Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving
(1989)–Marceline Dolfin, E.M. Kylstra, Jean Penders– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 412. Verdeling van het huistype het vierkante huis over de stad Utrecht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekHet type van het vierkante huis kenmerkt zich door de volgende eigenschappen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet vierkante huis, zoals hierboven gekarakteriseerd, ontstond in Utrecht rond het midden van de 17de eeuw. Het oudst bekende voorbeeld, Janskerkhof 12, is tot dit type verbouwd in 1640. De vierkante huizen zijn groot, met een gemiddeld oppervlak van 15 × 15 m, opgebouwd uit twee bouwlagen (vierkante huizen van één bouwlaag komen niet voor), kappen en kelders. Daar deze huizen vanaf hun eerste begin al veel ruimte boden, zijn zij, althans ten behoeve van een woonfunctie, nooit noemenswaardig uitgebreid. In tegenstelling tot de diepe en dwarse huizen kent het vierkante huis eigenlijk geen samengestelde vormen. In bouwkundig opzicht werd er bij dit type huis op een nieuwe wijze gebruik gemaakt van dragende tussenmuren. Deze muren konden in principe op elke gewenste plaats binnen de vier buitenmuren aangebracht worden. Hierdoor werd het mogelijk om grote huizen in te delen, zonder dat men gebonden was aan de vakindeling van één doorgaande balklaag. Niet alleen de gevel, maar het totaal van het huis kon zo tot object van een architectonisch ontwerp worden gemaakt. Overeenkomstig de schoonheidsidealen van het classicisme werd er uitgegaan van een symmetrische opzet. Deze bestaat in principe uit een centraal gelegen gang, voorafgegaan door een hal. Aan weerszijden van de hal ligt een voorkamer. Loodrecht op de gang ligt in het midden aan de linker- of rechterzijde het trappehuis, met daarachter een achterkamer. Aan de tegenoverliggende zijde van de gang is dan nog ruimte voor een grote zaal. Deze indeling wordt over het algemeen op de verdieping en in de kelderplattegrond herhaald. De grond voor de bouw van deze huizen werd in de oude stad vooral gevonden op de voormalige klooster- en kapittelterreinen, waarop in de 17de eeuw nieuwe, ruime percelen werden uitgeslagen. Een grote concentratie van vierkante huizen doet zich voor aan en rond het Janskerkhof. Over het algemeen zijn de huizen gebouwd voor en door de rijkere bovenlaag van de bevolking. Dit uit zich niet alleen in de afmeting en ligging van de huizen, maar ook in de rijkdom van de gevelarchitectuur en het interieur. Het wonen nam in deze huizen een belangrijker plaats in dan de bedrijfs- of winkelfunctie, al valt aan te nemen dat de ruime zolders en de kelders als opslagruimte dienden. De keuken werd ondergebracht in de kelder, het onderhuis of in een speciale keukenaanbouw. Het aantal woonruimten werd hierdoor groter en elk vertrek kreeg, in de grotere huizen een specifieke functie. Ook was het niet langer alleen de keuken of de zaal die van een stookplaats voorzien was, maar in meer vertrekken, zowel op de begane grond als op de verdieping, werd een haard aangelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden en ontwikkelingDe 17de eeuwDe meest zuivere voorbeelden van het type van het vierkante huis worden gevonden aan de noordzijde van het Janskerkhof: de panden Janskerkhof 13, 15, 15 A en 16. Ook het thans afgebroken pand Janskerkhof 14 behoorde tot dit type. Alle vijf deze huizen zijn in een periode van zo'n vijftien jaar door nieuwbouw ontstaan. Het oudste pand hiervan is nr 13, gebouwd in 1648 en dikwijls, zij het ten onrechte, toegeschreven aan Jacob van Campen (zie blz. 299). Het huis is met zijn classicistische gevel en 18de-eeuwse interieurs één van de rijkste huizen van Utrecht. De huizen Janskerkhof 15, 15 A en 16 zijn alle drie gebouwd naar ontwerp van en door het architecten-steenhouwers tweetal Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten in de jaren 1661-'63. Het huis nr 14 was het vierde exemplaar in deze reeks. De panden nr 15 A en 16, en vermoedelijk ook de nrs. 14 en 15, vertoonden in hun oorspronkelijke opzet een aan elkaar gespiegelde plattegrond. Opvallend is de uiterst sobere gevelbehandeling van deze huizen. Van het Huis Martens, nr 16, zijn veel archiefstukken betreffende de bouw bewaard, tevens bezit het huis nog enkele opvallende interieurstukken (zie blz. 308). In deze zelfde periode is het huis De Krakeling, Achter Sint Pieter 50-74 door een onbekend architect voor Everard Meyster gebouwd. De plattegrond van dit huis is door omstandigheden niet zuiver vierkant geworden. Het is gebouwd op een voormalig claustraal perceel van Sint Pieter, waarop ter rechterzijde al bebouwing stond. Om in aansluiting hierop toch in de, hier vanwege een bocht in de straat gebogen rooilijn te kunnen bouwen, moest de rechterhoek van het huis afgeschuind worden. Bovendien sluit links de Keistraat aan met een flauwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 413. Ontwerptekeningen van N. Lobberecht ten behoeve van de Uitbreidingsplannen van Moreelse in 1664.
hoek. Het huis bezit zowel samengestelde als enkelvoudige balklagen en verenigt dus oude en nieuwe technieken in één bouw. De voor- en zijgevel vertonen een interessante decoratie met onder andere Vanitas-symboliek. Een huis uit het laatst van de 17de eeuw is Drift 31, gebouwd op de kelders van een middeleeuws huis. Hierdoor heeft het huis niet de typische kelderstructuur, die een afspiegeling is van de indeling van de begane grond. Dit huis is, als jongste van de 17de-eeuwse vierkante huizen, geheel met enkelvoudige balklagen uitgevoerd. Bij de bouw van het paleis van Lodewijk Napoleon is het in dit complex opgenomen geweest, waardoor het veel van de oorspronkelijke indeling en details verloren heeft. Een tweetal huizen van dit type zijn ontstaan door een grondige verbouwing van oudere huizen, dit zijn Janskerkhof 12 en 13 A. Het eerste (zie blz. 294), gebouwd in 1640, is evenals het pand Drift 31 op oudere kelders gebouwd, maar in dit geval bleef tevens een deel van het opgaande werk bewaard. Hierdoor was het noodzakelijk om linksachter een opkamer in het huis te bouwen, een ongebruikelijk element in dit type huizen. Bij een verbouwing in 1931 werd deze opkamer weggebroken. Met zijn rijke gevelarchitectuur en verscheidene belangrijke interieurstukken doet dit huis nauwelijks onder voor het tegenoverliggende Janskerkhof 13. Het huis Janskerkhof 13 A is omstreeks het midden van de 17de eeuw ontstaan uit een ouder 17de-eeuws dwars huis. Door dit huis naar achter toe uit te breiden, waarbij de achtergevel binnenmuur is geworden en er één rondgaand zadeldak op gezet is, is er een vierkant huis ontstaan. De groep van vierkante huizen vormt maar een klein aantal van het totale bestand van woonhuizen in de binnenstad. Het had echter niet veel gescheeld of Utrecht was, buiten de oude stad, een hele wijk met deze huizen rijk geweest. In 1664 maakte de architect-landmeter N. Lobberecht hiervoor een ontwerp, in het kader van het uitbreidingsplan Moreelse (afb. 413 en 414). De ontwerptekeningen hiervan zijn in de Topografische Atlas van het Utrechtse Gemeentearchief bewaard en vertonen de karakteristieke opzet van een vierkante plattegrond, de middengang en het rondgaande dak. Een voor Utrecht in die tijd ongebruikelijke element in dat ontwerp vormt het onderhuis en de hoge stoeppartij. In tegenstelling tot de huizen van Van Vianen en Van Cooten zijn deze huizen weer wel met een rijke gevelarchitectuur ontworpen. Een aantal van de huizen is gedacht met een diep achtererf waarop een formele tuinaanleg en geheel achterin een koetshuis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De 18de eeuwDe 18de eeuw kent in Utrecht maar weinig voorbeelden van nieuw gebouwde huizen. Nieuwbouw in de vorm van een vierkant huis wordt in het geheel niet aangetroffen. Soms worden er huizen verbouwd en voorzien van een nieuwe voorgevel en een dak waardoor ze iets van het uiterlijk van vierkante huizen krijgen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere Hamburgerstraat 19, Kromme Nieuwegracht 43 en Oudegracht 320. Inwendig bestaat de structuur van deze huizen echter duidelijk uit een samenstel van verschillende oudere bouwdelen. Hieruit zou echter wel een zekere vormwil kunnen spreken, die de opdrachtgever er toe bewoog het huis het aanzien van een vierkant huis te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De 19de eeuwDe 19de eeuw kende, na de stilstand in de 18de eeuw, een opbloei van het vierkante-huistype. Na de Franse tijd werden een aantal voorwaarden geschapen, die ook het ontstaan van het type in de 17de eeuw mogelijk maakten. Een gestage economische groei verschafte opnieuw een rijke bevolkingsgroep de mogelijkheid om grote huizen te bouwen. Er kwam opnieuw grond voor ruime percelen beschikbaar, ditmaal in de vorm van het door Zocher ontworpen plan voor de bebouwing en beplanting van de geslechte stadswallen. De tweede bouwgolf van vierkante huizen concentreert zich dan ook langs de Van Asch van Wijckskade en het Servaasbolwerk. De bebouwing aan de Van Asch van Wijckskade werd door Zocher zelf in een aantal fasen ontworpen. Ten gevolge van latere ingrepen is het oorspronkelijke concept niet altijd meer duidelijk herkenbaar. Een aantal van de huizen is gebouwd met de kenmerken van het vierkante type. Dit is onder meer nr 6, dat samen met het thans afgebroken naar eveneens tot dit type behorende nr 5 de beide hoeken van de Van Asch van Wijckstraat markeerde; deze huizen maken deel uit van de zogenaamde tweede onderneming van 1834. Ook de vier huizen van de derde onderneming uit 1837, de nrs 19, 21, 23 en 25 zijn van dit type. De huizen van de eerste onderneming zijn alle dwarse huizen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling tot de huizen aan het Janskerkhof, werden deze huizen niet gebouwd voor rijke burgers, maar voor ambachtslieden en neringdoenden. Een deel van de ruimte in de huizen werd gereserveerd voor een winkel of werkplaats; ook tussen de huizen werden bergplaatsen gebouwd. De afwerking van het interieur is uiterst sober gehouden terwijl de huizen ook niet van een uitvoerige kelderstructuur voorzien zijn. Nr 6 bezat rechts achterin een iets boven het maaiveld gelegen kelder, zodat hier boven een opkamer lag. Al deze huizen zijn uitgevoerd met een mezzanino-verdieping. De gepleisterde en wit geschilderde gevels zijn van een strak classicistisch ontwerp. De kap van nr 6 kan vergeleken worden met die van de huizen van het Janskerkhof. De overige vier huizen zijn voorzien van een flauw hellend tentdak. Ook door de in een boogstelling geplaatste vensters van de begane grond wijken deze laatste huizen wat af van de rest. Goed bewaard is hier de oorspronkelijke opzet met steeds twee vrijstaande huizen, waartussen, door tuinen gescheiden, twee gekoppelde huizen. De huizen worden met elkaar verbonden door middel van een tuinmuur. Een huis dat een prominente plaats in de singelbebouwing inneemt is het aan de oostzijde van de stad gelegen Huis Lievendaal, Lepelenburg 2, gebouwd in 1862 (zie blz. 315). Dit huis staat weliswaar binnen de singels, maar het is bepaald geen ‘stads woonhuis’. Het vertoont veel meer de kenmerken van de villa's die in deze periode juist buiten de steden gebouwd werden. Dit beeld wordt vooral opgeroepen door de architectuur met zijn sterke asymmetrische accent in de vorm van de hoektoren. Desondanks is het huis voor wat betreft de opzet en de indeling als representant van het vierkante-huistype te beschouwen. Een belangrijk deel van de door Zocher geplande bebouwing werd pas in een veel later stadium door andere architecten uitgevoerd. Lang niet al deze huizen zijn van het vierkante type. De enkele huizen die dat wel zijn, zijn Begijnekade 6, gebouwd in 1873 en Servaasbolwerk 10 en 14, gebouwd in 1877. Deze beide laatste huizen vormen een ensemble met de huizen Servaasbolwerk 11, 12 en 13, dat enigszins vergelijkbaar is met het al eerder genoemde ensemble op de Van Asch van Wijckskade. Ook hier staat er één individueel vierkant huis op elke hoek en daartussen een blok van drie gekoppelde huizen. Het blok op het Servaasbolwerk bestaat, in tegenstelling tot dat op de Van Asch van Wijckskade, niet uit gekoppelde vierkante huizen maar uit gekoppelde huizen op een diepe plattegrond. Deze
Afb. 414. Ontwerptekeningen van N. Lobberecht ten behoeve van de Uitbreidingsplannen van Moreelse in 1664.
