| |
| |
| |
7. Het samengestelde huis
De verschillende typen huizen waarover hiervoor gesproken is, bestaan in principe steeds uit één enkelvoudige diepe, dwarse of vierkante bouwmassa. Veel huizen zijn echter op één of andere wijze van aan-, of uitbouwen voorzien. Dikwijls zijn deze bouwsels van ondergeschikt belang zoals een uitgebouwde trap, een serre of, een keukenaanbouw en dergelijke. In andere gevallen nemen zij wel een belangrijke plaats in en bepalen ze in sterke mate de bouwmassa en de opzet van een huis. De meest bekende vorm van dergelijke toevoegingen aan een hoofdhuis is wel het achterhuis. Dit verschijnsel werd in het voorafgaande reeds zo veel mogelijk beschreven bij de behandelde typen, met name de diepe en dwarse huizen, waarbij het hoofdhuis is ingedeeld. Lange Smeestraat 13 en Lange Nieuwstraat 85 bijvoorbeeld werden besproken als een diep een een dwars huis. Eén maal, en wel in het geval van de tweebeukige huizen, is hiervoor, gezien het belang van dit verschijnsel voor de bouwmassa, zelfs een apart subtype opgevoerd.
Hiermee is echter de groep van huizen met twee of meer belangrijke bouwmassa's nog niet voldoende beschreven. De karakteristiek van bepaalde huizen is erin gelegen dat zij uit verschillende bouwmassa's bestaan. Hieraan zou afbreuk gedaan worden indien ook deze panden ondergebracht zouden worden bij één van de reeds beschreven typen.
Een probleem dat zich bij deze groep voordoet, is dat de huizen dikwijls uiterst heterogeen van voorkomen zijn. Twee gegevens lijken er de oorzaak van te zijn dat men met deze huizen vaak letterlijk alle kanten op kan: in de eerste plaats betreft het hier huizen, die dikwijls op middelgrote tot zeer grote percelen gelegen zijn. Anders dan de hiervoor behandelde huizen zijn zij minder in het keurslijf van rooilijn en perceelsgrenzen gedwongen, zodat bouwdelen ook aan andere zijden dan alleen op het achtererf konden worden toegevoegd.
In de tweede plaats heeft de praktijk van het vergroten van huizen met allerlei bouwdelen zich soms over een periode van eeuwen uitgestrekt. Het produkt hiervan kan uiterst veelvormig zijn. Om in deze verscheidenheid ordening aan te brengen, worden een viertal min of meer homogene subgroepen onderscheiden. De diverse bouwdelen van die samengestelde huizen zijn op zich diep of dwars van vorm.
De subtypen zijn:
1. | Het samengestelde huis, bestaande uit een groot diep huis met zijhuis (zie blz. 369). |
2. | Het samengestelde huis, terugliggend op een perceel (zie blz. 345). De kern kan diep, dwars of torenvormig zijn. |
3. | Het samengestelde huis met twee of meer vleugels op een binnenplaats gericht (zie blz. 401). |
4. | Het samengestelde huis, door samenvoeging van twee of meer huizen ontstaan (zie blz. 409). |
Een aantal samengestelde huizen is niet in één van deze typen onder te brengen en wordt hierna behandeld.
De samengestelde huizen zijn vrijwel steeds ontstaan door de groei van het hoofdhuis door het aan- en bijbouwen van delen. Deze praktijk is in wezen nog steeds in zwang, maar de schaal waarop dit in de middeleeuwen en in de 17de eeuw mogelijk was, werd nadien steeds moeilijker door de verdichting van de bebouwing en het ‘dichtgroeien’ van percelen. De toenemende bevolkingsgroei vroeg om veel kleine tot middelgrote huizen, ten koste van de extreem grote huizen en erven. Huizen die reeds samengesteld waren, bleven vaak, en dan meestal met een andere dan uitsluitend de woonfunctie, in hun oude vorm gehandhaafd. Mariaplaats 14 is hiervan een voorbeeld.
| |
Brigittenstraat 11, 13
Oude adressen
Brigittenstraat 11 had als wijkhuisnummer wijk A, nr 1117a en Brigittenstraat 13 wijk A, nr 1117.
| |
Huisnamen
Domus Pauperum, Fraterhuis, Willibrordhuis, Collegium Willibrordi.
| |
Karakteristiek
In twee huizen verdeeld pand, bestaande uit een dwarse vleugel langs de Brigittenstraat en in hoofdzaak drie bouwdelen daarachter. De 30 m brede dwarse vleugel heeft twee bouwlagen met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel en is ten dele onderkelderd (in afb. 455 is dit het gedeelte A-D). Er achter ligt rechts een diepe vleugel langs de Nieuwe Kamp van twee bouwlagen met een schilddak, loodrecht op de voorgevel (bouwdeel B in afb. 455).
Links daarvan ligt aan de achterzijde een dwars bouwdeel van twee bouwlagen met een zadeldak met links een schild, evenwijdig aan de voorgevel (bouwdeel C). Daarna volgt links een bouwdeel op diep grondplan van twee bouwlagen met een plat dak, links vrijliggend (bouwdeel E).
Geheel links sluit achter de voorste vleugel een zeer diepe vleugel aan, die behoort bij het linker buurpand, Brigittenstraat 15.
De bebouwingsdiepte varieert van ca 6 tot 16 m, het totale erf is ca 34 m diep.
De vleugel langs de Brigittenstraat is grotendeels van middeleeuwse oorsprong, maar heeft een vroeg 19de-eeuws aanzien. In de 17de eeuw is tenminste de tweede
| |
| |
Afb. 455. Brigittenstraat 11, 13. Plattegronden en doorsneden.
beuk, bouwdeel C, gebouwd; het linkerdeel van de voorste vleugel (D) stamt uit 1814. De splitsing in twee huizen verspringt tussen de voorste en de achterste bouwdelen: aan de straat is Brigittenstraat 13 het breedst van de twee, daarachter Brigittenstraat 11.
| |
Literatuur
- | brandt, c.d.j., ‘De Hieronymusschool en het Utrechtse cultuurleven’, JOU 1940, hierin met name blz. 46. |
- | monde, van der, 1844, blz. 245 e.v., blz. 262 e.v. |
- | muller, fz., s., Catalogussen van de bij het Stads-archief bewaarde archieven. A- Gilden, broederschappen en godshuizen, Utrecht 1911, blz. 80-82. |
- | veer, j.a.g.v.d., ‘De geschiedenis van het Utrechts Stedelijk Gymnasium 1474-1974’, JOU 1974, blz. 7 e.v. |
| |
Afbeelding
- | L.P. Serrurier, ca 1730. Het Fraterhuis. GAU/TA-La 3.1. Zie afb. 456. |
| |
Beschrijving
De dwarse vleugel langs de straat (A-D) is twee bouwlagen hoog met een zadeldak, dat links tegen een topgevel staat, rechts omgaat over de diepe achtervleugel (bouwdeel B). De gevel is een twaalf vensters brede lijstgevel, gepleisterd met blokverdeling en hoekpilasters. Het midden is benadrukt door middel van een vier vensters brede risaliet onder aangekapt fronton met een rond venster. De beide delen hiernaast hebben hun ingang met omlijsting met een hoofdgestel in het derde vak vanaf de zijgevels gerekend. De vensters hebben empire-schuiframen, boven de deuren heeft het dak dakkapellen. Voor Brigittenstraat 11 ligt een stoep met natuurstenen stoeppalen, waartussen ijzeren stangen.
De gepleisterde rechtergevel is een lijstgevel, die vooraan een om de hoek omgezette geblokte hoekpilaster heeft en een kroonlijst die met een ojief oploopt naar de hogere voorgevel. Op één venster op de verdieping na is deze gevel blind. De achtergevel van de voorste vleugel is vrijwel geheel ingebouwd. De diepe vleugel B heeft aan de achterzijde een twee vensters brede lijstgevel en een serre op de begane grond. Het dak heeft één dakkapel.
De dwarse beuk C heeft een vier vensters brede lijstgevel met een kleine aanbouw en een dakkapel met zeven gekoppelde vensters uit 1927. De achtergevel van het bouwdeel E daarnaast is een twee vensters brede lijstgevel. Al deze achtergevels zijn twee bouwlagen hoog.
Van de vleugel langs de Brigittenstraat heeft bouwdeel A vermoedelijk negen vakken brede, samengestelde balklagen loodrecht op de voorgevel.
Op de grens van bouwdeel D en A is zowel boven de begane grond als boven de verdieping iets van een mogelijk 17de-eeuws sleutelstuk te zien.
De diepe vleugel rechts (B) heeft drie vakken diepe samengestelde balklagen evenwijdig aan de voorgevel.
De dwarse achterste beuk (C) heeft vier vakken brede samengestelde balklagen loodrecht op de voorgevel.
Van de vleugel langs de straat is de structuur en de ouderdom van het linker deel (D) niet duidelijk, vermoedelijk is het in 1814 gebouwd als uitbreiding terwille van de symmetrie.
Het dak van bouwdeel A rust op spanten die op het onderste juk een A-juk hebben, dat vermoedelijk in 1814 is aangebracht, toen ook het voorste schild werd opgetild en de borstwering werd verhoogd tot één meter. De rechter spanten hebben gekraste telmerken, van rechts af genummerd 1 tot 4 (de spanten 3 en 4 zijn verwisseld) met aan de achterzijde streepjes (nr 1 ontbreekt door de latere wijziging van de hoek); aan de voorzijde is steeds het rechter streepje gebroken uitgevoerd. Deze wijze van merken komt voor in de kap van het koor van de Dom in 1400. Het zevende en achtste spant van rechts hebben 17de-eeuwse telmerken: voor en achter gestoken eitjes, respectievelijk nr 3 en 1. Deze zijn dus zeker van hun plaats geweest.
