| |
| |
| |
Afb. 303. Verdeling van het huistype dwarse huizen, de kameren over de stad Utrecht.
| |
| |
| |
5a. Het dwarse huis, de kameren
De goedkoopste huizen zijn niet groot, hebben maar één bouwlaag en zijn in serie gebouwd onder één doorlopende kap.
De gekoppelde dwarse huizen van één bouwlaag zijn dan ook vanouds de woningen van het gewone volk.
Binnen dit type is de meest eenvoudige vorm de kamerwoning (meervoud: kameren) met één kamer en zolder erboven. De uitgebreidere vorm met twee vertrekken naast dan wel achter elkaar, al dan niet voorzien van gang en keukenaanbouw, komt al eerder voor, maar gaat rond 1850 de kameren geheel vervangen.
| |
Karakteristiek
- | De kamerwoning heeft één bouwlaag met nok evenwijdig aan de voorgevel, |
- | maakt deel uit van een reeks waarover de kap doorloopt, |
- | heeft slechts één kamer op de begane grond, waarboven een zolder. Een kleine aanbouw wordt hierbij als niet wezenlijk voor het karakter van het pand buiten beschouwing gelaten. |
Onder deze definitie valt een veelheid aan kameren, de meeste ervan vormen een veel stringenter te definiëren groep die ‘de eenvoudige kameren’ genoemd kunnen worden. De ‘eenvoudige kamerwoning’ kenmerkt zich, naast de reeds genoemde elementen, door:
- | geen binnenmuren en geen aanbouwen, |
- | een voorgevel met een deur met bovenlicht en één venster, |
- | het in gevel en plattegrond gespiegeld zijn ten opzichte van de buurpanden, waardoor een alternerend ritme ontstaat van deur - raam - raam - deur en gekoppelde dakkapellen en schoorstenen, |
- | de afwezigheid van een kelder; meestal is er wel een z.g. bedsteekeldertje, een half verdiept liggende bergruimte onder de bedstee, |
- | de balkrichting loodrecht op de voorgevel, |
- | een oppervlak van rond de 20 m2, meestal iets minder, waarvan de vorm het vierkant benadert, maar de diepte veelal de breedte wat overtreft. |
De kameren worden opgevat als dwarse huizen op grond van hun nokrichting en de vrijwel steeds daarmee samenhangende balkrichting, een voorbeeld van een afwijkende balkrichting is bijvoorbeeld Tuinstraat 6 (zie blz. 252). Vooral bij de oudere kameren met een samengestelde balklaag valt op dat de reeks woningen welhaast te beschouwen is als één zeer breed bouwwerk waarin om de twee vakken een binnenmuur de moerbalk en het kapspant vervangt. Een combinatie van een kamerwoning van twee met één van drie vakken vormt Keizerstraat 17 en 19.
De meest eenvoudige kameren staan op een smalle strook grond die slechts ruimte laat voor de huisjes zelf, ze hebben dan ook een blinde achtergevel.
Een schrijnend voorbeeld van de hiermee samenhangende klassetegenstelling vormden de kameren, die Jan van der Meer rond 1450 uit liefdadigheid aan het Hieronymusplantsoen liet bouwen achter in zijn boomgaard (zie afb. 215). Met een blinde achtergevel, want hij stelde een strook van nog geen vijf meter diep ter beschikking, zodat hij nog 80 meter erf overhield achter zijn huis aan de Kromme Nieuwegracht (tussen nr 64 en 66). Een eeuw later overwoog de toenmalige huisbezitter ze weer af te breken om zijn tuin te vergroten.
Toch hebben heel wat kameren wel een buitenruimte, al dan niet gemeenschappelijk voor het hele complex. Meestal zijn er per complex slechts enkele gemeenschappelijke privaten. Een voorbeeld van een eigen erf dat niet achter maar tegenover de huizen gelegen was, boden de Zuylenskameren aan de Dirck van Zuylenstraat. Indien kameren het erf wel achter het huis hebben, krijgt de achtergevel per woning ook een deur en een venster, al dan niet gekoppeld in één kozijn.
Met name bij vrijwoningen komt men een verzorgde uitvoering en sierelementen tegen: deurkalven met een gesneden wapen (niet van de bewoners, maar van de stichter), Vlaamse gevels, sierankers en zelfs een eigen privaat voor ieder huis (Beyerskameren, zie blz. 243).
Uitzonderlijk zijn de niet gespiegelde kameren, zoals Doelenstraat 2, 4, 6 en 8 die in het midden van de 19de eeuw gebouwd zijn als vervanging van wel gespiegelde middeleeuwse voorgangers (de dakkapellen zijn pas sinds 1922 gekoppeld).
| |
De vorm der complexen
Hofjes naar de vorm
Dwarse gekoppelde huizen van één bouwlaag werden meestal langs een steeg of straat gebouwd, soms ook binnen de structuur van een bouwblok aan een pleintje of een doodlopende gang, een slop. En dan valt al snel de term ‘hofje’, een term die twee betekenissen heeft en daardoor voor verwarring zorgt, met name in Utrecht.
Een hofje naar de vorm is een complex bestaande uit tenminste twee rijen gekoppelde huizen van één bouwlaag, die een van de buitenwereld afgekeerd en veelal afsluitbaar geheel vormen. De duidelijkste vorm hiervan bestaat uit vier rijen kameren rond een pleintje, waarvan het middendeel een semi-openbare functie heeft als buitenruimte en - oorspronkelijk - ook als bleek. De toegang heeft dan de vorm van een liefst monumentale poort.
Deze vorm van hofjes heeft Utrecht nooit gehad, wel een aantal complexen die er enige verwantschap mee vertonen. De vraag is echter waar de grens met de gewone, ook in Utrecht veel gebouwde sloppen getrokken moet worden.
Het grootste hofje van voor 1850 was de
| |
| |
Afb. 304. Lange Nieuwstraat. Opname ca 1870. Het einde van de Lange Nieuwstraat met links achteraan de Beyerskameren en vooraan de Arkelkameren.
Tuinstraat uit 1826: 39 kameren in twee rijen gerangschikt langs een straatachtige middenruimte, aan één zijde door (oudere) kameren afgesloten. Aan de andere zijde bevond zich de toegang via een nauwe, kronkelende, overbouwde doorgang. Het kleinste complex dat binnen deze definitie mogelijk is vormt het Herenhofje, Herenstraat 29, 31: twee inpandig gelegen kameren die via een monumentaal 17de-eeuws poortje aan de straat bereikbaar waren.
Een hofje met een groene middenruimte was, sinds de 17de eeuw, het complex der Sionskameren, Nieuwegracht 89-117 (oneven): een rij van oorspronkelijk 15 middeleeuwse kameren in de tuin van Nieuwegracht 119 en 121 gebouwd. In de 17de eeuw werden er drie afgebroken ten gunste van een tuin en vervangen door drie nieuwe tegenover de achterste drie van de rij. Hierdoor ontstond het plein-idee op kleine schaal, nu nog herkenbaar, compleet met poortje aan de gracht. Verwant aan de hofjes naar de vorm zijn de pleintjes met dwarse huizen van twee bouwlagen, een verwantschap die benadrukt wordt door de gevallen, buiten Utrecht, waarbij het om vrijwoningen gaat; een hierna te bespreken verschijnsel.
| |
De functie der complexen
Hofjes naar de functie.
Het type huizen dat nu besproken wordt huisvestte gedurende vele eeuwen een groot deel van het volk, het deel dat over een bescheiden zelfstandige woonruimte beschikte.
Hoewel het meestal om huurwoningen ging, werden sommige complexen gebouwd voor de verkoop. Daarnaast kwam in de 19de eeuw woningbouw op in het kader van de doelstelling ‘de verheffing des volks’. Deze filantropische instelling kwam tot uiting in charitatieve organisaties die liefdadigheid wilden bedrijven, zonder een verantwoord financieel beleid uit het oog te verliezen.
Deze organisaties vervingen tegen het eind van de 19de eeuw de niet meer levensvatbare liefdadige stichtingen die vrijwoningen beheerden: huizen vrij van huur en met uitkeringen voor de bewoners op de koop toe. Deze fundaties dienen hier nadrukkelijk ten tonele gevoerd te worden omdat - door de testamentaire beschikkingen - het grootste deel van de nu nog overgebleven kameren van oorsprong vrijwoning is. Er is bovendien een bouwkundige oorzaak aan te wijzen voor hun overleven: de ter meerdere eer en glorie van de stichter gebouwde woningen dienden er uiteraard fraai en degelijk uit te zien. Een degelijkheid die ook voor de beherende heren regenten van belang was, aangezien ze tot taak hadden te waken over het voortbestaan ‘ten eeuwigen dage’. Voor dat waken werden veel fundaties voorzien van een opvallend fraaie en rijk versierde regentenkamer.
Bij de uitvoering van de laatste wilsbeschikking - meestal werden fundaties zoals die van vrijwoningen bij testament gesticht - stond niet het behoud van de kameren voorop, maar het behoud van hun functie. Bij sloop, gevolgd door nieuwbouw op een andere plaats werd dan ook gesproken van ‘verplaatsing’ van de kameren. Dat bij de op de gevelsteen gememoreerde verplaatsing van de Gronsveldkameren in 1756 ook daadwerkelijk onderdelen van de gesloopte huisjes werden meegenomen voor hergebruik, is een uitzondering.
Een liefdadige stichting, er waren er in vele soorten, kon van karakter veranderen indien de regenten meenden daartoe te kunnen besluiten binnen de geest van de stichtingsacte. Het Margaretenhof bijvoorbeeld (zie blz. 237) was gesticht in 1367 als gasthuis, maar werd in 1562 verbouwd tot complex vrijwoningen. Vrijwoningen konden ook gesticht worden door eenvoudig een bestaand pand per kamer vrij van huur te vergeven als vrijwoning, zoals de Fundatie Pelt (1725), die de vier kamers van een huis in de Oude Kamp afzonderlijk als zodanig ter beschikking stelde.
Ook kon bestaande bebouwing grondig verbouwd worden tot een reeks vrijwoningen, zoals met gebruikmaking van enkele klooster-bijgebouwen de Myropscameren in 1583 tot stand kwamen. Hiermee is tevens een voorbeeld gegeven van vrijwoningen - vroeger veelal ‘godskameren’ genoemd - die qua bouwvorm geen kameren zijn, aangezien ze een verdieping bezitten.
De spraakverwarring rond de termen ‘kameren’ (een bouwkundige term) en ‘godskameren’ (een functieaanduiding) is wijd verbreid. De onduidelijkheid hangt samen met het feit dat in veel steden pleintjes voorkomen met een complex godskameren, achter een poort gelegen: hofjes naar de vorm en naar de functie. Zoals gezegd: Utrecht kent dit verschijnsel niet. De term ‘hofje’ wordt meestal voor de functie gebruikt, waarbij tevens de term ‘kameren’ ten onrechte als synoniem wordt opgevat. Bij het gebruik van de term ‘kameren’ voor de vorm en ‘vrijwoningen’ voor de functie kan verwarring voorkomen worden.
De meeste Utrechtse, al dan niet voormalige, vrijwoningen liggen langs straten en
| |
| |
Afb. 305. Sionskameren. E.A. Blitz en Zn, 1927. Gezicht in het hofje van de Sionskameren.
stegen. Van de complexen vrijwoningen die inpandig gesticht werden, noemen we, naast de reeds vermelde Sionskameren en Margaretenhof, het verdwenen Vijfzusterhuis, achter Waterstraat 13, dat in 1375 gesticht werd en daarmee één van de oudste hofjes (naar de functie) in Nederland was.
| |
Geschiedenis
De beruchte misstanden in de 19de eeuw op het gebied van de volkshuisvesting waren vaak te vinden in complexen kameren. Ze waren niet het gevolg van het concept van dit woningtype, maar van de te hoge bevolkingsdichtheid in ongewenste structuren zoals nauwe sloppen, te ver doorgevoerde bezuinigingen op materialen en vooral ook uit gebrek aan onderhoud, woekerhuren en de daarmee gepaard gaande overbevolking van deze kleine woningen.
Dat kameren gebruikelijk waren voor de volkswoningbouw komt door de besparingen die dit type, zonder kwaliteitsverlies, met zich meebracht: één bouwstroom voor een hele rij, met één doorgaande kap, gemene muren die niet dragend hoefden te zijn en, dankzij de spiegeling van de plattegrond, de koppeling van schoorstenen, dakkapellen en desgewenst ook deurkozijnen. Als er al privaten waren, dan konden deze per twee huizen op één beerput aangesloten worden.
De genoemde wantoestanden leidden tot strengere eisen aan woningen en daardoor verdween op den duur de kamerwoning. Voor die tijd was er weinig veranderd aan de kameren, sinds het ontstaan van het type in de middeleeuwen, vermoedelijk in de 14de eeuw. De oorspronkelijk nog voorkomende houten scheidingswanden voor de zijmuur die geen schoorsteen bevatte (Sionskameren) verdwenen al snel. Verder maakten ook de kameren de overgang mee van samengestelde naar enkelvoudige balklagen en de veranderingen van steenformaten. De indruk bestaat dat bij kameren eerder dan bij grotere huizen gekozen werd voor kleinere steenformaten: de éénsteens gevels hadden immers voor de relatief lichte balklagen geen dikte nodig van ca 30 cm, de maat die de middeleeuwse kloostermop bood. Dat in één periode meerdere steenformaten verkrijgbaar waren is onder meer bekend van de bouw van verdedigingswerken, waarbij juist aan extra grote stenen behoefte bestond. Geheel volgens het eeuwenoude principe werd nog in 1826 de Tuinstraat gebouwd met 39 kameren (zie blz. 251). Rond het midden van de 19de eeuw groeide, onder invloed van de volkhuisvestelijke eisen, de volkswoning uit tot een woning met meer dan één kamer, zoals reeds hiervoor beschreven. Dit betekende het einde van de bouw van kameren.