zijn op kunstige wijze in een dusdanig architectonisch ontwerp samengevoegd dat de indruk gewekt wordt van één vierkant huis. De symmetrische opzet, de middenrisaliet met het fronton, het mansarde-schilddak dragen alle bij deze schijn te wekken. Naast de vierkante huizen aan de rand van de stad, zijn er enkele meer in het centrum gebouwd. Dit kon dikwijls alleen gebeuren na sloop of grondige verbouwing van oudere huizen. De huizen Donkere Gaard 4 uit 1842, en Zuilenstraat 5 uit 1860 (zie blz. 324) zijn geheel nieuw gebouwd. De panden Nieuwegracht 98 uit 1868 (zie blz. 317) en Plompetorengracht 9 uit 1860 (zie blz. 322) zijn ontstaan na een ingrijpende verbouwing. Opvallend aan veel van deze 19de-eeuwse vierkante huizen is de lage begane grond, die als onderhuis gebruikt werd. Functies als de keuken, de strijk- en provisiekamer vonden hier hun onderkomen. De salon en de grote suite lagen op de verdieping erboven, de bel étage. Een lage begane grond was voordien in Utrecht alleen ontworpen in de huizen van dit type van de architect Lobberecht. Het classicisme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleek zich ook in de 19de eeuw nog zeer goed te lenen als stijl voor deze huizen. De rijke decoratie met stucornamenten en pleisterwerk is over het algemeen eclecticistisch van aard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verdwijnen van dit type uit de oude stadIn tegenstelling tot bijvoorbeeld de huizen van het diepe type vond de bouw van vierkante huizen een vrij abrupt einde in de oude stad. De oorzaken hiervoor zijn eenvoudig aan te wijzen en bovendien meer algemeen geldend dan dat ze een exclusieve Utrechtse aangelegenheid zouden zijn: de oude binnensteden waren langzamerhand volgebouwd. Diegenen die het zich konden permiteren zochten de betere buitenwijken of omringende dorpen om te wonen. Met andere woorden, grotere woonhuizen konden en werden niet meer in de oude stad gebouwd maar daarbuiten. Deze omwenteling moet in Utrecht voor wat betreft de bouw van vierkante huizen vrijwel direkt na de jaren 70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden, er zijn nadien tenminste geen voorbeelden meer van bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Janskerkhof 12Oud adresWijk G, nr 240 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekHet grote vierkante huis van ca 1640, gelegen op de zuidoosthoek van het Janskerkhof aan de Drift, bestaat uit twee bouwlagen en kelders. De kap is opgebouwd uit een aan drie zijden omgaand zadeldak aan de rechterzijde staande tegen twee topgevels, waartussen een evenwijdig aan de voorgevel lopend zadeldak ligt. De voor- en linker zijgevel zijn lijstgevels met op de begane grond een reeks paarsgewijs gekoppelde pilasters. Aan de achterzijde van het perceel staat een koetshuis op de hoek van het Jansdam en de Drift, met een boven de gracht uitgebouwde traptoren. Het koetshuis bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan het Jansdam. Tussen hoofd- en koetshuis bevindt zich langs de gracht een éénlaags stalgebouw met een zadeldak met de nok evenwijdig aan de gracht. Het huis is in 1931 grondig gerestaureerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeeldingen
Afb. 415. Janskerkhof 12. Plattegrond.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 416. Janskerkhof 12.
Afb. 417. Janskerkhof 12. Detail van de Regence-ingangspartij.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verspreide onderdelen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet perceel, waarop het huis staat, strekt zich langs het water van de Drift uit van het Janskerkhof tot aan het Jansdam, met een oppervlak van ca 19,5 × 45 m. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HoofdhuisHet hoofdhuis heeft een vrijwel vierkante plattegrond met een oppervlak van ca 19,5 × 19,5 m. Halverwege de diepte van het huis verspringt de rechter perceelsgrens ca twee meter naar rechts. De voor- en zijgevel zijn lijstgevels in late Hollands-renaissance stijl met aan Hendrick de Keyzer verwante detaillering. De voorgevel is zes traveeën breed met in de vierde travee van links een régence-ingangspartij van ca 1725, met een balkon erboven. De bekroning van de ingangspartij wordt gevormd door een halfrond fronton waartegen twee vrouwefiguren leunen. In het fronton zijn de wapens van de families Van Voorst en De Moor aangebracht. De penanten tussen de drie linker traveeën zijn breder dan die tussen de rechter twee. De brede trap voor de ingang wordt geflankeerd door hekwerk met hardstenen palen. De uit het water oprijzende vijf traveeën brede zijgevel heeft twee zijrisalieten van ieder twee traveeën breed. De in de as van de gevel liggende vensters bevinden zich niet op de oorspronkelijke plaats, zij zijn in 1931 verplaatst: het begane-grondraam is naar links, het verdiepingsraam is naar rechts verplaatst. Het onderste deel van de zijgevel, behorend bij de kelders, bevat twee vensters en een deur. Deze openingen hebben segmentbogen met zandsteenblokken. De bovendorpels van de vensters en de deur zijn gekoppeld door een natuurstenen band. In de tweede travee van links bevindt zich een ingemetselde boog, oorspronkelijk behoord hebbend tot een vensteropening van de kelder onder een opkamer; van een dichtgemetselde opening is in het metselwerk niets te zien. De boog is niet op hetzelfde niveau als de andere aangebracht. De begane-grondlaag heeft paarsgewijs gekoppelde pilasters met Dorisch kapiteel tussen de vensters. De pilasters staan in de voorgevel op een natuurstenen plint, in de zijgevel op een natuurstenen cordonlijst met hetzelfde profiel als de bekroning van de plint van de voorgevel. Boven de uit het tweede kwart van de 19de eeuw daterende schuifvensters (3 × 2 + 1 × 2 ruiten) bevinden zich accoladebogen in segmentbogen met natuursteen blokken. De penanten op de verdieping zijn op te vatten als pilasters ter breedte van de gekoppelde pilasters van de begane grond. De basementen maken deel uit van de doorlopende cordonlijst. Boven de schuifvensters (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) uit het tweede kwart van de 19de eeuw bevinden zich dubbele bogen in een segmentboog met zandsteenblokken. Het metselwerk heeft als baksteenformaat 21 × 10,5 × 5 cm; 10 lagen 58 cm. De gevels worden bekroond door een 18de-eeuwse kroonlijst. Op het voorste, achterste en linker dakschild staan telkens drie dakkapellen. De middelste worden bekroond door een halfrond fronton, waarin een vlieringvenster is opgenomen. De middelste dakkapel aan de achterzijde bevat een hijsbalk met houtsnijwerk. De achtergevel bevat, uit de tuin gezien aan de rechterzijde twee vensters van halve breedte en op de begane grond een tuiningang uit het eerste kwart van de 19de eeuw. De rechter zijgevel bestaat uit twee topgevels. In de achterste topgevel is middeleeuws muurwerk, bestaande uit een trapgevel met een muizetand en een dichtgemetseld rond venster behorend bij een éénlaags huis, te herkennen. Zowel boven begane grond als verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag. De balken liggen per ruimte loodrecht op dan wel evenwijdig aan de voorgevel. Alle balklagen zijn door plafonds aan het oog onttrokken. De kap is opgebouwd uit drie zadeldaken evenwijdig aan de voorgevel, die uitlopen op een zadeldak loodrecht op de voorgevel langs de linker zijgevel. Het voorste en achterste dak lopen rechts tegen de twee topgevels. De kapconstructie bestaat uit tweejukkige eiken spanten met krommers. De spanten zijn voorzien van telmerken. Onder de voorste helft van het huis liggen vijf kelders oorspronkelijk gedekt door kruisgewelven. Enige daarvan hebben door verbouwingen het gewelf verloren. De achterste helft bevat vier kelders, die door verbouwing niet meer de oorspronkelijke tongewelven bezitten. De 17de-eeuwse indeling van de begane grond is slechts gedeeltelijk intact. Achter de voordeur ligt een voorhal met stucwerk in régence-stijl. Boven de deuren naar de voorkamers zijn de wapens van de families Van Voorst en De Moor aangebracht. De scheiding tussen voor- en achterhal wordt gevormd door een binnenpui met twee bogen met verguld houtsnijwerk, van ca 1660. De twee bogen worden geflankeerd en van elkaar gescheiden door drie vlakke pilasters met Corinthische kapitelen. De pilasters hebben een verdiept veld, voorzien van houtsnijwerk met een schelpmotief, een lauwerkrans en een sokkel met een vaas, omslingerd door bladerranken. De zwikken boven de twee bogen zijn eveneens voorzien van houtsnijloofwerk. De achterzijde van de binnenpui, in de achterhal, is voorzien van pilasters met Corinthische kapitelen. Een grisailleschildering in de linker boog, behorend bij de régence-afwerking, geeft een voorstelling van Tomyris met het hoofd van Cyrus. Naast de voordeur hangt in de hal een bronzen bel uit 1723 met in de rand de inscriptie ‘Soli Deo Gloria’. In de achterhal komen de gang naar de tuin, de linker zijkamer en de 17de-eeuwse bordestrap naar de verdieping uit. In de rechter voorkamer zijn schouw en plafond in Lodewijk xv-stijl uitgevoerd, in de schouw is een schilderstuk aangebracht. Boven de deur bevindt zich een 17de-eeuws schilderstuk van Hondecoeter, waarschijnlijk betreft het een werk van Melchior Hondecoeter. Ook de rechter achterkamer heeft een Lodewijk xv-interieur met in de schouw een grisaille. In 1931 zijn de linker voorzaal en de achterkamer, tot dan een opkamer, met elkaar verbonden door het wegbreken van de tussenmuur waarin een schoorsteen, met een schouw in beide vetrekken, was opgenomen. Het vloerniveau van de opkamer werd toen verlaagd. De régence betimmering uit de voorzaal was al vóór 1904 verwijderd, deze betimmering bestond uit een met vergulde beeldjes versierde lambrizering. De velden tussen de deuren en naast de schouw waren voorzien van schilderingen van J. Moucheron. Het schilderstuk in het middenvak van het plafond en een grisaille boven een spiegel waren getekend ‘J. de Wit 1725’. Boven de deuren bevonden zich eveneens grisailles. De indeling van de verdieping is nog vrijwel ongewijzigd. In de rechter voor- en achterkamer bevinden zich Lodewijk xv-marmeren schouwen met eenvoudige stucwerkboezems. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KoetshuisHet koetshuis beslaat een oppervlak van ca 18 × 5,5 m. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 418. Janskerkhof 12. Het Regence-fronton en dakkapel.
Afb. 419. Janskerkhof 12. Zijgevel van het koetshuis met traptoren.