De middelste vijf vakken van bouwdeel A staan op een kelder met troggewelven op gordelbogen loodrecht op de voorgevel, van baksteen met een dikte van 6,5 à 7 cm. Het linkerdeel van bouwdeel A is
| |
| |
aansluitend hierop grotendeels onderkelderd, met een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. Deze kelderbalklaag steekt in de linker trog van het troggewelf en is mogelijk niet de oorspronkelijke kelderdekking.
Van bouwdeel A behoren de vier linker vakken tot Brigittenstraat 13. In de kelder is de gordelboog onder deze scheiding dichtgezet, hierop is een scheidingsmuur gebouwd, opgaand tot onder het dak. De dwarse beuk C heeft een kap op drie spanten van twee jukken, waarvan het onderste deel in 1927 gewijzigd is.
Beide panden hebben achter de ingang een tot de tuin doorlopende gang. Nr 11 heeft rechts hiervan twee kamers en suite, met in de voorkamer een wit-marmeren empire schoorsteenmantel met voluutwangen op leeuwepoten. De tuinkamer links in deel C heeft de moerbalk opgenomen in het patroon van een sier-stucwerk plafond.
| |
Geschiedenis
Het oudste deel van het pand werd rond 1500 gebouwd. Of dit gebouwd werd als woonhuis of als liefdadige stichting is onzeker. In ieder geval was hier rond 1575 het Domus Pauperum gevestigd, ook genaamd Fraterhuis, dat reeds in 1545 genoemd werd. Het was een stichting, bestuurd door een broederschap, die een aantal onbemiddelde studenten van de Hiëronymusschool onderhield en hier gratis huisvestte. De school die rond 1478 begon te functioneren, was opgezet door de Broeders des Gemenen Levens, die zich in 1474 op de Kromme Nieuwegracht vestigden. Het huis dat zij daar geërfd hadden, werd als fraterhuis ingericht, maar allengs uitgebreid tot een groot kloostercomplex. Een vroege band met de Brigittenstraat is dus mogelijk.
In 1593 kwam bij het Domus Pauperum het Collegium Willibrordi. Dit was een stichting uit 1510 met als doelstelling arme klerken huisvesting te bieden. Aanvankelijk gebeurde dit in de Nobeldwarsstraat, waar er een kapel met drie altaren aan verbonden was. Na een hervorming van de broederschap in 1551 werd deze fundatie overgebracht naar een huis op de Kromme Nieuwegracht. In 1593 besloot de magistraat een geheel nieuwe broederschap op te richten, waarin Domus Pauperum en Collegium Willibrordi verenigd waren. De geschiedenis van deze gecombineerde stichting raakt aan nog andere fundaties: in 1619 werd het fonds van het Collegium Paulinianum toegevoegd en dat college zelf opgeheven. Verder stichtten sommige particulieren een beurs voor één student in het Collegium Willibrordi, al dan niet bij testament. En het kwam ook voor, dat
Afb. 456. Brigittenstraat 11, 13. L.P. Serrurier, ca 1730. Het Fraterhuis.
Afb. 457. Brigittenstraat 11, 13.
een andere fundatie op eigen kosten een bursaal deed opnemen in het Collegium Willibrordi, in de wandeling vaak Willibrordhuis genoemd.
Het gebouw aan de Brigittenstraat is herhaaldelijk uitgebreid. Het oudste deel is bouwdeel A, dat vermoedelijk uit het eigenlijke hoofdgebouw en een kleine uitbreiding links bestond. Ook de diepe vleugel langs de Nieuwe Kamp (bouwdeel B) was een vroege uitbreiding, vermoedelijk in de eerste helft van de 16de eeuw. Daarna volgde, mogelijk begin 17de eeuw, de tweede beuk (bouwdeel C). De dwarse voorvleugel A is waarschijnlijk in het begin van de 19de eeuw nog uitgebreid met bouwdeel D.
De overhoekse tekening die L.P. Serrurier ca 1730 maakte van het Fraterhuis (afb. 456), geeft vermoedelijk de 18de-eeuwse situatie niet geheel juist weer. De tekening toont een dwarse vleugel van twee bouwlagen tussen trapgevels met een ingang onder een spitsboog, met rechts
| |
| |
twee vensters en links drie vensters en kelderlichten. Vermoedelijk waren er echter vier vensters links van de deur. Het hoofdgebouw is dan in het huidige bouwdeel A te herkennen: de ingang in een ook nu nog wat breder vak, rechts twee niet-onderkelderde vakken en links de vier vakken waaronder, evenals onder het ingangsvak, de kelder met troggewelven op gordelbogen ligt. Links hiervan sluit op de tekening een bouwdeel aan met twee vensters, hetgeen kan overeenstemmen met het twee vakken brede linkerdeel van bouwdeel A, waaronder twee keldervakken onder houten dekking liggen. Rechts toont de tekening de diepe vleugel B, met een trapgevel aan de achterzijde. De dwarse tweede beuk (C), linksachter het voorhuis, is op de tekening niet te zien.
Vermoedelijk werd rond 1740 een 4 m brede strook aan de linkerzijde van het erf verkocht aan de eigenaar van Brigittenstraat 15, behalve het aan de straat liggende gedeelte ervan. Hierdoor staat de diepe achtervleugel van het buurpand tegen de straatvleugel van nr 13.
Een nieuwe fase in de geschiedenis begon in 1800. De broederschap van Domus Pauperum en Collegium Willibrordi werd toen opgeheven, het bezit werd aangewend als fonds voor beurzen voor leerlingen van het uit de Hiëronymusschool voortgekomen gymnasium. Nadat het college van Burgemeester en Wethouders in 1827 de regenten ontsloeg, kwam het fonds in het beheer bij de curatoren van het gymnasium. Het gebouw aan de Brigittenstraat kreeg in 1814 zijn huidige verschijningsvorm, toen het verbouwd werd tot twee grote woonhuizen met één forse voorgevel met een tympaan, dat zowel de feitelijke scheiding tussen de panden, als de ontstaansgeschiedenis camoufleert. De indeling van het rechterdeel van de gevel is hierbij niet wezenlijk veranderd. Links werd toen het patroon in spiegelbeeld herhaald, waartoe drie traveeën bijgebouwd werden. De kap werd gewijzigd: rechts omgaand naar de diepe vleugel en voor werd het dakschild opgetild. De bovenste jukken werden bij deze gelegenheid vernieuwd. Het interieur kreeg een nieuwe afwerking voor de nieuwe woonfunctie.
Later kreeg nr 13 nog een achterbouw, bouwdeel E, van twee bouwlagen met een plat dak.
In 1927 werd van nr 11 bouwdeel C gemoderniseerd, waarbij vooral de zolder grondig gewijzigd werd, met handhaving van drie oude spanten. Nadien werd een brede, eiken zoldertrap, van elders afkomstig, aangebracht.
Afb. 458. Drift 21.
| |
Drift 21
Oud adres
Wijk G, nr 617.
| |
Karakteristiek
Een van oorsprong middeleeuws, claustraal huis van Sint Jan, thans bestaande uit een 17de-eeuws dwars hoofdhuis van twee bouwlagen met kap en een zeer fors achterhuis met dienstvleugel gebouwd in 1907 naar ontwerp van P.J. Houtzagers. De draagconstructie van het achterhuis is uitgevoerd in beton. Opmerkelijk zijn tevens de interieurs in dit achterhuis.
Het gehele huis is onderkelderd.
Oorspronkelijk stond aan de achterzijde van het perceel een inmiddels afgebroken koetshuis met bovenwoning, Keizerstraat 34, 36.
| |
Bronnen
- | anoniem, Verkooping van een prachtigen en keurig onderhouden inboedel. Utrecht 1928. GAU/Bibl. Utr. 2691xx. |
- | anoniem, Notitiën betreffende de verkooping van een der mooiste patriciërshuizen van Utrecht. Utrecht 1929. GAU/Bibl. Utr. 2183Bxx. |
- | calkoen, g.g., Het Sint Janskerkhof en de St. Janskerk van circa 1050 tot circa 1700. Typoscript z.j. GAU/Bibl. Utr. 1938. |
- | Notulen van B&W betreffende de fabricage. GAU/SA5-inv. nr 389x; 15-2-1907; nr 79. |
| |
Literatuur
- | muller fz., s., Over claustraliteit, Amsterdam 1890. |
- | muller fz., s., en j.s. smit, De universiteitsgebouwen van Utrecht, herdruk, Groningen 1956. |
| |
Afbeeldingen
- | Lietze en Schumaker, ca 1770. Gezicht op de gracht uit het noorden. Platinotypie naar tekening van ca 1770 in de Koninklijke Prentenverzameling. GAU/TA-Drift, c. 1770 (1). |
- | Bouwtekeningen. GAU/SA5-bouwtek.; Verbouwing Drift 21; 1907; tek. nr 47. (afb. 463, 464, 465). |
| |
Beschrijving
Het huis is thans gelegen op een perceel van ca 20 × 52,5 m, oorspronkelijk was het perceel ca 93 m diep. Het achterste deel van het huidige perceel is bebouwd met tijdelijke barakken. Het huis heeft een oppervlak van ca 20 × 30 m, exclusief de dienstvleugel aan de achterzijde.
| |
Het hoofdhuis
De acht vensters brede lijstgevel is gemetseld in kruisverband met hoekklezoren (bs. 24 × 11,5 × 4 cm; 10 lagen 57,5 cm).