Vanaf het begin van de 20ste eeuw verdwenen de meeste kameren, enerzijds in het kader van de krot-opruiming en sanering, anderzijds omwille van een economischer gebruik van de grond waar deze woningen op stonden. De kameren die op dat moment nog de functie van vrijwoning hadden, konden niet zonder meer verdwijnen. De regenten die de zorg over deze huizen hadden, konden de
| |
| |
bepalingen van de stichtingen niet zonder meer naast zich neer leggen. Dat leidde er in een aantal gevallen toe dat kameren vervangen werden door volkshuisvestelijk meer verantwoorde nieuwbouw, meestal op een andere, goedkopere plaats buiten de oude stad. Na een dergelijke ‘verplaatsing’ van vrijwoningen, moest in de nieuwe situatie meestal een geringe huur betaald worden. De vervanging kon het gevolg zijn van een bewust beleid van een college van regenten, ook een goed bod op de bestaande bebouwing kon de aanleiding zijn om tot nieuwbouw over te gaan, dan wel om de bepalingen van de stichtingsakte terzijde te schuiven, en tot verkoop over te gaan zonder voor vervanging te zorgen.
Veel fundaties hadden in de loop der tijden het College van Burgemeester en Wethouders als regenten gekregen. Dat had tot gevolg dat deze huizen wel een gemeentelijke zorg waren, tegelijk echter niet echt gemeentebezit. Daardoor werden beslissingen over deze fundaties zolang uitgesteld, dat de monumentale waarde ervan erkend werd, voordat de om volkshuisvestelijke redenen onbewoonbaarverklaringen en sloopvergunningen werden afgegeven.
Niet alleen de bepalingen van de stichtingsacten, ook de beschermende werking die in de praktijk uitging van de omslachtige procedures die nodig waren om vrijwoningen te slopen, is er een oorzaak van dat met name deze categorie kameren bewaard bleef. Van twee rijen kameren aan de Lange Nieuwstraat is er één bewaard: de Arkelkameren (Lange Nieuwstraat 100, 102, 104, zie afb. 304 en 337) werden gesloopt voor een uitbreiding van het Botanisch Laboratorium. Voor een volgende uitbreiding wilden de executeuren van de Beyerskameren (zie blz. 243) hun bezit ook wel verkopen. Toen de onderhandelingen veel tijd bleken te kosten, werd de nieuwe vleugel echter achter de kameren in de Hortus Botanicus gebouwd.
| |
Agnietenstraat 8-30 (even), Nieuwegracht 205
Naam
Kameren van Maria van Pallaes.
| |
Adressen
Agnietenstraat 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28, 30, Nieuwegracht 205 (refectiekamer).
Wijkhuisnummers respectievelijk wijk A, nr 769, 770, 771, 772, 773, 774, 775, 776, 777, 778, 779, 780 en 781.
| |
Karakteristiek
Complex bestaande uit twaalf kameren en, op de flauwe hoek naar Nieuwegracht gelegen, een refectiekamer op een vijfhoekig grondplan, alles in 1651 gebouwd.
| |
Bron
- | penders, jean, Notitie Agnietenstraat 10. In: uds: Agnietenstraat 10; kaart 5a (1982.0915). |
| |
Literatuur
- | centraal museum utrecht, Catalogus van het Historisch Museum der Stad, Utrecht, 1928, blz. 528, 529. |
- | Jaarverslagen UMF 1972 tot en met 1980. |
- | monde, van der, 1844, blz. 271 e.v. |
- | muller fz. s., Catalogussen van de bij het Stads-archief bewaarde archieven, 1e afdeeling: de aan de stad Utrecht behoorende archieven; A: Gilden, broederschappen en Godshuizen, Utrecht 1911, blz. 106-108: Fundatie van Maria van Pallaes. |
- | offringe, gerianne en warner hidden, De Fundatie van Vrouwe Maria van Pallaes door Hendrick Bloemaert, 1657, Utrecht (uitgave Centraal Museum) 1982. |
| |
Afbeeldingen
- | H. Saftleven, ca 1660. Gezicht op de Kameren van Maria van Pallaes, gezien vanaf de Nieuwegracht. Tekening in sepia en potlood. gau/ta-Zi 15.2. Zie afb. 314. |
- | Jan de Beyer, 1744. Gezicht op de Kameren van Maria van Pallaes, gezien vanaf de Nieuwegracht. Gewassen tekening in Oost-Indische inkt. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. |
- | Anoniem, 1980. Schouw in de refectiekamer, met daarin gemonteerd het schilderij van Bloemaert. Fotomontage. In: offringe, gerianne en warner hidden, De Fundatie van Vrouwe Maria van Pallaes door Hendrick Bloemaert, 1657. Utrecht (uitgave Centraal Museum) 1982, blz. 2. Zie afb. 317. |
- | A.v.d. Pol, 1933. Gezicht op de achtergevels van de kameren en de refectiekamer. Foto. gau/ta-Zi 15.12(1). Zie afb. 313. |
| |
Elders bewaarde voorwerpen
- | Schilderij, 1657, door Bloemaert. Uitdeling preuven door Maria van Pallaes en haar kinderen. Afkomstig uit de schoorsteenomlijsting van de refectiekamer. Centraal Museum, inv. nr 3309. |
Afb. 306. Agnietenstraat 18 en 28. Plattegronden en doorsnede.
Afb. 307. Nieuwegracht 205. Plattegronden en doorsnede.
| |
| |
Afb. 308. Nieuwegracht 205. De refectiekamer.
Afb. 309. Kameren van Maria van Pallaes en de Beyerskameren. Plattegrond.
| |
| |
Afb. 310. Agnietenstraat 28, Nieuwegracht 205. Sleutelstukken.
- | Schilderij, omstreeks 1900, door J.C. Selm. Gezicht op de achterzijde der kameren. Centraal Museum, inv. nr 3310. |
- | Archiefkist van de Fundatie, tweede helft van de 17de eeuw. Houten kist met ijzerbeslag en familiewapens. Centraal Museum, inv. nr 3311. |
| |
Beschrijving
De twaalf kameren hebben een doorgaand zadeldak tegen een brandmuur links en tegen de zijgevel van de refectiekamer rechts. De voorgevels hebben in alternerend ritme per huis een deur en een venster onder anderhalfsteens strekken. De kruiskozijnen met benedenluiken hebben in de onderste vakken 3 × 4, in de bovenste 3 × 3 ruitjes, de bovenlichten van de deuren 4 × 3 ruitjes. Van ieder huis draagt het deurkalf het gesneden alliantiewapen van Maria van Pallaes en van haar man Hendrick van Schroyesteijn waarnaast het jaartal 16-51.
Ieder pand heeft een zelfstandige dakkapel onder een driehoekig fronton, waarachter een zadeldakje. De voorgevel heeft een gepleisterde spatrand tot de hoogte der onderdorpels van de vensters. De achtergevels van de kameren hebben eveneens in alternerend ritme steeds een deur en een venster. Hier zijn de gevels echter tot bovendorpels van de deuren en vensters gewit, zoals dat oorspronkelijk ook het geval was bij de voorgevels van de Bruntenhof.
De vensters van de achtergevels hebben luiken, waar de muurdammen te smal zijn voor gewone luiken, zijn vouwluiken aangebracht.
De kameren staan op een grondplan van ongeveer 4,5 × 7 m, het voor de hele rij gemeenschappelijke erf reikt gemiddeld nog 5 m dieper.
Tegen de tuinmuur staan enige buitenplees, die in 1980 hersteld zijn op verzoek van de bewoners die er gebruik van blijven maken om milieuredenen en om ruimte in de kameren te sparen.
Boven de begane grond ligt een enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel, de kap staat op een spant met op het onderste juk een a-juk.
De indeling is niet in alle kameren hetzelfde. Een deel heeft een binnenmuur
Afb. 311. Agnietenstraat 8-30.
| |
| |
Afb. 312. Agnietenstraat 30.
evenwijdig aan de voorgevel, die een voorkamer van 2,3 m afscheidt van een achterkamer van 3,8 m. Met een houten wandje is van de voorkamer een halletje afgescheiden, dat toegang geeft tot beide vertrekken. De achterkamer heeft de stookplaats tegen de zijwand die aan de zelfde kant ligt als de voordeur, ertegenover gaat vanaf de achtermuur een steektrap, breed ca 75 cm, met kwart onderaan, omhoog naar de zolder. Tegen dezelfde wand bevond zich, voor de trap, tot voorkort de bedstee. De trap is met een deur van de kamer afgesloten. Aan weerszijden van de schoorsteen en onder de trap bevindt zich kastruimte. Vanaf de beschoten ongedeelde zolder voert een 60 cm breed steektrapje naar de tot voor kort onbeschoten vliering. Agnietenstraat 12 is een voorbeeld van een huis met een dergelijke indeling, Agnietenstraat 20 is één van de huisjes met een indeling, gebaseerd op de aanwezigheid van een spiltrap. Hierbij is de indeling met een stenen wand evenwijdig aan de voorgevel en een met een houten wandje van de voorkamer afgescheiden halletje hetzelfde. De spiltrap, tegen de zijwand van het huis, is echter opgenomen in de tussenmuur en gaat in ruim 180° links draaiend omhoog vanuit de voorkamer. De breedte is minimaal 70 cm. Op zolder is, tegen de tegenover liggende zijmuur, een slaapkamertje afgescheiden in de achterhoek. Het heeft houten wanden en meet 2,4 × 1,8 m, waarvan de bedstee 0,85 × 1,8 m in beslag neemt.
| |
Refectiekamer
Het hoofdgebouw draagt de naam refectiekamer, afgeleid van refectorium, eetzaal. Het staat op een vijfhoekig grondplan, op te vatten als een vierkant met een toegevoegde driehoek aan de zijde van de Nieuwegracht. De ingang zit in de vrijliggende driehoekszijde, tegen de andere zijde daarvan staat het buurpand
Afb. 313. Agnietenstraat 18-30, Nieuwegracht 205. A. van de Pol, 1933. De kameren vanuit de tuin gezien.
| |
| |
Afb. 314. Nieuwegracht 205 en Agnietenstraat. H. Saftleven, ca 1660. De refectiekamer en de kameren, links de oude Gronsveltkameren en het Agnietenklooster.
aan de Nieuwegracht op de plaats waar vroeger een poortje was. De aanbouw, die aan deze zijde tegen het vierkante deel van het hoofdgebouw staat, wordt naderhand beschreven.
Het hoofdgebouw heeft een grote kelderkeuken onder de hooggelegen eigenlijke refectiekamer.
Het schilddak heeft vijf schilden, op beide straatgevels staat een dakkapel. De schoorsteen staat thans tegen de zijmuur van Agnietenstraat 30. Uit een tekening van Jan de Beyer uit 1744 en uit de kapconstructie blijkt dat oorspronkelijk een zeer monumentale schoorsteen de bekroning van het dak vormde.
De ingangspartij richt alle aandacht op de van onbaatzuchtigheid getuigende gevelsteen boven de poort:
‘Maria van Pallaes door liefde Goodts gedreven
Heeft doen sy weduw' was d'Heere Schroyestyn
Dees Cameren gesticht eenich onderhout gegeven
Niet achtend swerels gonst maer Plaets in chemels Pleyn’.
Deze gevelsteen onder een rondboogfronton met guirlandes en wapen wordt geflankeerd door voluutvormige hoornen des overvloeds. Hij bekroont de rondboogpoort tussen Toscaanse zuilen gelegen, die een fries dragen met de dertiende vermelding van het stichtingsjaar, ditmaal als (I).I)(.LI. De deur ligt achter een trap van vijf treden zoals ook in 1744 al het geval was. Het schilderij uit 1657 geeft voor de deur een bordes met treden aan twee zijden. De halfronde voordeur heeft zijn originele geheng en sluitwerk bewaard. Aan weerszijden van de ingang bevindt zich een venster met rijk gesmeed traliewerk. Een dergelijk traliewerk komt voor aan Jansdam 14, het koetshuis van Janskerkhof 12; in de gesloopte tuinmuur aan de overzijde van het Jansdam, behorend bij Achter Sint Pieter 4, kwam een soortgelijk traliewerk voor. De zijgevel aan de Agnietenstraat heeft keldervensters en twee hoge vensters met luiken voor de begane grond.
Van het hoofdgebouw ligt slechts een zeer smal deel vrij aan de tuin; deze gevel heeft een kloosterkozijn onder een tympaan.
Boven de refectiekamer ligt een samengestelde balklaag met één moerbalk loodrecht op de Agnietenstraat, voorzien van zeer korte sleutelstukken. De kelderkamer hieronder heeft een graatgewelf. De driehoekige hal heeft een samengestelde balklaag met één moerbalk evenwijdig aan de voorgevel, voorzien van sleutelstukken. De strijkbalk tegen de voorgevel heeft links een zeer scheve oplegging in de muur, het profiel van het sleutelstuk is zorgvuldig in deze schuinte gesneden (zie afb. 315).
De kap onder de vijf dakschilden heeft het vierkante gedeelte als uitgangspunt: twee dubbele spanten loodrecht op de Agnietenstraat, waarvan het oostelijke onder de voorste nok staat met een geschoorde makelaar.