De gevel aan het Jansdam is een in 1931 ontpleisterde lijstgevel. De indeling van de gevel dateert geheel uit dat jaar. De muurankers en de ijzeren vensterkooi zijn nog 17de-eeuws. Het toen deels vernieuwde metselwerk bestaat uit baksteen van 24-25 × 12 × 5 cm; 10 lagen 62,5 cm. Periodisering valt in het metselwerk niet meer vast te stellen. De rechter zijmuur is een tuitgevel met op de begane grond een venster met een
Afb. 420. Janskerkhof 12. J. Rz van de Berch, 1604. ‘St Janskerck met haere circumstantie’. Rechtsonder staat aan de Drift, een dwars huis midden op het terrein, dat waarschijnlijk is opgenomen in het huidige Janskerkhof 12.
segmentboog met natuursteenblokken er boven en met een tralierooster ervoor. Op zolderniveau bevinden zich twee kloostervensters onder anderhalfsteens strekken met natuursteenblokken. Een achtkantige traptoren kraagt vanaf de begane grond boven het water van de Drift uit op natuurstenen kraagstenen. Het metselwerk heeft een hoekverband met klezoren, om de 13 lagen afgewisseld door een natuursteenblok. De baksteen heeft een formaat van 18 × 9 × 4 cm; 10 lagen 47 cm. Aan de bovenzijde van de toren zijn om en om kloostervensters en nestopeningen in de gevels aangebracht. Overigens wordt het daglicht in de traptoren verkregen door lichtspleten. De spits op de traptoren dateert uit de tijd van de restauratie van 1931. In de traptoren bevindt zich een 17de-eeuwse houten spiltrap. De tuingevel van het koetshuis bevat pseudo 18de-eeuwse schuifvensters uit 1931. Van balklagen en kapconstructie is niets zichtbaar. De indeling van het gehele koetshuis is in 1931 vernieuwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
StalgebouwHet éénlaags stalgebouw tussen hoofdhuis en koetshuis is in 1931 vrijwel geheel vernieuwd. Hierbij zijn ondermeer vensteropeningen in de gevel aan de Driftzijde aangebracht. Ook de indeling is veranderd. Op het zadeldak liggen gesmoorde Hollandse pannen in klein formaat. In de tuingevel zijn in 1931 pseudo 18de-eeuwse vensters aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisHet huis Janskerkhof 12 is gegroeid uit een voormalig claustraal huis van het kapittel van Sint Jan. Op de kaart van Jan Rutgersz. van den Berch van 1604 is te zien hoe de huizen op het terrein tussen het Janskerkhof en Jansdam op het midden van het perceel gelegen zijn. Ook ter plaatse van Janskerkhof 12 staat een huis, bestaande uit een gedeelte met een verdieping en mogelijk een éénlaags deel. In de structuur van vóór 1931 is deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 421. Janskerkhof 12. J.M. Holm, 1911. De 17de-eeuwse trap naar de opkamer, die in 1931 werd gesloopt.
situatie nog herkenbaar. Linksachter in het hoofdhuis bevond zich een opkamer met een neerkamer, waaronder twee naast elkaar gelegen kelders met tongewelven aanwezig waren. De trap naar de opkamer, in 1931 verwijderd, had een identieke detaillering als de hoofdtrap. Een dergelijke opkamer is in een geheel nieuwgebouwd huis, opgezet als vierkant huis, niet aannemelijk. In de architectuur van de zijgevel werd deze dan ook ontkend. Ook de rechter achterkamer met oorspronkelijk twee kelders met tongewelven er onder lijkt voortgekomen uit een voorganger, getuige de middeleeuwse zijgevel behorend bij een éénlaags huis. In een overdrachtsacte van 19 mei 1624 van het perceel aan Antonis van Asewijn wordt het erf beschreven als ‘strekkende achter tot Jansdam’ met een ‘alinge huisinge ende hoff, voor plaetse, turffschuijr noch twee cameren ende het somerhuijs annex’. Rond 1640 werd het huis grotendeels vernieuwd. In het hoofdhuis werden delen van de oudere bebouwing opgenomen. Het koetshuis bestond al in 1627. In dat jaar werd met de buurman een overeenkomst gesloten waarin werd geregeld dat Antonis van Asewijn in de zijgevel van zijn koetshuis vensters mocht aanbrengen. Mogelijk is hier sprake van een verbouwing van het ‘somerhuijs’ uit de acte van 1624. Na de restauratie van 1931 is uit het metselwerk van het koetshuis echter geen periodisering vast te stellen. De traptoren is rond 1640 opgetrokken. Briët schrijft in zijn genoemde publicatie de bouw van het huis toe aan de Utrechtse bouwmeester Frederick Matthijs van Lobberecht. Hoewel in deze literatuur anders wordt gesuggereerd, was het huis al van oorsprong op het Janskerkhof gericht. Er zijn geen argumenten om aan te nemen, dat de hoofdingang aan de Driftzijde was gesitueerd. In 1722 werd het huis gekocht door Lucas van Voorst, getrouwd met Justina de Moor. Hij verbouwde het huis in- en uitwendig ingrijpend. De ingangspartij
Afb. 422. Janskerkhof 12. Opname 1931. De zijgevel aan de Driftzijde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd geheel vernieuwd en de vensters werden aangepast. Vrijwel het gehele interieur werd vernieuwd in régence-stijl. Tegen het einde van de 19de eeuw kwam er een einde aan de particuliere bewoning van het huis, sindsdien heeft het huis een kantoorfunctie. Vijftien jaar lang duurde het voor de verdeling van de erfenis van de laatste eigenaar was afgerond, gedurende die tijd heeft het huis leeg gestaan. In 1904 werd het huis verkocht. In dat jaar werd een mogelijk nog 17de-eeuws trappehuis links tegen de achtergevel verhoogd tot boven de daklijst. De aankleding van de régence-zaal was toen waarschijnlijk al verwijderd, in de hoop deze geheel in het huis Doornburgh te Maarssen, in het bezit van de vorige eigenaar, te kunnen aanbrengen. In 1924 werd door de toenmalige eigenaar, de Geldersche Crediet Vereeniging, zonder een vergunning af te wachten, een verbouwing uitgevoerd, waarbij de hal werd aangetast. Telegrafisch werd hierover door de Minister van Onderwijs om inlichtingen gevraagd. Ondanks de verkeerde gang van zaken zag de gemeentelijke bouw- en woningdienst geen reden tot ingrijpen. De restauratie van 1931 is verstrekkender geweest. In het interieur was de grootste verandering het uitbreiden van de grote zaal, wat gepaard ging met het uitbreken van de opkamer en het restant van de wandbetimmering van de voorzaal. In de zijgevel werden de twee middelste vensters naar de as van de gevel verplaatst en de vensters van de keuken onder de opkamer uitgebroken. In de hal werd het stucwerk aangevuld en de toevoegingen van 1917 en 1924 verwijderd. Het trappehuis aan de linkerzijde van de achtergevel werd weggebroken. Hierbij werd het vrijwel herbouwde stalgebouw tot het huis verlengd. De schoorstenen op het hoofdhuis, uitgezonderd de voorste rechts, werden afgebroken. Het koetshuis kreeg een nieuwe indeling
Afb. 423. Janskerkhof 12. A. van de Pol, 1930. Het koetshuis voor de verbouwing van 1931.
in de voor- en achtergevel, en de traptoren werd voorzien van een spits. Voor deze ‘kunstzinnige en piëteitsvolle’ restauratie werd door de Vereeniging Oud-Utrecht een ‘diploma’ aan de N.V. Geldersche Credietvereeniging toegekend. In 1964 is het huis nogmaals intensief verbouwd en enigermate gerestaureerd door de Nederlandsche Handels Maatschappij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Janskerkhof 13Oud adresWijk H, nr 611; het koetshuis, Drift 2, had geen wijkhuisnummer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekEen vierkant huis, gebouwd in 1648, bestaande uit twee bouwlagen met een rondgaand zadeldak en kelders. Rechts achter bevindt zich een trapuitbouw uit 1763 van twee bouwlagen met een kap met de nok loodrecht op de voorgevel. Bij de verbouwing van 1763 werden tevens de interieurs gemoderniseerd. In 1929 werden enkele ingrijpende verbouwingen uitgevoerd. Een restauratie vond plaats in de jaren 1984-'86. Achter op het perceel staat een koetshuis van 17de-eeuwse oorsprong, thans bestaande uit twee bouwlagen een kap loodrecht op de voorgevel aan de Drift en kelders. Dit koetshuis heeft een eigen toegang via een brug over de Drift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeeldingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet huis is gelegen op een perceel van ca 17 × 40 m, op de hoek van het Janskerkhof langs de Drift. Het perceel is, op een klein deel na, geheel bebouwd. Het huis heeft een oppervlak van ca 15,5 × 16 m, de 18de-eeuwse aanbouw niet meegerekend. Voor het huis ligt een brug over de sloot aan de noordzijde van het Janskerkhof. De voorgevel is een zeven traveeën brede lijstgevel met een middenrisaliet van drie traveeën. De hoeken zijn afgewerkt met natuursteenblokken. Tussen de kelderverdieping en de begane grond en de begane grond en de verdieping bevinden zich geprofileerde waterlijsten. De middenrisaliet is uitgevoerd in natuursteen, het overige werk in baksteen. De vensters bevatten ramen uit 1929 in 18de-eeuwse stijl. De vensters van de begane grond zijn afgewerkt met natuurstenen onder- en bovendorpels, die van de verdieping met een natuurstenen onderdorpel en aan de bovenzijde met een fronton. Onder alle vensters is een festoen aangebracht, afwisselend opgebouwd uit schelpen en vruchten. De keldervensters zijn halfrond en gezet in een dubbele boog. Zij zijn alle voorzien van diefijzers. De middenrisaliet wordt, zowel op de begane grond als op de verdieping, geleed door vier pilasters met een composietkapiteel op de begane grond en een Corintisch op de verdieping. De deurpartij is bij de verbouwing van 1763 vernieuwd en voorzien van een getoogd kalf met een bovenlicht, waarin een lantaarn. De middenrisaliet wordt bekroond door een natuurstenen fronton met daarin een rond raam. Aan weerszijden van het raam zijn aangebracht: een hoorn des overvloeds, een ram en een putto. De rechter zijgevel is een zeven traveeën brede lijstgevel met een middenrisaliet van drie traveeën waarvan de middelste tot een erker over twee bouwlagen is uitgebouwd. Deze erker rust op natuurstenen consoles, waartussen zich de in later tijd op deze plaats aangebrachte jaartalsteen
Afb. 424. Janskerkhof 13. De voorgevel voor de restauratie van 1984-'86.
Afb. 425. Janskerkhof 13. C. Marcussen, 1877. De voorgevel.
bevindt: ciÉ”iÉ”cxlviii. De opbouw, stijl en afwerking van deze gevel zijn overigens gelijk aan die van de voorgevel, met een aantal vereenvoudigingen, zoals het weglaten van een fronton en de profilering van de waterlijsten. De achtergevel is door de trapaanbouw grotendeels aan het zicht onttrokken. Ook dit is een zeven traveeën brede lijstgevel met middenrisaliet. De vensters bevatten sinds de restauratie 1984-'86 ramen in 18de-eeuwse stijl. De afwerking van deze gevel is nog meer vereenvoudigd, alleen rond de vensters en op de hoeken is nog natuursteenwerk toegepast. Het dak is een omgaand zadeldak, met op het rechter schild drie dakkapellen in eigentijdse vormgeving, aangebracht in 1984-'86. De vier schoorstenen staan niet, zoals bij de overige vierkante huizen aan deze zijde van het Janskerkhof, precies op de hoeken van de nokken, maar iets van de hoek af verschoven op de nokken die loodrecht op de voorgevel liggen. Boven zowel de begane grond als de verdieping liggen samengestelde balklagen, evenwijdig aan de voorgevel, zeven vakken diep. De moerbalken zijn per | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 426. Janskerkhof 13. Gezicht in de hal naar de gang en de linker voorkamer na de restauratie van 1984-'86.
Afb. 427. Janskerkhof 13. Gezicht in de grote achterzaal naar de achtergevel.
Afb. 428. Janskerkhof 13. Bovendeurstuk in de linker voorkamer, putto met belleblaas.