De vensters van zowel de begane grond als de verdieping zijn afgewerkt met anderhalfsteens getoogde strekken en
| |
| |
voorzien van empire schuiframen en zonneblinden. De vensters van de verdieping bezitten een natuurstenen vensterbank. De plint onder de vensters is gepleisterd, hierin bevinden zich drie 18de-eeuwse kelderlichten. De voordeur is geplaatst in de rechtertravee en heeft een 19de-eeuwse omlijsting van pilasters met hoofdgestel.
Het zadeldak, evenwijdig aan de voorgevel, is gevat tussen twee blinde topgevels. Op de nok staan twee schoorstenen en op het voorste dakvlak staan vier 19de-eeuwse dakkapellen.
Voor het huis ligt een smalle hardstenen stoep met een 18de-eeuwse gietijzeren hek.
De achtermuur van het hoofdhuis fungeert als binnenmuur door het aansluitende achterhuis.
De balklagen zijn zeer waarschijnlijk nog 17de-eeuws, die van de begane grond is door stucplafonds in het geheel niet zichtbaar. Hetgeen ervan op de verdieping zichtbaar is, wijst op een moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel. De kap bevat acht spanten van twee jukken met een top. Het achterste dakvlak is waarschijnlijk bij de verbouwing van 1907 opgehoogd waarbij de onderste spantbenen vervangen zijn door een nieuwe verticaal staande constructie. Het voorste spantbeen aan de rechterzijde is van ouder, mogelijk middeleeuws eikehout. Het overige deel van de kap is uitgevoerd in grenehout en enkele van de oudere delen zijn voorzien van kleine gestoken telmerken, waarin thans geen logische volgorde lijkt te bestaan.
De indeling van de begane grond gaat uit van een hal rechts, die aansluit op het achterhuis. Links hiernaast liggen twee kleine en één grote kamer. De twee linker kamers zijn bereikbaar vanuit de grote hal in het achterhuis. De drie kamers zijn door middel van tussendeuren met elkaar verbonden.
De verdieping heeft op de plaats van de hal een kleine overloop met een eenvoudige houten steektrap, waarschijnlijk uit 1907, naar de zolder. Hiernaast liggen wederom drie kamers waarvan de ruimten aan het huidige gebruik aangepast zijn.
Oudere interieurafwerkingen zijn voornamelijk op de begane grond bewaard gebleven. De hal bezit een wit marmeren vloer en dito lambrizering. Het bovenste deel van de muren is gestuct, met aan beide zijden twee verdiepte velden. Het plafond is voorzien van een stucdecoratie in de stijl van rond het midden van de 18de eeuw; het is echter mogelijk dat deze decoraties pas uit de 19de-eeuw dateren. Dit zelfde geldt voor de stucplafonds van de beide kamers naast de hal, eveneens in rococo-stijl. Beide kamers hebben hun,
Afb. 459. Drift 21. De hal naar het voorhuis.
waarschijnlijk wel orginele, 18de-eeuwse houten lambrizering bewaard. De panelen van de linkerkamer zijn bovendien van snijwerk met Lodewijk xiv-motieven voorzien. De middelste kamer heeft tegen de linkerwand een waarschijnlijk 18de-eeuwse boezem van de stookplaats bewaard. Deze is door moderne betimmering op het moment niet goed waarneembaar. De schouwen in de beide andere kamers, oorspronkelijk eveneens tegen de linkermuur geplaatst, zijn geheel verwijderd.
De grote kamer links bezit een orgineel midden 18de-eeuws stucplafond met fraai uitgewerkte decoratieve elementen in de hoeken. Het middenveld in de vorm van een gelobd ovaal is voorzien van een voorstelling van de zittende godin Athene met lans, schild en uil. Een putto brengt haar een hoorn des overvloeds en een tak. Daaronder zweven twee putti, de rechter met een roedebundel en de linker verkleed als Hermes. Deze kamer heeft boven beide deuren een deurstuk van latere datum dan het plafond: boven de tussendeur een schilderstuk met een berglandschap en boven de haldeur een schilderstuk met een kustlandschap met een ruïne.
Alle drie de kamers zijn voorzien van binnenluiken voor de vensters en zowel de tussen- als de toegangsdeuren zijn 18de-eeuws. Deze laatste zijn voorzien van een omlijsting met gekoofde bovenzijde.
Een dergelijke deur met omlijsting bevindt zich ook in de rechter zijmuur in de hal tegenover de deur naar de eerste zijkamer. Deze is kennelijk terwille van de symmetrie aangebracht, daar de deur nergens heen voert.
Daar waar de hal van het voorhuis overgaat in het achterhuis zijn in de linker bovenhoeken van de doorgang twee hermen geplaatst, daterend uit de eerste
| |
| |
Afb. 460. Drift 21. De voormalige salon.
Afb. 461. Drift 21. Opname 1928. De eetkamer met de oorspronkelijke beschildering en wandbespanning.
helft van de 18de-eeuw. De gesneden houten beelden zijn waarschijnlijk nooit voor deze plaats bestemd geweest, maar lijken afkomstig van bijvoorbeeld een balkon of erker.
Op de verdieping worden dezelfde 18de-eeuwse deuren aangetroffen als op de begane grond. De vier deuren die uitkomen op de gaanderij zijn voorzien van een in eikehout gesneden deurstuk. Ook deze deurstukken geven aanleiding tot twijfel aangaande een 18de-eeuwse datering.
| |
Het achterhuis
Het huidige achterhuis is bij een forse verbouwing in 1907 ontstaan. Een deel van de oudere zijmuren is hierbij blijven bestaan, evenals een klein bouwdeel links achter het hoofdhuis. Dit is thans alleen nog als zodanig herkenbaar aan de 18de-eeuwse enkelvoudige balklaag op de verdieping. Deze balken liggen evenwijdig aan de voorgevel en zijn voorzien van een duivejagerprofiel.
De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel in sobere neo-classicistische stijl uitgevoerd. Het middendeel springt terug waardoor een terras met daarboven een balkon ontstaat. Het balkon wordt gedragen door drie zuilen en afgesloten met een balustrade. Zowel het terras als het balkon zijn door drie openslaande deuren bereikbaar. Het linkerdeel is drie traveeën breed, het rechter slechts één. De vensters zijn voorzien van ongedeelde schuiframen. Achter het rechterdeel is een lange, oorspronkelijk als dienstruimte in gebruik zijnde, vleugel van één bouwlaag onder plat dak gebouwd. Deze vleugel is in de zelfde stijl als de achtergevel ontworpen en afgewerkt.
Het middendeel van het achterhuis is een halve verdieping hoger en wordt afgesloten met een flauwhellend, glazen dak met de nok loodrecht op de voorgevel. Deze in grenehout uitgevoerde gordingenkap dient als lichttoevoer voor de hal eronder. Het overige deel van het achterhuis uit 1907 heeft vanouds een plat dak; het oudere deel ter linkerzijde heeft inmiddels een plat dak gekregen.
De gehele constructie van het nieuwe achterhuis, wanden, vloeren, plafonds, zuilen enzovoorts, is, gezien een aantekening op de bouwtekening, uitgevoerd in beton.
De indeling gaat uit van een monumentale hal in het midden, waaromheen de kamers gegroepeerd zijn. De vertrekken van het voorhuis zijn opgenomen in deze structuur. De hal is tot en met de halve verdieping open en wordt afgesloten door een glas-in-lood plafond met decoratief patroon van gestyleerde bloemen.
De begane grond heeft rond deze hal een zuilengalerij, waarvan het rechterdeel aansluit op de hal in het voorhuis. Deze zuilengalerij draagt een rondomgaande gaanderij op de verdieping. De gaanderij verbindt de verschillende bouwdelen met elkaar, waardoor er aanmerkelijke verschillen in het vloerniveau zijn. Daar de architectuur hieraan aangepast is, is dit vanuit de hal gezien nauwelijks waarneembaar. De halve verdieping is naar de hal toe afgesloten en dient vooral als verbindingsgang tussen de verschillende bouwdelen. De grote boogvormige ramen die in de hal uitzien, zijn voorzien van hetzelfde decoratieve glas-in-lood-werk als het plafond van de hal.
De vertrekken in het achterhuis zijn als volgt om de hal gegroepeerd: de gang
| |
| |
Afb. 462. Drift 21. Opname 1928. Het renaissance poortje voor het trappehuis.
rechts sluit aan op het trappehuis waarachter de dienstvleugel aansluit; aan de achterzijde zijn naast elkaar twee grote kamers gelegen. Links, in het oudere bouwdeel ligt een derde, kleinere kamer. Deze indeling wordt op de verdieping in principe herhaald.
De hal is ontworpen in neo-classicistische stijl. De zuilen van de begane grond zijn van de Ionische orde, die van de gaanderij zijn Corintisch. De pilasters die de wanden geleden hebben een Dorisch kapiteel. Door deze pilasters op de verdieping van een steeds hoger postament te voorzien, is in visueel opzicht een oplossing voor het verlopende vloerniveau gevonden. Voorts is uitvoerig lijstwerk aanwezig in de vorm van architraven en kroonlijsten. De wanden en zuilen zijn gepleisterd en wit geschilderd. De vloer is van wit marmer, met rood marmeren banen langs de wanden en de zuilen. Met deze stijl contrasteert het patroon van het glas-in-lood-werk, dat invloed van de art nouveau vertoont.
