| |
| |
| |
7a. Het samengestelde huis, terugliggend op een perceel
Zoals in het hoofdstuk ‘De huiserven’ is betoogd, bestonden er in het middeleeuwse Utrecht naast kleinere ook grote tot zeer grote percelen. Deze percelen bevonden zich met name in de immuniteiten, maar ook in burgerlijk gebied, bijvoorbeeld langs de Oudegracht, werden zij aangetroffen. De ruimte van het perceel werd vaak benut door het huis niet vooraan te bouwen, maar ongeveer in het midden. In oorsprong hebben ook deze huizen uit vermoedelijk niet meer dan één bouwmassa bestaan; een dwarse opzet lijkt veelvuldiger voor te komen dan een diepe, doch ook dit laatste was niet ongebruikelijk (zie b.v. Drift 25, blz. 336). Mogelijk waren de huizen in oorsprong zelfs niet meer dan één bouwlaag hoog. In de loop der tijden zijn deze huizen uitgebreid met bouwdelen, die in principe aan alle vrijliggende zijden konden worden toegevoegd. Een huis waar dit nog steeds bijzonder goed te herkennen valt, is Mariaplaats 14 (zie blz. 364).
In oorsprong moeten deze grotendeels onbebouwde erven, dikwijls compleet met boomgaard en dergelijke, de stad een open en groen karakter hebben verleend, te midden waarvan deze statige huizen oprezen. Verschillende ontwikkelingen, zoals het opheffen van de immuniteiten en de gestage groei van de bevolking, hebben ertoe geleid dat deze situatie tenminste visueel grotendeels verdwenen is. Onder invloed van genoemde factoren werd de stad steeds dichter bebouwd; open terreinen werden met huizen opgevuld en de rooilijn ging meer en meer één aaneensluitende gevelwand vertonen. Werd dit bereikt door alleen het plaatsen van nieuwe huizen langs de voor- en/of achterzijde van het grote perceel, dan bleef het oorspronkelijke huis vaak gewoon bestaan. Voorbeelden hiervan zijn Achter Clarenburg 2 (zie blz. 346). Janskerkhof 18 en het huis achter Pieterskerkhof 17-21.
In veel gevallen schoof het huis als het ware zélf steeds meer op naar de rooilijn, doordat het uitgebreid werd met bouwdelen op het voorerf en voorzien van een nieuwe voorgevel aan de straat. Het oorspronkelijke hoofdhuis werd hierdoor een soort achterhuis. De nieuwe vleugel langs de straat was meestal opgezet als dwars bouwdeel. Tegenwoordig doen deze huizen zich dus niet veel anders voor dan een oorspronkelijk in de rooilijn gelegen dwars huis, dat met een aantal achterhuizen uigebreid is. Vergelijk bijvoorbeeld het huis Drift 25 (blz. 336) met Brigittenstraat 11, 13 (blz. 327); de oorsprong is echter wezenlijk anders. Andere voorbeelden, waar deze ontwikkeling zich heeft voorgedaan, zijn Achter de Dom 14 en Drift 23.
Varianten op deze ontwikkeling laten de huizen Kromme Nieuwegracht 43 en Boothstraat 6 zien (resp. blz. 359 en 355). Het eerste is als het ware 180° gedraaid toen een 18de-eeuwse verbouwing de voorgevel langs de gracht legde, terwijl het oorspronkelijke claustrale huis op het Pieterskerkhof georiënteerd was. Boothstraat 6 was oorspronkelijk een dwars huis, later uitgegroeid tot samengesteld huis, gericht op het Janskerkhof. Het kreeg een nieuwe voorgevel aan de Boothstraat toen deze straat langs de zijkant van het perceel werd aangelegd; hiervoor moest zelfs een deel van het huis worden afgebroken.
| |
Het torenvormige huis, eert vorm van het terugliggende samengestelde huis
Binnen de groep van de samengestelde huizen die van de rooilijn op hun perceel liggen, moet apart aandacht besteed worden aan tenminste een drietal huizen met een afwijkende vorm. Het gaat hier om huizen waarvan het oudste bouwdeel, qua afmetingen, noch diep, noch dwars te noemen is, maar bestaat uit een bijna gelijkzijdige rechthoek van ca 7 × 7 m. De nokrichting van de kleine kap is hierbij minder essentieel. Een dergelijk bouwdeel had in oorsprong reeds tenminste twee bouwlagen, waardoor het enigszins een torenachtig uiterlijk verkreeg.
Voorbeelden zijn de claustrale huizen Achter de Dom 7 (oorspronkelijk gericht op de Trans; zie blz. 352) en Achter Clarenburg 2 (gericht op de Mariaplaats; zie blz. 346); een burgerlijke voorbeeld is het torenvormige huis dat achter Neude 35, 36 ligt (oorspronkelijk gericht op de Ganzenmarkt; zie blz. 88).
De kantelen van Achter de Dom 7, die sinds de restauratie van rond 1890 dit gebouw een wel zeer robuust uiterlijk geven, benadrukken het torenachtig aanzien.
Het relatief kleine woonoppervlak in deze torens noopte al spoedig tot de aanbouw van een meer comfortabele vleugel. Voor het huis Achter de Dom 7 is het hierbij gebleven, terwijl Achter Clarenburg 2 in later tijd van meer vleugels werd voorzien.
| |
| |
| |
Achter Clarenburg 2
Oud adres
Mariaplaats 16; wijkhuisnummer: wijk d, nr. 546.
| |
Karakteristiek
Het complexe huis is ontstaan uit het claustrale huis nummer 13 van Sint Marie. Het lag achter op een grote erf en was gericht op de Mariaplaats, en zo wordt het hier ook beschreven, met de gevel aan de tuin als voorgevel gezien. Het hoofdhuis bestaat uit een torenvormig deel van twee bouwlagen onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel uit de eerste helft van de 14de eeuw (bouwdeel a in afb....) en links aansluitend een gedeeltelijk onderkelderde vleugel van twee bouwlagen onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel ontstaan rond 1400 en rond 1500 verhoogd en uitgebreid met een gang aan de achterzijde (bouwdeel b). Langs het Achter Clarenburg sluit een vleugel van twee bouwlagen met een plat dak aan, vernieuwd ca 1950 (bouwdeel c), waarachter een bedrijfshal evenwijdig aan het hoofdgebouw (bouwdeel d). Onder de tuin aan de voorzijde ligt loodrecht op het hoofdgebouw de kelder van een verdwenen vleugel (bouwdeel e). De voorgevel is een zeven vensters brede gepleisterde lijstgevel van twee bouwlagen.
Het pand bezit een middeleeuwse schouw, enige resten van middeleeuwse beschildering op de balken en wanden en uit de 18de eeuw twee schouwen, een trap en stucwerk.
| |
Literatuur
- | kipp, a.e.f., De immuniteit van St. Marie te Utrecht, doctoraalscriptie Kunsthistorisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht, typoscript, 1974; voorlopige uitgave: Utrecht, 1980. |
- | werkgroep herstel leefbaarheid oude stadswijken utrecht, Ideeënschets Omgeving Mariaplaats, Utrecht z.j. (1971). |
- | werkgroep herstel leefbaarheid oude stadswijken utrecht, concept van rapport betreffende de restauratieplannen voor Achter Clarenburg 2, Utrecht, 1985. |
| |
Afbeeldingen
- | Anoniem, ca 1770. Gezicht op het zuidelijke uiteinde van Achter Clarenburg met in het verschiet Mariaplaats 14 en het dak van de Mariakerk. Gewassen tekening in o.i.inkt. gau/ta-Achter Clarenburg, c. 1770. |
- | B. van Straaten, sr, 1815. Gezicht op het zuidelijke uiteinde van Achter Clarenburg met in het verschiet Mariaplaats 14 en het dak van de Mariakerk. Aquarel. gau/ta-Achter Clarenburg, 1815. Zie afb. 481. |
- | Joh. A. Moesman, 1903. Gezicht in Achter Clarenburg naar het zuiden. Foto. gau/ta-Achter Clarenburg, 1903. |
- | A. van de Pol, ca 1925. Poortje aan Achter Clarenburg, toegang gevend tot Achter Clarenburg 2 A. Foto. gau/ta-Achter Clarenburg 2 a, c. 1925 (1). Zie afb. 478. |
- | KLM, 1930. Luchtfoto Vredenburg en omgeving. Foto. gau/ta-Ca. 33 (a). |
- | Bouwtekening 1950: nieuwbouw vleugel langs Achter Clarenburg. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. |
- | H.N. Karsemeijer, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist, 1979. Opmetingen Achter Clarenburg 2, Utrecht. Archief Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist. |
- | Gemeente Utrecht, afdeling Gebouwen en Monumenten, 1971. Opmetingen details Achter Clarenburg 2. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Beschrijving
Het erf was oorspronkelijk ca 17 à 23 m breed en 79 m diep. Thans is het globaal 23 × 28 m. Hierop staat het hoofdhuis, dat uit twee delen bestaat, en enige aanbouwen.
Het erf is toegankelijk door middel van een doorgang, die vrijgelaten werd toen Mariaplaats 15, 16 en 17 op het oorspronkelijk erf gebouwd werden. Als toegang tot het huis wordt veelal de uitgang naar het Achter Clarenburg gebruikt, gelegen in bouwdeel c.
| |
Het torenvormige deel
Van het hoofdhuis is het rechterdeel (bouwdeel a) een torenvormig blok van twee bouwlagen onder een zadeldak
Afb. 474. Achter Clarenburg 2. Plattegronden.
| |
| |
Afb. 475. Achter Clarenburg 2. Plattegronden en details.
1 | XIV VERDIEPING (MOERBALKEN OPGELEGD IN Z GEVEL) |
2 | XV VERDIEPING (LINKS VAN SCHOORSTEEN ) |
3 | ±1500 VERDIEPING |
3a | ±1500 VERDIEPING ONDERAANZICHT |
4 | RAVELING SCHOORSTEEN VERDIEPING (W. GEVEL) |
5 | ZOLDER XIV-GEDEELTE |
6 | XVII VERDIEPING GANG |
Afb. 476. Achter Clarenburg 2. Doorsneden en details.
| |
| |
Afb. 477. Achter Clarenburg 2. Details.
evenwijdig aan de voorgevel. Het stamt uit de 14de eeuw en heeft een grondvlak van 8 × 8,5 m.
