| |
| |
| |
Afb. 199. Verdeling van het huistype het dwarse huis over de stad Utrecht.
| |
| |
| |
5. Het dwarse huis
Karakteristiek
- | Het dwarse huis wordt gekenmerkt door zijn nokrichting: evenwijdig aan de voorgevel. |
- | Dit gaat vrijwel steeds samen met de balkrichting loodrecht op de voorgevel. |
- | Tenzij een dwars huis deel uitmaakt van een rij, is de breedte van het bebouwde oppervlak meestal groter dan de diepte. |
Op het eerste gezicht is het opmerkelijk dat veel dwarse huizen op een diepe plattegrond staan. De kortste maat geeft de kortste overspanning voor de balken en dus is het voor de hand liggend om de kapspanten daar in dezelfde richting boven op te zetten, met als gevolg dat de nok loodrecht op de balkrichting ligt. Wordt van deze logica afgeweken, dan heeft dat een reden. In Maastricht bijvoorbeeld hebben veel huizen op een behoorlijk diepe plattegrond de nok evenwijdig aan de rooilijn. Met als gevolg dat er een enorm hoge kap gebouwd moest worden om deze diepte te overspannen. Dit is tevens de verklaring voor dit verschijnsel: de behoefte aan hele grote zolders als opslagplaats, mede voortvloeiend uit de vele belegeringen van Maastricht.
De verklaring van het verschijnsel schuilt echter meestal in een andere hoek: dwarse huizen zijn bij uitstek geschikt om in serie gebouwd te worden. Een rij dwarse huizen vormt als het ware één zeer breed gebouw dat in het gewenste aantal mootjes opgedeeld kan worden. Hoeven de huizen niet groot te worden, dan worden de mootjes smal, smaller dan diep, terwijl de voordelen van seriebouw gehandhaafd worden.
De karakteristiek geeft aanleiding tot enkele opmerkingen.
Bij een huis dat geen nok of kap meer heeft wordt voor de typologie de vermoedelijke oorspronkelijke nokrichting als maatstaf genomen, die met enige voorzichtigheid is af te leiden uit de balkrichting. In het straatbeeld oogt het dwarse huis heel anders dan het diepe. Hoe relatief het verschil is, blijkt bij hoekpanden het best: het ligt er maar net aan van welke kant het huis bekeken wordt. Soms zit de deur op een onverwachte plaats, zoals bij het hoekpand Bruntenhof - Bruntensteeg (zie blz. 234). Soms ook blijkt de ingang in het verleden verplaatst te zijn, terwijl er daardoor natuurlijk constructief niets aan het huis veranderde (Nieuwegracht 69 A, Nieuwegracht 24 A).
Veel van oorsprong dwarse huizen zijn in de loop der tijden uitgegroeid tot samengestelde huizen. Hamburgerstraat 23, 25 (zie blz. 152) was eerst een dwars huis (14de eeuw), nadien verscheen er links een diepe vleugel aan de achterzijde (± 1500), en rechts een tweede beuk (16de of 17de eeuw). Het geheel werd later gecompleteerd met een poorthuis, een keukenaanbouw, een knechts- en een poetskamer en een vleugel met kerkzaal. Het diepe huis met meerdere bouwlagen is het meest voorkomende huistype in de oude stad, het diepe huis van één bouwlaag is een uitzondering. Van het dwarse huis van meerdere bouwlagen zijn heel wat voorbeelden te vinden, zij het minder dan van de diepe soortgenoten, maar hun aantal valt in het niet bij het aantal dwarse huizen van één bouwlaag. Diepe huizen komen in de regel niet gekoppeld voor, brede huizen bijzonder vaak.