Het trappehuis is afgewerkt met een eiken betimmering in neorenaissance stijl. Hierbij sluiten de steektrappen met bordessen, leuning en balusters aan. De kleine kamer links van de hal, de voormalige bibliotheek, heeft twee grote vensters en een glazen toegangsdeur naar de hal. In de bogen hierboven is een in hout gesneden ornament aangebracht, waarschijnlijk uit de eerste helft van de 18de-eeuw.
Het interieur van deze kamer zelf vertoont een merkwaardige afwerking van waarschijnlijk orgineel 18de-eeuws werk, aangevuld met in neo-stijl uitgevoerd werk uit 1907. Het 18de-eeuwse werk in dit vertrek is afkomstig uit de drie Lodewijk-perioden. Tegen de zijmuur staat een zwart marmeren schoorsteenmantel waarboven een boezem met een niet geheel passende betimmering in Lodewijk xvi-stijl. Aan weerszijden hiervan sluit een kabinet aan met een Lodewijk xiv-omtimmering. De achterwand van het rechterkabinet is voorzien van een spiegel waarlangs twee smalle stroken zijde-bespanning aangebracht zijn met een geschilderde chinoiserie-voorstelling van ranken en vogels. Een dergelijke bespanning is ook gebruikt op het middenornament van de boog van beide kabinetten.
De betimmering rondom de tussendeur naar de kamer in het voorhuis vertoont Lodewijk xv-motieven. De panelen lijken verzaagd te zijn om op deze plaats te passen.
Het plafond heeft een stucdecoratie, eveneens in Lodewijk xv-stijl maar deze is bijzonder fors van profilering en ornament, zodat het vermoedelijk in 1907 geheel nieuw aangebracht is. De parketvloer, waarschijnlijk ook van 1907, heeft een ingelegde geometrische rand rondom. Deze combinatie van oude afwerkingen aangevuld met werk uit 1907, is in het
Afb. 463. Drift 21. Bouwtekening, verbouwing 1907. Plattegrond van de begane grond.
| |
| |
gehele achterhuis terug te vinden. De overige vertrekken in het achterhuis vertonen meer eenheid in stijl.
De grote kamer linksachter, de voormalige salon, is geheel betimmerd met panelen in Lodewijk xvi-stijl, wit geschilderd met vergulde lijsten en snijwerk. De bespanning is vervangen. Tegen de linker zijmuur staat een wit marmeren schoorsteenmantel. Tegenover de schoorsteenpartij bevindt zich een dubbele deur naar de kamer ernaast. Aan weerszijden van deze deur is een lange spiegel in de betimmering opgenomen. Een zelfde deur geeft toegang tot de voormalige bibliotheek. Het plafond heeft een stucdecoratie met een groot verdiept middenveld met aan de vier zijden daarvan eveneens verdiepte medaillons. Ook dit plafond wekt de indruk uit 1907 te stammen, terwijl de betimmering zowel orgineel 18de-eeuws werk als bijgemaakt werk bevat. De kamer rechtsachter, de voormalige eetkamer, heeft een betimmering in Lodewijk xv-stijl. De oorspronkelijke bespanning en een deel van het lijstwerk is verdwenen. De betimmering is thans geheel wit geschilderd.
Tegen de linker zijmuur staat een grijs marmeren schoorsteenmantel met
Afb. 464. Drift 21. Bouwtekening, verbouwing 1907. Plattegrond van de verdieping.
een boezem met houten betimmering. Hiertegenover is de dubbele deur naar de kamer ernaast getooid met een zeer forse kuif met snijwerk.
Het plafond is in drie vakken gedeeld, alsof het hier met stucwerk omkleedde moerbalken loodrecht op de voorgevel betreft. Het middelste vak heeft te midden van de stucmotieven een verdiept veld, de beide buitenste vakken hebben twee kleinere verdiepte medaillons.
De vloer is belegd met parket in een ruitpatroon waarin een stermotief. De rand is afgezet met een bandmotief. Het plafond en de parketvloer zijn waarschijnlijk van 1907, de betimmering en de schouw lijken 18de-eeuws te zijn. Op de verdieping zijn het eveneens de beide achterkamers die een oude interieurafwerking bezitten. De voormalige slaapkamer linksachter is gedecoreerd in empire stijl. De wand wordt geleed met pilasters met bronskleurig geschilderde kapitelen met vergulden randen. De omtimmering van de beide tussendeuren naar de kamer ernaast, van de vensters en de betimmering van de schoorsteen zijn uitgevoerd in diverse gelakte houtsoorten. Het stucplafond is met één groot uitwaaierend patroon gedecoreerd.
De mantel van de schouw is verdwenen en de vloer is door een isolerende moderne vloer bedekt.
De kleine kamer hiernaast, de voormalige kleedkamer, bezit een betimmering in Lodewijk xvi-stijl. De in totaal zes panelen zijn aan de bovenzijde voorzien van een steeds verschillend gesneden vrouwenkopje tussen guirlandes. De middenpenant tussen de vensters is voorzien van een manskop met lauwerkrans. De beide tussendeuren naar de slaapkamer zijn door de tegenwoordige inventaris niet waarneembaar. Het plafond heeft een stucdecoratie in empire stijl van eenzelfde forse opzet als het stucplafond in de bibliotheek. De vloer is belegd met parket met een bandmotief langs de rand. Deze kamer heeft vanouds geen stookplaats.
Vrijwel alle toegangsdeuren tot de kamers in het achterhuis en tot sommige kasten in het trappehuis zijn dezelfde 18de-eeuwse deuren met getoogde bovendorpel als die van het voorhuis.
De afwerking van de ruimten in de voormalige dienstvleugel rechtsachter, met keuken, provisiekamer en dergelijke, is grotendeels verdwenen. Wel is nog aanwezig de afwerking van de WC, met wit, bruin en groen geglazuurde en in patroon gezette tegels op de wanden. De WC-pot is van wit porselein met een decoratief reliëf aan de buitenzijde. Aan de binnenzijde is met zwarte letters ‘amstel’ in het glazuur aangebracht.
| |
| |
| |
De kelders
De kelders onder het huis vertonen een complexe structuur die grotendeels teruggaat op de oudste fase van het huis. Aan de voorzijde liggen op enige afstand van elkaar twee werfkelders. Hiervan is de linker in recente tijd van ingemetselde ondersteuningsbogen voorzien, ter versteviging van het gewelf. Hierachter liggen, onder het voorhuis, naast elkaar vier kelders. De twee linker en de rechter kelder zijn gedekt met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, de vierde met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Achter de rechterkelder volgt een korte doodlopende gang, met in de rechter zijmuur een voormalige doorgang met een stenen trap. Mogelijk sloot deze trap eens aan op de nu loze deur in de hal. De doorgang tussen de twee middelste kelders is afgesloten met een 17de eeuws paneeldeurtje in omlijsting.
Via de linkerkelder worden twee middeleeuwse kelders bereikt. De eerste, met tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, bezit in de linker zijmuur een dubbele kaarsnis en in de rechter een enkele. De kelder hierachter, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, bezit in de rechter zijmuur een thans dichtgezet kelderlicht en vermoedelijk een trapgat. Deze kelder is verbonden met de kelders uit 1907 hierachter.
Links naast deze twee kelders liggen naast elkaar drie, waarschijnlijk 17de-eeuwse kelders, ieder gedekt met een kruisgewelf. Op de linkerkelder sluit een tongewelfde gang aan, die uitkomt in een tweede gang. Vanuit deze gang gaat rechts de keldertrap omhoog naar het trappehuis. De gang loopt in een U-vorm om een oudere kelder met tongewelf loodrecht op de voorgevel. De kelders links hiernaast en erachter zijn bij de bouw van het achterhuis in 1907 aangelegd. Beide hebben een vlakke dekking van beton.
| |
Geschiedenis
Het perceel waarop het huis gelegen is, wordt aangeduid met nr 7 in de nummering die gebruikelijk is voor de immuniteit van Sint Jan. Het perceel strekte zich uit van de Drift tot de Vuile Sloot, de latere Keizerstraat, de oostelijke grens van de immuniteit.
De oudste vermelding, die van bewoning van het claustrale huis melding maakt, is van 1468. Van de bebouwing uit de middeleeuwen is feitelijk niets bewaard, met uitzondering van de kelders.
Zoals bij alle claustrale huizen het geval was, kwamen zij in de loop van de tijd in wereldlijke handen. In het begin van de 17de eeuw werd het huis eigendom van en bewoond door Evert van de Poll, advocaat der State. In die tijd was er ook al sprake
Afb. 465. Drift 21. Bouwtekening, verbouwing 1907. Doorsnede over het achterhuis.
van een huis met stal en kluizinge aan de Vuilesloot. Het huis kreeg in de 17de eeuw in ieder geval zijn huidige breedte en voorgevel. Waarschijnlijk werd zelfs het gehele voorhuis ingrijpend verbouwd met nieuwe, balklagen en kap; mogelijk werd het zelfs helemaal nieuw opgebouwd. In de 18de eeuw werd het huis verbouwd. Het kreeg nieuwe schuiframen en het interieur werd gedeeltelijk gemoderniseerd. Mogelijk werden er ook nog nieuwe bouwdelen, zoals dat linksachter het hoofdhuis, toegevoegd.
In de loop van de tijd was er zo een huis ontstaan van ongeveer dezelfde afmetingen als het huidige huis. De kadastrale minuut van ca 1821 geeft tenminste deze omtrek, waarbij ongeveer in het midden een binnenplaats was. Het dichtgezette kelderlicht en trapgat in één van de oude achterste kelders duiden hier ook op. Het huis bestond daarbij uit een aantal bouwdelen uit verschillende perioden. De huidige kelderstructuur laat nog iets van deze gegroeide situatie zien.