De gepleisterde voorgevel heeft per bouwlaag twee vensters met schuiframen, T-ramen op de verdieping en hoge achtruits ramen op de begane grond. De achtergevel is grotendeels ingebouwd door de vleugel langs het Achter Clarenburg. Ook het niet ingebouwde rechtervak ziet uit op die straat.
Boven de begane grond en de verdieping liggen samengestelde balklagen, drie vakken breed met de moerbalken en strijkbalken loodrecht op de voorgevel. Die boven de verdieping is rond 1500 op een hoger niveau herplaatst, waarbij de peerkraalsleutelstukken met onversierde zijkanten tegen de voorgevel meegenomen werden; het rijkere gemenageerde peerkraalsleutelstuk, dat tegen de achtergevel links van de schoorsteen aanwezig is, stamt van rond 1500. De kap staat op spanten van één juk op krommers. De zolder is beschoten, de vliering is onbeschoten.
De bouwlagen bevatten ieder één vertrek, de begane grond, verdieping en zolder zijn vanuit de vleugel b bereikbaar. Van de verdieping naar de zolder voert een open steektrap uit 1950. De vliering is via een open 17de-eeuwse steektrap bereikbaar.
De kamer op de begane grond heeft een lage lambrizering, evenals de deur vermoedelijk 18de-eeuws.
De kamer op de verdieping, met de 17de-eeuwse toegangsdeur, heeft een schouw tegen de achtergevel met een grote rookkap, geheel daterend van de verbouwing van rond 1500. De rechterwand toont de aftekening van de 14de-eeuwse schouw die aan de verbouwing vooraf ging en heeft nog de bijbehorende muurkasten. In de voorgevel vertoont zich aan de binnenzijde een dichtgezette opening onder een rondboog, misschien behorend bij een aanbouw of traptoren, die rechts tegen de voorgevel gestaan heeft.
Rechts van de toegangsdeur in de linkerwand is een oudere dichtgezette doorgang onder een segmentboog zichtbaar, behorend bij de traptoren die voorafging aan de huidige spiltrap, hierna te noemen.
| |
De westvleugel
De westvleugel van 15 × 8,5 m (bouwdeel b), die links van het wat hogere bouwdeel a aansluit, bestaat uit twee bouwlagen onder een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Deze voorgevel is vijf vensters breed; geheel links is een vak blind, maar tenminste de begane grond heeft hier tot in de 18de-eeuw een venster gehad. De schuiframen van de verdieping
| |
| |
Afb. 478. Achter Clarenburg 2. Opname ca 1925. Het verdwenen 17de-eeuwse poortje in de vleugel langs Achter Clarenburg, toegang gevend tot het erachter gelegen Achter Clarenburg 2A.
Afb. 479. Achter Clarenburg 2. Balkbeschildering met draakachtig figuur uit de 15de-eeuw. Het bevindt zich op de begane grond in de middenkamer. Door vertekening is de voorstelling te gedrongen weergegeven.
Afb. 480. Achter Clarenburg 2.
zijn uitgevoerd als t-ramen, die van de begane grond zijn zesruits. Van de begane-grondvensters zijn de linker twee, behorend bij de hoger gelegen linker kamer, hoger geplaatst. Het rechtervak van dit bouwdeel bevat de ingangspartij met pilasters en kroonlijst. Onder de linker vensters bevinden zich kelderlichten. De vleugel is voor wat betreft het linkerdeel en de gang, die aan de achterzijde loopt, onderkelderd. Een doorgaande binnenmuur scheidt het linkerdeel van het rechterdeel dat niet onderkelderd is en een lager begane-grondpeil heeft dan het linkerdeel. De westvleugel is eind 14de of begin 15de eeuw ontstaan als éénlaags aanbouw, vermoedelijk rond 1500 met een verdieping verhoogd en aan de achterzijde voorzien van een gang van één bouwlaag, die in de 17de eeuw verhoogd werd met een tweede bouwlaag en daarbij rechts voorzien van een kleine insteek.
De vleugel heeft aan weerszijden van de binnenmuur een drie vakken brede samengestelde balklaag met boven beide bouwlagen de moerbalken loodrecht op de voorgevel. Op de verdieping zijn de meeste sleutelstukken bewaard gebleven. De kap staat boven beide delen op twee spanten, bestaande uit een juk waarop een a-juk. Het onderste deel van het achterschild is in de 17de eeuw verhoogd en doorgetrokken over de gang.
De kelder onder het linkerdeel heeft een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. De linkerwand heeft twee kaarsnissen. Ook de gang is onderkelderd, die kelder heeft een smal tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. De keldertrap ligt rechts in de gang. Het wat smallere linkerdeel van de kelder onder de gang is afgescheiden van de rest en fungeerde mogelijk als beerput. Hiernaast ligt een deel dat eveneens door een muur van de gang-kelder gescheiden is maar wel een opening heeft.
Op de begane grond is in de 17de eeuw aan de rechterzijde achter de ingang een hal afgescheiden, die links en rechts toegang geeft tot kamers en de gang linksachter; ook de aanbouw langs het Achter Clarenburg is vanuit deze hal bereikbaar. Links van de hal liggen twee kamers, gescheiden door de reeds
| |
| |
Afb. 481. Achter Clarenburg 2. B. van Straaten, 1815. Gezicht in Achter Clarenburg naar het zuiden met in het midden Achter Clarenburg 2, waarvoor, met trapgevel, de vleugel langs de straat, en een 17de-eeuws poortje.
genoemde tussenmuur.
De aanbouw met de gang evenwijdig aan de voorgevel kent eveneens twee niveaus voor de begane grond, aansluitend bij het peil van de kamers. Het verschil wordt overbrugd door een steektrapje. Van het hoger gelegen linkerdeel is een vertrek afgescheiden, dat aansluit bij en in verbinding staat met de linker kamer. Het rechterdeel van de aanbouw bevat een insteek en fungeert als trappehuis. Van de insteek dient een deel als bordes hiervoor, daarnaast is een toiletruimte afgescheiden. De trap heeft vlakke gedraaide balusters in de leuning en een gesneden hoofdbaluster, evenals de lambrizering uit de 18de eeuw (mogelijk uit 1764).
| |
| |
De verdieping heeft aan de voorzijde twee kamers, gescheiden door de doorgaande binnenmuur. De aanbouw hierachter heeft links, evenals op de begane grond, een vertrek in verbinding met de linker kamer. Rechts bevindt zich een 17de-eeuwse, grenen spiltrap in omtimmering, die naar de zolder leidt. De spil hiervan, bekroond door een achtkantige peer, heeft een uitgesneden leuning. De treden met een oortje rusten op de stootborden die met één pen in de spil bevestigd zijn. De eerste treden rusten in een trapboom, waarop een 17de-eeuws traphek met sierbalusters staat. Onder de trap bevindt zich een 17de-eeuws secreet, waarvan de betimmering, met bovenkastje, in de 18de eeuw achter een nieuwe betimmering verborgen werd.
De balklaag van de linker kamer op de begane grond is in de 18de eeuw gedeeltelijk aan het oog onttrokken door omtimmering van de moerbalken en het aanbrengen van een houten plafond onder de kinderbinten. Uit dezelfde tijd staat tegen de linker wand een schouw met houten boezem in Lodewijk XV-stijl. Aan weerszijden zijn middeleeuwse muurnissen aangetroffen waarvan de rechter dichtgezet is. De voorwand heeft een eenvoudige 70 cm hoge lambrizering, mogelijk uit dezelfde tijd als de schouw. De achterwand is doorbroken naar het erachter gelegen vertrek met een doorgang met een eenvoudige, lichte, opgeklampte deur tussen twee muurkasten, die deels nog eenvoudige 17de- of 18de-eeuwse deurtjes hebben. Rechts hiervan bevindt zich nog een doorgang met een in de 18de eeuw vermaakte 17de-eeuwse paneeldeur. Sinds 1985 staat de linker kamer in verbinding met de lager gelegen kamer rechts ervan; deze nieuwe doorgang bevindt zich op de plaats van een oudere en, blijkens een resterend boogsegment, ten dele op de plaats van een wat meer naar voren liggende middeleeuwse doorgang. Deze tussenmuur bevat in beide vertrekken sporen van middeleeuwse stookplaatsen.
De rechter kamer heeft tegen de linker wand een zwart-marmeren schoorsteenmantel in Lodewijk xv-stijl. Het stucplafond boven de hal is gesigneerd ‘Michael Fontana fecit anno 1764’.
In de rechter kamer bevindt zich vlak naast de rechter wand een middeleeuwse moerbalk met beschadigde peerkraalsleutelstukken en belangrijke resten van middeleeuwse beschildering: gestileerde bloemen, gotische letters, vogels en een draakachtige dierfiguur (zie afb. 479). In de gang staat een 15de-eeuwse deur die los in het huis werd aangetroffen.
Afb. 482. Achter Clarenburg 2. De aanzet van de 17de-eeuwse spiltrap van de verdieping naar de zolder.
| |
De verdwenen tuinvleugel
Onder de tuin ligt links een kelder van 2,5 × 7,5 m, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Deze behoort bij een 18de-eeuwse vleugel (bouwdeel E) die begin 19de eeuw nog aanwezig was. De kelder is toegankelijk vanuit de kelder van het hoofdhuis.
| |
De achtervleugel langs het Achter Clarenburg
Langs het Achter Clarenburg ligt een niet onderkelderde aanbouw van twee bouwlagen met een plat dak (bouwdeel c), die sinds ca 1950 een middeleeuwse vleugel vervangt. Van deze voorganger van één bouwlaag, met een zadeldak evenwijdig aan het Achter Clarenburg is de top van de rechter trapgevel bewaard met nog één ezelsrug.
De begane grond van de nieuwbouw fungeert als hal, aansluitend op de achteringang van het hoofdgebouw. De verdieping bevat één kamer, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw.
De gevel aan het Achter Clarenburg heeft op de begane grond een brede inrijpoort en rechts een deur met open bovenlicht
| |
| |
Afb. 483. Achter Clarenburg 2. Een 14de-eeuws sleutelstuk op de verdieping van het torenvormige deel.
voor het slop waaraan Achter Clarenburg 2 A ligt. Deze toegang werd tot ca 1950 gevormd door een 17de-eeuws poortje (zie afb. 478).