Afb. 429. Janskerkhof 13. Bovendeurstuk in de linker voorkamer, putto met wereldbol.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 430. Janskerkhof 13. De schouw in de grote achterzaal.
vertrek afzonderlijk op de binnenmuren opgelegd. De balklaag boven de hal bestaat uit twee moerbalken, die gekruist worden door twee ingelaten even zware balken, zodat een cassetteplafond van negen vakken ontstaat. De linker voorkamer heeft een houten wandbetimmering met een schouw met een wit marmeren mantel en een houten boezem met een spiegel. Het plafond is voorzien van stucdecoratie. Boven de deur naar de hal en die naar de achterkamer is een witje aangebracht, respectievelijk met de voorstelling van een putto met belleblaas en zeis en een putto met een wereldbol. De grote kamer linksachter heeft eveneens een houten wandbetimmering met tegen de achtermuur twee penantspiegels. De schouw heeft een zwart marmeren mantel en boezem met een spiegel en een schilderstuk van een witje met de voorstelling van putti met een borstbeeld. Boven de deur naar de voorkamer en de gang bevinden zich respectievelijk een witje met de voorstelling van putti met bloemenkransen en putti met stromend water. De vensters zijn voorzien van binnenluiken. Het plafond heeft een decoratie met stucwerk met in het midden een verdiept ovaalvormig veld, waarin een schilderstuk met de voorstelling van een aantal vrouwenfiguren als verzinnebeelding van de overvloed. Een vroeg 20ste-eeuwse interieurafwerking is in de rechter voorkamer op de begane grond aangebracht ten behoeve van de
Afb. 431. Janskerkhof 13. Gezicht in het trappehuis naar het bordes.
toenmalige functie ervan als directiekamer. Deze is bij de restauratie van 1984-'86 op grond van gevonden bouwsporen gecompleteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De trapaanbouw van 1763De gevel aan de Drift is een lijstgevel van drie vensters breed. De vensters bevatten ramen in de 18de-eeuwse stijl en zijn aan de onderzijde afgewerkt met een natuurstenen onderdorpel en aan de bovenzijde met een anderhalfsteens getoogde strek. Het dak is een schilddak met de nok evenwijdig aan de gevel aan de Drift. Op het voorste schild staat een dakkapel. De achtergevel is bij de restauratie van 1985 vernieuwd. De balklagen gaan alle achter stucplafonds schuil. De kapconstructie bevat twee spanten van ieder twee jukken met een top. De kap is grotendeels betimmerd. Het trappehuis is onderkelderd. De wanden en het plafond van het trappehuis zijn voorzien van stucdecoratie en verdiepte vakken. Op het bordes is in de wand een nis aangebracht om een klok in te plaatsen. In de decoratie erboven zijn symbolen van de tijd aangebracht, zoals een zandloper en een zeis. De trap zelf is een 18de-eeuwse steektrap met bordes. De leuning wordt gedragen door platte opengewerkte balusters. Ook de trapboom is van snijwerk voorzien. Op de gevel van de trapaanbouw sluit langs de Drift de muur aan, die een voormalig plaatsje aan deze zijde afsloot. Deze ruimte is bij de restauratie volgebouwd, onder andere met een tweede trappehuis, in verbinding met de nieuwe toegang, die via de tuin loopt. Het plafond en een deel van de wanden van dit nieuwe trappehuis zijn van een muurschildering met een blokpatroon in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichte kleuren voorzien, door Pjotr van Oorschot, in aansluiting op kunstwerken die hij elders in het complex aanbracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het koetshuisNa al eerder verbouwd te zijn geweest, is het koetshuis met uitzondering van de voorgevel, bij de restauratie van 1984-'86 geheel vernieuwd. Het bevat nu onder meer de grote zittingszaal van het Kantongerecht, met wandschilderingen op doek in een blokpatroon door Pjotr van Oorschot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het achtererfOnder het onbebouwde deel van het erf van Janskerkhof 13 ligt een grote ondergrondse kluis uit de tijd dat het gebouw als bank fungeerde, hierop is bij de restauratie een hardstenen kunstwerk geplaatst door Pjotr van Oorschot, bestaande uit een drie dimensionaal blokkenpatroon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisNadat het immuniteitsterrein van Sint Jan zijn claustraliteit verloren had, verrees Janskerkhof 13 als eerste van een reeks te bouwen huizen aan de noordzijde van het kerkhof, op een deel van het voormalige claustrale erf nr VI. Dit perceel was, na enige malen van eigenaar te zijn gewisseld, in kleinere percelen opgesplitst. In 1647 kocht Bartholomeus van Vlooten het nog onbebouwde perceel. Hij liet een brug over de sloot langs het Janskerkhof slaan en gaf opdracht voor de bouw van het huis, dat blijkens de jaartalsteen in 1648 gereed was. De architect van het huis is niet bekend. De namen van Jacob van Campen, Arent van 's-Gravesande en Pieter Post zijn alle geopperd, doch met zekerheid is er nog nooit een toeschrijving gedaan. Nusselder trekt op grond van stylistische overeenkomsten een vergelijking met Huis Dedel te 's-Gravenhage en het in 1875 gesloopte Huygenshuis in die stad. Genoemde schrijver vermoedt tevens dat de jaartalsteen in de zijgevel deel uitmaakte van de oorspronkelijke 17de-eeuwse ingangspartij. In 1763 werd het huis verkocht aan Jan van Voorst. Deze begon aan een uitgebreide verbouwing. De ingangspartij werd vernieuwd, de oorspronkelijke kruiskozijnen werden door schuiframen vervangen. De omlijsting en de lekdorpels van de vensters werden eveneens vernieuwd. Inwendig bestond de belangrijkste ingreep uit het verplaatsen van het trappehuis uit het hoofdhuis naar een trapaanbouw tegen de achtergevel. Het interieur van
Afb. 432. Janskerkhof 13. Plattegrond van de kelders en de begane grond, doorsneden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met name de begane grond werd van een nieuwe afwerking in Lodewijk XV-stijl voorzien. Naar de 18de-eeuwse bewoner Samuel de Marez, heer van onder meer Maarsbergen, kreeg de bij het huis gelegen brug van Janskerkhof naar Drift de naam Maarsbergerbrug. Tot 1929 heeft het huis nauwelijks meer ingrijpende verbouwingen ondergaan. Op een foto uit 1877 blijkt, dat alle 18de-eeuwse ramen in de voorgevel vervangen waren door 19de-eeuwse. De inwendige structuur was, blijkens door Nusselder achterhaalde opmetingstekeningen uit 1929 van architectenbureau Gebr. Van Gendt, vrijwel onaangetast gebleven. In 1929 werd het huis verkocht aan de Twentsche Bank, hiermee kwam er een einde aan bijna twee eeuwen particuliere bewoning. Ten behoeve van de bank werden ingrijpende verbouwingen ondernomen. In de kelder en erachter werden kluizen gebouwd en kleinere ruimten afgescheiden. De rechter gangwand op de begane grond werd weggebroken en het vertrek rechtsvoor werd ingericht als directiekamer. Bij wijze van restauratie werden de 19de-eeuwse ramen vervangen door ramen in 18de-eeuwse trant en werden sleutelstukken op de verdieping aangebracht. In 1979 kwam het huis, tesamen met Drift 2, in bezit van het Rijk, dat reeds eerder ook het pand Janskerkhof 13 A had verworven. Ten behoeve van de nieuwe gebruiker, het Kantongerecht, werden de drie panden in de jaren 1984-'86 verbouwd en gerestaureerd. De kelders werden weer vrijgemaakt, waarbij de achtkantige zuilen en de beide nissen aan het licht kwamen. De gang op de begane grond werd gereconstrueerd, evenals de vensters in de achtergevel. Het natuursteenwerk van de gevels werd van een verf in zandsteenkleur voorzien. Een belangrijke ingreep betekende het aanbrengen van dakkapellen in eigentijdse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormgeving en de vrijwel complete vernieuwing van het koetshuis. Het gebruik van deze panden is niet los te zien van Janskerkhof 13 A, dat nu deel uitmaakt van het geheel en de hoofdingang bevat. Deze restauratie werd uitgevoerd door architectenbureau Oosting. Tijdens de restauratie werd door de Rijksgebouwendienst uitvoerig bouwhistorisch onderzoek verricht, dit onderzoek is echter nog niet in druk verschenen. De balklaag boven het voormalige trappehuis, dat doorloopt in de erker rechts, is enkelvoudig, opgelegd op de binnenmuren loodrecht op de voorgevel. De sleutelstukken onder de moerbalken op de verdieping dateren van 1929 en hebben geen dragende functie. De balklaag van de begane grond gaat grotendeels schuil achter de 18de-eeuwse stucplafonds. De kapconstructie rust op twee doorgaande hoofdspanten in het midden van het huis, die van de voor- tot de achtergevel lopen. De jukdekbalken hiervan worden in het midden ieder door twee standvinken met sloffen ondersteund. Haaks hierop staan zes spanten, die van de rechter tot de linker gevel lopen, met aan iedere zijde een A-top op de jukdekbalk. Alle onderdelen zijn van grenehout. De zes spanten zijn voorzien van gestoken telmerken, nummerend van achter naar voren, rechts en links gelijk. De twee hoofdspanten zijn apart genummerd, 1 en 2, aan de voorzijde met eitjes en achter met recht gestoken telmerken. De kelders onder het huis volgen de indeling van het huis, met hal en middengang met aan beide zijden daarvan twee kelderruimten. De keldergang is gedekt met vier kleine kruisgewelven. Links zijn in de muur twee gemetselde nissen met geslepen stenen aangebracht. Deze worden gespiegeld in de twee pijlers er tegenover, die speciaal hiervoor een weinig zijn verbreed. Aan de voorzijde liggen drie kelders, ondr de hal en beide voorkamers. De kelder onder de hal is gedekt met negen kleine kruisgewelven op vier pijlers. Onder de voordeur bevindt zich in deze kelder een nis, met daarin een droogcloset. De beide zijkelders zijn gedekt met zes kruisgewelven op twee gordelbogen. Links achter ligt een kelder onder de grote zaal. Deze is gedekt met negen kruisgewelven op twee grote gordelbogen. Rechtsachter ligt eerst de kelder onder het voormalige trappehuis, gedekt met één enkel kruisgewelf en één tongewelf. Hierachter ligt een kelder met negen kruisgewelven, in het midden gesteund door vier achtkantige pijlers. De indeling van het huis gaat uit van een centrale hal, met gang naar achteren. De rechter wand van de gang, die in 1929 afgebroken was, is bij de restauratie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1984-'86 weer opgebouwd. Het trappehuis bevindt zich nu in de 18de-eeuwse aanbouw achter het huis, rechts aansluitend op de gang. De grote zaal ligt links achter. Deze indeling wordt op de verdieping in principe herhaald. In verband met het hedendaagse gebruik is een deel van de grote zaal hier ingekort om een doorgang naar het linker buurpand te verkrijgen. Interieuronderdelen uit 1763 worden aangetroffen op de begane grond en het trappehuis. Op de verdieping is de afwerking 20ste-eeuws. De interieurs van de begane grond zijn in Lodewijk xv-stijl uitgevoerd. De vloer van de hal en de gang bestaat uit witmarmeren tegels. De wanden van de hal worden door pilasters met Corinthische kapitelen geleed in vakken met blinde nissen. Boven elke deur is een witje aangebracht met daarop de volgende voorstellingen: links een putto met een boek, in het midden een putto met een anker en rechts een putto met een hart, respectievelijk als verzinnebeelding van Geloof, Hoop en Liefde. Het plafonds is voorzien van stucdecoratie, met onder andere de voorstelling van de hoorn des overvloeds en een pelikaan. De wanden van de gang zijn geleed door middel van verdiepte velden in het stucwerk, die van de rechterwand zijn een reconstructie. Het plafond is voorzien van stucdecoratie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Janskerkhof 16NaamHuis Martens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AdressenJanskerkhof 16 heeft als oud adres wijk H, nr 594, 595. Het hierbij behorende koetshuis is Boothstraat 2 A, oud adres Boothstraat 4; het had als stal geen wijkhuisnummer. De gevel van het koetshuis komt van de overzijde van de straat, Boothstraat 1, oud adres wijk H, nr 608 bis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekEen vierkant huis, gebouwd in 1661-'63, in één opzet met nr 15 A, naar ontwerp van Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten. Het huis bestaat uit twee bouwlagen, gedekt met een aan vier zijden omgaand zadeldak met zakgoot, en kelders. Bij een verbouwing in 1832 werd de ingang met een nieuwe entreepartij verlegd naar de linker zijgevel. Hierin is tevens opgenomen het 17de-eeuwse poorthuis van het voormalige linker buurpand. Er zijn verscheidene belangrijke 17de- en 18de-eeuwse interieurstukken bewaard gebleven. Bij dit huis behoort tevens het koetshuis Boothstraat 2 A. De uit 1666 daterende gevel, die hier sinds 1962 voor staat, is afkomstig van het gesloopte koetshuis Boothstraat 1, behorend bij het huis Janskerkhof 15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