| |
Van de situatie hangt af of een dwars huis voordelen biedt boven een diep huis
Twee geheel verschillende motieven kunnen leiden tot de keuze voor de bouw van een dwars huis: zich breed maken of in de rij moeten staan. Welvaart tonen met veel gevel of moeten bezuinigen op de bouwkosten. In het eerste geval, het minst voorkomende, is een ruim erf bijna steeds het uitgangspunt. Daarop kan naar believen een huis evenwijdig aan de straat of haaks erop gezet worden. Kozen de voorname geslachten voor hun stadskastelen, al dan niet uit strategische overwegingen, meestal voor een diep huis in de rooilijn, de kanunniken verbleven meestal in een van oorsprong dwars huis, midden op hun erf. Hoe interessant deze laatste huizen ook zijn, door de welvaart van hun bewoners groeiden ze al snel uit tot samengestelde panden, en vallen daardoor buiten dit hoofdstuk.
Aan het andere eind van de sociale ladder staan de meest eenvoudige huisjes: de kameren, zuinigheidshalve als rij neergezet onder één doorgaand zadeldak. Tot in het midden van de 19de eeuw bevatten de meeste van deze woningen maar één kamer, reden waarom ze kameren genoemd worden. Tot dan zijn er weinig andere gekoppelde dwarse huizen van één bouwlaag. Deze duidelijk herkenbare groep wordt apart besproken: zie ‘De kameren’ (blz. 223).
Heel globaal kan gesteld worden dat dwarse huizen vooral in dwarsstraten en stegen voorkomen, hetgeen samenhangt met het feit dat daar meestal relatief ondiepe percelen voorkomen. Deze zijn vaak ontstaan vanuit de oorspronkelijk zeer diepe erven van de hoekhuizen aan de hoofdstraat. Eén van de uitzonderingen op dit beeld vormt de oostzijde van de Nieuwegracht, waar de oorspronkelijke middeleeuwse bebouwing voor een groot deel uit dwarse huizen in de rooilijn bestond.
| |
Zelfstandige dwarse huizen van één bouwlaag
In de oude stad zijn niet veel zelfstandige dwarse huizen van één bouwlaag bewaard gebleven. Twee middeleeuwse voorbeelden zijn Geertekerkhof 2, dat als een kamerwoning oogt, maar altijd zelfstandig geweest schijnt te zijn, en het huis achter Lauwersteeg 8, dat niet aan een rooilijn ligt, waardoor de interpretatie van de lange gevel als voorgevel onzeker blijft. Een voor
| |
| |
de oude stad opmerkelijk laat voorbeeld uit 1866 is het goed verzorgd uitgevoerde hoekpand Keizerstraat 37, dat de ingang in het midden heeft, waarnaast aan iedere zijde één venster. Het is gebouwd met een plat dak met voor- en achterschild. Donkerstraat 24 en Oude Kamp 5 waren andere voorbeelden van dwarse huizen van één bouwlaag, maar ze zijn nadien met een verdieping verhoogd. Dat is met veel panden van dit soort gebeurd: het was voordeliger ze te verhogen of door hogere nieuwbouw te vervangen, daarom zijn er niet veel meer van over. Buiten de oude stad, waar meer bouwgrond aanwezig was, zijn er dan ook meer van bewaard gebleven.
Wat rijkere dwarse huizen hebben in de oude stad wel haast per definitie een verdieping, maar meestal geen tweede. Vermeld dienen hier nog te worden de stallen en koetshuizen die vaak ook dwarse panden zijn van één bouwlaag. Een voorbeeld is Ridderschapstraat 4 (tweede helft 17de eeuw) achterop het erf van Plompetorengracht 3 (zie blz. 412). Ook Keizerstraat 18-24 (even, 17de eeuw) was van oorsprong vermoedelijk zo'n soort koetshuis; door de uitbreiding met een tweede beuk vormt het nu een zeldzaam verschijnsel: een tweebeukig pand van één bouwlaag.
| |
Het dwarse huis met meer dan één bouwlaag
Met uitzondering van het aantal bouwlagen heeft het dwarse meerlaagshuis dezelfde karakteristiek als de variant met één bouwlaag. Het komt zowel zelfstandig als gekoppeld voor, terwijl de tussenvorm twee-onder-één-kap ook een belangrijke plaats inneemt.