Van de achtergevel is de begane grond ingebouwd door een bedrijfshal van één bouwlaag onder plat dak met lichtkoepel (bouwdeel d).
| |
Geschiedenis
Achter Clarenburg 2 is ontstaan als claustraal huis nummer 13 van het kapittel van Sint Marie. De oudst bekende eigenaar was Hugo Hardebol, vermoedelijk bezat hij het huis in de eerste helft van de 14de eeuw. Uit deze periode stamt ook het oudste deel van het pand, het torenvormige deel, mogelijk met een traptoren aan de zuidzijde en een bescheiden aanbouw aan de westzijde van één bouwlaag en waarschijnlijk zonder kelder. In de tweede helft van de 14de eeuw werd deze aanbouw uitgebreid tot het oppervlak van de huidige westvleugel, met een kelder en één bouwlaag onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Rond 1500 vond er een forse verbouwing plaats: in het torenvormige deel werd de balklaag boven de verdieping op een hoger peil gebracht en een nieuwe schouw gebouwd, langs het Achter Clarenburg
Afb. 484. Achter Clarenburg 2. Een sleutelstuk van rond 1500 naast de schouw op de verdieping van het torenvormige deel.
verrees een vleugel van één bouwlaag met een zadeldak evenwijdig aan het Achter Clarenburg, de westelijke vleugel werd met een verdieping verhoogd. Deze verbouwing of een deel van de werkzaamheden kan uitgevoerd zijn tussen 1521 en 1524 aangezien acten op een verbetering in die periode wijzen. Die kunnen echter ook de volgende uitbreiding betreffen: in de 16de eeuw verrees een aanbouw tegen de toenmalige achtergevel van de westelijke vleugel (B), die onder meer de gang bevat, oorspronkelijk één bouwlaag hoog.
In 1628 werd de claustraliteit van het erf afgekocht door de feitelijke eigenaar Peter Gabry.
In de tweede helft van de 17de eeuw vonden weer verbouwingen plaats: de aanbouw met gang werd met een verdieping verhoogd en van trappen voorzien zodat de traptoren kon vervallen, die opgenomen was in het rechter deel ervan. Als toegang naar de zolder werd een kleinere nieuwe spiltrap op de verdieping geplaatst. Het achterschild van de westvleugel werd verhoogd en doorgetrokken over deze aanbouw. Op de begane grond werd een hal gecreëerd door de hiertoe benodigde ruimte af te scheiden van de rechter kamer van de westvleugel. In 1766 werd het complex openbaar verkocht met de ‘considerable thuyn en voor weynig jaren nieuwgebouwde annexe koetshuys en stallinge voor ses paarden’, vermoedelijk aan de Mariaplaats gelegen. Een zonnewijzer in de tuin was bij de koop inbegrepen. Het valt aan te nemen dat de vele 18de-eeuwse elementen als schoorsteenpartijen, snijwerk langs de trap, lambrizering en plafonds volgden op de verkoop. De vermoedelijk 18de-eeuwse vleugel, waarvan de kelder onder de tuin ligt, lijkt in de omschrijving van het pand bij de verkoop van 1829 nog aanwezig, evenals de aanbouw tegen de voorgevel van het torenvormige deel. Ter plaatse van de bedrijfshal (bouwdeel d) stonden toen twee kameren.
Het complex kreeg in de loop van de 19de eeuw steeds meer een bedrijfsfunctie waarbij eerst de stal aan de Mariaplaats stalhouderij werd. De bebouwing aldaar werd nadien door forse woonhuizen vervangen en begin 20ste eeuw begon de tuin dicht te groeien door de bouw van bedrijfshallen, het laatste deel rond 1960. Ook aan de noordzijde werd een bedrijfshal (d) gebouwd. Het middeleeuwse huis onderging diverse doorbraken en verloor ca 1950 de 15de-eeuwse vleugel langs het Achter Clarenburg, waarvoor in de plaats de aanbouw van twee bouwlagen kwam. Na het vertrek van het bedrijf in verband met de voorgenomen sloop vanwege een doorbraak van Hoog Catharijne naar de Mariaplaats, door middel van een verbreding en verlenging van het Achter Clarenburg, stond het geheel leeg. In 1971 werd het huis herontdekt en gekraakt door Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken Utrecht die de woonfunctie herstelde en er haar zetel vestigde. Sindsdien werd het pand steeds verder opgeknapt. In 1973 werd de bedrijfshal die tegen de voorgevel stond, gesloopt.
| |
Achter de Dom 7
Oude adressen
Achter de Dom 11;
Domtrans, Wijk F, nr 275.
| |
Karakteristiek
Het middeleeuwse, claustrale huis van het kapittel van de Dom of het kapittel van Oud-Munster is geörienteerd op een eigen zelfstandig terrein dat met een poort uitkomt op de straat. Het is opgebouwd uit een torenvormig en een dwars deel en aan de achterzijde een traptoren op de overgang van beide delen. Achter het dwarse deel ligt een kort voor 1900 vernieuwde, middeleeuwse achterbouw, waarvan de kelders nog bewaard zijn. Het torenvormig huis dat rond 1400 werd gebouwd, bestaat uit drie bouwlagen, een schilddak met de nok loodrecht op de voorgevel, en een kelder. Rond 1500 werd een dwarse vleugel bijgebouwd. Deze vleugel bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel, en een kelder.
De gevels van de toren met kantelen op een tandlijst zijn ongepleisterd. De vijf traveeën brede lijstgevel van de dwarse vleugel is gepleisterd.
De 17de-eeuwse traptoren heeft een tentdak.
| |
Literatuur
- | muller fz., s., en j.w. smit, De Universiteitsgebouwen te Utrecht, herziene en vermeerderde druk, Groningen z.j. (1956), blz. 52-58. |
- | temminck, groll, 1963, blz. 11-12, 102-103. |
| |
Afbeeldingen
- | Jan de Beyer, 1736. ‘Van de St Maertensdam op den Dom en Domskerk tot Utregt te sien september 1736’.
Tekening in oostindische inkt en sepia. GAU/TA-Pausdam, 1736 (1). |
- | Jan de Beyer, 1745. ‘Van S Martensdam op Paushuijsen en de Dom te Utrecht’. |
| |
| |
Afb. 485. Achter de Dom 7. Gedeelte uit het ‘Gezigt bij Paushuijsen tot Utregt’ met Achter de Dom 7, zonder kantelen.
| Aquarel. GAU/TA-Pausdam, 1745 (1). |
- | Jan de Beyer, 1745. ‘Gesigt bij Paushuisen tot Utregt’. Gewassen tekening in pen in zwart en penseel in grijs. GAU/TA-Pausdam, 1745 (2). Zie afb. 485. |
- | Pieter van Liender, 1755. Gezicht op Achter de Dom te Utrecht vanaf Domkerk uit het noorden, 1752. Gewassen pentekening. Rijks Prentenkabinet Amsterdam; A 3120. |
- | A.F. van Schurman, ca 1770. St Maartensdam. Pentekening. GAU/TA-Pausdam, 1770 (1). |
- | Anoniem, ca 1870. Achter de Dom uit het noorden. Foto. GAU/TA-Achter de Dom, ca 1870 (1). |
- | W.C. van Dijk, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het zuidoosten. Foto. GAU/TA-Ca.2 (1). Zie afb. 5. |
- | Anth. Grolman, 1894. Achter de Dom uit het noorden. Aquarel. GAU/TA-Achter de Dom, 1894. |
| |
Beschrijving
Het perceel waarop het huis staat, heeft een onregelmatige rechthoekige vorm met een oppervlak van ca 26 tot 22 m breed en 20,6 tot 27 m diep. Het huis, met een oppervlak van ca 9,2 tot 8 × 20,6 tot 23,3 m, beslaat het noordelijk deel van het
Afb. 486. Achter de Dom 7.
perceel. Het huis wordt beschreven vanuit de tuin gezien.
| |
Torenvormig deel
Dit deel, met een oppervlak van ca 9,2 × 6,9 m, heeft drie ongepleisterde vrijstaande gevels met een rondom doorlopende weergang met kantelen op een tandlijst. De voorgevel, aan het erf gelegen, is twee vensters breed. De vensters van de begane grond en de eerste verdieping bevatten 18de-eeuwse schuiframen (begane grond 3 × 3 + 2 × 3, verdieping 3 × 3 + 1 × 3 ruiten). Onder het begane-grondvenster in de as van de gevel, bevindt zich een keldervenster. De rechter, in de rooilijn van de straat gelegen gevel is geheel blind op een zolderluik op de tweede verdieping na. De achtergevel heeft op de begane grond twee gemetselde kloostervensters en op de eerste verdieping slechts één. Voor het onderste deel van ieder kloostervenster is een luik aangebracht. Op de tweede verdieping bevinden zich twee zolderluiken. Ter hoogte van de tandlijst onder de weergang bevinden zich op de hoeken van het gebouw vier onversierde spuwers. De weergang heeft kantelen, afgedekt met een ezelsrug, met kijkspleten. De gevels zijn opgebouwd uit baksteen van 27-28 × 13,5-14 × 6,5 cm; 10 lagen 78-79 cm.
Het schilddak met de nok loodrecht op de tuingevel, is met leien in maasdekking gedekt. Boven zowel de begane grond als de verdiepingen liggen drie vakken diepe moer- en kinderbalklagen evenwijdig aan de voorgevel, die opliggen in ca 1 meter
| |
| |
Afb. 487. Achter de Dom 7. Bouwtekening, verbouwing 1894. Opmetingstekening ten behoeve van de restauratie.
Afb. 488. Achter de Dom 7. Gevel van de dwarse vleugel.
dikke muren. Ongeveer één meter boven het maaiveld is de kelder gedekt door een enkelvoudige balklaag.
De kap bestaat uit een gebintenconstructie daterend van de restauratie in 1894. De verdiepingshoogten zijn respectievelijk 5, 4 en 3,8 meter.
In zowel de linker als de rechter muur is een schoorsteenkaal aangebracht.
| |
Dwarse vleugel
De vleugel links van het torenvormige deel heeft een oppervlak van ca 8,3 × 16,1 tot 13,9 m. De voorgevel is een gepleisterde, vijf traveeën brede lijstgevel. De vensters bevatten 18de-eeuwse schuiframen (begane grond 3 × 3 + 2 × 3, verdieping 3 × 3 + 1 × 3 ruiten). In de rechter travee bevindt zich de voordeur, met ervoor een hardstenen trap van zes treden. In de middelste travee is recent een deur naar de kelder aangebracht. De linker zijgevel is een ongepleisterde tuitgevel, met in de top twee zolderluiken en twee dichtgemetselde zoldervensters. Uitgezonderd de top is deze gevel ingebouwd. Ook de achtergevel is ingebouwd.