Rond 1800 werd de voorgevel nogmaals gemoderniseerd, waarbij de 18de-eeuwse schuiframen vervangen werden door
| |
| |
T-schuiframen. Het vermoeden dat de stucplafonds in het voorhuis rond 1860 vernieuwd zijn, is gebaseerd op een vergelijking met de stucplafonds van het iets verderop gelegen pand Drift 25. De plafonds zouden ook bij de verbouwing van 1907 vernieuwd kunnen zijn doch zij vertonen niet de forse profileringen die zo kenmerkend zijn voor het achterhuis. In 1907 werd het huis eigendom van de Utrechtse bankier H.F. Kol. Hij gaf architect P.J. Houtzagers opdracht voor de verbouwing. Hiervoor werd het grootste deel van de oude, onregelmatige achterbebouwing gesloopt. Op een deel van de oude kelders en fundamenten werd het nieuwe achterhuis gebouwd, waardoor het huis meer eenheid in de opzet ging vertonen. De toepassing van beton hierbij kan, voor wat betreft het gebruik van dit materiaal in de woonhuisbouw, vroeg genoemd worden. In tegenspraak met dit moderne materiaal is de vormgeving en afwerking.
Nadat Kol kinderloos overleed, werd het huis en de inboedel geveild en verkocht. Dankzij de beide brochures die bij deze transacties vervaardigd werden, is er thans veel bekend over het oude interieur en de inboedel. Al het losse meubilair, stoelen, tafels, vloerkleden, lampen en dergelijke, werden als eerste in december 1928 geveild. In de catalogus worden de stukken, genummerd tot en met 1106, per categorie opgesomd. Deze lijst verschaft inzicht in de inrichting van een zeer welgesteld huishouden van een voornamelijk traditioneel karakter. Op 18 januari 1929 volgde de verkoop van het eigenlijke huis. Het perceel werd in twee afzonderlijke delen, één aan de Drift en één aan de Keizerstraat, verkocht. Uit deze ‘notitiën’ is vooral veel op te maken over de interieurafwerkingen.
De kamers op de begane grond van het voorhuis worden als volgt beschreven: ‘... een spreekkamer...met houten lambriseering, geschilderd plafond, vasten spiegel en mooien schoorsteenmantel; een boudoir...met lambriseering, geschilderd plafond, mooien schoorsteenmantel met spiegels; groote zitkamer...met behang van donkerrood velours, houten lambriseering, bewerkt plafond en schilderstukjes boven de deuren; voorts heeft deze kamer een prachtigen schoorsteenmantel met een allegorisch schoorsteenstuk’.
In de bibliotheek wordt behalve de betimmering ook genoemd: ‘3 geschilderde doeken van Dirk van der Aa en een Fransch-Chineesche voorstelling boven de deur naar de salon (Pillemant)’.
De salon bezat ‘behang van donkerrood damast’ en een ‘schilderstuk in het plafond (allegorische voorstelling) met 4 medaillons’.
De eetkamer is ‘de fraaiste kamer van het geheele huis’. Zij heeft een kamer behang van landschapsschilderingen van bijzondere kwaliteit, bestaande uit 5 groote paneaux (Andriessen) en 2 smalle panneaux. Voorts treft men daarin aan een mooi schoorsteenstuk en een plafondschildering (ter Westen) en nog een zeer mooie schildering boven de deur naar de hall’.
In de hal stond als toegang naar het trappehuis een gebeeldhouwde houten poort die toegeschreven werd aan Philip Vingboons en afkomstig was uit het door hem in 1642 ontworpen huis aan het Singel in Amsterdam voor Jhr. Joan Huydecoper van Maarsen.
Deze poort, alle schilder- schoorsteen en plafondstukken, en de spiegels werden geveild. Kennelijk zijn de deurstukken uit de zitkamer onverkoopbaar gebleken. De schoorstenen uit het voorhuis en alle overige wandbespanning zijn klaarblijkelijk pas in een later stadium uit het huis verwijderd.
Het lijkt vrijwel zeker dat Kol bij de afwerking van zijn verbouwde huis gebruik gemaakt heeft van interieurstukken, die of afkomstig waren uit het oude huis zelf, of door hem elders voor dit doel gekocht zoals de renaissance poort. Dit verklaart de mengeling van interieurafwerkingen, zowel voor wat betreft de stijlen als het orginele en bijgemaakte werk. Het huis werd aangekocht door Planciusstichting waarna het tot Geologisch Instituut ingericht werd.
Tegenwoordig is het Instituut voor Muziekwetenschappen van de Rijksuniversiteit in het pand gehuisvest.
| |
Drift 25
Oud adres
Wijk H, nr 619.
| |
Huisnamen
Renesse (samen met Drift 23), Assendelft, Ter Aa.
| |
Karakteristiek
Samengesteld u-vormig huis van drie bouwlagen, ontstaan vanuit een naar voor en naar achter uitgebreid tweelaags middeleeuws diep huis en vergroot met diverse dwarse vleugels en aanbouwen. Het pand heeft een hardstenen gevel uit 1752. In de periode 1965-'70 is het pand verbouwd tot zijn huidige vorm.
| |
Literatuur
- | becker-jordens, annelies, frans kipp, c.l. temminck groll en lideke vos, Drift 25, Utrecht 1970. |
- | muller, 1911, blz. 36-37 en plaat xviii. |
- | temminck groll, 1963, blz. 65. |
| |
Afbeeldingen
- | H. Saftleven, ca 1650. Gezicht uit het oosten op de achterzijde van het Huis Renesse. Tekening in zwart krijt, bruin gewassen. Prentenkabinet Rijksuniversiteit Leiden, nr AW1228. |
- | H. Saftleven, ca 1650. Gezicht uit het zuiden op een deel van de achterzijde van het Huis Renesse. Tekening in zwart krijt, bruin gewassen. British Museum, London, inv. nr Saftleven - 13. |
- | Jan de Beyer, ca 1745. Achtergevel van huis Renesse. Tekening in oost-indische inkt en sepia. GAU/TA-Drift 23, 25 (Renesse), c. 1745. Zie afb. 468. |
- | Anoniem, 1935. Achtergevel Drift 25. Foto. Fotoverzameling Kunsthistorisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht. |
- | H.N. Bol, z.j.. De daken voor de verbouwing. Foto. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
- | H.N. Bol, voor 1965, De noorderzijgevel. Foto. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
- | H.N. Bol, voor 1965, De voorgevel. Foto. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
- | Bureau Restauratie Oude Kerk Amsterdam, 1968. Twee foto's van een balk met rankenbeschildering, afkomstig uit Drift 25, samen met zes niet beschilderde balken geleverd aan het genoemde restauratiebureau. Foto's. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Beschrijving
Het u-vormige pand is drie bouwlagen hoog onder een kap met plat dak met schilden aan alle zijden. Het is links en achteraan onderkelderd. Het geheel meet ca 19 × 30 m, het erf is 118 m diep en loopt tot de Keizerstraat. Op 23 meter daarvandaan wordt door een tuinmuur met tuinhuis de tuin afgesloten.
De hardstenen voorgevel dateert uit 1752, vrijwel zeker naar ontwerp van Jan Verkerk, die ook de Fundatie van Renswoude, Agnietenstraat 3, 5, ontwierp. De drie lagen hoge gevel is vijf vensters breed tussen twee kolossale hoekpilasters met blokverdeling. De plint heeft onder de vensters van de begane grond lage kelderlichten, waarvan de twee rechter voor de vorm zijn aangebracht als omlijste velden, aangezien hierachter geen kelder ligt. De vensters, die naar boven toe lager
| |
| |
Afb. 466. Drift 25. Plattegronden.
worden, hebben sinds de restauratie 1965-'70 weer schuiframen met roedeverdeling in 18de-eeuwse stijl. De forse kroonlijst, gekornist bij de hoekpilasters en middenpartij, staat op een fries met acht triglyfen met guttae die de muurdammen benadrukken.
De middenrisaliet, met een geringe voorsprong, wordt bekroond door een kuif. De ingang met dubbele deur ligt achter een brede trap van vijf treden. Ter weerszijden dragen Ionische pilasters het ondiepe balkon voor het rijk omlijste verdiepingsvenster tussen rocaille-voluten. Het venster van de tweede verdieping is eenvoudiger omlijst en de rijke kuif hierboven reikt met zijn rococo-krul tot nokhoogte. Het veld van de kuif, dat uit het fries oprijst, heeft centraal twee lege wapenschilden, opgehouden door staande griffioenen, waarboven een kroon die bij de restauratie weer is aangebracht. De gepleisterde achtergevel is een drie bouwlagen hoge lijstgevel met empire-ramen. In opzet zeven vensters breed, maar sinds de bouw van de balzaal van koning Lodewijk Napoleon gaan de rechtervensters, van de tuin uit gezien, hierachter schuil. De tweede verdieping stamt van de verbouwing van 1965-'70.
De dubbele tuindeur met omlijsting onder kroonlijst bevindt zich in de wat bredere middentravee. Achter de rechterhelft ligt een terras uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, met Jugendstil-hek, op rondbogen waardoor de keldervensters licht ontvangen. In het midden leidt een trap van het terras naar de tuin. Links heeft de gevel nog twee kelderlichten.
Aan de binnenplaats liggen aan de achterzijde en links 18de-eeuwse ongepleisterde gevels met originele raamkozijnen. Het raam van de trap op de verdieping heeft nog het 18de-eeuwse schuifraam met roedeverdeling behouden.