Onder het schild boven de ingang staat hiertegen een half spant, onder het westelijke schild twee halve spanten. Van de twee dubbele jukken hebben de spantbenen windschoren, terwijl van zowel de onderste als van de bovenste jukken de jukdekbalken van beide spanten aan elkaar gekoppeld zijn met steeds twee balken. Dit kan samenhangen
| |
| |
Afb. 315. Nieuwegracht 205. De hal van de refectiekamer met links het schuingesneden sleutelstuk van de strijkbalk langs de voorgevel.
met de door Jan de Beyer op de nok weergegeven grote, monumentale schoorsteen.
De kap heeft op zolderniveau een binnenbeschot, waarvan delen zijn uitgevoerd als luiken, met wervels vastgezet, om de ventilatie te kunnen regelen.
De grotendeels 17de-eeuwse, grenen kap met eiken blokkeels heeft 19de-eeuwse herstellingen en is in 1985 grondig hersteld vanwege boktor-schade. In de sinds het vierde kwart van de 17de eeuw als woning in gebruik zijnde refectiekamer staat tegen de achterwand een forse, rechte schouw met zwaar geprofileerde lijst op houten, Toscaanse zuilen, waarboven een rechthoekig vak tussen gedrukte Ionische pilasters onder een geprofileerde lijst.
In dit vak hoort het sinds 1924 in het Centraal Museum bewaarde schilderij van Bloemaert, dat Maria van Pallaes liet maken met haar weldadigheid als onderwerp: de uitdeling van de preuven voor de refectiekamer, in gezelschap van een aantal van haar toen reeds overleden kinderen.
De drie deuren van deze kamer stammen uit de tweede helft van de 19de eeuw. De twee die toegang geven tot de aanbouw vervangen één doorgang, die in het midden, ongeveer boven de kelderdeur lag.
De driehoekige hal bevat in de achterste hoek de originele linksdraaiende spiltrap, die begint met een rechtsdraaiend kwart. Onder het tweede deel bevindt zich een trapkast met strokendeurtje. De dragende, eiken stootborden hebben aan de achterzijde een ojiefprofiel, behalve in de trapkast. De eiken treden hebben een profiel met een oortje bij de spil. De spillen van beide delen hebben een ingesneden leuning; de sponning van de deur die toegang geeft tot de trap is eveneens in de spil uitgespaard. De trap is
Afb. 316. Nieuwegracht 205. De 17de-eeuwse strokenwand in de hal met links de trap naar de zolder, rechts de kelderdeur.
van de hal afgescheiden door een grote, 17de-eeuwse strokenwand.
Onder de spiltrap bevindt zich de stenen rechtsdraaiende keldertrap met een later gewijzigd linksdraaiend beginkwart.
De kelderkeuken heeft een 18de-eeuwse stookplaats, met een vrij vlakke schouderboog in de boezembalk, tegen de achterwand, gezien vanaf de ingang van de kelder. Rechts hiervan bevindt zich een buitentrapje uit 1864, waarvan de doorgang is dichtgezet.
De doorgang in de rechter wand was voor die tijd vermoedelijk de toegang tot de tuin. De 17de-eeuwse deur hierin heeft zijn oude slot bewaard.
De aanbouw tussen de refectiekamer en het buurpand aan de Nieuwegracht staat op een min of meer driehoekig grondplan met een erkerachtige gevel aan de tuin. Hiervoor ligt een houten bordes met trap, waaronder een stenen trapje schuil gaat. De houten omlijsting van de openslaande tuindeuren, onder rondboog-bovenlicht, heeft een houten ‘sluitsteen’ met het jaartal 1864.
De vloerniveaus van de aanbouw sluiten aan bij die van de refectiekamer en de kelderkeuken. De balklagen zijn enkelvoudig, loodrecht op de Agnietenstraat.
In deze later uitgegraven kelder is de vroegere buitenpomp, met twee zwengels en hardstenen bak, gehandhaafd, waardoor deze nu op een hoge stenen onderbouw staat. Onder het bordes en de buitentrap bevindt zich een waterreservoir, mogelijk voor regenwater bedoeld.
| |
Geschiedenis
Maria van Pallaes besloot tot de stichting van haar vrijwoningen nadat ze, terwijl ze reeds lang weduwe was, vijf van haar zes kinderen verloren had en haar overgebleven dochter in het klooster trad en
| |
| |
Afb. 317. Nieuwegracht 205. Schouw in het hoofdvertrek van de refectiekamer met daarin gemonteerd het van hier afkomstige schilderij door Bloemaert van de uitdeling der preuven door Maria van Pallaes, nu in het Centraal Museum.
volgens de bepaling van die tijd niets mocht erven.
Door de aanleg van de Agnietensteeg als verlengde van de Agnietenstraat over het terrein van het Agnietenklooster kwam er bouwgrond vrij voor diverse complexen kameren (zie Lange Nieuwstraat 110 e.v., blz. 243). De nieuwe straat volgde een oudere erfscheiding van twee percelen, waarvan het zuidelijke een hofstede van Sint Servaas geweest was en de noordelijke de ‘eerste hofstede van Oud-Munster’; tussen 1487 en 1510 kreeg het Agnietenklooster beide percelen in handen. Op de plaats van de huidige straat lag de ‘achterpoort’ van het klooster aan de Nieuwstraat. Een deel van het terrein was in gebruik gegeven aan Jan Jansen, en werd omschreven als een huis met erf. Dat er bebouwing in dit gebied stond blijkt ook uit het fundament van de zuidwesthoek van een middeleeuws bouwwerk dat, zo'n halve meter achter de huidige rooilijn, dezelfde oriëntatie had als de huidige bebouwing.
De kameren werden in 1651 gebouwd, in 1657 liet Maria van Pallaes het genoemde schilderij vervaardigen voor de inrichting van de refectiekamer, waar ook een memorietafel ter nagedachtenis aan haar kinderen hing. Bij testament, 26 november 1662, en bij fundatiebrief, 29 november 1662, regelde ze het bestuur van haar stichting en bepaalde ze dat per kamerwoning een echtpaar of twee mannen of twee vrouwen gehuisvest zouden worden. Er zouden vier executeuren zijn, maar het werden er twee, omdat twee aangewezen personen bedankten. Na het overlijden van de stichteres bleef het refectiehuis niet lang in functie: in 1677 werd het als woonhuis ingericht. Al in 1674 en 1678 was de inboedel ervan weggeschonken of verkocht, met inbegrip van de archiefkist. Het in 1665 aangelegde ‘fondatie-boeck’ bleef wel in functie.
Rond 1792 werd het beheer in handen gegeven van een notaris en werd er geen executeur meer benoemd. Toen diens zoon in 1820 bij een controle onbevoegd het beheer bleek te voeren en ook geen rekening deed van zijn beheer, evenmin als zijn vader dat gedaan had, stelde de Burgemeester hem aan als administrateur met de verplichting om aan hem als superintendent rekening te doen. In 1910 werd het beheer geheel overgebracht naar B & W, hoewel Maria van Pallaes van het beheer strikt uitgesloten had vroedschap, gerecht, weeskamer en noodhulp.
De preuve bestond tot 1849 uit het verstrekken van turf, toen werd dit vervangen door een uitkering van f 10, - per jaar.
De stichting breidde zich uit met woningen in de Pallaesstraat, Minstraat en Wulpstraat.
In 1962 liet B & W een rapport over vrijwoningen opstellen, de kameren aan de Agnietenstraat met één kraantje bij de voordeur zonder afvoer en één buitenplee per 2 of 3 huisjes werden ongeschikt voor bewoning geacht. Na ruim zes jaar onderhandelen werden ze in 1979 in erfpacht overgedragen aan het Utrechts Monumentenfonds.
Bejaarden woonden er toen niet meer, de meeste kameren waren gekraakt.
In overleg met de bewoners werd al in 1978 het meest noodzakelijke herstel aangepakt. Ook in de volgende jaren werd op bescheiden schaal gerenoveerd met als meest ingrijpende maatregel de restauratie van de kappen waarbij isolatie werd aangebracht.
Doordat de bewoners uitdrukkelijk kozen voor het handhaven van de buitenplee's hoefde de oude indeling van de kameren niet gewijzigd te worden. Wel werden diverse bedsteden gesloopt om ruimte voor keukentjes te maken.
In 1984 bleek de kap van de refectiekamer ernstig aangetast te zijn door houtworm en boktor. Na behandeling konden de onderste jukken behouden worden, maar de bovenste jukken, gordingen en sporen werden alle vernieuwd.
| |
| |
| |
Bruntenhof 5-16, Bruntensteeg 2, 3.
Naam
Bruntenhof.
| |
Oude adressen
De Bruntenhof omvat 14 adressen sinds de in grote lijnen in 1981 gereedgekomen restauratie waarbij tevens nieuwe adressen ingevoerd werden. Aangezien toen onder de twee eerst genoemde adressen ieder twee kameren samengetrokken werden omvatten de oudere reeksen adressen 16 panden.
Huidige adressen: Bruntenhof 2, 3, Bruntenhof 5 (hoofdgebouw), 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16.
Tot 1981 respectievelijk: Lepelenburg 5 en 6, 7 en 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20.
Wijkhuisnummers (achter de eerste vier staat ‘slop’): Wijk A, nr 1112 en 1111, 1110 en 1109, 1108, 1107, 1106, 1105, 1104, 1103, 1102, 1101, 1100, 1099, 1098, 1097.
Kamernummer als vermeld boven de deur: 1, 2, 3, 4, (hoofdgebouw), 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16.
| |
Karakteristiek
Complex van vijftien kameren, gesticht in 1621, in twee vleugels waartussen een hoofdgebouw, dat in wezen het middeleeuwse pand Klein Lepelenburg is.
| |
Bron
- | klück, bart, Verslag bouwhistorisch onderzoek van Lepelenburg 8, typoscript, Utrecht, 1979. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Literatuur
- | doorn, z. van, ‘Lepelenburg en het Bruntenhof’, Stichtse Heraut, juli 1959, blz. 466 e.v. |
- | doorn, z. van, ‘Beknopte genealogie van de 16de eeuwse Brunten’, Gens Nostra, juli - augustus 1959, blz. 155 e.v. |
- | Jaarverslagen Utrechts Monumentenfonds, 1975 tot en met 1983. |
- | thoomes, w., Hofjes in Utrecht, Utrecht, 1984. Hierin: ‘De Bruntskameren’, blz. 19 e.v. |
| |
Afbeelding
- | Jan de Beyer, 1744. Gasthuis Leeuwenberch. Gewassen tekening in sepia. GAU/TA-Zk 13.10. |
| |
Beschrijving
De Bruntenhof beslaat, inclusief de tuin, een perceel van 47 à 55 × 11 à 29 m.
Het complex bestaat naast het hoofdgebouw
Afb. 318. Bruntenhof. Plattegronden en doorsnede.
| |
| |
Afb. 319. Bruntenhof.
Afb. 320. Bruntensteeg 2-3.
uit een reeks van elf kameren en één van vier loodrecht hierop. In fasen kort na elkaar gebouwd, hebben zij in grote lijnen hetzelfde karakter. Zij meten gemiddeld 4,5 × 5 m, uitgezonderd de keukenaanbouw van bijna 3 m die de meeste kameren nu bezitten. Beide reeksen hebben een doorgaand zadeldak met nok evenwijdig aan de rooilijn van Bruntenhof dan wel van de Bruntensteeg. De gepleisterde en wit geschilderde voorgevels met zwarte spatrand hebben in alternerend ritme een deur onder korfboognis en een venster met schuifraam waarin 4 × 3 + 4 × 2 ruitjes. De keukenaanbouwen, die dateren van de restauratie uit 1979 en volgende jaren, hebben een aangekapt lessenaardak.
De enkelvoudige balklaag van de kameren ligt loodrecht op de voorgevel, de kap rust per huisje op één spant.
De inrichting is bij de restauratie geheel vernieuwd. De vier kameren langs de Bruntensteeg hebben geen keukenaanbouw maar zijn nu twee aan twee samengetrokken.
Kamerwoning nr 4 (nu deel van Bruntensteeg 3) ligt op de scherpe hoek, die de Bruntenhof en -steeg vormt. Zij maakt deel uit van de reeks van vier langs deze steeg (met spant met telmerk 1 als eerste van de vier), maar omdat de ingang aan de Bruntenhof ligt is deze kamerwoning naar de vorm toevallig een diep huis: de nok van het doorgaande zadeldak ligt loodrecht op de voorgevel. De voorgevel, oorspronkelijk een topgevel, is van baksteen 24,5-25,5 × 11,5 × 5 cm, 10 lagen 58,5 cm, in kruisverband. De vroegere gevelafwerking is hier nader onderzocht. Tot op de hoogte van de middendorpel van het venster en het deurkalf was de gevel witgekalkt, de stootvoegen naar rechts afgeschuind. Hierboven vertoonde zich schoon metselwerk met de stootvoegen, evenals alle lintvoegen, opgevuld en van een holle dagstreep voorzien. Later werd het gewitte gedeelte zwart gemaakt, daarna vele malen gewit. Sinds de 18de eeuw is ook het bovenste deel van de gevel wit. De spatrand is zwart. Deze toestand is na ontpleistering bij de restauratie weer hersteld.
Achter Bruntenhof 6 en 7 ligt de voormalige hovenierswoning van de hof. Het is een éénlaags dwars huis met zadeldak evenwijdig aan de tuin. De zuidelijke helft ervan is als uitbreiding bij Bruntenhof 7 getrokken, de noordelijke helft is, evenals voor de restauratie, in gebruik bij het hoofdgebouw, waardoor Bruntenhof 6 als enige kamerwoning haar oorspronkelijke oppervlakte behouden heeft.