Vijf vakken brede moer- en kinderbalklagen liggen boven begane grond en verdieping. De kapconstructie bestaat uit vier tweejukkige spanten met krommers en sporen zonder nokgording.
Vier dubbele gordelbogen, met troggewelven ertussen, verdelen de kelder onder de gehele dwarse vleugel in vijf vakken. De indeling van de begane grond en de verdieping is recent aangebracht. Op de overgang van de beide bouwdelen staat tegen de achtergevels, een 17de-eeuwse vijfzijdige traptoren, met een buitendeur, waarin zich een houten spiltrap bevindt. De trap krijgt licht door middel van drie kloostervensters boven elkaar.
| |
Geschiedenis
Het perceel waarop het claustrale huis staat was oorspronkelijk groter. Vermoedelijk liep het door tot de Trans, terwijl
| |
| |
het bovendien naar het oosten wat breder was. Noch de Trans, noch Achter de Dom waren ten tijde van de bouw rond 1400, belangrijke straten. Beide straten kregen pas in de eerste helft van de 17de eeuw haar huidig aanzien. Het is niet duidelijk of het tot gebied van Oud-Munster dan wel de Dom hoorde. Het huis werd ten behoeve van de verbreding van de Domtrans, het zuidelijk deel van Achter de Dom, in 1641 door de stad aangekocht. Een gedeelte werd afgebroken, waarna het perceel in twee delen weer werd doorverkocht. Het is niet duidelijk in welke vorm het claustrale huis oorspronkelijk werd gebouwd. Rond 1500 werd het uitgebreid met de dwarse vleugel. Mogelijk verdween na de afbraak van een gedeelte van het huis in 1641 een traptoren, waarvoor een nieuwe tegen de achtergevel in de plaats kwam. Tot 1810 was het huis in particuliere handen. In dat jaar verkocht de laatste bewoner het aan het Rijk, dat het in 1813 overdroeg aan de stad Utrecht. De stad vestigde er het hoofdbureau van politie. Tot 1867 behield het huis deze functie, waartoe tegen de achtergevel ter plaatse van oudere bebouwing een lage aanbouw verrees. Sindsdien is het in gebruik bij de Rijksuniversiteit. In 1894 werd het huis ingrijpend gerestaureerd, waarbij de kantelen en het schilddak werden gereconstrueerd.
| |
Boothstraat 6
Oud adres
Wijk H, nr 597
| |
Karakteristiek
Boothstraat 6 is een voormalig claustraal huis van het kapittel van Sint Jan, oorspronkelijk gericht op het Janskerkhof, maar bij aanleg van de Boothstraat in 1658 is langs deze straat een nieuwe gevel opgetrokken als voorgevel. Het huis bestaat uit een aantal bouwdelen uit verschillende perioden. De belangrijkste zijn het dwarse voorhuis aan de Boothstraat van twee bouwlagen met een zadeldak, linksachter staat loodrecht hierop het oorspronkelijke 14de-eeuwse hoofdhuis, eveneens van twee bouwlagen, nu onder een plat dak; in de hoek, die deze beide delen met elkaar vormen, staat een 15de-eeuws bouwdeel van twee bouwlagen met een plat dak en rechts een 16de-eeuws achterhuis van één bouwlaag met een afgeplat zadeldak evenwijdig aan de voorgevel.
Het huis is ten dele onderkelderd.
| |
Literatuur
- | schaik, j.w.c. van, Boothstraat 6, de geschiedenis van een gebouw, Utrecht 1976. |
- | temminck groll, 1963, blz. 114. |
- | valentijn, d., ‘Boothstraat 6’, in: abku 1984, MOU 1985, blz. 64-67. |
| |
Afbeeldingen
- | D. van Groenou, 1658. Plattegrond van het huis en omgeving met ontwerp |
| |
| |
Afb. 489. Boothstraat 6. De 17de-eeuwse voorgevel aan de Boothstraat.
Afb. 490. Boothstraat 6. E.A. Blitz en Zn., 1929. De oorspronkelijke zijgevel, gericht op het Janskerkhof, thans de linker zijgevel.
| voor de Boothstraat. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Boothstraat 6, 1658 (1). (afb. 495). |
- | J.S.(tellingwerf), 1730. ‘Het huis Booth van buijten te zien’. Gewassen pentekening. GAU/TA-Boothstraat 6, 1730 (1). |
- | J.S.(tellingwerf), 1730. ‘Het huis Booth op de plaets te zien’. Gewassen pentekening. GAU/TA-Boothstraat 6, 1730 (2) (afb. 492). |
- | E.A. Blitz, 1929. Gezicht op de zuidgevel. Foto. GAU/TA-Boothstraat 6, 1929 (1). (afb. 490). |
| |
Beschrijving
Het huis is thans gelegen op een perceel van ca 24,5 × 37 m. Dit is slechts een deel van het oorspronkelijke claustrale perceel, dat zich uitstrekte van het Janskerkhof tot aan de Voorstraat. Hierop lag het huis oorspronkelijk ongeveer in het midden met een groot voor- en achtererf. Het huis heeft nu een oppervlak van ca 18,5 × 18 m met een onregelmatige vorm tengevolge van de samenstelling uit verschillende bouwdelen. Links naast het huis ligt een tuin, aan de straatzijde afgesloten met een tuinmuur, waarin een ronde poort.
Bij de beschrijving wordt uitgegaan van de gevel aan de Boothstraat als voorgevel.
| |
Het voorhuis
De voorgevel dateert uit de tijd van de aanleg van de Boothstraat. Het is een lijstgevel van zes traveeën breed. (bs. 23 × 10 × 3,5; 10 lagen 55,5 cm) De vensters bevatten alle 19de-eeuwse T-ramen. Zij zijn aan de bovenzijde afgewerkt met een anderhalfsteens strek en aan de onderzijde met een natuurstenen dorpel.
De linker drie traveeën van de begane grond worden ingenomen door twee blindnissen met daartussen een hardstenen gedenkplaat met de tekst: ‘nicolaas beets woonde hier van augustus 1854 tot 13 maart 1903’.
De blank gelakte, laat 19de-eeuwse voordeur heeft een omlijsting van pilasters met een hoofdgestel. Het zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel wordt rechts beëindigd door een topgevel en links door een schild waarop een dakkapel. De achtergevel van het voorhuis is door de diverse aangrenzende bouwdelen niet waarneembaar.
De linker zijgevel duidt op de oudere, waarschijnlijk 14de-eeuwse oorsprong van dit bouwdeel (bs. 32 × 14 × 7; 10 lagen 85 cm) De twee vensters van de begane grond en de verdieping liggen niet exact boven elkaar. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen, die van de begane grond met roedeverdeling, die van de verdieping zijn t-ramen.
Zowel boven de begane grond als boven de verdieping van het voorhuis ligt een moer- en kinderbalklaag van zes vakken breed, loodrecht op de voorgevel. De moerbalken zijn, voorzover zij niet door recent aangebrachte plafonds aan het oog worden onttrokken, van 17de-eeuwse ojief-vormige sleutelstukken voorzien. De kap bevat vijf grenen spanten, ieder van twee jukken en een top. Het rechter spant staat tegen de zijmuur.
Onder de rechter twee traveeën ligt een kelder met een kruisgewelf, dat aan de linkerzijde gedeeltelijk vervangen is door
| |
| |
Afb. 491. Boothstraat 6. Plattegrond van de kelders en de begane grond, doorsneden.
een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. De kelder wordt afgesloten met een oudere, mogelijk 16de-eeuwse deur met slot en gehengen.
De indeling van de begane grond bestaat thans uit een groot vertrek links, waarvan de achtermuur is weggebroken, zodat het één geheel vormt met het vertrek hierachter. Rechts ligt een kleine kamer. Ongeveer in het midden bevindt zich de hal met de gang naar achteren, die doorloopt in de bouwdelen aan de achterzijde. Rechts, loodrecht op de gang, ligt het 17de-eeuwse trappehuis met steektrappen en een bordes. De 17de-eeuwse grenen steektrap naar de zolder sluit hier niet op aan, maar ligt meer naar links verschoven.
Vanuit de hal geeft een dubbele deur met omlijsting uit de eerste helft van de 18de eeuw toegang tot het linker vertrek.
| |
Het linker achterhuis
Het linker achterhuis is van oorsprong het 14de-eeuwse, mogelijk zelfs laat 13de-eeuwse hoofdhuis; hierop duidt thans alleen nog de voormalige voorgevel op de oude oorsprong. Deze vormt nu de linker zijgevel van dit achterhuis en ligt iets terug ten opzicht van de zijgevel van het voorhuis. De begane grond is gemetseld uit baksteen van hetzelfde formaat als de zijgevel van het huidige voorhuis, maar een bouwnaad geeft aan dat zij niet gelijktijdig gebouwd zijn. Aangenomen wordt dat de gevel van het oude hoofdhuis enkele jaren ouder is. Het metselwerk van
| |
| |
Afb. 492. Boothstraat 6. J. Stellingwerf, 1730. ‘Booth op de plaets te zien’.
Afb. 493. Boothstraat 6. Portret van Cornelis Booth (1606-1678). Schilderij op paneel 1672.
Afb. 494. Boothstraat 6. Nicolaas Beets (1814-1903) in zijn studeerkamer, 1902.
Afb. 495. Boothstraat 6. D. van Groenou, 1658. Plattegrond van het huis en de omgeving met het ontwerp voor de Boothstraat.
de verdieping is 17de eeuws; de beide vensters van de begane grond worden afgesloten met een korfboog in dit 17de-eeuwse werk. Ook de vensters van de verdieping hebben een korfboog. De ramen zijn gelijk aan de ramen in de zijgevel van het voorhuis: schuiframen met roedeverdeling op de begane grond en t-ramen op de verdieping. In de hoek, die ontstaat door het verspringen van de zijgevels van beide bouwdelen, staat een kleine uitbouw met afgeschuinde hoek, waarvan het begane-grondgedeelte in verband gemetseld is met het oudste deel. Op de verdieping is het metselwerk 17de-eeuws en zijn op regelmatige afstand van elkaar verdiepte lagen aangebracht.