Onder het pand liggen diverse kelders: achter een smalle werfkelder liggen links achter elkaar een kelder uit het eerste kwart van de 15de eeuw met troggewelven op gordelbogen evenwijdig aan de voorgevel, dan aansluitend zonder tussenmuur een 14de-eeuwse kelder met tongewelf met kruin loodrecht op de voorgevel, waarachter een soortgelijke ligt uit het tweede kwart van de 16de eeuw. Rechtsachter ligt nog een tongewelfde kelder, evenwijdig aan de voorgevel uit het tweede kwart van de 16de eeuw. In de oksel van de zo gevormde l ligt de keldertrap.
De begane grond, die ca één meter boven straatniveau ligt, heeft een centrale gang van de voordeur tot de tuindeur, beginnend met een wat bredere hal. De stucplafonds met neo-rococovormen stammen van rond 1875. Van de drie vertrekken links heeft het voorste (bouwdeel B op afb. 466) een empire-schouw, uit het begin van de 19de eeuw. Het vertrek hierachter, de grote collegezaal (bouwdeel A), heeft een neo-barokke schouw uit het derde kwart van de 19de eeuw en in de rechterwand twee fraai geprofileerde deuren en twee wandkasten, ten dele achter betengeling verborgen. De kamer hierachter (bouwdeel D) heeft een stucplafond en neorenaissance deuren uit het eerste kwart van de 20ste eeuw.
| |
| |
Afb. 467. Drift 25.
De nu in twee vertrekken gedeelde voorkamer (bouwdeel C) heeft aan de voorkant nog een 18de-eeuwse betimmering. De schouw is uit 1894. De achterkamer rechts aan de tuin heeft neorenaissance deuren uit het eerste kwart van de 20ste eeuw. Boven het vertrek hiervoor ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel, met raveling voor een grote keukenschouw. Links hiervan ligt naast de gang de trap naar de verdieping. De binnenplaats hiervoor heeft linksachter een pomp uit de eerste helft van de 19de eeuw.
Boven de verdieping, weer met centrale gang, zijn nog enkele oude balklagen aanwezig: in bouwdeel B een drie vakken diepe samengestelde balklaag met moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. Deze stamt uit het eerste kwart van de 15de eeuw en is herplaatst in het tweede kwart van de 16de eeuw met vroeg-renaissance sleutelstukken. Links zijn ze nog aanwezig, rechts waar ze weggehakt waren, zijn bij de renovatie sleutelstukken geplaatst die afkomstig zijn uit bouwdeel A. Ze zijn voluutvormig met - weggehakte - wapenschilden. In het bouwdeel C ligt de balklaag van rond 1500, vier vakken breed met de moerbalk loodrecht op de voorgevel. In bouwdeel E rechtsachter is een 18de-eeuws houten plafond herplaatst. Vermeldenswaard zijn verder nog twee 18de-eeuwse marmeren fonteintjes. Het vroeg 19de-eeuwse tuinhuis, 4 × 4 m, is in de tuinmuur opgenomen. Aangezien het ongepleisterd is, stamt het van na de verbouwingen ten tijde van koning Lodewijk Napoleon. De dubbele deur onder hoofdgestel is geflankeerd door geblokte pilasters, die een fronton dragen. De bibliotheek van het Kunsthistorisch Instituut heeft de magazijnruimte in gebruik met ijzeren vloeren en gietijzeren trappen van het voormalige archiefgebouw, Drift 27, waarmee het met een luchtbrug verbonden is.
| |
Geschiedenis
Vermoedelijk al voor het graven van de Drift in 1393 werd hier een diep huis gebouwd met kelder met tongewelf loodrecht op de voorgevel. Het oudste blok, op de plattegrond (afb. 466) met A aangeduid, links op het erf gelegen, werd in een volgende bouwfase vroeg in de 15de eeuw op de kelder na vernieuwd en verlengd met bouwdeel B tot de nieuwe rooilijn aan de Drift, onderkelderd met troggewelven op gordelbogen die evenwijdig lopen aan de voorgevel. Het huis was toen twee bouwlagen hoog met een dak loodrecht op de voorgevel, aan beide zijden vrijliggend en met een traptoren rechts op de overgang van beide bouwdelen. De balken evenwijdig aan de voorgevel lagen in de muur zonder sleutelstukken, met de kinderbinten in het voorste deel ingelaten, in het achterste deel opgelegd op de moerbalk met tussenschotjes.
De oudste vermelding van het pand is uit 1439, wanneer Claes van Oestrum bewoner blijkt.
In het midden van de 15de eeuw werd het huis l-vormig door de bouw van een niet onderkelderde brede eenlaags aanbouw langs de straat, onder een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel, rechts tegen tuitgevel met vlechtingen (bouwdeel C).
In 1496 kwam het huis in handen van het geslacht Renesse, dat er in bijna twee eeuwen een groot stempel op drukte. De vleugel C, het poortgebouw vermoedelijk, kreeg rond 1500 een tweede bouwlaag tegen een trapgevel rechts. Het niveau der balklagen, vier vakken breed, werd aangepast aan die van het hoofdhuis. Een nieuwe fase begon toen Adriaen van Renesse in 1535 eigenaar werd en in 1541 het rechterbuurpand Drift 23 voor zestig jaar in erfpacht kreeg van het kapittel van Sint Jan. Dat claustrale huis lag binnen de immuniteit, terwijl Drift 25 daar net buiten lag.
Hierop volgde een grote bouwcampagne die beide panden tot één geheel maakte. Met name Drift 23 kreeg een imposante tuinvleugel met een huiskapel in een torenvormige uitbouw.
Voor Drift 25 betrof het de bouw van een dwarse tuinvleugel rechts, op een kelder met tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, van twee lagen onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel (bouwdeel E) met lagere niveaus die aansloten bij de nieuwbouw van Drift 23. In de richting van de tuin werd de diepe vleugel verlengd (bouwdeel D) met vier vakken, op een kelder met tongewelf loodrecht op de voorgevel, twee lagen met zadeldak loodrecht op de voorgevel tegen een trapgevel achter. Eén vak hiervan werd bij de grootste zaal van het oudste deel (bouwdeel A) getrokken. De mogelijk secundair gebruikte balk die op de plaats van de vroegere achtergevel kwam te liggen heeft een ranken-beschildering.
| |
| |
Ook het oude huis werd grondig verbouwd: de nu zeer diepe vleugel werd onder één nieuwe kap gebracht met spanten van twee jukken op krommers en geschoorde makelaar. Langs het dak kwam een geprofileerde bakstenen gootlijst. De bovenste balklaag werd herlegd, nu met vroeg-renaissance sleutelstukken met wapenschilden. In de voorzaal (bouwdeel B) werd deze rose, in de achterbouw (bouwdeel D) boven begane grond en eerste verdieping helderrood.
De politieke verwikkelingen rond de volgende eigenaar hadden ook gevolgen voor het huis. Jan van Renesse had het smeekschrift der edelen mede ondertekend, een beeldenstorm geleid en het verzet vond in zijn huis een toevlucht, zodat hij onder Alva verbannen werd.
De Raad van Utrecht besloot op 18-10-1569 alle familiewapens uit zijn huis te laten verwijderen, zoals de kaalgehakte sleutelstukken nog tonen. Het Hof van Utrecht nam het grote huis in gebruik tot het eerherstel voor Renesse na de verdrijving van de Spanjaarden in 1577. Aan de gecombineerde bewoning van Drift 23 en 25 kwam begin 17de eeuw tijdelijk een eind, al bleven ze in één hand, echter niet steeds van een Renesse. Gedurende enige tijd werd Drift 25 gebruikt door de abdij Oudwijk die na de sloop van haar klooster in 1584 haar toevlucht gezocht had in een huis ten noorden van Drift 25, dat ze al bezat maar nu te krap vond. In 1651 werd door de familie Renesse, die Drift 23 bewoonde, in verband daarmee een verbouwing toegestaan.
Een dwarse eenlaags keuken (bouwdeel F) onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel werd in de eerste helft van de 17de eeuw voor de vleugel E gebouwd. Aangezien de beide panden toch weer een eigen leven waren gaan leiden, verloor de achterliggende tuinvleugel zijn verbinding met nr 23 en werd hij aangepast aan het hoofdhuis door de verdiepingsvloer op hoger peil te herplaatsen. De 16de-eeuwse kap werd gehandhaafd met ingekorte spantbenen. De verstoring van het metselwerk van de ongepleisterde achtergevel als gevolg van het omhoog brengen van de vensters werd gecamoufleerd met schijnvoegen.
In de tweede helft van de 17de eeuw werd de inrichting gemoderniseerd: een centrale gang van de voordeur tot de tuin was in de mode. Deze (bouwdeel G) kon naast de diepe vleugel aangelegd worden door de dwarse vleugels C en E heen, maar ten koste van de traptoren. Voor een nieuwe trap, een steektrap met kwarten, was plaats tussen de nieuwe gang en de wat oudere keuken. Op de verdieping
Afb. 468. Drift 23, 25. Jan de Beijer, 1745. Het huis Renesse met de uitgebouwde huiskapel.
herhaalde deze opzet zich.
