauratie gereconstrueerde, drie vensters brede trapgevel. De treden van de top zijn afgewerkt met ezelsruggen.
Het onderste deel van de gevel heeft een hoekketting van natuursteenblokken. De twee vensters en de deur van de begane grond hebben getoogde strekken. De twee vensters en het bovenlicht van de ingang zijn geïnspireerd door 18de-eeuwse voorbeelden.
Onder de vensters van de verdiepingen zijn doorlopende rollagen aangebracht.
Boven de natuurstenen kruisvensters van de eerste verdieping bevinden zich spitsbogen met driepassen en wit geschilderde velden. De vensters van de tweede verdieping, met natuurstenen bolkozijnen, hebben segmentvormige ontlastingsbogen.
De zolder- en vlieringvensters hebben natuurstenen lateien in halfsteens segmentbogen.
Boven de voordeur is een gevelsteen met de naam drakenborch aangebracht en in de geveltop bevindt zich een steen met het jaar van restauratie: mcmlxvii.
De achtergevel is een gedeeltelijk door het achterhuis ingebouwde trapgevel. Zowel op de eerste als de tweede verdieping bevindt zich, van achteren gezien, aan de linkerzijde een venster. De zolder wordt hier verlicht door twee vensters. Op verschillende plaatsen in de achtergevel zijn sporen van oude vensteropeningen zichtbaar.
De zijgevel aan de Drakenburgstraat heeft op de begane grond vijf 18de-eeuwse schuifvensters en achteraan een brede deur met bovenlicht. De eerste verdieping heeft drie houten kruiskozijnen, de tweede verdieping twee bolkozijnen, alle tijdens de restauratie aangebracht. Op de begane grond is de gevel gepleisterd en grijs geschilderd.
De indeling van het hoofdhuis dateert geheel van na de restauratie.
Op het zadeldak, tussen de twee trapgevels, staan links twee dakkapellen en twee grote schoorstenen.
Boven zowel de begane grond als de eerste verdieping liggen enkelvoudige, dennehouten balklagen evenwijdig aan de voorgevel. De balken, met een formaat van 15 à 16 × 50 à 60 cm liggen 70 en 90 cm hart op hart. De balken boven de begane grond zijn voorzien van een versiering van zwarte biezen op een witte ondergrond. In het midden van de opstaande zijden zijn cirkels, aan de einden van de balken halve cirkels, geschilderd. De balklaag boven de eerste verdieping is op drie balken na vernieuwd bij de restauratie.
De balklaag boven de tweede verdieping is eveneens enkelvoudig, maar van grenenhout.
De kapconstructie bestaat uit zesentwintig dennehouten sporenparen, rustend op een op de binnenzijde van de muur gelegen muurplaat. Vanaf een op de buitenzijde van de muur gelegen muurplaat lopen aanlopers tegen de sporen. De sporen zijn
| |
| |
Afb. 538. Oudegracht 114. Details.
| |
| |
Afb. 539. Oudegracht 114.
per paar gekoppeld door twee haanhouten. De bevestiging van deze haanhouten geschiedt door liplassen en drie spijkers per verbinding. De sporen zijn van achter naar voor in een doorlopende reeks voorzien van gekraste telmerken. De zolder heeft een zeer lage borstwering.
Aan de achterzijde van het hoofdhuis ligt een kleine, niet oorspronkelijke, kelder. De vóór het hoofdhuis gelegen werfkelders behoren, mogelijk ook oorspronkelijk, tot het huis Oudegracht 116.
| |
Zijhuis
Het zijhuis, gelegen tegen de rechter zijgevel van het hoofdhuis, heeft aan de voorzijde een blinde tuitgevel, grenzend aan het huis Oudegracht 116. De achtergevel is een twee vensters brede trapgevel met een leeuw als bekroning. De uit middeleeuwse steen opgemetselde gevel heeft 16de-eeuwse muurankers en bij de restauratie aangebrachte, houten kruiskozijnen. De vensters van de begane grond en de verdieping liggen ten opzichte van de gevel-as, van achteren gezien, naar links verschoven. Boven alle vensters bevinden zich steens korfbogen. De rechter zijmuur is vrijstaand aan een plaatsje.