Om een eenheid te verkrijgen is het patroon van verdiepte lagen in het oudere begane-grondgedeelte aangebracht door daar een aantal lagen uit te hakken. De deels nog middeleeuwse moer- en kinderbalklaag van de begane grond van het linker achterhuis gaat thans schuil achter moderne plafonds, evenals die van de verdieping. De kap is na 1929 verdwenen.
Achter dit oudste deel sluit een 17de-eeuwse aanbouw aan, die evenwijdig aan de Boothstraat loopt. Hierin is de gang ondergebracht, die aan het eind met een kwartslag naar links draait. Deze aanbouw heeft twee bouwlagen. De gevel aan de linkerzijde wordt afgesloten met een ojief-vormige top. De deuropening is later vergroot; boven de deur bevindt zich een klein 18de-eeuws ovaal raam en op de verdieping een t-raam. Hiertussen is een uitstekend rechthoekig blok hardsteen met een zonnewijzer aangebracht. Hierachter staan nog aanbouwen, die wel van oudere oorsprong zijn, maar in de 20ste eeuw grotendeels vernieuwd werden; hierop wordt niet nader ingegaan.
| |
Het 15de-eeuwse achterhuis
Van de gevels van het 15de-eeuwse dwarse achterhuis van twee bouwlagen is alleen de achtergevel waarneembaar. De begane grond hiervan is van baksteen met een formaat van 24 à 28 × 10 à 12 × 6 à 7; 10 lagen 74,5 cm; de verdieping is wederom 17de-eeuws werk. De beide vensters liggen niet exact boven elkaar. Die van de begane grond zijn afgewerkt met een rollaag, die van de verdieping met een segmentboog. De vensters hebben alle schuiframen met roedeverdeling. (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) Boven zowel de begane grond als de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag van drie vakken breed, loodrecht op de voorgevel. Op de verdieping zijn de 17de-eeuwse ojief-vormige sleutelstukken zichtbaar.
Het inwendige van dit achterhuis is in de 17de eeuw bij de indeling van het hoofdhuis betrokken door de gang door te trekken naar achteren. Hierdoor werd aan de rechterzijde naast de gang een bijna vierkant vertrek afgescheiden. Tegen de rechter zijmuur van dit vertrek staat een forse schoorsteenpartij uit de eerste helft van de 18de eeuw met hangende rookkap, waarlangs een geprofileerde marmeren rand op dito penanten. De houten boezem is voorzien van een spiegel in een gesneden lijst. Uit dezelfde tijd dateert de houten lambrizering van de kamer.
| |
Het 16de-eeuwse achterhuis
Van het 16de-eeuwse dwarse achterhuis van één bouwlaag is de achtergevel drie vensters breed; het metselwerk vertoont dezelfde uiteenlopende maten als dat van het 15de-eeuwse deel ernaast. De vensters zijn voorzien van 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De twee vensters zijn afgewerkt met een segmentboog. Op het afgeplatte
| |
| |
zadeldak tussen zijtopgevels staat in het midden een dakkapel.
De balklaag van dit achterhuis is niet bekend. Van de kap resteren de beide onderste eikehouten jukken.
Het achterhuis is onderkelderd met een kelder met troggewelven op houten balken loodrecht op de voorgevel.
| |
Geschiedenis
De oudst bekende vermelding van bewoning van dit huis is van 1424; eigenaar was toen Magister Theodoricus van Boekhout. Het huis is echter van oudere oorsprong, waarschijnlijk dateert de eerste opzet uit de late 13de of begin 14de eeuw. Het grote erf wordt aangeduid als erf nr IV, in de nummering van de claustrale erven van Sint Jan. Dit oudste huis was georiënteerd op het Janskerkhof en bestond in oorsprong waarschijnlijk uit niet meer dan één dwars bouwdeel, mogelijk van maar één bouwlaag. De tekeningen van 1730 geven een situatie weer, waarop een groot dwars hoofdhuis van twee bouwlagen staat, dat voorzien is van een rij kantelen en een aantal aanbouwen. Deze aanbouwen kunnen echter moeilijk geïdentificeerd worden met de huidige bouwdelen. Een duidelijk spoor van de op die afbeeldingen prominent aanwezige uitgebouwde traptoren is evenmin aangetroffen, tenzij in het kleine bouwdeel met de later ingehakte voegen tegen de zijgevel een restant van deze traptoren wordt gezien. De betrouwbaarheid van deze prenten is dus enigszins twijfelachtig, mede gezien het feit dat in 1730, bijna een eeuw na de aanleg van de Boothstraat, de situatie al drastisch gewijzigd moet zijn geweest. De geschiedenis van het huis, zoals deze zich uit het pand zelf laat aflezen ziet er als volgt uit: haaks naast het oorspronkelijke, mogelijk 13de-eeuwse dwarse huis, gezien vanuit het Janskerkhof, werd niet veel later een bouwdeel toegevoegd, dat uit zou groeien tot het huidige voorhuis langs de Boothstraat. In de 15de en 16de eeuw werden tenminste nog de beide achterhuizen toegevoegd.
De plattegrond van 1658 geeft huis en erf weer in de situatie vlak voor de aanleg van de Boothstraat; een vermoedelijk wel betrouwbare weergave. Hieruit blijkt, dat het huis nog veel meer aanbouwen bezat, dan de huidige. De functies hiervan worden in het bijschrift duidelijk omschreven: ‘de voorraad’, ‘de kapel’ (in een deel van het huidige voorhuis), ‘de stenen kamer’ (waarschijnlijk het 15de-eeuwse bouwdeel, waarvan Temminck Groll aanneemt, dat het in steen overwelfd geweest is), een ‘voor- en achterkeuken’, enzovoorts.
In 1540 ging het huis in wereldlijke handen over, Jasper van Haemstede werd toen eigenaar. In 1658 kocht Cornelis Booth, arts, schepen en burgemeester van de stad, het huis. Hij ontwierp het plan voor de aanleg van de Boothstraat, die het Janskerkhof aan de noordzijde zou ontsluiten. Dit had niet alleen grote gevolgen voor het huis maar ook voor het grote erf. Dit werd in kleinere kavels opgedeeld, waarop onder andere de huizen Janskerkhof 15 A en 16 en Boothstraat 8-14 (even) werden gebouwd. Het huis zelf verloor een aantal van de aanbouwen ter plaatse van de Boothstraat; er werd een nieuwe voorgevel opgetrokken. De indeling met de hal, middengang en trappehuis kwam tot stand en waarschijnlijk werd ook veel van het houtwerk van balklagen en kappen vernieuwd. Enkele, tot dan toe mogelijk eenlaags bouwdelen werden verhoogd, of de verdieping ervan werd vernieuwd.
Tot 1718 bleef het huis in het bezit van de familie Booth, waarna het verscheidene malen van eigenaar wisselde. In de 18de eeuw lijkt er niet veel aan de structuur van het huis gewijzigd te zijn. De verbouwingen beperkten zich vooral tot het interieur. In 1854 werd het huis gehuurd door de dichter-schrijver en predikant Nicolaas Beets (1814-1903), die het tot zijn dood in 1903 bewoonde. Ter herinnering hieraan is de gedenkplaat in de voorgevel aangebracht.
Na 1929 verdween de kap op het oudste deel en werden de aanbouwen, die hier nog achter stonden, grotendeels door nieuwbouw vervangen. In 1962 werd het huis eigendom van de Rijksuniversiteit, die het sindsdien tweemaal deels gerestaureerd, deels verbouwd heeft, respectievelijk in 1976 en 1984. Hierbij zijn de ruimten opgedeeld of samengevoegd ten behoeve van het nieuwe gebruik. De kap werd in werkruimten ingedeeld en een groot deel van het interieur vernieuwd. Bij de laatste verbouwing is een kleine aanbouw tegen het 16de-eeuwse deel verwijderd en is de deur die hier zat vervangen door een venster met een raam in de stijl van de andere twee ramen in deze gevel.
| |
Kromme Nieuwegracht 43
Oude adressen
Kromme Nieuwegracht 33; wijk F, nr 370.
| |
Karakteristiek
In oorsprong een claustraal huis gericht op het Pieterskerkhof. In de huidige samengestelde verschijningsvorm is het huis ontstaan bij een grootscheepse verbouwing tussen 1712 en 1728. Het huis bestaat uit een dwars voorhuis van twee bouwlagen; links staat hierachter en loodrecht hierop een tussenlid van twee bouwlagen, dat een verbinding vormt met het dwarse achterhuis van twee bouwlagen. Voorhuis, tussenlid en achterhuis zijn onder één omgaand schilddak gedekt. In de u-vorm, die deze drie bouwdelen met elkaar vormen is het middeleeuwse bouwdeel, op vrijwel vierkante plattegrond, van twee bouwlagen met tentdak blijven staan. Hiervoor ligt een kleine binnenplaats. Het gehele huis is onderkelderd. Het huis is één van de weinige in Utrecht, waarin het monumentale 18de-eeuwse interieur nog bijzonder gaaf bewaard is.
| |
Bronnen
- | bruijn, m.w.j. de, Kromme Nieuwegracht 43 in Utrecht: ‘eene schoone, groote en weldoortimmerde Heerehuzinge’. Typoscript, Utrecht, november 1984. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
- | temminck groll, c.l., Het huis Kromme Nieuwe Gracht 43 c.s., eigendom van burgemeester H.G.T. baron Van Tuyl van Serooskerken, Typoscript, 1971. In: UDS: Kromme Nieuwegracht 43; kaart 5 (1971.0001). |
| |
Literatuur
- | kipp, a.f.e., ‘Kromme Nieuwegracht 43’, in: abku 1985, MOU 1986, blz. 171-172. |
- | valentijn, d., ‘Kromme Nieuwegracht 43’, in: abku 1984, MOU 1985, blz. 109-114. |
| |
Afbeeldingen
- | Anoniem, 1910. Gezicht in het trappehuis. Foto. GAU/TA-Kromme Nieuwegracht 43, 1910 (1). |
- | Anoniem, 1953. Gezicht in de gang en het trappehuis. Foto. GAU/TA-Kromme Nieuwegracht 43, 1953 (1, 2) |
- | Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1982-1984. Serie foto's voor en tijdens de renovatie. 100-tal foto's. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
Elders bewaard onderdeel
- | Schoorsteenstuk, schilderij op doek, voorstellende een landschap met een villa, een vaas, en onder andere een haan, een pauw, een papegaai. 18de eeuw. Opslag Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Beschrijving
Het pand is gelegen op een perceel met een oorspronkelijk oppervlak van 14 × 61 m, strekkende tot aan het Pieterskerkhof,
| |
| |
Afb. 496. Kromme Nieuwegracht 43. De voordeur met snijwerk.
waaraan het recent verkochte voormalig koetshuis staat (Pieterskerkhof 7). Door aankoop in 1834 van het achtererf van het pand Kromme Nieuwegracht 45 is het perceel aan deze zijde vergroot. Het huis zelf heeft een oppervlak van ca 14 × 24 m, zonder de 19de-eeuwse keukenaanbouw, die op het voormalige achtererf van nr 45 is gebouwd.