Het hoofdgebouw telt twee bouwlagen en bestaat uit een diepe vleugel rechts, van rond 1400 (baksteenformaat 28,5 à 29,5 × 14 × 6,5; 10 lagen 73,5 cm), met een zadeldak tegen een topgevel achter, voor omgaand naar het zadeldak tegen de topgevel links van de dwarse vleugel van rond 1500, langs de straat. Hierachter ligt een bouwdeel, eveneens van twee bouwlagen, met zadeldak evenwijdig aan de voorgevel en met een schild links. De voorgevel van het hoofdgebouw is een gepleisterde, wit geschilderde lijstgevel met rechts van het midden een rijk gebeeldhouwde poort onder rondboog, geflankeerd door Toscaanse zuilen met bewerkte schachten met leeuwenmaskers, draperieën en gestileerde bossage. Ook de tapse voetstukken hebben gestileerde bossages. De bolle cartouche in het fries mist haar tekst. Een wapen in cartouche bekroont het geheel, geflankeerd door
| |
| |
Afb. 321. Bruntenhof 5.
putti's en gevelstenen ‘ANNO’ ‘1621’. Guirlandes, leeuwekoppen en putti's vervolmaken de compositie.
De gevel heeft boven de poort één venster, links twee, rechts ervan één venster per bouwlaag. Zij bevatten schuiframen met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten, met uitzondering van het raam rechts onder, dat een roedeverdeling heeft van 4 × 3 + 4 × 2. Zoals alle vensters in het hofje hebben ook deze luiken over de volle hoogte.
| |
Geschiedenis
Rond 1400 werd de kern van Klein Lepelenburg - behorend bij het huis Lepelenburg aan de Brigittenstraat - gebouwd.
Vanaf de stadssteeg gezien, de steeg die langs de stadsmuur liep en waarvan een deel nu Bruntenhof heet, was het een diep pand van twee bouwlagen. Het stond op de scherpe hoek die de stadssteeg hier vormde met de brede steeg tussen het terrein van Groot- en Klein Lepelenburg, Hoeksteeg of Groenesteeg geheten. De Bruntensteeg is hiervan een smal restant. Langs het erf van Klein Lepelenburg liep een zware tuinmuur van 45 cm dikte. Het ‘strategisch’ op de hoek gelegen huis had in de noordoosthoek per verdieping een kijk- of schietspleet. De grote ingang van dit gebouw lag aan het erf in de achtergevel dat door een poortje in de tuinmuur vanuit de Hoeksteeg bereikbaar was.
Rond 1500 volgde een uitbreiding: een dwarse vleugel van twee bouwlagen tegen de linkergevel, langs de stadssteeg, gevolgd door een éénlaags aanbouw in het verlengde ervan met een stookplaats en oven. Had het oudste deel een zeer gesloten voorkomen met alleen op de verdieping kleine vensters, de dwarse vleugel had een doorgang en vensters op de begane grond en verdieping.
Afb. 322. Bruntenhof 5. Detail van het fronton.
De gefortuneerde advocaat Frederik Brunt, die in Rijswijk woonde, huurde eerst Groot Lepelenburg in 1587, daarna kocht hij het in 1609 als winterverblijf. In 1621 kocht hij ook Klein Lepelenburg met het bijbehorende grote erf voor de bouw van de vrijwoningen die hij bij testament stichtte. Eerst dacht hij aan zes kameren. Uit aanvullingen op de fundatiebrief blijkt dat hij het aantal verhoogde tot tien en daarna tot zestien.
Zijn erfgenamen besloten, op grond van het feit dat Brunt katholiek gebleven was, de huisjes uitsluitend aan Rooms-Katholieken te vergeven.
Begonnen werd eerst met de bouw van de vier huisjes langs de Hoeksteeg (Brunten steeg), twee aan de rechterzijde, twee aan de linkerkant van het poortje naar het binnenterrein. Als achtergevel fungeerde de zware tuinmuur evenals de zijmuur van Klein Lepelenburg. Van dit pand is de oorspronkelijke indeling bekend: naast de voordeur stond de spiltrap waarvan de grenen spil eindigde in een achtkante peer. De schouw was geplaatst tegen de tussenmuur met de volgende kamerwoning. De ruimte was ongedeeld. Tegen de blinde rechter zijmuur lag de bedstee. Na deze eerste vier volgde de lange rij. Hiertoe werd eerst de aanbouw aan de zuidzijde tegen het hoofdgebouw gesloopt. Vijf kameren werden hier in één keer gebouwd, afgesloten met een steens tuitgevel (nr 6-10). Daarna volgden drie huisjes met eenzelfde gevel afgesloten (nr 11-13), en tot slot de laatste drie (nr 14-16). De niet meer als eindgevels fungerende tuitgevels werden ingekort tot onder het dakvlak.
Bij testament zonderde Frederik Brunt een bedrag van f 5500, - af uit zijn vermogen voor het onderhoud en de gebruikelijke preuven: levensmiddelen en brandstof. Het hoofdhuis, dat een rijke poort kreeg was niet alleen bestemd voor het bestuur, maar ook voor de erfgenamen als ‘speelhuis’ met ‘hoff’ erbij. Door
| |
| |
Afb. 323. Bruntenhof 5. Achterzijde, met in het midden de hovenierswoning.
Afb. 324. Bruntenhof 5. Kamer op de begane grond naar voren gezien, met de zware bogen.
verwantschap was het bestuur geliëerd aan dat van het Haarlemse Hofje van Agneta van Duyveland, dat echter in de 18de eeuw afgestoten werd om de Bruntenhof goed te kunnen onderhouden. De vele 18de-eeuwse herstellingen die de Utrechtse kameren vertonen, kunnen uitgevoerd zijn dankzij dit offer.
In 1742 ontstond er een nieuwe fundatie die hier van belang is: Hillegona Schoormond stichtte bij testament een uitdeling in geld aan behoeftige Rooms-Katholieke bejaarden. Als plaats voor de uitreiking werd het hoofdgebouw van de Bruntenhof gekozen. Sindsdien werd en wordt nog steeds eens in de drie maanden voor de Fundatie Schoormond de woonkamer van dat inmiddels verhuurde huis hiervoor ontruimd.
In 1756 wenste de laatst overgebleven erfgenaam van de Fundatie Bruntskameren het bestuur ervan niet over te nemen. Sindsdien is het beheer in handen van administrateurs, die zelf hun opvolger, vaak hun zoon, benoemen.
Door de toenemende financiële problemen werd ook de tuin verhuurd aan een hovenier wiens woning achter Bruntenhof 6 en 7 lag. Tot 1960 bleef een bloemisterij in de hof gevestigd. Omdat de fundatie het dringend noodzakelijk geworden herstel van de kameren niet kon bekostigen werd het complex in 1976 overgedragen aan Het Utrechts Monumentenfonds, waarbij de fundatie het recht van uitgifte behouden heeft, zij het nu in de vorm van verhuur.
Van 1979 tot 1981 werden de kameren gerestaureerd en gerenoveerd naar ontwerp van A. Verlaan, waarbij alle woningen met uitzondering van Bruntenhof 6 meer ruimte kregen. Dit werd in de meeste gevallen bereikt door het aanbouwen van keukens (Bruntenhof 8-16), in één geval door uitbreiding in de voormalige hovenierswoning (Bruntenhof 7), soms door samentrekking van twee kameren (Bruntensteeg 2, 3). Van het hoofdgebouw werden de kappen in 1983 vernieuwd, grotendeels met behoud van de spanten. De gevels ervan werden in 1983 hersteld en, in plaats van gewit, gepleisterd en wit geschilderd. Het interieur van het pand, dat als boven- en benedenwoning in gebruik is, onderging geen renovatie. Tegelijk met de renovatie werd de hof ingericht als tuin met een 17de-eeuws karakter en met een nieuw ontworpen theehuis. In 1979 werd als centraal element in de tuin een beeld van de Utrechtse schrijver C.C.S. Crone (door Hans Bayens) geplaatst.
| |
| |
| |
Jansveld 4-20 (even)
Naam
Margaretenhof
| |
Adressen
De Margaretenhof omvat de volgende panden:
- | Jansveld 4; oud adres: Jansveld 2; Wijk G, nr 222; vrijwoning nr 1 |
- | Jansveld 6; oud adres: Jansveld 4; Wijk G, nr 221; vrijwoning nr 2 |
- | Jansveld 8; oud adres: Jansveld 6; Wijk G, nr 220; vrijwoning nr 3 |
- | Jansveld 10; oud adres: Jansveld 8; Wijk G, nr 219; vrijwoning nr 4 |
- | Jansveld 12; oud adres: Jansveld 10; Wijk G, nr 218; vrijwoning nr 5 |
- | Jansveld 14; oud adres: Jansveld 30; Wijk G, nr 206; vrijwoning nr 17 |
- | Jansveld 16; oud adres: Jansveld 32; Wijk G, nr 205; vrijwoning nr 18 |
Afb. 325. Margaretenhof. Plattegrond met reconstructie van de oorspronkelijke opzet.
- | Jansveld 18; oud adres: Jansveld 34; Wijk G, nr 204; vrijwoning nr 19 |
- | Jansveld 20; oud adres: Jansveld 36; Wijk G, nr 203; vrijwoning nr 20 |
Gesloopt zijn de volgende panden van de Margaretenhof:
- | Oud adres: Jansveld 12; Wijk G, nr 217; vrijwoning nr 6 |
- | Oud adres: Jansveld 14; Wijk G, nr 216; vrijwoning nr 7 |
- | Oud adres: Jansveld 16; Wijk G, nr 215; vrijwoning nr 8 |
- | Oud adres: Jansveld 18; Wijk G, nr 214; vrijwoning nr 9 |
- | Oud adres: Jansveld 20; Wijk G, nr 213; vrijwoning nr 10 |
- | Oud adres: Jansveld 22; Wijk G, nr 212; vrijwoning nr 11 |
- | Oud adres: Jansveld 24; Wijk G, nr 211; vrijwoning nr 12 |
- | Oud adres: Jansveld 26; Wijk G, nr 210; vrijwoning nr 13 |
- | Wijkhuisnummer: Wijk G, nr 209; vrijwoning nr 14 |
- | Wijkhuisnummer: Wijk G, nr 208; vrijwoning nr 15 |
- | Oud adres: Jansveld 28; Wijk G, nr 207; vrijwoning nr 16 |
Met uitzondering van Jansveld 4, 18 en 20, die aan het Jansveld liggen, hebben alle panden hun ingang aan het binnenterrein van het Margaretenhofje.
Het oorspronkelijke gasthuisgebouw werd nadien opgedeeld in de inmiddels gesloopte vrijwoningen nr 7 t.m. 12.
| |
Karakteristiek
De Margaretenhof is een complex voormalige vrijwoningen, nu bestaande uit drie panden langs het Jansveld, en vijf aan het inpandige hofje.
Van de drie huizen langs de straat is het pand links van de poort naar het hofje in twee woningen gesplitst: Jansveld 4 en 6, waarvan het laatste zijn ingang in de poortdoorgang heeft. Dit éénlaags dwarse huis stamt uit de 16de eeuw en bevat oudere elementen.
Beide éénlaags dwarse huizen rechts van de poort zijn onderkelderd en stammen vermoedelijk uit de 15de eeuw, met latere verbouwingen. Rug aan rug hiertegen liggen de gekoppelde éénlaags diepe huizen Jansveld 14 en 16 uit de 16de eeuw. Achter de poort sluit links een rij van drie éénlaags woningen aan: Jansveld 8, 10 en 12. Het laatste stamt uit het tweede kwart van de 19de eeuw, beide andere uit de 16de eeuw. Jansveld 10 heeft een middeleeuwse kelder en achtergevel.
Geen van de huizen heeft een indeling in vertrekken.
Het complex verloor in 1895 en volgende jaren het tot vrijwoningen verbouwde oorspronkelijke gasthuisgebouw, uit de 14de eeuw, en vijf andere vrijwoningen. Het Margaretenhof omvatte eeuwenlang twintig vrijwoningen.