Voor de plattegrond maakt het aantal bouwlagen in principe geen verschil: de trap naar de verdieping neemt de plaats in van de zoldertrap. Voor de gevels heeft de bouwhoogte wel gevolgen. Gebruikelijk is de plaatsing van één venster boven iedere deur of venster van de begane grond. Soms komt bij wat bredere huizen een extra travee op de begane grond voor, waarbij de bouwlagen dus evenveel vensters bezitten. Een gevelbeeld als dat van de Myropskameren uit 1583 (zie blz. 189) met slechts één verdiepingsvenster per huis is uitzonderlijk.
Het is niet steeds eenvoudig om de grens tussen éénlaags en meerlaags huizen te trekken. Het dwarse huis met schijnverdieping is een tussenvorm: het heeft één gevel met twee bouwlagen en één met één bouwlaag. Meestal is de voorgevel de hoogste (Kockstraat 1-12, 1842 en 1850, zie blz. 207; Tuinstraat 4, 1826, zie blz. 251; Wolvenstraat 1, 3, 5, in de 17de eeuw gebouwd als kameren, in de 19de eeuw tot deze vorm verhoogd, zie blz. 200). Aangezien de ‘verdieping’ ten dele het karakter van zolder heeft, met een half spant, wordt deze niet als bouwlaag opgevat. Het betreft hier dus dwarse huizen met één bouwlaag, zolder en vliering.
Soms oogt het huis aan de straat echter als éénlaags, terwijl de achtergevel al bij de bouw tot twee bouwlagen opgetrokken is (Wijde Doelen 13-25, oneven). Doelenstraat 2-8 (even) hebben een voorgevel van één bouwlaag en een tweelaags blinde achtergevel. Het zijn in wezen kameren uit het midden van de 19de eeuw, in 1922 vergroot door in de plaats van het mansardedak een plat dak met opgetrokken achtergevel te construeren. Met behoud van het voorschild en, in een enkel van de vier huizen, een half spant, waardoor de zolder nog als zolder beleefd wordt en niet als tweede bouwlaag. Bij veel huizen van rond 1900 komen onduidelijke vormen voor. Er is nauwelijks een grens te trekken tussen enerzijds de zolder die als verdieping is ingericht en anderzijds de verdieping onder enkelvoudige balklaag die een miniem voorschild heeft en daarmee iets met een zolder gemeen heeft, en dus als ‘zolderverdieping’ aangeduid zou kunnen worden. Het echte dwarse meerlaags huis komt in Utrecht veel voor, zowel als arbeiderswoning van meer dan één bouwlaag, zoals Lange Rozendaal 40-46 (even), 1867, soms in boven- en benedenwoningen verdeeld, alsook in de vorm van zeer grote rijke huizen, zoals Herenstraat 46 en 48 uit de 17de eeuw. In onder meer deze straat stelde de overheid in die tijd het hebben van een verdieping uit welstandsoverwegingen verplicht.
Andere voorbeelden van twee-onder-één-kap zijn Oudegracht 405 en 407, Schoutenstraat 2 en 4, Nieuwegracht 48 en de voorganger van nr 50, allemaal uit de middeleeuwen stammend.
Twee reeksen gekoppelde huizen van twee bouwlagen staan naast elkaar aan de Springweg: nr 100-108 (even), uit 1612 en 1619, (zie blz. 185) en Springweg 110-132 (even), uit 1583, (zie blz. 189). Uit later tijd stammen de reeksen Springweg 109, 111, 113 (1866) en de in 1985 gesloopte jugendstilhuizen, uit 1902, Springweg 117-129 (oneven). Deze laatste reeks, waarvan het aansluitende hoekblok aan de Lange Smeestraat bewaard bleef, had twee bouwlagen met een zolderverdieping onder plat dak met voor- en achterschild.