Voor het huis ligt links een brug. De voorgevel rijst op uit de gracht. Deze 18de-eeuwse lijstgevel is vijf vensters breed met een middenrisaliet (bs. 18,5 × 9,5 × 3,5 cm; 10 lagen 48 cm). Op kelderniveau is de gevel gepleisterd. Alle vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling en een brede middenstijl (3 × 2 + 1 × 2 ruiten voor de begane grond, 2 × 2 + 1 × 2 ruiten voor de verdieping). De vensters zijn aan de bovenzijde afgewerkt met een anderhalfsteens strek en zijn voorzien van zonneblinden. De vensters in de middenrisaliet hebben een gesneden houten omlijsting in Lodewijk xiv-stijl. Voor het venster op de begane grond bevindt zich een klein balkon met een smeedijzeren hekje. De toegang bevindt zich in de linker travee. De deur is eveneens voorzien van rijk snijwerk in Lodewijk xiv-stijl: in hoogreliëf is over vrijwel de volle hoogte van het paneel de voorstelling van een vaas gesneden, geplaatst op een piëdestal en overhuifd met een baldakijn met draperieën. Het deurkalf is uitgevoerd met een eenvoudig ornament. Het snijraam van het bovenlicht is verdwenen. Dit geheel is gevat in een omlijsting van pilasters met een hoofdgestel op twee gesneden consoles. Op kelderniveau bevindt zich in de middenrisaliet een deur en ter weerszijden hiervan vensters met 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 3 + 1 × 3 ruiten).
De kroonlijst rust op consoles en is boven de middenrisaliet uitgewerkt tot een gelobd fronton met snijwerk en een rond venster. Op de voorste kap van het omgaande schilddak staat op beide hoeken een schoorsteen.
De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van drie traveeën van ongelijke afmeting breed. De vensters van de begane grond bevatten 19de-eeuwse achtruits stolpramen.
Tussen de beide vensters bevindt zich een 18de-eeuwse nis met een console voor een tuinbeeld. Onder de beide vensters wordt een kelderlicht gevat in een hardstenen omlijsting. De vensters van de verdieping bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De tuindeur bevindt zich in de van de tuin uit gezien rechter travee, en heeft een omlijsting van geblokte pilasters met een hoofdgestel.
Op de achterste kap van het schilddak staat een 18de-eeuwse dakkapel en een schoorsteen in het midden van de nok. De gootlijst wordt alleen op de beide hoeken gedragen door een console.
Achter het huis is, op grond van bij de renovatie teruggevonden restanten, een 18de-eeuwse stoepje met sierbestrating in gele en paarse baksteen gereconstrueerd. Tegen de linker zijmuur van het huis staat achteraan een 19de-eeuwse keukenaanbouw van twee bouwlagen onder een plat dak. Voor de rechter zijmuur van het 18de-eeuwse achterhuis is gebruik gemaakt van de muur van een naast gelegen, thans verdwenen, middeleeuws claustraal huis.
Alleen de balklaag van het middeleeuwse bouwdeel is waarneembaar. Deze bestaat uit moer- en kinderbinten, op de begane grond loodrecht op de voorgevel en op de verdieping evenwijdig aan de voorgevel gelegd, hetgeen ten gevolge van de vrijwel vierkante plattegrond (ca 6 × 7 m) mogelijk is. De kinderbinten zijn achter vlakke houten plafonds weggewerkt. De overige balklagen zijn vanouds achter stucplafonds weggewerkt.
De kap op het middeleeuwse deel bevat twee spanten van ieder twee jukken met een a-juk als top. De eiken onderste jukken zijn nog middeleeuws. De overige delen zijn in de 18de eeuw in grenehout vernieuwd.
De overige kappen zijn 18de-eeuws en bevatten grenen spanten van twee jukken
| |
| |
met een a-juk als top. De kap boven het voorhuis heeft vier, die boven het tussenlid drie en die boven het achterhuis twee spanten. De vloer van de zolder van het tussenlid ligt, in verband met het trappehuis daaronder hoger. De kappen zijn bij de restauratie grotendeels betimmerd ten behoeve van de hedendaagse bewoning.
Onder het voorhuis liggen drie kelders: de linker ligt onder de hal en is gedekt met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. In het midden ligt een kelder met een dekking van troggewelven op houten balken evenwijdig aan de voorgevel. Deze kelder heeft een betegeling van wit geglazuurde tegels en kleine zwarte plavuizen.
De derde en grootste kelder, rechts, heeft oorspronkelijk als keuken dienst gedaan. De dekking bestaat eveneens uit troggewelven op houten balken evenwijdig aan de voorgevel. De balken hebben een kwartrond profiel. Tegen de rechter zijmuur wijst een grote rookkap met een geprofileerde lijst op het vroegere gebruik en tegen de achtermuur staat een 18de-eeuwse keukenkast. De kelder heeft een betegeling van wit-geglazuurde tegels en donkergrijze plavuizen. De vensters aan de zijde van de gracht hebben binnenluiken. In de achtermuur zijn twee, dichtgezette, kelderlichten naar de binnenplaats. Achter deze kelder ligt, deels onder de binnenplaats, een keldergang gedekt met een graatgewelf en met marmeren tegels op de vloer. In deze gang komt ook de 18de-eeuwse keldertrap uit, een steektrap met een benedenkwart en met een gesneden vulling tussen de leuning en de trapboom. De keldergang geeft tevens toegang tot twee middeleeuwse kelders onder het oudste deel van het huis. Dit zijn beide kelders met een tongewelf loodrecht op de straat, oorspronkelijk met elkaar verbonden door een, thans dichtgezette, dubbele gordelboog (bs. 30 × 13 × 5,5 cm). Zij hebben beide een kelderlicht naar de binnenplaats. De linker kelder heeft een 18de-eeuwse houten toegangsdeur met traliewerk. Onder het achterhuis ligt wederom een 18de-eeuwse kelder met een dekking van troggewelven op houten balken evenwijdig aan de voorgevel. Het achterste deel van de gang is onderkelderd met een kleine kelder gedekt door een tongewelf loodrecht op de voorgevel.
De begane grond van het huis bevat een hal en een gang naar achter toe, aan de linker kant van het huis. Rechts hiernaast heeft het voorhuis twee kamers naast elkaar. Het middeleeuwse deel bevat slechts één vertrek, dat licht ontvangt via grote 18de-eeuwse ramen op de binnenplaats. Deze kamer is met de rechter
Afb. 497. Kromme Nieuwegracht 43.
Afb. 498. Kromme Nieuwegracht 43. Bovendeurstuk in de gang, voorstellende de herfst in een serie van de vier jaargetijden.
| |
| |
Afb. 499. Kromme Nieuwegracht 43. Plattegrond van de kelders en de begane grond.
Afb. 500. Kromme Nieuwegracht 43. Tegelkachel in de gang.
voorkamer verbonden door middel van een klein gangetje.
In het midden van de gang bevindt zich, rechts in het tussenlid, het trappehuis. De 18de-eeuwse houten steektrap draait met een kwart slag naar de overloop op de verdieping. De trap heeft een gesneden harpstuk, ronde spijlen op een gesneden voet en een gesneden trapboom. Het trappehuis ontvangt licht via een 19de-eeuws raam met ijzeren roeden op de binnenplaats.
Deze indeling wordt op de verdieping grotendeels herhaald.
Het 18de-eeuwse interieur is zeer rijk en vrijwel gaaf bewaard. Hiernaast zijn er een aantal 19de-eeuwse interieuronderdelen aanwezig.
De wanden en het plafond van de hal, de gang en het trappehuis hebben een afwerking met uitvoerige 18de-eeuwse stucdecoratie, in Lodewijk xiv-stijl. De wanden zijn geleed met vakken en terwille van de symmetrie zijn tegenover de deuren, die rechts toegang geven tot de kamers, links in de wand eveneens deuren aangebracht, echter zonder functie. Vier deuren hebben deurstukken met een voorstelling van telkens twee putti, respectievelijk bezig vooraan rechts met bloemen, links met korenschoven, achteraan rechts met het persen van wijndruiven, links met zich warmen bij een vuurkorf. Hiermee verzinnebeelden zij de vier jaargetijden. Twee tegenover
| |
| |
Afb. 501. Kromme Nieuwegracht 43. Medaillon in het plafond van de gang.
elkaar gelegen deuren zijn voorzien van een deurstuk met de voorstelling van een vaas onder een baldakijn, vergelijkbaar met het motief van de voordeur. Boven één deur is de buste van een vrouwenfiguur aangebracht. In het plafond van de gang bevinden zich twee verdiepte velden, waarin aan de voorzijde een vrouw met een hoorn des overvloeds afgebeeld is en daarachter een vrouw met wapens, trommel en vlag.
In de wand van het trappehuis is een nis uitgespaard met daarin de voorstelling van een vrouw, voorstellende de godin Athene, met een helm op en een lans in haar rechter hand en in de linker een mannenfiguurtje met lans. De koof van het plafond boven het trappehuis is versierd met een balustrade met trompe-d'oeil-effect en de voorstelling van twee liggende vrouwen, één met een viool en één met een luit. Het plafond toont de figuur van Amor met pijl en boog. Bij de renovatie bleek een 19de-eeuwse polychrome beschildering aanwezig; in één hoek van dit plafond is deze blootgelegd en hersteld. Naast figuratieve voorstellingen zijn er veel ornamentale decoratieve elementen, eigen aan deze Lodewijk-stijl. In de gang staat een Zeister tegelkachel van ca 1840. Een zelfde kachel wordt aangetroffen op de verdieping in de kamer in het achterhuis. Hier is de kachel in de hoek geplaatst en komen het rooster en het stookluik in de gang uit.