Afb. 433. Janskerkhof 16. De oorspronkelijke voorgevel aan het Janskerkhof en de rechter zijgevel met de ingangspartij uit 1832.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeeldingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderdelen elders bewaard
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet huis is gelegen op een deel van een voormalig claustraal perceel van Sint Jan en staat met de voorgevel aan de thans overkluisde immuniteitssloot. Het perceel heeft een oppervlak van ca 35 × 45 m en heeft een inrijpoort links naast het huis. Het huis heeft, exclusief de 19de-eeuwse entreepartij, een oppervlak van ca 15 × 15 m. De gevel aan het Janskerkhof was oorspronkelijk de voorgevel, en is vijf vensters breed, gemetseld in kruisverband met hoekklezoren. De vensters van zowel de begane grond als de verdieping worden aan de onderzijde afgesloten met een natuurstenen vensterbank en aan de bovenzijde met een dito latei. De ramen zijn in de 19de eeuw vervangen door schuiframen met roedeverdeling (3 × 2 + 1 × 2 en 2 × 2 + 1 × 2 ruiten op de verdieping), waarbij waarschijnlijk tevens de zonneblinden aangebracht zijn. Het middelste venster op de begane grond vervangt de voormalige toegangsdeur. De kelderverdieping is eveneens vijf traveeën breed met vier vensters en een deur in het midden. De rechte gootlijst is uitgevoerd in geprofileerde baksteen. Op het voorste
Afb. 434. Janskerkhof 16. Plattegrond van de kelders en de begane grond, bestaand en gereconstrueerd, doorsnede bestaand.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dakvlak staan twee 17de-eeuwse dakkapellen en op elk van de vier hoeken van de nok staat een schoorsteen. Aan de zijde van de straat is de voormalige immuniteitssloot afgezet met een ijzeren balie. De achtergevel is van gelijke breedte en opzet als de voorgevel. De vensters worden hier aan de bovenzijde gedekt met een strek. De ramen van de begane grond hebben een roedeverdeling van 3 × 2 + 1 × 2, terwijl de ramen van de verdieping een roedeverdeling vertonen van 3 × 3 + 2 × 3 ruiten. In de middelste travee op de begane grond is de tuindeur aangebracht met daarvoor een hardstenen stoep met treden en een ijzeren hek. Hieronder bevindt zich een kelderdeur. De twee dakkapellen op het achterste dakvlak zijn breder dan die op het voorste dakvlak en niet met een schilddakje gedekt maar plat. De linkergevel fungeert door de in 1832 aangebouwde entreepartij, thans als voorgevel van het huis. Deze entreepartij bestaat uit een symmetrische opzet van een hoog opgaand rechthoekig middendeel tussen twee lagere hoekelementen. Voor het rechter, aan de zijde van het Janskerkhof gelegen, hoekelement is gebruik gemaakt van het nog bestaande 17de-eeuwse poorthuis van het voormalige linker buurpand. Dit was door aankoop van een deel van dat perceel tot het huis Janskerkhof 16 gaan behoren. Bij de bouw van de entreepartij werd dit poorthuis links van het middendeel vrijwel identiek gespiegeld gebouwd. Daarom werd voor een deel voor de gootlijst van het nieuwe deel, waarschijnlijk secundair verwerkte, geprofileerde baksteen gebruikt. Het middendeel wordt afgesloten met twee zijrisalieten en een rechte gootlijst met muizetand. De begane grond is afgewerkt met in rusticapatroon gemetselde ongepleisterde baksteen. De deur heeft een groot halfrond bovenlicht met een zware natuurstenen omlijsting. Hierboven is een aparte kroonlijst op consoles aangebracht, terwijl het bovenste deel van de gevel grotendeels in beslag wordt genomen door een gekoppeld drielicht-venster. De toegang tot de straat wordt afgesloten met een eenvoudig ijzeren hek in een muur met rustica pilasters. Het 17de-eeuwse poortgebouwtje bestaat uit twee bouwlagen, gedekt met een schilddak en heeft een vierkante plattegrond, met een afgeschuinde hoek aan de zijde van het Janskerkhof. De vensters in het muurvlak aan het Janskerkhof, één voor de begane grond en één verdiepingsvenster, zijn voorzien van schuiframen met roedeverdeling (3 × 3 + 2 × 3 en 2 × 3 + 2 × 3 ruiten) en zonneblinden. De vensters in het andere muurvlak hebben een roedeverdeling van 3 × 3 + 2 × 3 en 3 × 3 + 1 × 3 ruiten. Op het dakvlak aan deze zijde staat bovendien een halfronde dakkapel. Het poorthuis is gepleisterd en wit geschilderd om in de architectuur van de nieuwe aanbouw te passen. Hierbij is de geprofileerde bakstenen gootlijst met natuurstenen hoekblokken ongepleisterd gebleven. In het huis ligt zowel boven de begane grond als boven de verdieping een samengestelde balklaag evenwijdig aan de voorgevel. Ieder vertrek heeft drie balkvakken, waarvan de moerbalken op de binnenmuren zijn gelegd. De balklagen zijn door latere stucplafonds grotendeels aan het zicht onttrokken. De grenen kap bevat twee lange jukken evenwijdig aan de voormalige voorgevel. Zij worden in het midden ondersteund door een standvink. Aan de voor- en achterzijde staan vier halve jukken, opgelegd in de jukdekbalken van de hoofdjukken. De halve jukken van de zijkappen en de hoekkeperspanten rusten op de buitenste halve jukken van de voor- en achterkap. Hierop staat voor elk van de vier kappen een tweede juk met een v-juk als top. De onderdelen zijn voorzien van een doorlopende reeks gestoken telmerken zonder onderscheid tussen links en rechts. Door middel van het aanbrengen van kinderbinten op de onderste jukdekbalken is een vliering verkregen. In het midden, waar de dakvlakken samenkomen, bevindt zich een zakgoot, rustend op de standvinken. Ten behoeve van het hedendaags gebruik is de ruimte van de zolder door middel van systeemwanden ingedeeld. Het 17de-eeuwse poorthuis heeft zowel op de begane grond als op de verdieping één moerbalk loodrecht op de voorgevel. Langs de muren liggen zware strijkbalken. De kleine zolder is betimmerd. De kapconstructie lijkt in 1832 vernieuwd te zijn, met gebruikmaking van enkele oudere onderdelen. De kelders zijn, met uitzondering van enkele recente inbouwen en de plaats van de trap, ongewijzigd: zij vertonen de oude indeling, waarbij onder elk vertrek van de begane grond een kelder aangebracht is. De vijf kelderruimten zijn gedekt met een kruisgewelf en de keldergang met een tongewelf. De gewelven zijn gestuct en de wanden betegeld met 17de-eeuwse wit-geglazuurde tegels. De beide linker kelders hebben ieder een 17de-eeuwse rookkap met een rijk geprofileerde houten lijst. In de kelder komen verscheidene 17de-eeuwse deuren voor. De as van de indeling van het huis is door de aanleg van de nieuwe entreepartij een kwartslag gedraaid. De hal en de trap naar de verdieping bevinden zich nu in de aanbouw en op de plaats van het oude trappehuis ligt de gang. De voormalige hal is een tussenkamer tussen de beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkamers geworden, terwijl de gang naar achteren opgenomen is in de linker achterkamer. Deze kamer is hierdoor vergroot en door middel van een portebrisee verbonden met de grote zaal rechts achter, gezien vanaf de voormalige voorgevel. Deze nieuwe indeling wordt op de verdieping ongeveer gelijk herhaald, waarbij in verband met het eigentijdse gebruik een aantal vertrekken verder ingedeeld is. Het interieur vertoont een mengeling van 17de-, 18de-, en 19de-eeuwse elementen. Tegen de rechtermuur in de grote zaal staat een forse 17de-eeuwse pilaarschouw, een werk van de beeldsnijder Crispijn Vreem uit 1664. Alleen de pilaren en de pilasters zijn van zwart-wit geaderd marmer, de overige onderdelen zijn van hout met een zwart-witte marmer-beschildering. De friezen van beide kroonlijsten en de penanten zijn van rijk snijwerk voorzien, bestaande uit ranken van bloemen en vruchten, waartussen dier- en puttifiguren. Op beide friezen is een door putti gedragen wapenschild aangebracht. Deze schilden hebben vermoedelijk de alliantiewapens van Jacob Martens en Aletta Paters gedragen. In de lijst van het schilderstuk zijn thans spiegels gezet. In de tegenoverliggende wand is een midden 18de-eeuwse porte brisée aangebracht. Deze deur heeft in de 19de eeuw een extra omlijsting gekregen. In deze omlijsting is een kroonlijst van een 17de-eeuwse schouw, vermoedelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 435. Janskerkhof 16. A. Bratsch, 1906. De schouw in de grote zaal op de begane grond. Het Velours d'Utrecht op de wand was toen nog aanwezig.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 436. Janskerkhof 16. De 17de-eeuwse schouw rechtsachter op de verdieping.
afkomstig van een schoorsteen in het huis, opgenomen. Ook het fries van deze kroonlijst is voorzien van snijwerk en een wapenschild. In dit vertrek wordt voorts een 18de-eeuwse lambrizering aangetroffen en een tweede deur ditmaal naar de voorkamer. Uit het midden van de 18de eeuw dateert ook het stucplafond dat om de balken is aangebracht. Het middelste vak is voorzien van een eenvoudig ranken-medaillon waarin enkele duifjes zijn uitgebeeld. Deze kamer bezat in ieder geval tot 1943 een wandbespanning van rood velours d'Utrecht. De overige drie vertrekken op de begane grond hebben een eenvoudige 19de-eeuwse uitmonstering, vermoedelijk uit de periode van de verbouwing in 1832. De gestucte plafonds zijn voorzien van een ander middenornament. De beide zijkamers hebben nog de 18de-eeuwse verbindingsdeuren naar de voormalige hal. Bij de opzet van de nieuwe entreepartij hoort het tochtportaal met veel glas in een houten omlijsting. Hiervoor ligt een klein bordes met enkele treden en een eenvoudige houten leuning. Van de oude interieurs resteert op de verdieping minder. Het belangrijkste stuk is de schouw rechts-achter, waarschijnlijk eveneens daterend uit de bouwtijd van het huis. Deze schouw is eenvoudiger uitgevoerd dan die in de grote zaal en kleiner van afmeting. De rookkap wordt hier slechts gedragen door roodgeschilderde terracotta voluten en dito getorste halfzuilen met een decoratie van druivenranken. De kroonlijst met snijwerk van bloemen in het fries is van een eikehout immiterende beschildering voorzien. Voorts bevinden zich op de verdieping enkele 17de-eeuwse paneeldeuren.