Van de oudere, zelfstandige dwarse huizen zijn er vele uitgegroeid tot samengestelde huizen, zoals Hamburgerstraat 23, 25 en Nieuwegracht 34, die met vleugels uitgebreid werden. Achter het eveneens middeleeuwse dwarse huis Nieuwegracht 36 werd op enige afstand later in de middeleeuwen een tweede dwars bouwdeel neergezet. De tussenruimte groeide later vol in een soort U-vorm. Het in 1961 gesloopte middeleeuwse Oudegracht 22 was het hoekpand van de Lange Lauwerstraat. Het was een diep huis van vier vakken, met daarachter een achterdeel van twee vakken, dat zelfstandig was. Dit deel was dus een dwars huis met twee bouwlagen aan de Lange Lauwerstraat.
In het groot komt dit patroon van hoekpand met aansluitende achterburen voor langs de Lange Smeestraat, op de hoek van de Oudegracht. Oudegracht 277 en 279 zijn middeleeuwse hoekpanden en vermoedelijk gelijktijdig gebouwd met de erachter liggende huizen, alles in eenzelfde ritme van samengestelde balklagen op kelders met troggewelven op gordelbogen. De hoekhuizen zijn dus diepe huizen, de huizen langs de Lange Smeestraat dwarse huizen (Lange Smeestraat 3, blz. 169). Het dwarse huis werd, indien daartoe de ruimte aanwezig was, vaak uitgebreid met een kleine aanbouw of een achterhuis. Wanneer achter het eigenlijke huis als het ware een tweede dwarse huis gebouwd werd, is er sprake van een tweebeukig dwars huis; dit wordt apart besproken op blz. 255.
Een uitbreiding met een fors diep bouwdeel leidt tot een samengesteld huis (zie blz. 327).
Voorbeelden van dwarse huizen die tegen een kerk aan gebouwd zijn, en zich moesten aanpassen aan de vorm van de ter beschikking staande ruimte, zijn Steenweg 4 (zie blz. 191) en Janskerkhof 27, 28 (blz. 162).
| |
Geschiedenis
Het dwarse huis maakte in grote lijnen dezelfde ontwikkeling door als het diepe huis: in de 17de eeuw werd de ruimte verder ingedeeld ten gunste van een hal, een gang kwam minder vaak voor dan bij diepe huizen aangezien er meestal onvoldoende diepte voor was. Brigittenstraat 6 (blz. 151), een 17de-eeuws ondiep dwars huis van oorspronkelijk twee bouwlagen, heeft aan de linkerzijde één vak gereserveerd voor de hal; de spiltrap begint hier tevens.
Bij de kleinere huizen was er vaak geen indeling, of deze beperkte zich tot een portaaltje, van waaruit vaak de trap naar de verdieping of zolder begon. Vanaf het midden van de 19de eeuw maakte het dwarse huis een snelle evolutie door. Vooral als gevolg van de mistoestanden op het gebied van de volkshuisvesting ontstond er een sociaal gerichte belangstelling voor de woningen der ‘arbeidenden en minvermogenden’.
| |
| |
De angst voor besmettelijke ziekten speelde hierbij een grote rol. Het waren in feite niet de kameren en kleine huizen die de problemen veroorzaakten, maar de overbevolking ervan en de structuren waarin ze stonden. De overheid begon voorschriften te geven: nieuwe sloppen werden verboden, de straten moesten breder worden en de huizen groter. Deze ontwikkelingen zijn in de Zeven Steegjes op de voet te volgen. De Maatschappij tot Verbetering van Woningen voor Arbeidenden en Minvermogenden, opgericht in 1855, kreeg in 1859 toestemming voor de bouw van het slop Korte Rozendaal 7-19 (oneven, zie blz. 209). Eén jaar later werd het RK Armbestuur een vergunning geweigerd voor het nabije bouwplan voor de Brouwer- en Boogstraat, met als reden dat de ontworpen straten te smal waren en geen twee toegangen hadden. Verwijzing naar het genoemde smallere slop van het Korte Rozendaal hielp het Armbestuur niet en de straten werden uiteindelijk breder en, ten koste van enkele geplande huizen, kwam er een tweede toegang.