Op de begane grond zijn voorts de volgende interieur-elementen terug te vinden: in de linker voorkamer een 18de-eeuwse lambrizering met omlijsting van de dubbele deuren naar de rechter voorkamer, een marmeren schoorsteenmantel in Lodewijk xv-stijl, 19de-eeuwse binnenluiken en een stucplafond uit de tweede helft van de 19de eeuw.
De kamer rechtsvoor heeft eveneens een 18de-eeuwse lambrizering, wat rijker uitgevoerd dan in de kamer ernaast, met in de rechter zijmuur twee ingebouwde kasten ter weerszijden van de schouw. De linker kast is voorzien van consoles voor porselein en een waterbekken. De schoorsteenmantel is van marmer in Lodewijk xv-stijl. Ook deze kamer heeft 19de-eeuwse binnenluiken en stucplafond. Het vertrek in het middeleeuwse deel heeft een eenvoudige 19de-eeuwse marmeren schoorsteenmantel tegen de rechter zijmuur. De tuinkamer in het achterhuis heeft een 18de-eeuwse betimmering met lambrisering, waarin op ‘onzichtbare’ wijze de dubbele deur naar de kamer in het middeleeuwse deel verwerkt is. Voorts binnenluiken en een marmeren schoorsteenmantel met een boezem met stucdecoratie in empire-stijl. Tussen de beide vensters bevindt zich, achter de moderne betimmering, een hoge gebogen nis in de 18de-eeuwse betimmering, als pendant van de nis buiten in de gevel.
Op de verdieping staat op de overloop een oude bibliotheekkast. De linker voorkamer heeft een eenvoudige marmeren schoorsteenmantel en boezem met enige stucdecoratie uit de eerste helft van de 18de eeuw. Voorts een betimmering met lambrisering en binnenluiken. De rechter voorkamer heeft deze zelfde betimmering en binnenluiken en een vlakke marmeren schoorsteenmantel in Lodewijk xv-stijl; het bijbehorende schoorsteenstuk bevindt zich nu in de opslag van de Onderafdeling Monumenten. De Kamer in het middeleeuwse deel heeft een 18de-eeuwse schoorsteenpartij met een eenvoudige profilering.
| |
Geschiedenis
Het oudste, middeleeuwse deel van dit huis is het restant van een claustraal huis van Sint Pieter, dat waarschijnlijk gebouwd is na een erfsplitsing in 1442. De eerste bezitter van dit nieuwe perceel, en daarmee waarschijnlijk de bouwer van het huis, was Klaas van Spernewoude. Dit huis was georiënteerd op het Pieterskerkhof. Van deze eerste bebouwing resteert nu alleen nog het middeleeuwse deel in het midden van het huidige huis met de kelders en een deel van de kap. De bouwmassa ervan is enigszins vergelijkbaar met de torenvormige bouwdelen van Achter de Dom 7 en Achter Clarenburg 2 uit dezelfde tijd (zie blz. 352 en 346). Het huis had hierna verschillende eigenaren, allen lid van het kapittel. In 1621 werd de claustraliteit van het huis afgekocht. Uit de hierbij behorende stukken wordt duidelijk dat het huis toen al op de gracht georiënteerd was. Uit koopcontracten van 1712 en 1728 blijkt,
| |
| |
dat de prijs van het huis meer dan verdubbeld was, wat vrijwel zeker toegeschreven kan worden aan de verbouwing, die de huidige opzet en het aangezicht van het huis nog bepaald. Door het ontbreken van een koopcontract uit 1724 zijn een meer exactere datum en de opdrachtgever niet bekend. Aan het zo ontstane huis zijn in de loop van de tijd weinig structurele wijzigingen aangebracht. Interessant is de, tijdens het bouwhistorisch onderzoek ontstane, hypothese dat het achterste deel van het huis, en in ieder geval de achtergevel, volgens een niet uitgevoerd plan verdubbeld had moeten worden ten koste van het linker buurpand. Aanwijzingen hiervoor is de voor de 18de eeuw ongebruikelijk onregelmatige gevelindeling, die bij een verdubbeling wel symmetrisch zou zijn; bovendien wijst hierop de oorspronkelijke plaats van de veel bredere 18de-eeuwse vensters, waarvan het linker kozijn op de verdieping slechts enkele centimeters uit het vlak van de linker zijmuur lag.
In 1834 werd door de toenmalige eigenaar het naast gelegen huis en perceel Kromme Nieuwegracht 45 aangekocht. Niet lang hierna werd waarschijnlijk ook de keukenaanbouw aan deze zijde uitgebouwd, die in 1907 met een verdieping verhoogd werd.
| |
Mariaplaats 14
Oude adressen
Mariaplaats 15; wijk D, nr 545.
| |
Karakteristiek
Een claustraal huis van Sint Marie, midden op het perceel gelegen, waardoor de huidige samengestelde structuur heeft kunnen groeien. Deze bestaat uit een in oorsprong 14de-eeuws dwars hoofdhuis van twee bouwlagen met een dak evenwijdig aan de voorgevel. Hieraan zijn in de loop van de 15de en 16de eeuw twee bouwdelen toegevoegd. Tegen de linker zijgevel staat er één met een hoge kelder, waarboven een opkamer en een lessenaardak aangekapt tegen het hoofdhuis. Hierachter ligt een vleugel van twee bouwlagen met een zadeldak met achterschild, loodrecht op de voorgevel. In de loop van de 16de en 17de eeuw zijn nogmaals twee uitbreidingen tot stand gekomen, één tegen de rechter zijmuur, van één bouwlaag met een lessenaarsdak tegen het hoofdhuis, en één korte vleugel hiervoor van twee bouwlagen met een zadeldak met voorschild loodrecht op de voorgevel.
Het huis bevat enkele interieuronderdelen van belang.
Niet behorend tot de woonhuis-structuur, maar wel zeer bepalend voor het uiterlijk, is de 19de-eeuwse sociëteitszaal aan de voorzijde van het huis. Het achtererf is in de loop van de 19de en 20ste eeuw geheel volgebouwd met aanbouwen ten behoeve van de sociëteit.
| |
Bron
- | Decretale Verkopinge van de nabeschrevene huisinge, staande binnen de stad Utrecht, en een levendige canonicale prebende in den capitule ten Dom. Utrecht 1790. 1 vel fol. GAU/Bibl. Utr.-nr xxxvi H3 15x doos. |
| |
Literatuur
- | kipp, a.f.e., De immuniteit van Sint Marie, doctoraalscriptie 1974, Kunsthistorisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht, blz. 62, 64, 104. |
- | temminck groll, 1963, blz. 104. |
Afb. 502. Mariaplaats 14. Rechts de zijgevel van de societeitszaal en in het midden de voorgevel van het claustrale huis.
| |
Afbeeldingen
- | Bouwtekening, bouw van een sociëteitszaal, GAU/SA5-bouwtek.; 1872; tek. nr 588. |
- | A. van de Pol, 1933. Gezicht in het steegje vanaf het noorden en het zuiden. Foto. GAU/TA-Mariaplaats, 1933 (1). |
| |
Beschrijving
Het huis is gelegen op een perceel van ca 23 × 74 m, aan de achterzijde grenzend aan het Achter Clarenburg. De voorgevel van het hoofdhuis ligt ca 27 m achter de rooilijn. Links naast het perceel loopt een smal slop als toegang tot het nog verder naar achteren gelegen claustrale huis Achter Clarenburg 2. Door middel van een tuinmuur op de erfscheiding wordt het voorerf aan deze zijde afgesloten. Aan de voorzijde staat een eenvoudig ijzeren hek. Op het voorerf staan verscheidene hoge bomen.
De sociëteitszaal is met een driekantige erker door de rooilijn gebouwd.
| |
Het hoofdhuis
Het hoofdhuis heeft een oppervlak van ca 13,3 × 8,7 m.
De voorgevel is een gepleisterde lijstgevel van vijf traveeën breed, waarvan de rechter aan het gezicht onttrokken wordt door de aanbouw. De vensters op de begane grond zijn voorzien van 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (3 × 2 + 1 × 2 ruiten) en op de verdieping van jongere t-ramen. De paneeldeur is eveneens 19de-eeuws, met een gesneden kalf en bovenlicht met eenvoudig snijraam. De omlijsting is 18de-eeuws en bestaat uit pilasters en hoofdgestel met middenrisaliet en heeft een zeer zware profilering.
Het zadeldak is gevat tussen twee middeleeuwse trapgevels met in de as een schoorsteen. Op de beide dakvlakken
| |
| |
staan twee 19de-eeuwse dakkapellen. De zijgevels hebben ieder twee zolderluiken in de top, waarvan de vensterbanken zijn afgewerkt met groen en bruin geglazuurde plavuizen. In het metselwerk van beide (bs. 29 × 14 × 7; 10 lagen 88 cm) tekent zich de omtrek van een oudere trapgevel af. Voor het overige deel worden zij door de aanbouwen aan het gezicht onttrokken. Dit is ook het geval met de, eveneens als lijstgevel uitgevoerde, achtergevel. Boven zowel de begane grond als de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel, van vijf vakken breed. De balklagen zijn grotendeels achter moderne plafonds weggewerkt. Op de begane grond is één peerkraalstuk van rond 1500 zichtbaar. Op de verdieping zijn de balken deels opgenomen in een 19de-eeuwse neo-renaissancebetimmering en voorzien van dito consoles. De kapconstructie is in de 17de eeuw vernieuwd en bestaat uit drie grenen spanten, ieder van twee jukken met een a-spant als top. De onderdelen zijn voorzien van gestoken telmerken, nummerend van links naar rechts, aan de voorzijde met eitjes en aan de achterzijde recht uitgevoerd.