De meeste woningen zijn kameren of zelfstandige dwarse huizen van één bouwlaag. Door de complexe ontstaansgeschiedenis, de aanwezigheid van kelders en de keuze voor een diepe in plaats van een dwarse vorm voor een deel van de
| |
| |
Afb. 326. Margaretenhof. Aanzichten, doorsnede en details.
vrijwoningen, telt het hofje slechts twee woningen, Jansveld 8 en 12, die aan de definitie van de ‘eenvoudige kamerwoning’ voldoen, een aantal dat nooit veel hoger geweest is.
| |
| |
Literatuur
- | ebbenhorst tengbergen, j.t.h.c. van, en j. alblas, Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht 1895, blz. 73, 77. |
- | klück, b.j.m., ‘Jansveld 4-20 (Margarethenhof)’, in: abku 1983, MOU 1984, 119-122. |
- | lapp van waveren, j., Memorie van sommigen ende verscheyden Provens, Gasthuysen ende Goodtscameren, die binnen de stadt van Utrecht, den armen gehandreyckt ende gedeylt worden, 1603. In: w. thoomes, Hofjes in Utrecht, Utrecht 1984, blz. 60-64. |
- | muller fz., s., Catalogussen van de bij het Stads-archief bewaarde archieven 1e afdeling: de aan de stad Utrecht behoorende archieven. A- Gilden, broederschappen en godshuizen, Utrecht 1911. Hierin: St. Margareten-hof, blz. 76-79. |
| |
Afbeeldingen
- | L.P. Serrurier, ca 1730. Het Margaretenhof (hoofgebouw en vier vrijwoningen). Tekening. GAU/TA-Zi.10.3. Zie afb. 327. |
- | Anoniem, ca 1850. Plattegrond van het complete Margaretenhof. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Zi.10.1. Zie afb. 328. |
- | J. Landzaat, 1894. Opmeting ‘Opstand van het oude gebouw en plattegrond van het gehele hofje’. Pentekening. GAU/TA-Zi.10.2. Zie afb. 329. |
- | Bouwtekening ‘Margarethen Hof a/h Jansveld: te maken privaat met put’. GAU/SA5-bouwtek.; 1908; tek. nr 26. |
- | J.J.A. Winsen, 1920. Jansveld 8 en 10. Foto. GAU/TA-Zi 10.5(B). Zie afb. 331. |
- | J.J.A. Winsen, 1920. Jansveld 14, 16 en poort. Foto. GAU/TA-Zi 10.5(C). Zie afb. 332. |
- | Bouwtekening 1983, Jansveld 6. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
- | Bouwtekening 1983, Jansveld 10. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Beschrijving
Jansveld 4, 6
Jansveld 4 en 6 zijn twee woningen in één pand, van 6,5 × 5,5 m, dat hiertoe op ongebruikelijke wijze in tweeën gedeeld is. Het pand ligt langs het Jansveld en heeft één bouwlaag met een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel en omvat tevens de ruimte boven de poortdoorgang naar het hofje. Links van de poort bevindt zich een deur met aan weerszijden een 18de-eeuws venster. De schuiframen hebben een roedeverdeling van 3 × 2 + 3 × 1 ruiten, en voor het onderste deel luiken. Rechts van het midden heeft het pand een dakkapel. De voorgevel is gemetseld, met rechts en links een klezorenhoekverband, van baksteen van 24 à 28 × 12,5 à 14 × 5,5 à 6 cm; 10 lagen 70,5 cm. De blinde, ingebouwde achtergevel is ouder, vermoedelijk 14de-eeuws, en heeft een dichtgezet, smal venster. Het baksteenformaat is 30,5 × 15 × 7 cm; 10 lagen 84,5 cm. De zolder heeft de linkergevel van Jansveld 18 als zijwand, de begane grond de linker wand van de poortdoorgang. Hierin ligt achteraan de ingang van Jansveld 6, verder is de gevel blind. In ieder geval in de 19de eeuw lag deze ingang in de voorste helft van deze muur.
| |
| |
Onder de samengestelde balklaag is tenminste één kort sleutelstuk aanwezig met een eenvoudig holprofiel. De kap is in de 20ste eeuw vernieuwd. De deur in de voorgevel geeft toegang tot Jansveld 4, via een achter deze deur gelegen portaaltje, dat in de kamer van Jansveld 6 steekt. Het gebrek aan ruimte op de begane grond van Jansveld 4 wordt op zolderniveau gecompenseerd, waar de scheidingswand aansluit bij het midden van de dakkapel. De inrichting van beide woningen is recent vernieuwd, voordien beschikten deze huizen wel al over een eigen plee. De poort naar het hofje bevindt zich onder een vrij vlakke korfboog in een nis met afgeschuinde hoeken die nog aan het begin van deze eeuw een spitsboogvorm had, en nu een ronde boog vertoont. In het boogveld vermeldt een 19de-eeuwse gevelsteen: ‘Margaretenhof 1367’. Rechts van de boog vertoont het muurwerk een steens segmentboog.
De poortdoorgang opent met een rondboog van muur tot muur op het hofje.
| |
Jansveld 8
Tegen de achtergevel van Jansveld 6 sluit Jansveld 8 aan.
Het éénlaags pand, van 4 × 7 m, ligt samen met Jansveld 10 onder een zadeldak met nok evenwijdig met de voorgevel, tegen een topgevel rechts en links. De panden hebben een gekoppelde dakkapel.
De gepleisterde gevel met een goot op klossen heeft rechts de deur in een rondboognis, links het venster met luiken over de volle hoogte en zesruits schuifraam. Dit gevelbeeld met de deur in een nis waarnaast een venster (vermoedelijk onder segmentboog) hadden oorspronkelijk bijna alle panden van dit complex en sluit aan bij de eveneens eind 16de-eeuwse gevels van Lange Nieuwstraat 108 e.v. (zie blz. 243) en Springweg 110 e.v. (zie blz. 189).
De kap is vernieuwd, de inrichting recent gewijzigd. Links achterin was een plee, rechtsachter een spiltrap, nu vervangen door een tweedelige steektrap met een hoek van 90°.
| |
Jansveld 10
Het rechter buurpand dankt zijn bijzondere verschijningsvorm aan zijn ontstaansgeschiedenis. Het 16de eeuwse pand, van 4,5 à 3,5 × 7 m, staat op een tongewelfde kelder met kruin loodrecht op de voorgevel en heeft de begane-grondvloer vier treden boven het maaiveld liggen. Evenals de achtergevel behoort deze kelder, die de uitgang naar links had onder een steekgewelfje uitkomende ter plaatse van Jansveld 8, tot een middeleeuwse voorganger.
Afb. 327. Margaretenhof. L.P. Serrurier, ca 1730. Het hoofdgebouw met links de vrijwoningen nr 5 (nu nr 12) en 6, en rechts nr 13 en 14. De indeling van de gevel van het hoofdgebouw is onjuist weergegeven.
De kelder die volgestort was, is in 1983 herontdekt en leeggegraven. Het baksteenformaat is 29,5 × 14 × 6,5 à 7 cm.
De gepleisterde voorgevel heeft links de deur achter een stenen trapje, rechts een venster met vierruits schuifraam en luiken over de volle hoogte. Het venster is in het tweede kwart van de 19de eeuw naar rechts opgeschoven, na de uitbreiding van het pand.
Het oorspronkelijk 3,5 m brede pand is na de nieuwbouw ter plaatse van de twee rechter buurpanden vergroot. Doordat het nieuwe Jansveld 12 een doorgang aan de linkerzijde vrijliet kon Jansveld 10 nadien ten kosten hiervan uitgebreid worden: de voorste helft werd bij de begane grond getrokken.
Rechts achterin bevindt zich de 17de-eeuwse grenen spiltrap, met dragende stootborden, spil zonder leuning en treden met een oortje bij de spil. Vanwege de kelder was er in het pand geen plee.
In 1983 werd de woning gerenoveerd waarbij links achter op de begane grond sanitair werd aangebracht op de plaats van de bedstee. De vliering kreeg een vaste trap. De spiltrap en de samengestelde balklaag met één moerbalk loodrecht op de voorgevel werden gehandhaafd. De kap was reeds eerder vernieuwd. De deur, met boven- en onderdeur, is evenals het hang- en sluitwerk nog 18de-eeuws.
| |
Jansveld 12
Jansveld 12 is in het tweede kwart van de 19de eeuw op een smaller en ondieper grondplan herbouwd, tegelijk met het rechter buurpand, en meet nu 4 × 5,5 à 7 m. Het éénlaags dwarse huis is, evenals Jansveld 8, een traditionele kamerwoning. Het huis, met een mansardekap tegen topgevels rechts en links, heeft rechts de deur en links het venster. De deur met boven- en onderdeur, deurkozijn en raamkozijn zijn 18de-eeuws en stammen van de voorganger. Het schuifraam heeft een roedeverdeling met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten en halve luiken.
De voorgevel is in een mengeling van kruis- en staand verband gemetseld van baksteen van 22 × 10,5 × 4 cm, 10 lagen 47,5 cm. De kap staat op twee Philibertspanten die inkepingen voor panlatten hebben die aantonen dat het dak eerst uitgevoerd is met ronde schilden. Van het steegje, dat achter dit pand en het rechter buurpand doorliep en dat plees bevatte, is de achterste muur, in het verlengde van de achtergevel van Jansveld 10, van middeleeuwse oorsprong (10 lagen baksteen 81 cm). De ruimte vormt nu ten dele een plaatsje, de rest is als keukentje bij Jansveld 12 getrokken.
| |
Jansveld 14
Jansveld 14 is een éénlaags diep huis met een zadeldak tegen een tuitgevel voor, achter aangekapt tegen het dak van Jansveld 20. Het huis heeft een oppervlak van 3,5 × 5,5 m en is niet onderkelderd. De gepleisterde voorgevel heeft op de begane grond geheel rechts de ingang, in het midden een venster met schuifraam met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten en geheel links een lage deur. Deze geeft toegang tot een gang, vanouds achteruitgang van Jansveld 20, maar gelegen binnen Jansveld 14. De zolder heeft in de voorgevel een
| |
| |
Afb. 328. Margaretenhof. Situatie ca 1850. Plattegrond met de indeling van het hoofdgebouw in vrijwoningen en de indeling van de huisjes. De doorlopende zolder van het hoofdgebouw is toegankelijk via een gang naar de Voorstraat.
kruiskozijn met ook in de onderste vakken vensters in plaats van luiken, ieder vak heeft vier ruiten. De vliering heeft een klein venster.
De trap bevindt zich rechts achteraan, eronder is de plee van het achterliggende huis Jansveld 20 dat onderkelderd is en daarom geen beerput bezit. De plee van Jansveld 14 staat ernaast tegen de achterwand. Het pand stamt uit de tweede helft van de 16de eeuw.
| |
Jansveld 16
Met een gespiegelde gevelopbouw - zonder extra gang - bevindt Jansveld 16 zich rechts naast het voorgaande huis waarmee het gelijk gebouwd is. Het heeft ook dezelfde kenmerken inclusief de ingebouwde plee van de achterbuur. Doordat in dit huis geen gang ingebouwd is heeft het een grotere breedte dan het buurpand: 4,5 m bij dezelfde diepte: 6,5 m. Het kozijn van het schuifraam blijkt hier nog in vermaakte vorm het oude kruiskozijn te zijn. De blinde rechtergevel is gepleisterd en lichtelijk gewit.
| |
Jansveld 18
Aan het Jansveld liggen de gekoppelde dwarse huizen van één bouwlaag Jansveld 18 en 20 rechts van de poort naar het hofje.
Ze zijn mogelijk rond 1500 gebouwd op de plaats van een ouder, ondieper gebouw waarvan de linker zijgevel in 1983 aan het licht kwam op de zolder boven de poortdoorgang. Deze trapgevel van baksteen van 29 × 14 × 6,5 cm; 10 lagen 78 cm, geeft aan dat de voorganger ook lager was dan Jansveld 18 nu is.
Jansveld 18 heeft een oppervlak van 4,5 × 6,5 m en is geheel onderkelderd, het tongewelf heeft de kruin loodrecht op de voorgevel.
De voorgevel heeft rechts de deur waarboven, als restant van de nis met afgeschuinde kanten waarin de ingang zich bevond, een segmentboog te zien is. Boven het venster links met schuifraam met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten ligt een halfsteens segmentboog van 2,5 m breed die wijst op een verdwenen drielicht. Hierboven is het steenformaat wat kleiner en in afwisselend koppen- en strekkenlagen. Het onderste deel heeft dezelfde steenformaten als Jansveld 4 en 6 en is in Vlaams verband gemetseld.
Het zadeldak heeft de nok evenwijdig aan de voorgevel en loopt door over Jansveld 20 enerzijds en nr 4 en 6 anderzijds. Het achterschild wordt echter doorbroken door de als brandmuur boven het dakvlak uitgaande verhoging van de linkergevel van Jansveld 18. Zoals gemeld zijn de haaks op dit dak staande kappen van Jansveld 14 en 16 aangekapt tegen dit schild.
Het huis heeft een samengestelde balklaag, loodrecht op de voorgevel, van rond 1500. De kap is in de 20ste eeuw vernieuwd. De trap bevindt zich rechtsachter. De deur en het raam zijn 18de-eeuws.
| |
Jansveld 20
Voor Jansveld 20 geldt - in gespiegelde vorm - de beschrijving van Jansveld 18, zij het dat de oppervlakte 4 × 6,5 m is en de segmentboog boven het venster 2 m breed. In dit pand is tenminste één peerkraalsleutelstuk onder de balklaag aanwezig. De plee en uitgang in Jansveld 14 werden hiervoor al gemeld.
Voor Jansveld 18 en 20 geldt dat ze beschouwd kunnen worden als twee woningen, ontstaan door een 16de-eeuwse verbouwing van een gebouw van rond 1500, waarvan de kelders, balklagen en het grootste deel van het muurwerk resteren, voor zover die niet behoren tot de voorganger ervan.
| |
Het erf
Het complex staat tegenwoordig op een terrein van 17,5-21 × 18 m. Aan de achterzijde ligt het vroeger centraler gelegen voormalige bleekveld, waarvan
| |
| |
als tuin 10 × 5 m over is. Tegen de scheidingsmuur met het terrein van Voorstraat 9-13 staat een dubbel buitenprivaat uit het begin van de 20ste eeuw, nog in gebruik voor de woningen zonder eigen sanitair.
| |
Geschiedenis
De Margaretenhof is gesticht als gasthuis in of rond 1367, toen Domkanunnik Ghysebrecht van Walenborch een stuk grond aan het Jansveld van de stad in erfpacht nam met dit doel. Het beheer werd in handen gelegd van de raadsburgemeester van de stad en een priesterkanunnik van de Dom.
Inkomsten verwierf het gasthuis, Sint Mathijs- en Sint Margrietengasthuis geheten, onder meer uit diverse landerijen tot in de verre omgeving van Utrecht en uit het verhuur van huizen, onder andere één direct naast het gasthuis aan het Jansveld gelegen. Bovendien verkreeg de kapel, die in 1371 ingewijd werd, een aflaat als bron van inkomsten. In 1538 bevatte het gasthuis ‘acht of tien bedden onderhouden voor alle gaende ende comende lantlopers’.