Dat de huizen groter moesten worden betekende het einde van de kameren, de éénlaags dwarse huizen kregen langzaam maar zeker twee kamers achter of naast elkaar.
Bouwkundig voltrokken de ontwikkelingen zich rond de elementen:
- | eigen buitenruimte, |
- | eigen privaat, binnenshuis, los, of als aanbouw, |
- | toegangsportaal en/of gang, |
- | functiescheiding, leidend tot aparte vertrekken voor slapen en wonen, met als tussenvorm de alkoof, gelegen tussen de voor- en de achterkamer, |
- | de keuken als aparte ruimte, al dan niet als aanbouw, |
- | bergruimte, in de vorm van kasten of anderszins, opgenomen in het ontwerp. |
Van veel later datum is de behoefte, ook voor deze bevolkingsgroep, aan meerdere slaapkamers - de zolder bood lang soelaas als slaapplaats voor de kinderen - en aan een badkamer.
De eis voor eigen buitenruimte zette al snel de rug-aan-rug-woningen (zoals het gesloopte Jan Meijenhofje) buiten spel, evenals de andere woningen met blinde achtergevel (Lange Rozendaal 2-14 (even), zie blz. 209). Dat concept verviel ten gunste van een opzet met plaatsjes achter de huizen, meestal in combinatie met uitbouwen aan de rij met een aparte functie. Veelal was dit een keuken, soms ook een slaapkamer (Korte Rozendaal 5-21, oneven). Gebruikelijk was ook een buitenplee op het plaatsje.
De Zeven Steegjes hebben ook voorbeelden van beneden- en bovenwoningen: Kockstraat 13-16 en Lange Rozendaal 40-46 (even) uit 1867 (zie blz. 209). In Wijk C tonen de plannen voor de bouw van een groot complex arbeiderswoningen bij de Oranjestraat de overheidsbemoeienis. In 1866 werd door de ‘Vereeniging tot Aanbouw en Aankoop van Woningen voor Minvermogenden der Ned. Hervormde Gemeente’ een plan ingediend dat voorzag in de bouw van 102 woningen op een binnenterrein, in hoofdzaak rug-aan-rugwoningen met één kamer. Het plan werd afgewezen. In 1867 werd een nieuw plan ingediend: het ging nu om nog maar een negenendertigtal huizen van twee bouwlagen. Ook dit plan werd afgekeurd en op het terrein werd het Oranjepark aangelegd.
De verdere geschiedenis van het dwarse huis is het verhaal van de steeds verdergaande functiesplitsing en daarmee de groei van het aantal vertrekken. Twee vertrekken konden naast elkaar liggen (rechts en links van het portaal), zoals bij de Metelerkampfundatie (zie blz. 176), of achter elkaar. Lag daartussen nog een alkoof, dan was voor dwarse huizen de maximale deling wel bereikt. De grootste kamer, meestal de achterste, was de woonkamer, wat nog niet wil zeggen dat daar de bedstee van de ouders verdween (Oranjehof, bouwplan 1864).
Wanneer de behoefte aan aparte slaapkamers voor de kinderen meer vertrekken eiste dan in één bouwlaag te vinden waren, werd het tweelaags woonhuis gebruikelijk.
Aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw was, met name in de luxere woonhuizen, een opzet met twee kamers en suite naast de gang gebruikelijk. Vanwege de soms forse diepte van dergelijke huizen, werd de balklaag vaak evenwijdig aan de voorgevel gelegd, zoals het geval is bij Hieronymusplantsoen 4-12 uit 1929.
Dergelijke rijen dwarse huizen zijn in de oude stad alleen mogelijk bij sloop van bestaande bebouwing. Een nog omvangrijker voorbeeld dan het voorgaande, uit dezelfde tijd, is het bouwblok tussen Oudegracht 411-427 (oneven), Diaconessenstraat 2, Bijlhouwersstraat 1-7 (oneven) en Pelmolenplantsoen 1-9, gebouwd na de sloop van het Diaconessenhuis, een ziekenhuis dat dit hele gebied besloeg.