Afb. 437. Janskerkhof 16. De dubbele deur van de grote zaal op de begane grond. De 18de-eeuwse deur kreeg vermoedelijk in 1832 een tweede omlijsting, waarin het fries van een 17de-eeuwse schouw werd opgenomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 438. Janskerkhof 16. Bouwtekening 1832. Ontwerp voor de nieuwe ingangspartij tegen de linker zijgevel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisNadat Cornelis Booth het grote claustrale perceel nr iv, met daarop het huis Boothstraat 6 (zie blz. 355), gekocht had, liet hij hierop in 1659 de Boothstraat aanleggen en splitste hij twee percelen langs het Janskerkhof af ‘omme met twee huysinge betimmert te worden’: de panden Janskerkhof 15 A en 16. Het oostelijk perceel werd gekocht door Johan van Nellesteijn en diens vrouw Hillegonda Paters. Het westelijke door Aletta Paters, over wie Hillegonda voogdes was. De bouwopdracht ging naar Gijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten en de bouw vond plaats in de jaren 1661-'63. Aletta Paters huwde in 1663 oud-burgemeester Jacob Martens. Tot 1973 bleef het huis in het bezit van de familie Martens van Sevenhoven, waarna het gelegateerd werd aan de Vereniging Hendrick de Keyser. Dankzij de gegevens uit het familie-archief Martens is er relatief veel over dit huis bekend. Tot de gegevens behoren onder andere de transacties van perceelswijzigingen en uitgebreide financiële overzichten van bouwmaterialen en lonen. Tesamen met onder andere de bestekken van het metsel- en timmerwerk ontstaat een duidelijk beeld over de toenmalige toestand van het huis. Zo was er niet alleen sprake van ‘het groot salet’ maar ook van een ruimte die met ‘garderobe’ aangeduid werd. Dit was kennelijk een niet onbelangrijke ruimte, daar er sprake was van ‘kassen als alle andere in de garderobe’ en vervolgens van ‘slooten in de garderobe gemaeckt’. Veel aandacht werd ook besteed aan de aanleg van een ‘achterkeucken’. Deze keuken viel onder het zogenaamde ‘buitenwerck’ en werd dus buiten achter tegen het huis gebouwd (vergelijk met de plattegrond van de huizen, ontworpen door Lobberecht, blz. 324). Het was een gebouwtje van één bouwlaag hoog, en ‘sal wijt wesen 12 voet en lanck 20 voet binnenwercks met een vaethuysken’. Voorts bevonden zich in deze keuken een ‘greyne wenteltrap... om boven de keucken te gaen’ met daaronder een secreet, verder een schoorsteen met een ‘rouwe’ schoorsteenmantel en pompen. Deze achterkeuken deed vermoedelijk dienst als ‘morskeuken’, een soort (af)waskeuken waarbij het vuile water gemakkelijk via ‘de plaets’ afgevoerd kon worden. In het archief zijn voorts belangrijke gegevens te vinden over onderdelen en maten van de kap en het andere houtwerk, zoals trappen, kozijnen en balklagen. Tenslotte gegevens over een aantal kleinere zaken, die dikwijls aan de aandacht ontsnappen, zoals het aanbrengen van een bel in de hal en ook moesten er ‘brillen op de secreeten’ gemaakt worden. De afwerking van het interieur van het huis nam lange tijd in beslag, zoals blijkt uit de kwitantie van maart 1664, waarbij Crispijn Vreem f 52, - uitbetaald werd ‘vant snijden vande Schoorsteenmantel alhier int groot zalet’. Rond het midden van de 18de eeuw werd tenminste het interieur van dit ‘groot zalet’ opnieuw gedecoreerd, zoals door de huidige toestand bewezen wordt. Vermoedelijk werden ook andere vertrekken van een nieuw interieur voorzien. Een vrij ingrijpende verbouwing onderging het huis in 1832 bij het verleggen van de ingang naar de zijgevel. Hiervoor werd een deel van het linker buurerf aangekocht, waardoor ook het 17de-eeuwse poorthuis in de nieuwe entreepartij kon worden opgenomen. Dit poorthuis had oorspron- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk een tegenhanger van eenzelfde opzet, zodat het verdwenen linker buurhuis een symmetrische toegangspartij bezat. Deze pendant werd in 1862 afgebroken. In de eerste helft van de 19de eeuw werden tevens weer enkele vertrekken van een nieuw interieur voorzien. Het koetshuis lag linksachter op het erf, het werd in 1861 gesloopt en vervangen door een nieuw koetshuis aan de Boothstraat, met een kleine voorplaats. In 1962 werd voor dit koetshuis Boothstraat 2 A de gevel van het toen gesloopte pand aan de overzijde van de straat herbouwd. Deze gevel hoorde bij het koetshuis Boothstraat 1, het koetshuis van Janskerkhof 15. Omdat de verplaatste gevel voor Boothstraat 2 A in de rooilijn gezet werd, ontstond er een klein portaal voor de nu nog aanwezige oorspronkelijke koetshuispoort. Om Janskerkhof 16 meer geschikt te maken voor het gebruik door de Rijksuniversiteit werd er in 1982 een bescheiden verbouwing uitgevoerd, waarbij de 17de-eeuwse schouw op de verdieping aan het licht kwam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lepelenburg 2NaamLievendaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oud adresWijk A, nr 1209. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekHet huis is in 1862 gebouwd op de plaats van de stadswal, opgenomen in de parkaanleg van J.D. Zocher, in aansluiting op het voormalige bolwerk Lepelenburg. Het bestaat uit twee bouwlagen, een aan vier zijden omgaand flauw hellend zadeldak en een kleine kelder. Op de zuidoosthoek staat een vijfzijdige torenuitbouw. Tegen de noordgevel is in 1903 een forse aanbouw van twee bouwlagen met plat dak geplaatst. De ligging en de architectuur van het huis verlenen het een voor de binnenstad ongebruikelijk karakter van een villa. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeeldingen
Afb. 439. Lepelenburg 2. Gezicht op de oostgevel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 440. Lepelenburg 2. Situatie en plattegronden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet huis is gelegen op een waaier-vormig perceel, dat niet het gehele oppervlak van de hier opgeworpen heuvel beslaat. De kortste zijde van het perceel, aan de westkant, is ca 27 m breed. De langste zijde, aan de oostkant, is ca 59 m breed. De diepte is ca 32 m. Het gehele perceel is omgeven door een eenvoudige ijzeren hek. In het toegangshek aan de oostzijde is de naam van het huis opgenomen: ‘lievendaal’. Aan de westzijde wordt het hier hooggelegen perceel afgesloten door een stenen keermuur, waarin zich een poortje bevindt. Het perceel en het overige deel van de heuvel zijn beplant en begroeid met bomen en struiken in aansluiting op de parkaanleg. Het huis zelf heeft een oppervlak van ca 11 × 11 m, met uitzondering van de toren en de latere aanbouw. In de beschrijving zal voor wat betreft de oriëntatie uitgegaan worden van de zuidgevel als voorgevel, aangezien zich hierin de voordeur bevindt. Alle gevels zijn gepleisterd en wit geschilderd en uitgevoerd als lijstgevel. De architectuur van de voorgevel en de rechter, oostelijke zijgevel is het meest verzorgd. De beide andere gevels zijn soberder uitgevoerd met slechts enkele vensters; de achtergevel wordt door de aanbouw van 1903 bovendien grotendeels aan het zicht onttrokken. De voorgevel is vier traveeën breed. Alle vensters bevatten T-ramen en zijn voorzien van zonneblinden. Het venster boven de deur is nu dichtgezet. De originele paneeldeur is uitgevoerd met verhoogde vlakken en sierijzerwerk. De rechter zijgevel is eveneens vier traveeën breed en voorzien van T-ramen. Op de hoek, die deze gevels vormen, is de toren geplaatst. Met deze opzet ligt het architectonisch accent aan de zijde van de singel. De beide gevels en de toren worden visueel met elkaar verbonden door middel van een horizontale, decoratieve geleding. Deze bestaat uit een plint, waarin een vakverdeling is aangebracht met daarin, om en om, wel en geen decoratie, vervolgens een dubbele cordonlijst tussen de begane grond en de verdieping, tenslotte een fries onder de kroonlijst, wederom alternerend voorzien van een stucdecoratie. De top van de toren is vervolgens rijker uitgevoerd met een tweede fries, waarin een luik voor een vlaggestok is opgenomen. De ver uitkragende dakgoot wordt gedragen door een groot aantal consoles. Op de top van het dak staat een vlaggemast. Op de begane grond wordt de toren omgeven door een houten veranda. In drie van de vijf vlakken zijn vensters aangebracht, op de begane grond twee vensters met t-ramen en een deur. De andere twee vlakken zijn als blinde nissen uitgevoerd. De vensters van de verdieping zijn boogvormig met een vrije roedeverdeling. De linker, westelijke zijgevel is blind op één venster en een dubbel boogvenster voor het trappehuis na. Aan deze zijde is een houten aanbouwtje van één bouwlaag bij wijze van bijkeuken op het plaatsje gebouwd. Aan de zijde van de voorgevel is tegen dit gebouwtje een zwengelpomp geplaatst. Vanuit de bijkeuken leidt een hardstenen trap naar de poort aan de zijde van de Bruntenhof. De aanbouw uit 1903 sluit, voor wat betreft architectuur en uitvoering, aan op het oorspronkelijke ontwerp. De noordgevel is driezijdig uitgebouwd. De vensters zijn ook hier met name aan de oostelijke zijde aangebracht. Zij bevatten alle t-ramen, op de begane grond bevindt zich een tuindeur. De balklagen gaan alle schuil achter stucplafonds. De kap is vanouds betimmerd met kraalschroten, de constructie bestaat, voor zover zichtbaar, uit spanten met gordingen. De zolder is in een aantal kamers opgedeeld. De kelder onder de keuken heeft een dekking van troggewelven op houten balken evenwijdig aan de voorgevel. De indeling van het huis gaat uit van een centrale hal met een gang naar achteren toe. Links hiervan ligt, haaks op de gang, het trappehuis en rechts de grootste kamer. Deze indeling werd oorspronkelijk op de verdieping herhaald, maar bij een verbouwing in 1958 is het voorste deel van de gang bij de kamers getrokken. Interieuronderdelen uit de bouwtijd worden nu met name op de begane grond en in het trappehuis aangetroffen. De hal en de gang zijn voorzien van een witmarmeren vloer en lambrizering. Een tochtportaal met geëtst glas met florale motieven sluit de hal af. De grote kamer ligt rechts, de koepelkamer sluit daar op aan. Het plafond van de grote kamer is met een, vermoedelijk in 1903 aangebracht, eenvoudig stucornament gedecoreerd. De schouw heeft een leverkleurig marmeren mantel in neo-Lodewijk xiv-stijl met een insluithaard. De vensters kunnen worden afgesloten met op houten wieltjes rollende binnenluiken. De luiken kunnen geheel in de sponningen en het muurwerk worden gerold en zijn door middel van scharnierende kleppen weg te werken. De keuken, links naast de gang, heeft een rookkap met geprofileerde lijst en witte betegeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De steektrap met bordessen loopt van de begane grond tot op zolder en bezit een eenvoudige leuning met metalen spijltjes. Op het eerste bordes staan twee lage half-ronde hoekkastjes. Op de penant tussen de twee boogvensters is een spiegel aangebracht met daaronder een marmeren penanttafel. Vast op de tafel staat een metalen armatuur van een gaslamp in de vorm van een vrouwenfiguur. De beide vensters hebben een stukje rood glas in het middelste ronde ruitje. Door in de binnenluiken eveneens een rond gaatje uit te sparen speelt het licht hier door heen. Op het tweede bordes staan twee grote overhoeks geplaatste kasten. Op de verdieping is het interieur bij de verbouwing van 1958 gemoderniseerd. De vensters van de torenkamer bevatten in het middelste ronde ruitje gebrandschilderd glas met daarin de wapens van Prinses Irene, de Stad Utrecht en de Rijksuniversiteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisIn 1861 lagen er elf huizen of koepels met bijbehorende tuinen op het bolwerk Lepelenburg. Deze moesten ten behoeven van de nieuwe parkaanleg alle worden gesloopt. Eén van de oud-bewoners, de heer G. Reede, was zeer ongelukkig met het verlies van zijn woning. Op 15 april 1862 verzocht hij de Raad ‘om een gedeelte van den stadsgrond, tusschen de Schalkwijkersteeg en de Brigittenstraat in langdurigen erfpacht te bekomen, ten einde aldaar eene villa te bouwen, voor hem ter bewooning geschikt... komende die plaats genoegzaam overeen met de plannen daartoe, zoals hij vernomen heeft, door den heer Zogger aangewezen’. Andere plannen voor de bouw van één of meerdere nieuwe huizen op het Lepelenburg gaven al enige tijd aanleiding tot heftige discussies in de Raad. Het verzoek van Reede deed de gemoederen wederom hoog oplaaien. Maar uiteindelijk kreeg hij, na enige wijzigingen onder andere op verzoek van Zocher, op 21 augustus 1862 toestemming zijn huis te bouwen. De bouwtekeningen zijn niet teruggevonden, wel is bekend dat Zocher de façadetekening ‘enigszins aangekleed heeft’. Uit een verbouwingstekening van 1871, een niet uitgevoerd plan voor de aanbouw van een keuken, laat waarschijnlijk de oorspronkelijke toestand van de begane grond zien. Rechts lagen twee kamers en suite, waar nu één grote kamer is. Duidelijk is te zien dat het linker deel iets terug ligt. Opvallend is dat er slechts één stookplaats getekend is, zodat de andere vertrekken kennelijk onverwarmd waren. Op 17 maart 1903 vroeg H.J. Hoogeveen de Raad toestemming tot het bouwen van een ‘koepelkamer met een kamer daarboven’: de aanbouw tegen de noordgevel. Daar de adjunct-directeur der Gemeentewerken meende dat ‘de ontworpen bijbouw geen bepaalde verfraaing zal zijn maar ook niet de woning opvallend lelijker zal maken’, en er verder ook weinig bezwaar tegen de uitbreiding bestond, werd Hoogeveens verzoek ingewilligd. Deze uitbreiding had tevens tot gevolg dat de gang verder doorgetrokken werd en dat de kamers en suite verdwenen. Ook de houten bijkeuken dateert van deze verbouwing. Van 1958 tot 1962 werd een deel van de etage bewoond door Prinses Irene. Hiervoor werd de verdieping tot de huidige toestand verbouwd en werd een alkoof in de hal aangebracht. De ‘spreekkamer’, die hierachter lag, werd hierdoor verkleind en bij de torenkamer getrokken. In deze tijd werden ook de gebrandschilderde ruitjes aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwegracht 98Oud adresOnder de Linden, wijk a, nr 926. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HuisnaamZoudenbalch-huis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekFors villa-achtig gepleisterd en wit geschilderd pand van drie bouwlagen onder afgeplat schilddak, in zijn verschijningsvorm uit 1868 stammend, maar in wezen een ouder huis bevattend. Het huis heeft enkele aanbouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet grote, drie bouwlagen hoge huis van 18 × 15 m, met een plat dak en schilden aan alle zijden, is alleen onder het linkerdeel onderkelderd. Aangezien het huis geen duidelijke constructieve hoofdrichting heeft en de balken op dragende tussenmuren in verschillende richtingen liggen, is het qua type een vierkant huis. Boven de lage begane grond fungeert de verdieping als bel étage. Het pand ligt op een zeer groot erf, dat zich oorspronkelijk tot de stadswal uitstrekte, en nu nog 80 m diep is. De voorgevel, een gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel, heeft een middenrisaliet met in het midden de ingang met dubbele deuren, geflankeerd door vensters. Boven de ingang heeft de verdieping een klein balkon, evenals de omlijsting van de ingang en de balkondeuren, van hardsteen. Hierboven heeft de tweede verdieping een dubbel raam, evenals de balkondeuren in de risaliet geflankeerd door blinde nissen met een overhoeks ruitpatroon. Het rechter- en linkerdeel van de gevel hebben ieder twee getoogde vensters per bouwlaag. De hoeken zijn met pilasters met verdiepte velden uitgevoerd. De gevel heeft over de volle breedte een hardstenen plint. Voor het huis ligt een eigen stoep, met bij de ingang twee lantarens op hardstenen voetstuk uit 1871. Een drielaags uitbouw, één getoogd dubbelvenster breed, sluit aan de linkerzijde bij de gevel aan. De kroonlijst loopt over dit eveneens gepleisterde en wit geschilderde bouwdeel door, de linker hoek is met eenzelfde pilaster afgewerkt als het hoofdgebouw. In de tuinmuur aan de rechterzijde is een gevelsteen opgenomen met de tekst ‘everaert zoudenbalch stichter van dit weeshuis’ en diens wapen. Deze steen duidt op de verplaatsing van het Gereformeerde Burgerweeshuis naar dit pand. De achtergevel is een gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel van drie bouwlagen en heeft een wat verder uitgebouwde vierlaags middenpartij met centrale tuindeuren, waarboven per verdieping twee vensters. Rechts en links hiervan is de gevel twee vensters breed, op de tweede verdieping zijn het gekoppelde vensters achter een balkon. Ook de drielaags uitbouw met een plat dak aan de rechterzijde, van de tuin uit gezien, is twee vensters breed. Een rijke 19-eeuwse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 441. Nieuwegracht 98. Rechts het later toegevoegde huis Nieuwegracht 100.