Van een opmetingstekening, gemaakt voor de sloop in 1895, is het hoofdgebouw ons bekend: een fors dwars gebouw van één hoge bouwlaag met een hoog zadeldak tussen topgevels evenwijdig aan de voorgevel, gelegen aan een binnenhof direct achter de niet erg diepe huizen langs de Voorstraat. Het stond op een grondplan van ongeveer 24 × 7,5 m. De achtergevel volgde de onregelmatige perceelgrens en had een toegang tussen de eveneens gesloopte panden Voorstraat 11 en 13.
Blijkens de voor de sloop aangetroffen sporen van ribgewelven in het rechterdeel van het pand, gezien vanaf de binnenhof, en de grote voormalige spitsboogvensters, lag de kapel waarschijnlijk aan die zijde. Gezien het in die tijd gebruikelijke patroon bevatte het gebouw vermoedelijk één grote zaal met bedsteden langs de wanden en met - vanuit alle bedden zichtbaar - een altaar aan het einde. Een trap achter een deur in het midden van de voorgevel gaf toegang tot de grote zolder. Aan de zijde van het Jansveld stond ook in de middeleeuwen al enige bebouwing. Dit blijkt ook uit de restanten in Jansveld 4, 6 en 10 en de laat-middeleeuwse
Afb. 329. Margaretenhof. L. Landzaat, 1894. Gevel van het hoofgebouw en de vrijwoningen nr 13 en 14, en de plattegrond van het hofje in mei 1894, voor de sloop van het zwart weergegeven gedeelte. De vrijwoningen 14 en 15 zijn dan al afgestoten en de vrijwoningen 5 en 6 zijn door nieuwbouw vervangen. Nadien zijn nog de vrijwoningen nr 6 en 16 gesloopt.
Afb. 330. Jansveld 4, 6, 18 en 20.
| |
| |
Afb. 331. Margaretenhof. J.J.A. van Winsen, 1920. Het binnenterrein met de poort naar de straat, links Jansveld 14 en 16. Het kruiskozijn van de begane grond van Jansveld 16 is hier nog compleet.
Afb. 332. Margaretenhof. J.J.A. van Winsen, 1920. Het binnenterrein met de poort naar het Jansveld, rechts Jansveld 8 en 10.
panden Jansveld 18 en 20, die op de plaats van een ouder pand staan.
Een nieuwe fase in de geschiedenis van de stichting begon in 1562, toen de vorm van de liefdadigheid gewijzigd werd en het gasthuis omgevormd tot complex vrijwoningen. In november van dat jaar begon de verbouwing van het hoofdgebouw blijkens de ‘betalinge gedaen bij Johan Bogert als rentmeester van Sinte Margareten gasthuyse aende noede bynnen Utrecht’ voor het ‘opmaicken van sekere camertgens ende woeningen int voirsz. gasthuys’.
Het gebouw werd tot zes woningen verbouwd, met de vrijwoningennummers 7 tot en met 12 (zie het overzicht aan het begin van deze beschrijving).
Aansluitend werden de reeds op het terrein staande gebouwen ook tot vrijwoningen verbouwd, aangevuld met nieuwbouw. In 1603 meldde Lapp van Waveren hier vijftien godscameren. Vermoedelijk waren de vrijwoningen 13 tot en met 16, die buiten het hoofdperceel lijken te vallen, toen nog niet gebouwd, terwijl Jansveld 4, 6 nog niet gesplitst was in twee vrijwoningen, de latere nr 1 en 2. De Margaretenhof van rond 1600 bevatte derhalve, behalve de nu nog bestaande
| |
| |
bebouwing en het hoofdgebouw, nog één vrijwoning: nr 6 die tegelijk met nr 5 (Jansveld 12) in het tweede kwart van de 19de eeuw vernieuwd werd. Beide panden waren in dezelfde rooilijn als de linker buren gebouwd als diepe huizen van één bouwlaag met ongepleisterde trapgevel en hadden beide links de deur in een rondboognis en rechts een kruiskozijn onder een segmentboog. Beide panden hadden ook voor de zolder een kruiskozijn. Vrijwoning nr 5 had daarboven nog een vlieringraam. Deze gevelopbouw is herkenbaar in de gevels van de in dezelfde periode nieuw gebouwde vrijwoningen nr 17 en 18 (Jansveld 14 en 16).
Nadien werden nog vier vrijwoningen bijgebouwd aan de noordoostzijde. Van nr 15 en 16, gelegen aan de Jansveldzijde van het vergrote binnenterrein, is slechts de indeling bekend, ze waren niet gespiegeld ten opzichte van elkaar. Dat gold wel voor de vrijwoningen nr 13 en 14 naast het hoofdgebouw. Het waren diepe huizen van één bouwlaag van hetzelfde type als Jansveld 14 en 16, ook met een deur in rondboognis, maar met een rond vlieringvenster in de tuitgevel. Door de splitsing van Jansveld 4, 6 in twee vrijwoningen kwam het totale aantal op twintig.
Het beheer van dit hele complex, alsmede de organisatie van de preuven, ‘brant ende licht ende noch gelt toe’, veranderde in het midden van de 17de eeuw en kwam langzamerhand alleen in handen van de (tweede) burgemeester van de stad, bijgestaan door een rentmeester. Evenals de Beijerskameren (zie blz. 243) werden de vrijwoningen vergeven aan zowel rooms-katholieken als aan hervormden. In het tweede kwart van de 19de eeuw werden de vrijwoningen nr 5 en 6 herbouwd, daarna begon de aftakeling van het hofje. Het achterom naar de Voorstraat vanuit het hoofdgebouw werd nadien, inclusief het toegangsportaal in de vrijwoningen nr 10 en 11, verkocht aan de achterbuurman. De kameren nr 14 en 15 werden rond 1880 afgestoten en getrokken bij respectievelijk Voorstraat 17 en Jansveld 24; vermoedelijk werden ze toen gesloopt. De grote aantasting kwam in 1894, toen het hoofdgebouw en de aangrenzende vrijwoning nr 13 gesloopt werden, waardoor er nog maar elf vrijwoningen over waren.
Als compensatie voor dit verlies werden in de Haagstraat enige nieuwe woningen gebouwd, waarvan er vijf als vrijwoning in gebruik werden genomen, zodat de fundatie Het Margaretenhof in 1895 over zestien vrijwoningen beschikte. Het kaalgeslagen terrein bleef braak liggen. Het werd nog uitgebreid door de sloop van nog twee vrijwoningen, de nummers 6 en 16, waardoor in 1908 een nieuw buitenprivaat op het bleekveld gebouwd moest worden: de huisjes zonder privaat gebruikten steeds de twee privaten in een gangetje achter het eerstgenoemde huis. Pas in 1918 werd het blok winkelwoonhuizen Voorstraat 9 tot en met 13 en aansluitend Jansveld 22 gebouwd (zie blz. 422). Sindsdien werd er aan het onderhoud niet veel gedaan; alleen de gevel aan het Jansveld werd ontpleisterd en de boog boven de poort enigszins gewijzigd. Een gemeentelijk onderzoek naar de toestand der vrijwoningen uit de zestiger jaren achtte het Margaretenhof ‘ongeschikt ter bewoning’, zelfs de (inmiddels zes) vrijwoningen in de Haagstraat, nr 23 tot en met nr 33 (oneven) waren ‘minder ter bewoning geschikt’.
Pas in 1979 werd er iets aan gedaan: het complex werd na vele jaren overleg in erfpacht overgedragen aan het Utrechts Monumentenfonds. In 1980 werd het achterstallig onderhoud aan kozijnen, ramen en luiken uitgevoerd en het buitenschilderwerk ter hand genomen. Jansveld 4 kreeg een nieuw toilet. Jansveld 6 en 10 werden in 1983 gerehabiliteerd, Jansveld 14 in 1985.
| |
Lange Nieuwstraat 108-132 (even), Agnietenstraat 4, 6.
Naam
Beyerskameren.
| |
Adressen
Lange Nieuwstraat 108, 110, 112, 114, 116, 118, 120 (poort), 122, 124, 126, 128, 130, 132, Agnietenstraat 4, 6.
Wijknummers respectievelijk Wijk A, nr 754, 755, 756, 757, 758, 759, 760, 761, 762, 763, 764, 765, 766, 767, 768.
| |
Karakteristiek
Complex van twaalf kameren uit 1597 met in het midden een toegangspoort naar de aan de achterzijde uitgebouwde executeurenkamer, in 1651 aangevuld met twee kameren aan de Agnietenstraat. De rij kameren aan de Lange Nieuwstraat is een goed bewaard voorbeeld van 16de-eeuwse vrijwoningen.
| |
Bron
- | Archief Fundatie Beyerskameren, waarin o.a. de bestekken en het resolutieboek. GAU/BA-Beyerskameren. |
| |
Literatuur
- | temminck groll, c.l., ‘De Beyerskameren te Utrecht’, JOU 1960, blz. 103-118. |
Afb. 333. Beyerskameren. Plattegronden en doorsneden van Lange Nieuwstraat 118-122.
- | temminck groll, c.l., ‘Vondsten en restauraties in Utrecht’, MOU 1961, blz. 21-22. |
| |
Afbeeldingen
- | Serrurier, ca 1730. Gezicht op de poort van de Beyerskameren met aangrenzende kameren. Tekening. GAU/TA-Zi 1.10. |
| |
| |
Afb. 334. Beyerskameren. Plattegronden en doorsneden van Lange Nieuwstraat 130, 132 en Agnietenstraat 4 en 6.
- | F. Bensdorp naar tekening van J. Bulthuis, 1788. Gezicht op de Lange Nieuwstraat met de Fundatie van Renswoude en de Beyerskameren. Kopergravure. GAU/TA-Zh 2.8. |
- | Anoniem, ca 1890. Lange Nieuwstraat naar het zuiden. Foto. GAU/TA-Lange Nieuwstraat, c. 1890. Zie afb. 337. |
- | A.v.d. Pol, 1933. Tuin met executeurenkamer. Foto. GAU/TA-Zi 1.14(D). Zie afb. 340. |
- | A.v.d. Pol, 1933. Achtergevels van de Beyerskameren. Foto. GAU/TA-Zi 1.14(I). Zie afb. 341. |
| |
Beschrijving
De Beyerskameren hebben gemiddeld een oppervlak van 6 × 6,5 m en staan op een erf dat 17 m diep is; de kameren Agnietenstraat 4 en 6, achter Lange Nieuwstraat 132, vallen binnen deze strook.
De rij heeft een doorgaand zadeldak evenwijdig aan de voorgevel tussen topgevels. De voorgevels hebben een deur in een rondboognis met afgeronde hoeken en een venster onder een segmentboog in een alternerend ritme. In het midden heeft ieder huis een dakkapel met stenen wangen met sieranker. De bovenlichten van de deuren hebben een roedenverdeling met 4 × 3 ruitjes, de vensters hebben in het bovenlicht 7 × 3 ruitjes, de onderramen met luiken hebben ieder 3 × 4 ruitjes. De kruiskozijnen in de dakkapellen hebben luiken voor de onderste vakken en 2 × 2 ruitjes per vak. De gevels zijn gemetseld van baksteen 24,5 × 12 × 5,5 cm, tien lagen 69 cm, in kruisverband, bij de hoek
Afb. 335. Beyerskameren. Sleutelstukken in Lange Nieuwstraat 120 en Agnietenstraat 4.
voorzien van klezoren. De ontpleisterde gevels waren ook oorspronkelijk in schoon metselwerk uitgevoerd. De sierankers bevinden zich boven iedere muurdam.
De achtergevels hebben een onregelmatige indeling met een deur en één of twee vensters.
Boven de begane grond ligt een enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevels, vijf vakken breed, met vrij platte ojiefvormige sleutelstukken.
De nu beschoten kap staat per pand op één spant van één juk met daarop een licht A-juk. De spanten zijn in één doorlopende reeks genummerd van links naar rechts met telmerken in de vorm van Romeinse cijfers voor en eitjes achter. Achter de deur ligt een gang met de trap en de toegang tot de WC en de keukenaanbouw. Achter het venster ligt de kamer met de stookplaats.
Op zolder zijn twee kamertjes gemaakt. Een aantal huizen heeft nog oorspronkelijke opgeklampte deuren.
| |
Agnietenstraat 4, 6
De kameren aan de Agnietenstraat, met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel, tegen een topgevel links en tegen een brandmuur rechts, hebben eveneens gespiegeld ieder een deur en een venster, elk onder anderhalf-steens strekken, met schuifvensters met roedeverdeling. Het venster van nr 4 is verlaagd en van grotere ruitjes voorzien. De dakkapel op ieder huis heeft stenen wangen met een sieranker met drakekop.
Deze huizen zijn gemetseld van baksteen 23 × 11 × 4,25 cm; tien lagen 56 cm. Rechts en links ligt in de gevel opgenomen een rondboogpoortje naar een achterom, het rechter gaf voorheen toegang tot de Hortus Botanicus. De enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel heeft korte sleutelstukken met een staand ojief.
| |
Lange Nieuwstraat 120
De poort van het hoofdgebouw heeft een rondboog geflankeerd door pilasters met een kroonlijst, en een spoelvormig oeil de boeuf in de gepleisterde zwikken. De strokendeur heeft een sierlijk gesmeed slot waarop in een vierkant tussen pilasters een witte, dubbele adelaar waarin het sleutelgat. Hierboven is een lijst gedateerd 1597, bekroond door een driehoek met het stadswapen.