Om het samengestelde huis, dat een diep pand als hoofdgebouw had, toch naar de eis van de tijd als een dwars pand te presenteren, werd er een nieuwe kap met nok evenwijdig aan de voorgevel gezet op de dwarse vleugel C, deze liep door over het voorste deel van de diepe vleugel, die zo een deel van zijn 16de eeuwse kap verloor en links een trapgevel kreeg, zoals de dwarse vleugel die rechts al had. In 1752 liet de eigenaar Wouter van Nellesteyn de huidige rijke hardstenen voorgevel bouwen, vrij zeker naar ontwerp van Jan Verkerk die ook de Fundatie van Renswoude ontwierp. Voor het huis kwam een hek met vier kanonnen. De dwarse vleugel F werd verhoogd met een verdieping onder een zadeldak evenwijdig met de voorgevel tegen een topgevel rechts, links aangekapt. Het hele complex had zo twee bouwlagen met een extra schijnverdieping langs de straat. Achter de ingang werd de gang tot hal verbreed. De gevels aan de binnenplaats werden vernieuwd, evenals de interieurs met betimmeringen en met stucplafonds, waarvoor sleutelstukken werden afgehakt. Rond 1800 verrees achter de dwarse vleugel langs de straat een tweede dwarse beuk (bouwdeel H) van twee bouwlagen onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel met schild rechts.
In 1809 kocht koning Lodewijk Napoleon Drift 25 gelegen naast zijn nieuwe paleis, dat aan de noordzijde direct aansloot. Door de bouw van de balzaal werd de achtergevel rechts gedeeltelijk geblindeerd, waardoor een venster verviel. De herstelde gevel, die voordien al met de tuinvleugel onder één kroonlijst gebracht was, werd gepleisterd en kreeg empire-ramen.
Korte tijd later werden in empire-stijl schouwen en stucwerk vernieuwd. Een tuinmuur met tuinhuis in schoon metselwerk scheidde de tuin van de stallen aan de Keizerstraat af.
Tijdens de laatste bewoningsfase in het eerste kwart van de 20ste eeuw, kreeg het pand, naast diverse nieuwe interieuronderdelen, een terras linksachter.
In 1921 volgde de aankoop door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voor het Kunsthistorisch Instituut.
In de periode 1965-'70 werd het pand ten dienste van dit instituut grondig verbouwd, waarbij het hele pand een derde bouwlaag kreeg onder plat dak met schilden aan alle zijden. De voorgevel kreeg steun van een staalskelet. In de vensters werd de oorspronkelijke roedenverdeling gerestaureerd. Tal van historisch belangrijke details kwamen aan het licht en veel ging verloren, zoals de meeste balklagen, veel interieurdetails zoals stucplafonds en de 16de-eeuwse kap. De spanten van deze kap zijn herplaatst op de zuid-oostelijke vleugel van kasteel Doorwerth.
De tuin werd naar vroeg 19de-eeuws ontwerp opnieuw aangelegd.
| |
| |
Afb. 469. Keizerstraat 14, 16.
| |
Keizerstraat 14, 16
Oude adressen
De panden Keizerstraat 14 en 16 hadden voorheen als adres respectievelijk Keizerstraat 8 en 10.
Het eerste huis had als wijkhuisnummer wijk G, nr 445, terwijl het tweede ongenummerd was, omdat het geen woning was maar een stal.
| |
Karakteristiek
Deze panden zijn vooral van belang vanwege hun oorspronkelijke verschijningsvorm: één al dan niet in twee delen gesplitst dwars pand van één bouwlaag met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel, rond 1500 gebouwd, achterop het erf van het claustrale huis Drift 15. Dit pand werd in de loop der tijden uitgebreid, zodat er nu sprake is van twee huizen, waarvan ieder een deel van het oorspronkelijke éénlaags gebouw bevat, uitgebreid met een achterhuis. Keizerstraat 14 heeft thans twee bouwlagen en twee daken met de nok loodrecht op de voorgevel, Keizerstraat 16 heeft achter het éénlaags dwarse deel een achterhuis van één laag met nok loodrecht op de voorgevel.
Achter beide panden bevindt zich de voormalige edelsmederij van de familie Brom, waarvan de begane grond van beide huizen deel uitmaakte. Ook de hoge fabrieksschoorsteen, die oprijst uit het dak van Keizerstraat 16, is hieraan een herinnering.
| |
Afbeelding
- | Bouwtekening ‘Ontwerp voor den bouw van Ateliers, Kantoren, Werkplaatsen enz. voor den Heer J.H. Brom te Utrecht’; GAU/SA5-bouwtek.; 1897; tek. nr 345a, b. |
| |
Beschrijving
Beide huizen hebben samen een grondvlak van 11,5 × 11 m.
Keizerstraat 16 heeft als voorhuis een deel van het dwarse éénlaags gebouw van rond 1500 behouden met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Het achterhuis is eveneens éénlaags maar met een zadeldak dat aan achterzijde afgewolfd is en loodrecht op de voorgevel staat. Bij Keizerstraat 14 is het voorhuis met een verdieping verhoogd onder een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel en een voorschild. Het achterhuis staat op een wat breder grondplan, het zadeldak met achterschild is, ondanks dezelfde dakhelling, niet hoger dan de nok van het voorhuis, omdat het op die hoogte afgeplat is.
Keizerstraat 14 heeft een gepleisterde, geel geschilderde lijstgevel van twee bouwlagen met op de verdieping twee vensters met zesruits schuiframen uit de tweede helft van de 19de eeuw. Op de begane grond bevindt zich links een poort met dubbele deur met een lijst en rechts een deur met een vierruits bovenlicht naar de bovenwoning, beide uit 1897.
Keizerstraat 16 heeft een eenlaags lijstgevel, die op dezelfde wijze is afgewerkt. Rechts bevindt zich een inrijpoort met een kroonlijst, links een venster met een vast raam met 3 × 4 ruiten, beide uit de tweede helft van de 19de eeuw.
Keizerstraat 14 heeft een gepleisterde lijstgevel van twee bouwlagen als achtergevel. Ook het diepe éénlaags achterhuis van Keizerstraat 16 heeft een gepleisterde achtergevel van twee bouwlagen, die tenminste in het bovenste deel uit het eind van de 19de eeuw stamt. Het dak steekt met een wolfeind boven de lijst uit. De rechterzijmuur van het voorhuis is gemeen met Keizerstraat 18 (zie blz. 272). Boven de begane grond van het voorhuis van beide panden ligt een samengestelde balklaag met de moerbalken loodrecht op de voorgevel. Tenminste de linker moerbalk, die Keizerstraat 14 in twee vakken verdeelt, en de door enige eenvoudige consoles ondersteunde strijkbalk links hebben peerkraalsleutelstukken van rond 1500. In Keizerstraat 16 is de balklaag gewijzigd bij de bouw van de fabrieksschoorsteen.
Bij deze opzet sluit in de linker zijmuur de op de verdieping zichtbare topgevel aan die de dakhelling van de éénlaagsfase toont; het steenformaat van deze muur
| |
| |
bedraagt 29,5 × 13,5 × 6,5 cm. In het midden is de plaats van het rookkanaal te herkennen met rechts hiervan een kaarsnis, links een muurkast.
Boven de verdieping van Keizerstraat 14 liggen enkelvoudige balklagen, in het voorhuis evenwijdig aan, in het achterhuis loodrecht op de voorgevel.
Van beide panden heeft de begane grond een bedrijfsfunctie. De hoge fabrieksschoorsteen staat in Keizerstraat 16 en domineert de ruimte van dit kleine huis. De vloer eromheen is met klinkers. bestraat. Het geheel staat in verbinding met het fabrieksgebouw uit 1897, dat van de tuin van Drift 15 alleen aan de noordzijde een strook vrijlaat. Het gebouw bevat voor het grootste deel één bouwlaag, het heeft over een deel aan de noordzijde een lang schuin aflopend dak. Aan de zuidzijde heeft het gebouw ten dele twee bouwlagen.
De verdieping van Keizerstraat 14 vormt, met de zolders ervan, een bovenwoning.
| |
Geschiedenis
Keizerstraat 14 en 16 liggen binnen de voormalige immuniteit van Sint Jan en het ligt voor de hand in het dwarse eenlaags gebouw van rond 1500 een stalgebouw te zien behorend bij het claustrale erf van het huis Drift 15. De peerkraalsleutelstukken bieden echter een voor een stal onwaarschijnlijke vorm van luxe. De veronderstelling mag dan ook worden geuit dat tenminste een deel van het pand een woonfunctie had.
Na diverse uitbreidingen werden beide panden met uitzondering van de bovenwoning in 1897 betrokken bij de edelsmederij van de familie Brom, die het gehele erf van Drift 15 omvatte. Later werd hiervoor de hoge schoorsteenpijp gebouwd, die zo curieus uit de nok van het voorhuis van Keizerstraat 16 oprijst.
Sinds 1962 staat het fabriekscomplex leeg.
| |
Oudegracht 320
Namen
Groot en Klein Payenborch.
| |
Oude adressen
Oudegracht Tolsteegzijde 156; Wijk A, nr 62.
| |
Karakteristiek
Een samengesteld huis, ontstaan uit een 14de-eeuws groot dwars huis, mogelijk vanouds met zijhuis. In dat geval is dit huis het enige voorbeeld van een groot huis met bijhuis, waarvan het hoofdhuis niet diep, maar dwars is. Temminck Groll beschouwt het hoofdhuis als een weergangshuis. Het geheel bestaat nu uit een dwars hoofdhuis met achterhuis en een diep zijhuis, genaamd Groot en Klein Payenborch. Het hoofdhuis en het achterhuis bestaan ieder uit drie bouwlagen, zij zijn tesamen gedekt met een omgaand u-vormige schilddak, waarvan twee kappen loodrecht op de voorgevel staan.