Afb. 442. Nieuwegracht 98. De gevelsteen in de tuinmuur.
gietijzeren veranda met balkon en spiltrap is later toegevoegd. De rechter zijgevel, gepleisterd en wit geschilderd, is een lijstgevel tussen hoekpilasters. De begane grond wordt door een latere eenlaags aanbouw aan het oog onttrokken, waarachter een gang loopt naar de eveneens later toegevoegde dienstwoning Nieuwegracht 100. De bel étage heeft slechts één venster en twee blinde nissen, evenals de vier vensters op de tweede verdieping, met afgeschuinde bovenhoeken. De linkergevel is die van de drielaags aanbouw onder plat dak, waarop het trapportaal voor de zolder staat. Deze gevel is gepleisterd en wit geschilderd en, op enkele vensters voor dit trappehuis na, blind. Onder het linkerdeel van het pand liggen twee kelders, de voorste onder een acht vakken brede enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel. De balken zijn 31 cm breed en 17 cm hoog. De achterste kelder heeft een tongewelf loodrecht op de voorgevel, maar omvat niet de strook links, waarboven zich in de keuken de grote schouw bevindt. Blijkens de gedichte gang, die vanuit deze kelder naar de grote als huis gecamoufleerde bunker voerde die aan het einde van de tuin ligt, had dit pand in het verleden daarmee een relatie. Er is geen werfkelder. De indeling van het hoofdhuis op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begane grond en de bel étage is gebaseerd op een centrale hal en gang, met aan weerszijden twee vertrekken achter elkaar. De trap sluit rechts aan bij de hal, de keldertrap ligt links van de hal. Op de begane grond ligt linksachter de keuken met schouw en ingebouwde kasten. Voorzover zichtbaar liggen de balken van de enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel, en zijn tenminste in de voormalige biljartkamer rechtsvoor voorzien van een kraalprofiel. Deze kamer reikt tot over de helft van de diepte van het pand, evenals de erboven gelegen regentenkamer van het weeshuis, de voormalige huiskamer. Op de bel étage zijn geen balken in het zicht; de kamers en suite links hebben sier-stucwerk. Op de tweede verdieping en de zolder zijn met lichte wandjes tal van kamers gecreëerd. De regentenkamer van het Zoudenbalchhuis is rond 1925 ingericht in de voormalige huiskamer van het pand, met interieuronderdelen van de vorige regentenkamer van de stichting, aan de Oudegracht. Deze stammen vooral uit de eerste helft en het midden van de 18de eeuw, deels in Lodewijk xv-stijl, zoals het goudleerbehangen de grijs-geaderd marmeren schoorsteenmantel met houten boezem. Deze is groen geschilderd met goudkleurig snijwerk en een witje met drie putti's met een fruitmand. In de haard bevindt zich een haardplaat. Drie 18de-eeuwse spiegels en kandelaars sieren de wanden. Verder bevat het vertrek een lambrizering, diverse kasten in verschillende stijlen, een staande klok en een grote tafel met stoelen. Op de overloop bevindt zich een naamlijst van de regenten. Twee poppen, vermoedelijk uit het begin van de 19de eeuw, tonen de voorgeschreven kleding van de weeskinderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisHet pand werd gebouwd op een bijzonder groot perceel, dat voorheen het noordelijk deel van het kloosterterrein van de Sint Servaas-abdij vormde. Nog op het kadastrale minuutplan van 1821 liep het erf door tot de stadsmuur. Het huis had toen reeds het grondplan dat het in 1868 had, maar van het erf was inmiddels aan de achterzijde een deel afgenomen ten gunste van het plantsoen. Het bouwplan voor de grote verbouwing van 1868 geeft als bestaande toestand een tweelaags vierkant huis, dat een 17de-eeuwse indruk maakt. Het had een lage begane grond met risalerende middenpartij in voor- en achtergevel, onder hoog dak, een schilddak of een aan vier zijden omgaand zadeldak, met schoorstenen op de hoeken van de nokken. De voorgevel had een risalerende middenpartij die ruim een-derde van de
Afb. 443. Nieuwegracht 98. De Lodewijk XV-schouw en goudleerbehang in de regentenkamer.
breedte van de gevel omvatte, met de centrale ingang, waarboven het verdiepingsvenster, beide onder hoofdgestel. De deur werd geflankeerd door vensters. Tussen de risaliet en de hoekpilasters bevonden zich aan iedere zijde twee vensters op de begane grond en de verdieping. Van de zes vensters brede achtergevel bevatte de risaliet er twee, waaronder de centrale tuindeuren met een klein venster aan iedere zijde. De voorzijde had een centrale dakkapel, de achterzijde had in het midden een blokachtige verhoging op de uitgebouwde middenpartij, die boven de gootlijst uitging en daar een breed venster bevatte. Aan de linkerzijde lag een wat lagere tweelaags aanbouw met een tentdak, één venster breed. Achter en links van het huis lagen putten. De indeling van de begane grond was geheel gelijk aan de huidige, met uitzondering van de toen ontbrekende gang naar de aanbouw links, die ten koste van de linker achterkamer in 1868 aangelegd werd. Het is merkwaardig te zien hoe weinig het nu uit- en inwendig geheel 19de-eeuws ogende Nieuwegracht 98 afwijkt van de zoveel oudere voorganger. Het huis werd in 1868 met een tweede verdieping verhoogd, volgens het patroon van de eerste verdieping, onder een laag mansarde-schilddak. Alle vensters kregen 19de-eeuwse vormen. De forse kroonlijst met aan de voorzijde een balkon en blinde nissen naast de verdiepingsvensters van de risaliet benadrukken het villa-achtige uiterlijk, dat met zijn gepleisterde en wit geschilderde gevels bij het Zocherplantsoen aansluit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 444. Nieuwegracht 98. Bouwtekening, verbouwing 1868.
Opmerkelijk is de aanduiding ‘souterrain’ op de bouwtekening voor de toch iets boven het maaiveld gelegen lage begane grond. Dit geeft aan hoezeer dit deel als onderhuis en de verdieping als bel étage beleefd werd. De drie lagen hoge uitbouw onder plat dak aan de linkerzijde, sluit qua vorm meer aan bij het hoofdhuis dan op het bouwplan van 1868. Het is een forse vergroting van een toen al op deze plaats voorkomende aanbouw. Op 30 april 1919 verkocht Jhr. mr. J.F. de Beaufort, wethouder van Utrecht, het pand, evenals het door hem verworven linker buurpand, aan het Gereformeerd Burgerweeshuis, dat het als weeshuis in gebruik nam en de huiskamer op de bel étage als regentenkamer inrichtte. Aan de zuidzijde werd later een dienstwoning, Nieuwegracht 100, bijgebouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ZoudenbalchhuisDomkanunnik Evert Zoudenbalch (zie voor zijn woonhuis blz. 409) richtte in 1485 een weeshuis op. De officiële stichtingsbrief van dit Sint Elisabeths-gasthuis dateert echter van 1491. De stichting werd bestuurd door drie superintendanten: zijn oudste erfgenaam, de Domdeken en de schepen-burgemeester. Het geslacht Zoudenbalch stierf rond 1800 uit, de Domdeken bleef tot het begin van de 19de eeuw in functie, daarna bleef alleen de burgemeester over als superintendant. Voor de dagelijkse gang van zaken werd in 1560 een gasthuisbroederschap van regenten gesticht van eenendertig of tweeëndertig personen, onder wie een eerste en tweede huismeester als dagelijks bestuur, bijgestaan door een rentmeester. Het Sint Elisabeths-gasthuis ging in 1580 over tot de reformatie en toen kwam langzaamaan de naam ‘Burgerweeshuis’ in zwang, sinds 1796 ‘Gereformeerd Burgerweeshuis’. Aangezien het aantal door de stichting verzorgde wezen sterk afnam, werd het weeshuis in 1963 opgeheven en de fundatie in 1979 officiëel omgevormd tot de Stichting Evert Zoudenbalch Huis, gericht op het ondersteunen van jongerenwerk. Het gasthuis werd oorspronkelijk gefundeerd aan het Vredenburg en omvatte het bouwblok tussen dit plein en Achter Clarenburg, Korte en Lange Elisabethstraat. Het had onder andere een kapel, een rijke ingangspoort en een unieke, stenen, dubbele wenteltrap die rond 1965 gesloopt werd. Bij de belegering van het kasteel Vredenburg in 1577 werd het weeshuis beschadigd. Bovendien voldeed het complex niet meer door het toenemen van het aantal wezen. Op 12 juni 1582 verhuisde het weeshuis naar het door de stad geconfisceerde voormalige Regulierenklooster, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 445. Nieuwegracht 98. Bouwtekening, verbouwing 1868.
Afb. 446. Nieuwegracht 98. 18de-eeuws goudleerbehang en betimmering in de regentenkamer.