De grote gevelsteen boven de poort met 18de-eeuwse omlijsting draagt de tekst: ‘D.O.M. Den armen getrouw Adriaen Beijer heeft ons gefondeert en Alet Jansdogter zijn huijsvrouw. 1597’.
Deze steen is een vervanging uit 1757 van de verweerde oorspronkelijke. Ook de dakkapel met ingezwenkte hals in kleinere steen en met voluten is een vernieuwing uit die tijd. Het venster hierin met getoogde bovendorpel heeft 4 × 4 ruiten. Achter deze poort ligt de toegang naar de executeurenkamer die zich bevindt in een achter de rij kameren gelegen bouwdeel van twee lagen. De begane grond hiervan was oorspronkelijk open, op bogen rustte de verdieping met de eigenlijke executeurenkamer. De sporen van de bogen, die in het begin van de 17de eeuw werden dichtgezet, zijn zichtbaar, twee in iedere zijgevel. Deze zijgevels bevatten een bolkozijn op de begane grond en een kruiskozijn op de verdieping. Het zadeldak tussen topgevels staat loodrecht op de Lange Nieuwstraat.
Afb. 336. Beyerskameren. Slot op de deur van de toeganspoort van de executeurenkamer.
| |
| |
Afb. 337. Lange Nieuwstraat. Opname ca 1890. Gezicht in de straat, met links achteraan de Beyerskameren en vooraan de Arkelkameren.
Afb. 338. Beyerskameren.
| |
| |
Afb. 339. Beyerskameren. De toegangspoort tot de executeurenkamer in Lange Nieuwstraat 120.
| |
Geschiedenis
In het eerste testament van 1577 van het kinderloze echtpaar Adriaen Beijer en Alet Jansdogter is nog sprake van het uitdelen van de nalatenschap aan de armen. Na het overlijden van zijn vrouw (1588) maakte Adriaen Beijer een nieuw testament op 02-10-1594, waarin als beider wens de stichting van twaalf godskameren werd neergelegd, met als preuve jaarlijks een mud weit, twaalf pond boter, vijfentwintig pond kaas en tien zakken turf. Na zijn overlijden in 1596 werd de fundatie door de executeuren gerealiseerd.
Van het Agnietenklooster verkregen zij een strook grond langs de Lange Nieuwstraat in eeuwige erfpacht voor de bouw van vrijwoningen.
De Lange Nieuwstraat liep in die tijd nog door tot de stadswal en doorsneed het gebied van het klooster dat er aan de westzijde aan grensde. De grote bijbehorende hof aan de oostzijde was toegankelijk door een poort in het verlengde van de Agnietenstraat, die toen nog niet naar de Nieuwegracht was doorgetrokken. De verworven grond grensde aan deze poortweg van het klooster en ook aan de achterzijde lag het kloosterterrein. Aan de noordzijde sloot het erf van Rijck van Hoorn aan, waarop kameren stonden. Het bouwterrein was niet leeg; behalve de kloostermuur stonden er een schuur en twee kameren. In het archief van de Fundatie Beijerskameren zijn de uitvoerige bestekken bewaard gebleven die inzicht geven in de bouw van 1597.
Het werk werd in drie aparte bestekken beschreven en achtereenvolgens gegund voor achtentwintig stuivers per deur of raam, vijfhonderd Karolusgulden voor het metselwerk in totaal en tenslotte achttien gulden per huisje voor het timmerwerk aan de reeds gecontracteerde timmerlieden. Bij het metselwerk was inbegrepen de sloop van de opstallen en het uitgraven van de bestaande fundamenten en een keldertje met uitzondering van eventueel nog bruikbare fundamenten.
Op de tweesteens fundamenten werd het muurwerk eensteens opgetrokken. De tussenmuren werden eensteens, behalve op zolder waar ze halfsteens werden met een liseen onder de worm.
Van de acht schoorstenen functioneerden er vier voor twee huisjes. In elke kamerwoning kwam ‘een schoersteenmantel van seven voeten ofte soeveel min ofte meer als dat behoeren sal’ (ca 190 cm).
De voorgevels kregen een deur met bovenlicht en kruiskozijn, ieder onder een boog en een dakkapel in de vorm van een ‘vlaems geveltge’ met halfsteens wangen. Het dak stak zonder goot over en waterde zo af op de straat in een goot die langs de huizen liep onder een doorgaande vlonder.
De muurafwerking werd precies voorgeschreven: ‘voordehandt op te metselen ende wederomme mit waeter voech off te snijden. Ende als men wederomme afsteygert mit een steen vandeselve steenen aff te schuyren ende die voegen off te puiselen.’ Van de grote poort moest de steen gedeeltelijk geslepen worden. De gevels werden dus in verzorgd, schoon metselwerk opgeleverd. Inwending ‘sullen daennemers gehouden sijn alle die voors. twaelft caemeren, mette poorte ende caemercke daerachter aen mede te estericken, plaesteren ende aff te wassen mit kalck tot aente solder ende boven die solders’, van een plavuizen vloer voorzien dus en met op begane grond en zolder gepleisterde en gewitte wanden.
De trap was ‘een versteecken ofte cruepeltrap van onderen beschoeten mit een luntgen daer aen nae den eyssch’: een trap bestaande uit twee steile steektrappen onder een hoek van 90° met een bordes ertussen.
Vermelding verdienen nog de secreten.
Per twee huisjes was een beerput, diep ‘tot op de well’ met een stortkoker vanaf het secreet dat in ieder huisje onder de trap was ‘twee voeten boven destericken mit eene brill daerop’, zo krap overigens dat de deur bij gebruik open moest blijven.
| |
| |
Afb. 340. Beyerskameren. Opname 1933. De executeurenkamer aan de achterzijde, met de later dichtgemetselde bogen op de begane grond.
| |
| |
Afb. 341. Beyerskameren. Opname 1933. De achterzijde van de Beyerskameren, rechts aan de Lange Nieuwstraat, links aan de Agnietenstraat. Op de achtergrond de Fundatie van Renswoude.
Verder was er vermoedelijk van ouds een indeling op de begane grond van houten wanden, die op de plavuizen vloer gezet waren.
De kamer waar de executeurs zetelden, eenvoudigweg het ‘achtercaemercken’ genoemd, zou volgens het bestek achter de poort als uitbouw achter de rij liggen en nadrukkelijk geen verdieping krijgen. Kennelijk is er tijdens de bouw een planwijziging gekomen en werd de begane grond open uitgevoerd met een grote boog in de achtergevel en twee bogen in iedere zijgevel. Hierboven kwam de ‘achterkamer’ te liggen, bereikbaar via een spiltrap. De achtergevel had twee kruiskozijnen, iedere zijgevel twee kloosterkozijnen. Muurwerk en bouwnaden wijzen erop dat dit bouwdeel wel snel na de bouw van de kameren gevolgd is, maar toch niet gelijktijdig werd uitgevoerd
In 1599 werden de vrijwoningen in gebruik genomen.
Na het doortrekken van de Agnietenstraat naar de Nieuwegracht in 1651 werd deze straat onmiddellijk met vrijwoningen bebouwd: de kameren van Maria van Pallaes, Agnietenstraat 8 e.v. (zie blz. 266) in 1651 en de oorspronkelijke Gronsveltkameren ertegenover in 1652 (deze laatste zijn later verplaatst naar de Nicolaasdwarsstraat) (zie blz. 248).
Al in 1651 werd besloten in de tuin van de rechter Beyerskamer, Lange Nieuwstraat 132, die nu aan de nieuw aangelegde straat grensde en waardoor men inbraak vreesde, twee nieuwe vrijwoningen te bouwen. Rechts van de nieuwe woningen kwam een toegang naar het resterende binnenterrein van het klooster, links een achterom voor de Beyerskameren. De bewoners van de nieuwe kameren kregen dezelfde preuve.
Rond 1700 werden de vensters van de Beyerskameren ca 25 cm verbreed en iets verlaagd tot de huidige vorm en werden de deurkozijnen gewijzigd, waarbij het bovenlicht de nu nog aanwezige roedeverdeling kreeg. Mogelijk zijn toen ook goten aangebracht langs het dak en zijn de Vlaamse gevels vereenvoudigd tot de bestaande dakkapellen.
De verweerde stichtingssteen boven de poort werd in 1757 vernieuwd evenals de bovenbouw, naar de mode van de tijd. De niet nauwkeurige tekening van Serrurier uit ca 1730 kan een indruk geven van de oude toestand. Mogelijk zijn toen ook de schouwtjes in de kameren vernieuwd, kameren vernieuwd.
De stichting was steeds door drie executeuren bestuurd, totdat één van hen in 1814 geen opvolger kreeg, zodat er sindsdien nog maar twee over waren. In 1843 werd onder andere dakherstel uitgevoerd en de aanbouw van twee bouwlagen met de ‘achterkamer’, dan executeurswoning genoemd, tot twee vrijwoningen ingericht, één op de begane grond, één op de verdieping. De executeuren vonden dat hun archiefkast wel op een gang kon staan om ‘oude lieden’ aan huisvesting te helpen. Omdat er geen buitenruimte was, werden ze als minder gunstig dan de overige vrijwoningen beschouwd en via een aparte regeling vergeven. De bewoners ervan deelden wel in de preuve.
Mogelijk werden de voorgevels van de kameren rond die tijd gepleisterd. In 1948 werden ze weer ontpleisterd omwille van het herstel van de toen gebleken oorspronkelijke toestand.
In 1960 werden de kameren gerestaureerd en gemoderniseerd naar ontwerp van Van Beusekom, waarbij de nog oorspronkelijke houten binnenwanden door stenen vervangen werden, de eveneens nog oorspronkelijke trappen door luiere, nieuwe vervangen werden, met een modern toilet eronder. Daken, goten en schoorstenen werden hersteld, de kappen beschoten. Op zolder werden twee kamertjes gebouwd met een tweede dakkapel in het achterschild. Tegen de achtergevel kwam een keukenaanbouw. Sinds 1960 worden geen preuven meer uitgekeerd, maar wordt als bijdrage in de kosten vijftig gulden huur per maand gevraagd. Het beheer is in handen van een makelaar. In eerste instantie komen bejaarden in aanmerking voor bewoning, echtparen of alleenstaanden, van alle gezindten.
| |
Nicolaasdwarsstraat 2-12 (even)
Naam
Gronsveltkameren.
| |
Oude adressen
Respectievelijk: Nicolaaskerkhof 19, 18, 17, 16, 15, 14.
Wijkhuisnummers: respectievelijk Wijk A, nr 209, 210, 211, 212, 213, 214.
Kamernummers, volgens nummersteen boven de deur, respectievelijk: 6, 5, 4, 3, 2, 1.
| |
Karakteristiek
De Gronsveltkameren vormen een rij van zes kameren, gebouwd in 1756.
Zij bevatten enige secundair verwerkte elementen van hun voorgangers aan de Agnietenstraat, die ingevolge het testament van Johan van Gronsvelt in 1652 gesticht waren. De rij draagt in het midden de oorspronkelijke stichtingssteen, waaronder een steen die de verplaatsing memoreert.
| |
Literatuur
- | adriani, j.h., ‘De Gronsveltkameren’, JOU 1929, 113-128. |
- | kipp, a.f.e., ‘Nicolaasdwarsstraat 2-12, Gronsveltkameren’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 93-94. |
| |
| |
| |
Afbeeldingen
- | J. Versteegh, 1756. Nicolaaskerk en Gronsveltkameren uit zuid-oosten. Gewassen pentekening in O.I. inkt. GAU/TA-Jc 2.1. Zie afb. 344. |
- | P. van Liender, 1775. Nicolaaskerk en Gronsveltkameren uit zuidoosten. Tekening. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage, nr 234. |
- | Anoniem, 1922. Nicolaaskerk en Gronsveltkameren uit zuidoosten. Foto. GAU/TA-Jc 2.9. Zie afb. 345. |
| |
Voor de oude Gronsveltkameren aan de Agnietenstraat:
- | Jan de Beyer, 1744. Agnietenstraat en Nieuwegracht. Tekening. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. |
- | G.v.K. Pz., z.j.. ‘Plattegrond van een gedeelte van het Ambachtskinderhuis en van de Gronsvelt-kameren voor den bouw van het gebouw der Fundatie van Renswoude in 1757’, in: j.h. adriani, Het Stads-Ambachts-kinderhuis te Utrecht, Utrecht z.j. (1941), blz. 262. |
| |
Beschrijving
De zes kameren, met een grondvlak van 5,5 × 5 m, bestaan uit één bouwlaag met een over de rij doorgaand zadeldak tegen topgevels links en rechts. Het muurwerk bestaat uit baksteen van 21,5 × 10 × 3,7 cm; 10 lagen 48,5 cm, gemetseld in kruisverband. De voorgevels hebben in alternerend ritme per pand één deur en één raam. De deurkozijnen zijn deels nog 17de-eeuws, evenals de deuren die vermaakte boven- en onderdeuren blijken te zijn. De kruiskozijnen met luiken hebben in ieder vak een raam met zes ruiten. Enkele zijn nog 17de-eeuws, deze hadden oorspronkelijk twaalf ruitjes per vak, met roeden in het kozijn geplaatst.
De achtergevels hebben eveneens één venster en één deur, die vanouds toegang gegeven lijkt te hebben tot een aanbouw. Bij de restauratie kreeg ieder pand een aanbouw op de oude plaats, nu onder zadeldak met nok loodrecht op de rooilijn. Rechts en links wordt de rij afgesloten door een topgevel, in opzet blind, maar de rechter heeft in deze eeuw een klein zolderraam gekregen.