Boven zowel de begane grond als de verdieping liggen drie vakken diepe, samengestelde balklagen evenwijdig aan de voorgevel. De moerbalken boven de begane grond rusten op natuurstenen consoles. De kapconstructie bestaat uit eenvoudige éénjukkige spanten.
Het gehele zijhuis is onderkelderd met een kelder voorzien van een tongewelf loodrecht op de voorgevel. In de voormuur bevindt zich een dichtgemetselde doorgang naar de kelder van Oudegracht 116. De begane-grondvloer ligt ca 70 cm hoger dan de vloer van het hoofdhuis.
Tijdens de restauratie kwamen op de begane grond van het zijhuis restanten van vroeg 14de-eeuwse muurschilderingen te voorschijn. Deze bestonden uit draperieën, waarboven tussen twee geblokte banden bladerranken. Boven deze lambrizering bevindt zich op de voormuur een scène met een ridder en een dame te paard, een lopende persoon, een vos en een stadspoort. De schildering is aangevuld en geconserveerd. Deze muurschildering vertoont gelijkenis met een schildering in het huis Rheingasse 8 en in het niet meer bestaande huis Filzengraben 12, beide te Keulen.
Op het plafond is laat 16de-eeuws schilderwerk aangetroffen, bestaande uit ranken en bloemen op de balken en nervenstructuur op het spreidsel.
Tegen de rechter zijmuur bevindt zich, naast een doorgang naar buiten, een gereconstrueerde, gotische schouw. De reconstructie heeft plaats gevonden op grond van een ter plaatse aangetroffen fragment van een geprofileerde schouwwang.
| |
Aanbouw
De éénlaags aanbouw, Drakenburgstraat 3, heeft, vanuit de Drakenburgstraat gezien, een diepte die gelijk is aan de breedte van het hoofdhuis. De voorgevel is een lijstgevel, opgebouwd uit hergebruikte, middeleeuwse steen. De gevel bevat een 19de-eeuws venster en een vernieuwde ingang. In de linker zijgevel bevinden zich vier 19de-eeuwse zesruits schuifvensters.
Onder deze aanbouw ligt een middeleeuwse kelder met een tongewelf evenwijdig aan de Drakenburgstraat.
| |
Geschiedenis
Van het 12de-eeuwse tufstenen huis is slechts weinig meer bekend dan de globale afmetingen. Het had een naar achter toe breder wordende plattegrond van ca 20 × 8,5 à 9,5 m. Op grond van het nog bestaande tufstenen muurwerk is de hoogte op minimaal zes meter te stellen. Van de balklagen is niets terug gevonden. Het vloerniveau lag ongeveer 1,4 m onder de huidige begane-grondvloer. De rechter zijmuur is tot ca 4,7 m boven de huidige vloer nog voor een belangrijk deel als tufsteen metselwerk aanwezig. In deze muur bevond zich op 3,5 m boven de
| |
| |
Afb. 540. Oudegracht 114. De wandbeschildering in het zijhuis.
huidige vloer een venster. Ook in de linker zijmuur is, zij het in geringe mate, tufsteen metselwerk aangetroffen. De tufsteenformaten zijn 26, 40, 48 en 68 × 9 tot 14 cm. De lagenmaat is 10 lagen: 126 cm.
Een onder de begane-grondvloer gevonden restant van een tegelvloer geeft de plaats aan van een oudere voorgevel, die ca 40 cm verder naar binnen lag.
Het huis was toen niet onderkelderd.
Rond 1300 werd het huis grondig verbouwd. Het werd met een verdieping in baksteen verhoogd. Ook de voor-, linker zij- en de achtergevel werden vrijwel geheel in baksteen vernieuwd.