Oudegracht 245 en omgeving. De genoemde gotische poort werd als achterpoort aan de Springweg herplaatst (zie blz. 185). Aan de Oudegracht speelde het grootste deel van de geschiedenis van het weeshuis, dat soms meer dan 200 wezen verzorgde. Met nog maar enkele tientallen wezen verhuisde het in 1925 naar Nieuwegracht 98 met medeneming van een groot aantal historisch waardevolle elementen, zoals belangrijke delen van het interieur van de regentenkamer. De begane grond wordt nu gebruikt door instanties die zich bezig houden met jongerenwerk conform de doelstelling van de stichting; verder worden veel kamers aan jongeren verhuurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plompetorengracht 9Oude adressenWijk H, nr 672 en 673. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekGroot vierkant huis, bestaande uit een lage begane grond, een bel étage, een tweede verdieping, een aantal zadeldaken evenwijdig aan en loodrecht op de voorgevel en kelders. Het huis is in zijn huidige vorm in 1860 ontstaan door de samenvoeging en gedeeltelijke vernieuwing van twee oudere huizen. De voorgevel van grote allure is een gepleisterde, vijf traveeën brede lijstgevel met een middenrisaliet met fronton. De plint en de raamomlijstingen zijn van hardsteen. De zoldervensters suggereren een vierde bouwlaag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeeldingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet huis heeft een oppervlak van ca 20 tot 24 × 18 m met een gerende linker rooilijn. Het oppervlak van het perceel, waarop het huis staat, is ca 20 tot 25,5 × 34 m. Het erf heeft, via het buurerf, waarmee het tegenwoordig een eenheid vormt, een uitgang in de Molenstraat. De gepleisterde vijf traveeën brede voorgevel heeft een één travee brede middenrisaliet en smalle, geblokte, zijrisalieten. De middenrisaliet heeft voor het raam van de belétage een balustrade en wordt bekroond door een fronton. De ingang wordt geflankeerd door lantarens. De brede gootlijst met consoles is aan beide zijden omgekornist. De vensters, uitgezonderd die op zolder, bevatten t-schuiframen. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel met op de belétage grote stolpramen en op de overige bouwlagen t-schuiframen. De begane grond heeft een hal en een aantal dienstvertrekken. Twee bordestrappen, een begin 19de-eeuwse tegen de rechter zijgevel en een mogelijk oudere tegen de linker zijgevel, voeren naar de belétage. In de gang naar de tuin is een steen aangebracht met de tekst ‘Jonkheer ii van Westreenen Heer van Sterkenburg den 26 iuni 1819’. Aan de voorzijde van de belétage liggen vier kamers, waarvan de middelste twee kamers en suite vormen. Aan de achterzijde ligt een grote bibliotheekruimte met een rijke neorenaissance betimmering. De kapconstructie bevat grenen spanten en gordingen. De spanten in de rechter drie traveeën zijn traditioneel van opbouw, bestaande uit gebinten, in de linker twee traveeën staan Philibertspanten. Onder het gehele huis ligt een complex van kelders, deels gedekt met troggewelven en andere met tongewelven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisHet huis is in zijn huidige vorm in 1860 ontstaan door de samenvoeging van twee
Afb. 447. Plompetorengracht 9. Plattegronden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 448. Plompetorengracht 9.
Afb. 449. Plompetorengracht 9. Bouwtekening, verbouwing 1860.
Afb. 450. Plompetorengracht 9. De beginbaluster van de trap tegen de linker zijmuur.
oudere huizen. Deze verbouwing was bedoeld als vergroting van het rechterhuis. Wat het twee traveeën brede linkerdeel betrof, betekende dit waarschijnlijk de vrijwel totale sloop van een 17de-eeuws huis. Het rechterdeel was niet zolang tevoren al geheel vernieuwd. Dit was voordien een drie traveeën breed vierkant huis met een toegang in de middelste travee. Zoals op de twee tekeningen van Lutgers te zien is, was de gevel op de begane grond waarschijnlijk ook al met hardstenen platen bekleed. De bouw van dit vierkante huis dateert mogelijk uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 451. Plompetorengracht 9. Het interieur van de bibliotheek.
Afb. 452. Plompetorengracht 9. P.J. Lutgers, 1843. De oostzijde van de Plompetorengracht, met rechts Plompetorengracht 1, 3, nog zonder de ingang van nummer 1. Plompetorengracht 9 bestaat nog slechts uit een drie vensters breed deel, met links daarvan een ouder deel.
1819, wat wordt aangegeven door de in de gang ingemetselde gedenksteen. De ontwerptekening van de architect S.A. van Lunteren, behorend bij de vergunningaanvraag, geeft een huis te zien dat afwijkt van wat uiteindelijk is uitgevoerd. Door de toevoeging van de zoldervensters heeft de gevel een hoogte gekregen die meer de breedte benaderd. De halfronde dakkapellen, die kennelijk herbruikt moesten worden, zijn vervangen door een één travee brede fronton. Tot in de eerste helft van de 20ste eeuw is het pand een particulier woonhuis gebleven, waarna het enige tijd als schoolgebouw voor de Bijzondere Hogere Burgerschool F. de Munnik in gebruik is geweest. Na het vertrek van De Munnik in 1968 is in het gebouw een instituut van de Rijksuniversiteit gevestigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuilenstraat 5Oud adresWijk A, nr 591. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KarakteristiekEen huis, gebouwd in 1860 op een nagenoeg vierkante plattegrond, bestaande uit twee bouwlagen met een mansardeschilddak met korte nok loodrecht op de voorgevel en kelders. Het huis is een bijzonder gaaf 19de-eeuws voorbeeld van dit type met goed bewaarde rijke interieurs. Typisch 19de-eeuwse bijzonderheden zijn onder andere een ijzeren dakgoot en plafonds van papier-maché. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingHet huis is gelegen op een perceel van ca 13 × 49 m en heeft een oppervlak van ca 12 × 17 m, zonder de keukenaanbouw. Rechts naast het huis geeft een smalle doorgang toegang tot de tuin. De voorgevel is een vijf vensters brede lijstgevel in zorgvuldig uitgevoerd metselwerk met een middenrisaliet en hoekpilasters. In de middenrisaliet bevindt zich in een ondiep boogvormig portiek met geprofileerde lijst met kuif de voordeur met bovenlicht. De vensters van zowel de begane grond als de verdieping bevatten schuiframen met roedeverdeling (3 × 2 + 1 × 2 ruiten). De vensters zijn afgewerkt met afgeronde bovenhoeken en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 453. Zuilenstraat 5.
anderhalfsteens strekken. Het venster van de verdieping in de middenrisaliet heeft een extra accent door middel van een geprofileerde houten omlijsting en snijwerk. De gevel wordt horizontaal geleed door een cordonlijst boven de begane grond. In de hardstenen plint is onder elk venster één kelderlicht aangebracht. In het fries van de kroonlijst zijn de lage vensters van een mezzanino verwerkt. Voor het huis ligt een hardstenen stoep met zes bewerkte stoeppalen. Op het mansarde-schilddak staat op elk van de vier hoeken van de knikken in de schilden een schoorsteen. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van vijf vensters breed, waarbij de linker twee traveeën, uit de tuin gezien, in beslag worden genomen door een oorspronkelijke keukenaanbouw van twee bouwlagen met een kap met de nok loodrecht op de straat. Het vrijliggende deel van de gevel is op de begane grond voorzien van tuindeuren en op de verdieping van vensters met schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) en zonneblinden. De goot is in ijzer uitgevoerd. De tuindeuren geven toegang tot het terras, dat begrensd wordt door een in portlandcement gegoten balustrade. Met een drietal treden wordt de lager gelegen tuin bereikt. De rechter zijgevel is een gepleisterde lijstgevel met een onregelmatige vensterverdeling. Aan de voorzijde bevindt zich op de begane grond een thans afgesloten zij-ingang en daarnaast een groot glas-in-lood venster met bloemmotieven. De enkelvoudige balklaag is aan de rechterzijde van het huis evenwijdig aan de voorgevel en aan de linkerzijde loodrecht op de voorgevel gelegd. De balken rusten op de binnenmuren. Alle balken zijn vanouds achter de plafonds weggewerkt. De grenen kap bevat vier steile spanten evenwijdig aan de voorgevel, met lange jukdekbalken, gesteund door standvinken; hierop staat een top met gordingen. Het voor- en achterschild rusten ieder op twee halve spanten. De zolder is ten dele betimmerd en ingedeeld met dienstbodekamers. Onder het rechterdeel van het huis ligt een kelder gedekt met troggewelven op ijzeren balken, evenwijdig aan de voorgevel. In de muren onder de gang zijn nissen uitgespaard. Deze dienen vanouds voor de opslag van wijn. Het linkerdeel van het huis is alleen aan de voorzijde onderkelderd met een, vermoedelijk oudere, kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De indeling van het huis gaat uit van een centrale gang van voor tot achter met aan weerszijden daarvan de vertrekken. Van de twee kamers en suite links is de achterste de grootste. Rechts liggen twee kamers, oorspronkelijk gescheiden door een gangetje, waarop de zij-ingang aansloot. De ruimte van het gangetje is nu bij de voorste kamer getrokken, maar de opzet is nog wel herkenbaar. Achter deze kamers ligt het trappehuis met een steektrap met bordes. Op het bordes bevindt zich een kastenwand in neo-barokke stijl. Het trappehuis ontvangt licht via een lichtkoepel in een plafond met stucdecoratie. De indeling van de verdieping volgt die van de begane grond. De beide linker kamers worden gescheiden door een badkamer, waarin nog een toiletkast staat in neo-barokke stijl. Boven de hal ligt een kleine tussenkamer. De trap naar zolder ligt rechts tegen de achtermuur. De keuken, met schouw, aanrecht, betegeling en marmeren vloer, is ondergebracht in de aanbouw rechtsachter. De schouw staat niet tegen de zijmuur, zoals aangegeven op de bouwtekening, maar tegen de muur hier tegenover. Het interieur is in het gehele huis vrijwel gaaf bewaard. Deuren, betimmeringen, hang- en sluitwerk, stucplafonds en schouwen zijn in het gehele huis terug te vinden. De gang is afgewerkt met stucwerk in neo-barokke stijl. De wanden zijn symmetrisch geleed met deuren en blinde vakken. Deze geleding zet zich voort op het plafond. De vloer is belegd met witte marmeren tegels, het onderste deel van de wand is daarentegen gemarmerd. Gemarmerd stucwerk wordt ook aangetroffen in het trappehuis naar de verdieping en de zolder. De schouwen zijn in verschillende soorten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 454. Zuilenstraat 5. Bouwtekening 1860. Gevel, plattegrond en doorsneden.
marmer uitgevoerd. De beide schouwen aan de linkerzijde op de begane grond zijn groen-wit geaderd, de schouw in de voorste kamer rechts is zwart-wit geaderd. De schouw in de kamer hier achter staat niet, zoals op de bouwtekening aangegeven, tegen de binnenmuur, maar is overhoeks in de linkerhoek geplaatst. Dit is een oranje-bruin marmeren schouw. Ook op de verdieping zijn marmeren schouwen aanwezig, maar over het algemeen eenvoudiger uitgevoerd dan die van de begane grond. Bij een recente opknapbeurt is gebleken, dat het plafond van de linker voorkamer op de begane grond vervaardigd is van papier-maché op een textielbespanning. Het plafond van de kamer hierachter is uitgevoerd in stucwerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisHoewel de kelder linksvoor op een mogelijk oudere bebouwing wijst, is hiervan niets naders bekend. Indien er oudere bebouwing op het perceel gestaan heeft, dan werd deze bij de bouw van het huidige huis geheel gesloopt. Het huis werd in 1860 gebouwd voor notaris J.A.H. Boreel. Het rechterdeel van de begane grond was in gebruik als notariskantoor. Ten behoeve hiervan was de zij-ingang aangebracht. Het eigenlijke kantoor lag aan de voorzijde en daarachter de wachtkamer, gescheiden door het gangetje. Het oorspronkelijke bouwplan werd met slechts een klein aantal wijzigingen uitgevoerd. De voorgevel, met name de gootlijst bijvoorbeeld, de plaats van de schouw in de wachtkamer en de keuken werden gewijzigd uitgevoerd. Tot op heden onderging het huis vrijwel geen verdere wijzigingen. Op welk moment het gangetje en de zij-ingang vervielen is onbekend. Bij een recente opknapbeurt werden de plafonds van de twee linker kamers op de begane grond opnieuw in kleur beschilderd. In de tuin heeft een tuinhuis gestaan dat, na door een vallende boom beschadigd te zijn, nu in onderdelen op de zolder bewaard wordt. |
|