De dakkapellen hadden in de loop der tijden ten gevolge van het verschil in beheer door drie instanties wijzigingen ondergaan; alleen op nr 8 was de oorspronkelijke bewaard gebleven. Deze is bij de restauratie verdwenen en nu zijn alle dakkapellen gelijkvormig.
In het midden van de rij draagt de voorgevel de originele stichtingssteen uit 1652 met de tekst ‘Sta toch beneden: lees hier de reden. De Hr. en Mr. Ian van Gronsvelt, advocaat des hofs van Utrecht
Afb. 342. Gronsveltkameren. Plattegronden.
Afb. 343. Gronsveltkameren.
| |
| |
Afb. 344. Gronsveltkameren. J. Versteegh, 1756. Gezicht op de Nicolaaskerk en de Nicolaasdwarsstraat, met in het midden de Gronsveltkameren en links het voormalige Nicolaasklooster.
heeft zes kamers di gij ziit uyt liefde puur gesticht door loutre charitaat, tot bijstand van de liên om gods wil anders niit’.
Onder deze verplaatste gevelsteen wordt als aanvulling de nieuwbouw gememoreerd: ‘Deze zijn verplaatst en vernieuwd in den iaere 1756’.
De kameren hebben een samengestelde balklaag van een ongebruikelijk type: per pand is er één - herbruikte - moerbalk loodrecht op de rooilijn en slechts zeven platte brede kinderbinten van 10 × 16 cm, 70 cm hart op hart van elkaar gelegen. Tegenover de voordeur staat in de hoek tegen de achtergevel de spiltrap tegen een raveling die onder een hoek van 45° in de balklaag ligt. Onder de trap was vanouds de plee.
Oorspronkelijk hadden de kameren een halfsteens binnenmuur loodrecht op de voorgevel, waardoor het woonvertrek afgescheiden was van het halletje, de trap en de toegang naar de keuken. Deze situatie was tot de restauratie bewaard gebleven, zij het dat de spiltrappen in nr 10 en 12 door steektrappen vervangen waren. Verdwenen waren ook de bedsteden, die blijkens de restanten van bedsteekeldertjes achter in de kamer tegen de binnenmuur stonden. Na de restauratie is in ieder huisje alleen nog een halletje afgescheiden van de kamer.
Het dak rust op één kreupelspant per pand en verder op de tussenmuren.
| |
Geschiedenis
Ingevolge het testament uit 1642 van Mr. Johan van Gronsvelt, advocaat aan het Hof van Utrecht (overleden 1642) werden in 1652 zes vrij woningen met een preuve gebouwd bij de stadsmuur. Zij bevonden zich aan de zuidzijde van het een jaar eerder aangelegde deel van de Agnietenstraat, ten oosten van de toen nog naar de wal doorlopende (Lange) Nieuwstraat, tegenover de Kameren van Maria van Pallaes (1651). De stichting werd tot 1719 beheerd door de erfgenaam van Johan van Gronsvelt, de familie Van Beest en werd toen overgedragen aan de Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer. Deze transactie werd echter in een proces door één der familieleden aangevochten. Bij de dading van 1733 kwamen alleen de kamers nr 3 en 4 aan Hendrik van Beest en zijn erfgenamen. De Aalmoezenierskamer en haar bezittingen vielen in 1746 uiteen in de Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer en de Oude Rooms Katholieke Aalmoezienierskamer met ieder twee van de kameren.
In 1756 werden op kosten van de Regenten van het Kinderhuis, gevestigd in het Agnietenklooster, ‘ses even gelyke huysjes of cameren op het St. Nicolaas Kerkhoff alhier’ gebouwd ter vervanging van de oude kameren, waarvan er drie direct moesten wijken voor de bouw van de Fundatie van Renswoude. De drie oostelijke werden in 1762 gesloopt voor de aanleg van de nog bestaande bestrate plaats.
De nieuwbouw van de kameren aan de hierdoor geformeerde Nicolaasdwarsstraat werd in 1756 aanbesteed voor f 3872, -. Bij de bouw werd gebruik gemaakt van elementen uit de gesloopte voorgangers: deurkozijnen, raamkozijnen en deuren Ook de in de 18de eeuw ongebruikelijke samengestelde balklaag vindt hierin zijn verklaring. Overigens roept in dit verband
| |
| |
Afb. 345. Gronsveltkameren. Opname 1922. De rij kameren had in 1922 nog een aantal van de oorspronkelijke dakkapellen.
de melding van de sloop van de drie oostelijke kameren aan de Agnietenstraat pas in 1762 wel vragen op.
De nieuwe kameren werden alle zes geheel aan elkaar gelijk opgetrokken, de variatie die in de volgende eeuwen ontstond in dakkapellen en goten was het gevolg van het verschil in beheer: de kameren nummer 1 en 2 door de Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer, de nummers 5 en 6 door de Oude Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer en de nummers 3 en 4 door de erven van Hendrik van Beest tot 1831, toen zij op grond van een testament uit 1812 aan de Nederlands Hervormde Diaconie kwamen.
Na aankoop door de Gemeente Utrecht volgde in 1982 een restauratie waarbij de verschillen tussen de kameren grotendeels verdwenen. Het dak werd met handhaving van de kap vernieuwd, evenals de dakkapellen, goten begane-grondvloer en -inrichting. Hierbij verdween de originele bij kameren ongebruikelijke binnenmuur die de gang van de kamer afscheidde. De verdwenen spiltrappen werden gereconstrueerd, de keukenaanbouwen vernieuwd.
| |
Tuinstraat 4-42 (even), Geertebolwerk 19.
Naam
Hofje van Veelo.
| |
Adressen
Het Hofje van Veelo omvat de adressen Tuinstraat 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40, 42 en Geertebolwerk 19.
De oude adressen zijn respectievelijk: wijk B, nr 721u, 721t, 721s, 721r, 721q, 721p, 7210, 721n, 721m, 721l, 721k, 721i, 721h, 721g, 721f, 721e, 721d, 721c, 721b, 721a, 721.
| |
Karakteristiek
Rij van 19 kameren met links een bijbehorende woning met schijnverdieping, in 1826 gebouwd. Het complex staat bekend onder de naam Hofje van Veelo, waartoe ook gerekend wordt de oudere kamerwoning aan het Geertebolwerk die rechts de rij afsluit.
| |
Literatuur
- | Jaarverslag UMF 1983, blz. 15. |
- | monde, van der, 1846, blz. 320. |
- | Nieuwsbrief UMF 02-1980, blz. 2-5. |
- | penders, jean, ‘Tuinstraat 6’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 135, 136. |
- | werkgroep tuinstraat, De Tuinstraat gered?!, Utrecht 1982. |
| |
Afbeeldingen
- | Bouwtekening ‘Situatie der Tuinstraat voor den aanleg van Secreten’. GAU/SA5-bouwtek.; Tuinstraat; 1856; tek. nr 51. |
- | Anoniem, 1910. Gezicht toegang Tuinstraat naar Springweg gezien. Foto. GAU/TA-Tuinstraat, 1910. Zie afb. 348. |
- | Anoniem, 1943. Gezicht in Tuinstraat. Foto. GAU/TA-Tuinstraat, 1943. |
| |
Beschrijving
Het complex bestaat uit 19 kameren en twee afwijkende koppanden. De kameren hebben een oppervlak van ongeveer 3,5 × 5 m, zonder erf. De voorgevels hebben of hadden een deur met gedrongen bovenlicht en een venster met luiken en schuifraam met 2 × 3 + 1 × 3 ruiten in alternerend ritme. De gekoppelde dakkapellen hebben een openslaand achtruits raam. De gevels van vrij zachte steen hebben altijd een afwerkingslaag gehad: ze zijn vertind en gewit.
Afb. 346. Hofje van Veelo. Plattegrond en doorsnede van Tuinstraat 36.
| |
| |
Afb. 347. Hofje van Veelo.
In het midden van de rij is, in de plint tussen Tuinstraat 20 en 22, de eerste steen ingemetseld met als tekst: ‘deeze woningen zyn gest(igt) door pieter veloo. deeze steen is gelegd (door) hendrieka veloo oud 15 jaar o (...) 10 m (..) 1826’. Tuinstraat 26 heeft sinds 1912 een stalen puibalk vanwege de inrichting toen van dit pand tot algemene plee-ruimte.
Een deel van de gevels is in het derde kwart van de 20ste eeuw doorbroken met inrijdeuren ten behoeve van de pakhuisfunctie die de huizen toen kregen.
De gevel van het gerestaureerde pand Tuinstraat 6 is gepleisterd en wit geschilderd en heeft, evenals de andere panden, een zwarte spatrand onderaan. De voorgevel van het in 1982 uitgebrande Tuinstraat 18 is als spouwmuur herbouwd en gepleisterd.
De achtergevels, die de oude, deels nog middeleeuwse tuinmuur van het huis Scherpenburg (Springweg 69, 71) bevatten, zijn blind en gepleisterd. Over de rij ligt een doorgaand zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevels. Tuinstraat 4 heeft een lijstgevel die twee bouwlagen suggereert, de tweede bouwlaag is aan de achterzijde echter zolder, en derhalve een schijnverdieping. Erboven ligt een vliering, waardoor dit pand ruimer is. De enkelvoudige balklaag ligt in de hele rij in principe loodrecht op de voorgevel. Om onduidelijke redenen vormen de linker drie panden, waaronder Tuinstraat 6, hierop een uitzondering; de balken liggen hier evenwijdig aan de voorgevel en rusten dus op de dunne scheidingsmuren. De scheidingsmuren tussen de huizen zijn halfsteens, de zoldervloer is bij de bouw hierover doorgelegd, zodat de scheidingsmuren van de zolders op de planken staan. Per pand is er één licht A-spant dat de nokbalk en voor en achter één gording draagt. Hierop rust het dakbeschot bestaande uit dikke planken (2,5 × 20 cm) die de kap een grote stevigheid verlenen.
Van de oorspronkelijke indeling van de kameren zijn in diverse panden belangrijke elementen bewaard gebleven. Op de begane grond met houten vloer leidt een steile steektrap tegen de achtermuur naar de zolder. Eronder was een bedstee met bedsteekeldertje, de achterkant van de trap vormde de korte wand ervan. Tussen de bedstee en het raam staat de schoorsteen, rug aan rug tegen die van de buren. De zolder is een ongedeelde ruimte.
| |
Geertebolwerk 19
Geertebolwerk 19 is een 17de-eeuwse kamerwoning, oorspronkelijk deel uitmakend van een rij langs de wal. Na de bouw van het hofje van Veelo, als slop, bleef de situatie zo. Pas bij de doorbraak van deze straat naar het Geertebolwerk werd het een hoekpand. Vermoedelijk werd ook toen de kaprichting gewijzigd: in het verlengde van die van de Tuinstraat, maar ervan gescheiden door een brandmuur. De wit geschilderde voorgevel, nu tuitgevel, heeft links een deur, rechts een venster waarboven een zoldervenster. De andere gevels zijn blind.
Opmerkelijk is in de rechter zijgevel een lage vlechting, die vanaf de begane-grondvloer naar voren omhoog loopt onder een hoek van ongeveer 30°, over de volle diepte van het huis.
| |
Geschiedenis
Bij de bouw in 1826 telde het hofje 46 kameren. Een voor Utrecht toen ongekend groot aantal; de resterende 21 huisjes vormen nu nog het grootste complex kameren van voor 1850, toen de sociale woningbouw begon op te komen. De Tuinstraat is als commercieel project gebouwd door Pieter Veelo op het
| |
| |
Afb. 348. Hofje van Veelo. A. van de Pol, 1910. Tuinstraat 1-5, met de oude toegang vanaf de Springweg.
Afb. 349. Hofje van Veelo. Tuinstraat 6 na de restauratie van 1982.
zuidelijke deel van het zeer grote erf, dat hoorde bij zijn huis Springweg 69, 71. De nieuwe straat liep oorspronkelijk dood tegen een rij oudere kameren langs de stadswal en was derhalve een slop, uitsluitend toegankelijk door een smalle, bochtige poortweg naar de Springweg. Reeds na korte tijd was het hofje berucht als voorbeeld van slechte woontoestanden, daarom kocht de toen net opgerichte Maatschappij tot Verbetering der Woningen voor Arbeidende en Minvermogenden het in 1855. De eerste gebeurtenis op het gebied van sociale volkshuisvesting in Utrecht was de toen uitgevoerde verbetering van de Tuinstraat: het straatpeil werd verlaagd om de wateroverlast te bestrijden, nieuwe riolen en secreten aangelegd. Mogelijk is toen ook wat tegen vochtdoorslag gedaan. De zachte steen van de gevels was oorspronkelijk vertind en gewit. Hierover is later een vochtwerende zwarte laag aangebracht, waaroverheen de muren donkergrijs gekalkt werden. In de tweede helft van de 19de eeuw werd deze kleur enkele keren herhaald, daarna werd weer de witte kalk gebruikt.
In 1910 werd door nieuwbouw de toegang vanaf de Springweg verbeterd, deze kwam nu in het verlengde van de straat te liggen. In 1912 verdwenen de plees op straat: ze werden ondergebracht in de daartoe verbouwde huisjes Tuinstraat 26 en 29, in het midden van het hofje tegenover elkaar gelegen.
In 1959 volgde de onbewoonbaar-verklaring, de Gemeente kocht de huizen en brak in 1961 de noordelijke rij af. De zuidelijke rij fungeerde sindsdien als pakhuizen.
In het kader van acties om het hofje van Veelo te redden werd in 1982 Tuinstraat 6 gekraakt en gerestaureerd, waarbij de oude inrichting zoveel mogelijk als uitgangspunt genomen werd.
|
|