De begane grond is ingedeeld met een kamer linksvoor, waarachter een smal gangetje overblijft. Op het niveau van de opkamer in de aanbouw is in dit gangetje een tussenvloer aangebracht. Dit tweede gangetje is bereikbaar via een moderne trap, maar wordt afgesloten met een 15de-eeuws deurtje met briefpanelen. Op dit niveau begint, linksachter, de 17de-eeuwse spiltrap, waarvoor de muur licht uitgehold is. De trap loopt door tot op de zolder, waar de spil met ingesneden leuning bekroond wordt door een achtkantige knop. De leuning wordt om onduidelijke redenen ter hoogte van de verdieping even onderbroken. De treden zijn bij de spil van een profiel voorzien. De verdieping bestaat thans uit één ongedeelde ruimte. Het linkerdeel hiervan is ten behoeve van de sociëteit voorzien van een neo-renaissancebetimmering uit het laatste kwart van de 19de-eeuw en een forse schouw tegen de zijmuur.
| |
De linker aanbouw
De voor- en zijgevel van deze, waarschijnlijk laat 15de-eeuwse, aanbouw links aan het hoofdhuis zijn beide gepleisterd. De opkamer heeft één 19de-eeuws schuifraam met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) in de voorgevel. Hieronder bevindt zich een kelderlicht. In de top is een eenvoudig 19de-eeuws zoldervenster aangebracht.
De zijgevel kraagt op ca 1,7 m hoogte boven een keellijst uit over het naastgelegen slop. Twee kelderlichten hieronder zijn
Afb. 503. Mariaplaats 14. De linker zijgevel van het hoofdhuis met de 15de-eeuwse aanbouw daartegen.
uitgevoerd als eikehouten bolkozijnen. Boven de opkamer ligt een moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel van drie vakken diep. De moerbalken zijn voorzien van rijk gesneden laat 15de-eeuwse peerkraalsleutelstukken. De aankapping tegen het hoofdhuis rust op twee kleine spanten, die door recente betimmeringen echter niet waarneembaar zijn.
De kelder wordt gedekt door een tongewelf loodrecht op de voorgevel.
In de rechter zijmuur van de opkamer bevindt zich een middeleeuwse doorgang van aanbouw naar hoofdhuis. Deze doorgang wordt afgesloten met een 17de-eeuwse paneeldeur in een 19de-eeuwse kastomtimmering. Via een kijkgat in de achterwand van de kast is een loze ruimte zichtbaar, die zich bevindt tussen de zijmuur en de wand van het vertrek in het hoofdhuis.
| |
De achtervleugel
Alle gevels van de achtervleugel zijn gepleisterd, maar afbladdering onthult het één en ander van het muurwerk van dit waarschijnlijk in de eerste helft van de 16de eeuw tot stand gekomen bouwdeel. Op de verdieping is het moppenwerk van de rechter zijmuur van binnenuit duidelijk waarneembaar. De vier vensteropeningen, die oorspronkelijk uitkeken op het achtererf, zijn op de begane grond dichtgezet. Op de verdieping zijn zij voorzien van 19de-eeuwse ramen, waarbij de middeleeuwse afgeschuinde dagkanten en oude pleisterlaag bewaard bleven. De achtergevel is waarschijnlijk rond 1800 door de huidige lijstgevel vervangen. Boven zowel de begane grond als de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel van vijf vakken diep. De moerbalken zijn voorzien van zeer eenvoudige sleutelstukken. Op de begane grond zijn later tussenliggers aangebracht. De kap bevat vier waarschijnlijk oude spanten, die door moderne betimmering aan het oog worden onttrokken. De begane grond van deze vleugel is
| |
| |
Afb. 504. Mariaplaats 14. Deurtje met briefpanelen in de gang op de tussenverdieping.
ten behoeve van de sociëteit ingericht als ‘antieke zaal’. Hiervoor is onder andere tegen de linker zijmuur een, waarschijnlijk niet originele, 17de-eeuwse haardpartij ingebracht. De plaats van deze haard is, gezien de raveling, mogelijk wel juist.
| |
De rechter aanbouw
De huidige toestand maakt het niet mogelijk veel over dit bouwdeel te vermelden. Het betreft een waarschijnlijk vroeg 17de-eeuwse, mogelijk laat 16de-eeuwse uitbreiding, van één bouwlaag met een aankapping tegen het hoofdhuis.
| |
De voorvleugel
De linkergevel, aan de zijde van het voorerf, steekt voorbij het hoofdhuis en is gepleisterd. De achtergevel wordt voor de helft bedekt door het hoofdhuis, de resterende halve tuitgevel vertoont vlechtingen en een dichtgezet zoldervenster. Voor het overige zijn de gevels door diverse aanbouwen en het buurpand niet waarneembaar.
Het zadeldak heeft aan de voorzijde een schild.
De balklaag boven de begane grond is door een 19de-eeuws stucplafond niet waarneembaar. Dit geldt ook voor de balklaag van de verdieping, die echter wel via de zolder waarneembaar is. Dit is een waarschijnlijk laat 17de-eeuwse enkelvoudige grenen balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balken zijn voorzien van een duivejagerprofiel.
De kap bevat twee spanten van ieder twee jukken met een top. De spanten zijn ten dele opgebouwd uit, waarschijnlijk laat 17de-eeuwse, grenen onderdelen, ten dele uit van oudere eiken onderdelen.
Op de verdieping staat tegen de rechter zijmuur een 19de-eeuwse schoorsteenpartij, bestaande uit een forse leverkleurige marmeren mantel met consoles en een boezem met stucdecoratie van twee hoekpilasters met guirlandes. Langs het plafond loopt een brede stucrand met decoratie. Dit interieur is waarschijnlijk bij de bouw van de sociëteitszaal in 1872 aangebracht.
| |
Geschiedenis
Het huis is gelegen op het claustrale erf nr 14, volgens de telling die voor dit gebied al sinds de 16de eeuw wordt gehanteerd. Het dwarse hoofdhuis heeft aanvankelijk, gezien de sporen van de lagere trapgevels, uit één bouwlaag bestaan. Rond 1500, mogelijk verband houdend met de bouw van de linker uitbreiding, is dit huis met een verdieping verhoogd. Het vermoeden bestaat dat het hoofdhuis reeds in één van deze vroege perioden linksvoor, ongeveer op de plaats van de huidige kamer, een hoog gelegen kamer gehad heeft. Of dit in de vorm van een insteek of van een opkamer boven een hoge kelder was, is niet duidelijk. De kast in de opkamer ontstond door het dichtzetten van een doorgang tussen deze aanbouw en het hoofdhuis. Deze doorgang moet toegang hebben gegeven tot een ruimte, die ongeveer halverwege de hoogte van het hoofdhuis lag. Het ‘insteekgangetje’ zou dan een reminiscentie aan deze situatie zijn.
Of het hoofdhuis, mogelijk ten dele, onderkelderd was, is vooralsnog onbekend. Er moeten meer kelders geweest zijn dan de, thans als enige toegankelijke, kelder onder de opkamer. Niet alleen heeft Temminck Groll in 1962 een tweede, oudere kelder geconstateerd, ook in de verkoopacte van 1790 is sprake van ‘een Wyn, Provisie en andere Kelders’. Na de bouw van dit linker deel werd het huis in zijn middeleeuwse fase nogmaals uitgebreid met de achtervleugel.
In de 17de-eeuw werd de kap op het hoofdhuis vernieuwd. Uit deze zelfde tijd dateert de spiltrap en het (kast)deurtje in de opkamer. Mogelijk tegelijkertijd met deze vernieuwingen is ook de rechter aanbouw tot stand gekomen. Wat later, eind 17de of begin 18de eeuw, werd de voorvleugel gebouwd. Mogelijk stond op deze plaats reeds een ouder bouwdeel, waarvan een deel van de spanten opnieuw gebruikt werd in de kap.
Het huis werd in ieder geval in zijn middeleeuwse fase bewoond door de
| |
| |
Afb. 505. Mariaplaats 14. Plattegrond en doorsnede over het hoofdhuis, detail van de trede van de spiltrap.
kanunniken van Sint Marie. Eén van deze bewoners was de schilder-kanunnik Jan van Scorel, die het huis in 1530 gedurende één jaar betrok, waarna hij doorverhuisde naar het buurpand Achter Clarenburg 2. Zoals bij alle claustrale huizen het geval was, werd de claustraliteit na de reformatie afgekocht en konden de huizen ook door burgers bewoond worden.
Uit de aankondiging van de verkoop van het huis in 1790 blijkt hoe het erf en het huis er op dat moment bij lagen: op het erf stond, behalve het huis, ook een ‘Koetshuis en Stallinge voor vier Paarden’ en ‘voor aan de straat een groote behange Coupel-Kamer met schoorsteen en steene mantel’. Er was ‘een ruime thuin voor en dito agter de huizinge’. Zowel aan de Mariaplaats als aan het Achter Clarenburg was een toegang met poort. Het koetshuis met de stal lag vermoedelijk achter op het erf aan het Achter Clarenburg. De koepelkamer, op rechthoekige plattegrond, lag op de plaats van de erker van de huidige sociëteitszaal en stak evenals deze door de rooilijn heen. Deze situatie was op het kadastrale minuut van ca 1830 nog zo aanwezig.
Het huis zelf was ‘bij het inkomen voorzien van een groot gestukadoorde vestibule’. Waarschijnlijk besloeg deze vestibule het gehele rechter deel van de begane grond van het hoofdhuis en was deze in de 18de eeuw van stucwerk voorzien, terwijl tevens de ingangspartij vernieuwd was, waarvan nu nog de omlijsting aanwezig is. Voorts waren er ‘drie beneden kamers alle behangen en met fraaijen schoorsteenen’. Naast de reeds genoemde kelders was er een keuken met pomp en fornuis ‘en verdere gemakken’. Op de verdieping bevonden zich zes kamers, waarvan er vijf behangen waren. Van bijzondere stookplaatsen was hier geen sprake. Speciaal vermeld werden ook ‘kamers voor domesticquen’, en tenslotte ‘solders en verdere commoditeiten’.
In 1868 verloor het huis zijn functie als woning toen het verkocht werd aan de ‘Heerensociëteit De Vriendschap’, die er nog steeds gevestigd is. De koepelkamer werd in 1872 afgebroken ten behoeve van de bouw van de grote sociëteitszaal, waarbij de oude rooilijn-overschrijding gehandhaafd mocht blijven. De sociëteitszaal heeft in de loop van de jaren veel van de oorspronkelijke decoratie verloren. In 1901 werd het achtererf volgebouwd met kegelbanen.
|
|