Links hiernaast staat een thans voornamelijk 19de-eeuws zijhuis van vier bouwlagen met een schilddak met de nok loodrecht op de straat. Het gehele huis is onderkelderd.
| |
Bron
- | kipp, a.f.e., Bouwhistorisch rapport, typoscript, 10-1978. In: UDS: Oudegracht 320; kaart 5a (1978.1000). |
| |
Literatuur
- | temminck groll, 1963, blz. 104. |
| |
Afbeeldingen
- | L.P. Serurrier, 1724. Gezicht op de voorgevel van het huis. Gewassen pentekening. GAU/TA-Oudegracht 307, 1724 (1). (afb. 472). |
- | J. Versteegh, 1759. De Smeebrug te Utrecht. Tekening. Koninklijk Huisarchief, nr A/T 29. (afb. 473). |
Afb. 470. Oudegracht 320.
| |
| |
- | P.J. van Liender, 1760. Gezicht op de Smeebrug. Schilderij op paneel. Berliner Staatliches Museum Preussischer Kulturbesitz, cat. nr 1003A. |
- | Anoniem, vermoedelijk rond 1900. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-ongecatalogiseerde aanwinst (reproductie van origineel in particulier bezit). In: UDS: Oudegracht 320; kaart 6 (9999.0001). |
- | Anoniem, ca 1904. Payenborch aan de tuinzijde. Foto. GAU/TA-Oudegracht 320, c. 1904 (1). |
- | Bouwtekening, verbouwing tot Tandheelkundig instituut. GAU/SA5-bouwtek.; 1909; tek. nr 131a - c. |
| |
Onderdeel elders
- | Een gevelsteen in reliëf gebeeldhouwd met de voorstelling van een burcht met torens omgeven door een slotgracht waarover een brug met ingangspoort. Boven- en onderaan de woorden: ‘in klein-payenborch’.
Zandsteen, hoog 0,54 m, breed 0,4 m, XVIIde eeuw.
In: centraal museum utrecht, Catalogus van het Historisch Museum der Stad, Utrecht 1928, blz. 74. |
| |
Beschrijving
Het pand is gelegen op een perceel van ca 19,5 × 95 m met een gerende rooilijn. Het hoofdhuis en het achterhuis hebben een gezamenlijk oppervlak van 13,7 × 18,3 à 19,5 m. Het hoofdhuis heeft een diepte van 10,5 à 11,6 m. Het zijhuis heeft een oppervlak van 4,3 × 17 m. Links naast het zijhuis ligt de voormalige Payenborchsteeg, afgesloten door een poort.
De voorgevel van het hoofdhuis is een in een blokkenpatroon gepleisterde lijstgevel van vier vensters breed. Alle ramen zijn in de 20ste eeuw vernieuwd. Onder alle vensters van de begane grond bevindt zich een kelderlicht. De deur heeft een hardstenen omlijsting uit de eerste helft van de 18de eeuw, die zich voortzet in de omlijsting van het venster op de verdieping. Boven de deur is de naam van het huis aangebracht: ‘payenborch’. Het fries van de kroonlijst is voorzien van triglyfen. Het omgaande schilddak heeft aan de voorzijde de nok evenwijdig aan de straat. Op het voorschild staat boven de deurtravee een dakkapel. Op elk van de vier hoekpunten staat een monumentale schoorsteen.
Van de achtergevel, een grotendeels gepleisterde lijstgevel, wordt het linker deel, van achteren gezien, aan het zicht onttrokken door een forse drielaags aanbouw uit 1909 met oorspronkelijk de functie van collegezaal. Het vrijliggende deel van de gevel is twee vensters breed en heeft, evenals de voorgevel, 20ste-eeuwse ramen. Op beide achterschilden van de daken staat een dakkapel.
De balklagen zijn niet bekend, zij gaan achter moderne plafonds schuil. De kappen dateren uit de eerste helft van de 19de eeuw en bevatten een grenen gebintenconstructie.
De kelder onder het hoofdhuis heeft twee dubbele gordelbogen loodrecht op de voorgevel met daartussen troggewelven. Het muurwerk is op kelderniveau 1,1 m dik (bs. 10 lagen 75 à 84 cm). De kelder onder het achterhuis heeft eveneens troggewelven op gordelbogen, ditmaal evenwijdig aan de voorgevel. Ongeveer in het midden van de 18de eeuw is in deze kelders muurwerk ingebouwd ten behoeve van de aanleg van een gang op de begane grond. Voor het huis liggen twee werfkelders, beide gedekt met een tongewelf. De huidige indeling van het hoofdhuis en achterhuis is ontstaan bij een 18de-eeuwse verbouwing. Hierbij is van voor naar achter een gang aangelegd met aan weerszijden de vertrekken.
| |
Het zijhuis
De twee vensters brede voorgevel van het zijhuis, Klein Payenborch, is een vermoedelijk 18de-eeuwse gevel, die in de 19de eeuw tot lijstgevel verbouwd is door aftopping. De gevel heeft twee kelderlichten. De vensters bevatten op de begane
Afb. 471. Oudegracht 320. Plattegrond van de kelders en de begane grond.
| |
| |
grond 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) en op de drie verdiepingen t-ramen. De hoge derde verdieping is ontstaan door een verbouwing, vermoedelijk die van 1909, waarbij de lage derde verdieping verhoogd werd ten koste van een vierde verdieping; deze verdwenen bouwlaag had lage vensters in de voorgevel. Tussen de eerste en tweede verdieping kwam, tot deze verbouwing, in het midden een vlakke natuursteen voor, ter vervanging van de gevelsteen, die zich in het Centraal Museum bevindt. De gootlijst is afgewerkt met klossen. Aan de voorzijde van het schilddak staat een zelfde soort schoorsteen als op het dak van het hoofdhuis staat.
Links van Klein Payenborch bevindt zich een poortje, vermoedelijk uit 1909, dat toegang geeft tot de voormalige Payenborchsteeg.
De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van twee vensters breed. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) en stolpramen op de tweede en derde verdieping.
De linker zijgevel is een lijstgevel. Hierin bevindt zich een toegang tot het huis, op de verdiepingen zijn enkele vensters in een onregelmatige verdeling in de gevel geplaatst.
De balklagen en de kapconstructie van het zijhuis zijn niet bekend. Het zijhuis is onderkelderd met een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Voor het zijhuis ligt een werfkelder. De indeling van het zijhuis is voornamelijk 19de- en 20ste-eeuws, met een voor- en achterkamer, gescheiden door een trappehuis.
| |
Geschiedenis
Waarschijnlijk is het huis Payenborch in de 14de eeuw gebouwd. Het bestond toen uit het dwarse hoofdhuis, dat enige tijd later, waarschijnlijk in de 15de eeuw,
Afb. 472. Oudegracht 320. L.P. Serrurier, 1724.
uitgebreid werd met het achterhuis. Vermoedelijk had het hoofdhuis van oorsprong al een zijhuis op de plaats van het huidige.
Het hoofdhuis bestaat vanouds uit drie bouwlagen. Het had een dak tussen zijtrapgevels. De gevel langs de straat werd afgesloten met een boogfries. Boven de rechter twee vakken van de begane grond lag een insteek. De deur was meer naar links geplaatst dan de huidige toegang. Het achterhuis bestond oorspronkelijk uit maar twee bouwlagen en had eveneens een zadeldak tussen zijtrapgevels. In de 16de of 17de eeuw werd het zijhuis ge- of verbouwd, met slechts één bouwlaag en een trapgevel aan de voorzijde. In het midden van de 18de eeuw werd het zijhuis opgetrokken tot de huidige hoogte, met een tuitgevel aan de voorzijde.
Kort nadien werd het hoofdhuis verbouwd, waarbij de ingang verschoven werd, zodat er een min of meer in het midden gelegen gang ontstond. De vensters werden vervangen door 18de-eeuwse vensters met roedeverdeling. Zij werden in een regelmatiger patroon in de gevel geplaatst, zodat tesamen met de vernieuwde deurpartij een gevel ontstond, die de indruk wekt een middenas te bezitten. De insteek werd bij deze verbouwing verwijderd.
In de eerste helft van de 19de eeuw werd
Afb. 473. Oudegracht 320. Gezicht op de Oudegracht naar het noorden vanaf de Geertebrug. Naar J. Versteegh 1759. Het derde huis aan de rechterzijde is Payenborch.
het huis weer verbouwd. Hierbij werd het achterhuis met een verdieping verhoogd tot de huidige drie bouwlagen. De voorgevel werd gepleisterd en de 18de-eeuwse ramen werden vervangen door empire-ramen. Hoofd- en achterhuis werden onder één u-vormig dak samengebracht en de kroonlijst werd vernieuwd. Een tweede achterhuis van twee bouwlagen met een zolderverdieping onder een plat dak met schilden, werd mogelijk eveneens bij deze verbouwing toegevoegd. Bij de verbouwing van het huis tot Tandheelkundig Instituut werd dit achterhuis gesloopt. Waarschijnlijk werd ook bij deze verbouwing de top van de voorgevel van het zijhuis afgebroken, waardoor de huidige lijstgevel ontstond. Het zijhuis had toen inwendig een bouwlaag meer dan tegenwoordig.
In 1909 werd het pand aangekocht door de Rijksuniversiteit, die het inrichtte tot Tandheelkundig Instituut. Hiervoor werd onder andere de grote collegezaal aan de achterzijde gebouwd. Mogelijk werd ook toen de derde verdieping van het zijhuis verhoogd ten koste van de vierde verdieping. Sindsdien zijn verschillende universiteitsinstituten in het pand gehuisvest geweest.
|
|