Tegen de achtergevel werd een smaller achterhuis gebouwd. Van dit achterhuis is de oorspronkelijke structuur onbekend, het was echter dieper dan de huidige aanbouw. Er zijn gegevens gevonden die lijken te wijzen op een traptoren in de hoek van de achtergevel van het hoofdhuis en de rechter zijgevel van het achterhuis. Dendrochronologisch onderzoek aan het dennehout van balklagen en kap geven een datering van rond 1291. Het lijkt niet onmogelijk dat de volledige verbouwing rond deze tijd gedateerd kan worden.
In een schepenoorkonde uit 1300 werd gesproken van ‘Vredericx steenhuse’, waarmee het huis Drakenburg werd bedoeld. In een conflict over het wegnemen van licht door een huis aan de overzijde van de Drakenburgstraat kwamen de vensters in de linker zijgevel op de begane grond ter sprake. Drie vensters waren aanwezig, één tussen de schouw en de ‘onderscote van sinen sale’ (tussenmuur) en twee boven elkaar tussen ‘onderscote’ en de ‘groter camer’. Waarschijnlijk is hier sprake van een door een tussenwand van een grote zaal aan de voorzijde afgescheiden insteek. Tegen de achtergevel is een venster in een restant van de tufstenen muur aangetoond. Mogelijk had de ruimte onder de insteek reeds oorspronkelijk een stookplaats. De voorzaal had een, recent teruggevonden, schouw tegen de linker zijgevel.
Van het eveneens waarschijnlijk 13deeeuwse, huidige zijhuis is niet duidelijk of het al van oorsprong tot Drakenburg behoorde; wel dat het lange tijd onderdeel uitmaakte van het buurhuis. De tegenwoordige doorgangen tussen hoofd- en zijhuis lijken het tegendeel te bewijzen. Deze zijn van latere datum.
In het derde kwart van de 14de eeuw werd het hoofdhuis met ca twee meter verhoogd waarbij de gehele oorspronkelijke kap werd opgetild. De oude borstweringhoogte kon worden vastgesteld.
In 1585 werd door de eigenaar van Drakenburg het huidige zijhuis mogelijk opnieuw aangekocht. Dit bouwdeel besloeg oorspronkelijk hetzelfde oppervlak als tegenwoordig. De hoogte is niet geheel zeker: sporen in de voormuur lijken echter te wijzen op een gebouw met één bouwlaag, een kelder en een zadeldak. Gedacht wordt aan een zogenaamde ‘stenen kamer’, behorend bij een houten voorhuis ter plaatse van Oudegracht 116. In de 16de eeuw werd dit zijhuis verbouwd. Hierbij werd de achtergevel vernieuwd, de balklaag boven de begane grond vervangen
Afb. 541. Oudegracht 114. Th. Verlaan, 1912. Een kruisvenster in de zijgevel.
en mogelijk de verdieping opgebouwd.
Het achterhuis kreeg in de 18de eeuw een nieuw uiterlijk door herbouw van het bovengrondse deel. Het achterhuis werd, vanuit de Drakenburgstraat gezien, dieper en minder breed.
Mogelijk werden tegelijkertijd de vensters in het hoofdhuis vernieuwd en de voorgevel verbouwd tot lijstgevel door de sloop van de topgevel.
Tijdens de restauratie in de jaren 1962-1967, onder leiding van Th. Haakma Wagenaar werd de gehele voorgevel herbouwd in middeleeuwse trant met in de ondergevel zowel 18de-eeuwse als moderne elementen. In de zijgevel zijn op de begane grond aan de voorzijde twee vensters naar 18de-eeuws voorbeeld en op de verdiepingen kruis- en bolkozijnen aangebracht. Ook de vensters in de achtergevel van het zijhuis zijn vervangen door kruisvensters. Op het dak van het hoofdhuis zijn twee schoorstenen en twee dakkapellen gereconstrueerd. In het interieur is veel aandacht besteed aan het conserveren van bouwsporen en restanten van wand- en plafondafwerking. Een 18de-eeuws stucreliëf, met een voorstelling van Mercurius die Minerva voedt, werd overgebracht naar Achter Sint Pieter 140. Het huis geeft tegenwoordig onderdak aan het cantoraat van de Utrechtse Universiteit.
|
|