Ook bij de huidige woningbouw in Wijk C, dat in het kader van saneringen voor een groot gedeelte gesloopt werd, komen rijen dwarse huizen voor.
Al in de 19de eeuw werden in de oude stad hoge rijen woonhuizen gebouwd. De rij dwarse huizen Vredenburg 40, Catharijnekade 5 werd gebouwd in 1857 in het kader van het plan Zocher. Het geheel was oorspronkelijk georiënteerd op de Catharijnekade en bevat vijf huizen, in één opzet verenigd. Het middelste vertoonde oorspronkelijk de indeling van een vierkant huis met een middengang en links en rechts hiervan vertrekken. De woning op de hoek van het Vredenburg had tengevolge van deze ligging een afwijkende, onregelmatige indeling. De overige woningen waren ingedeeld met kamers en suite met daarnaast een gang. Wanneer een dergelijke rij op de begane grond winkels bevat, is er sprake van het type ‘blok’ (zie blz. 419). Ook de stapeling van woonfuncties, zoals met name in de flatbouw die na de oorlog een hoge vlucht nam, valt onder de noemer ‘blok’.
| |
Brigittenstraat 4
Oude adressen
Wijk A, nr 1136, 1137, 1138.
| |
Karakteristiek
Een dwars huis op een relatief ondiepe plattegrond, waarschijnlijk gebouwd in 1861 naar ontwerp van architect S.A. van Lunteren. Het huis bestaat uit een souterrain, een bel étage, twee verdiepingen en een zadeldak.
De ondiepe plattegrond heeft een wat eigenaardige indeling tot gevolg gehad, welke tesamen met de interieurafwerkingen nog vrij gaaf bewaard is.
| |
Afbeelding
- | Bouwtekening voor de bouw van een huis, Wijk A, nr 1136, 1137, 1138. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 426. (afb. 201). |
| |
Beschrijving
Het huis beslaat geheel het perceel van ca 17,5 × 5 m.
De voorgevel is een zeven vensters brede lijstgevel, de lijst is voorzien van geprofileerde consoles en klossen. De gevel wordt verticaal geleed door een gepleisterde middenrisaliet over de volle hoogte en ter plaatse van het middelste venster aan weerzijden hiervan door een eveneens gepleisterd uitspringend accent op de bel étage. Een horizontale geleding is verkregen door een gepleisterde band boven de bel étage en de eerste verdieping. Het metselwerk is zeer verzorgd uitgevoerd met dunne voegen en een rusticapatroon.
| |
| |
Afb. 200. Brigittenstraat 4.
Afb. 201. Brigittenstraat 4. Bouwtekening, 1861. Op deze tekening ontbreekt de tweede verdieping.
De plint is bekleed met natuursteen, waarin twee maal drie souterrainvensters zijn opgenomen. Het middelste venster is getoogd, de buitenste twee zijn recht afgesloten. In de middenrisaliet bevindt zich de ingangspartij, met orginele houten paneeldeur en bovenlicht in een ondiep portaal met een zwaar geprofileerde omlijsting. Voor de deur ligt een natuurstenen trap met drie treden. Alle vensters zijn uitgevoerd met afgeronde bovenhoeken, welke vorm door de strekken wordt gevolgd. De vensters bevatten alle schuiframen met middenroede, waarvan de roede van het bovenlicht op een driehoek staat.
Voor het huis ligt een natuurstenen stoep met dito stoeppalen op de twee hoeken van de stoep en ter weerszijden van de trap, waartussen een ijzeren hekwerk met tussensteunen.
De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel, die, op een aantal vensters ten behoeve van het trappehuis na, geheel blind is. Ongeveer in het midden vertoont de gevel een kleine verspringing. Het zadeldak is gevat tussen de beide gepleisterde zijtopgevels, waarvan de linker de afdruk van een oudere, lagere daklijn van een buurpand toont.
Alle balklagen liggen loodrecht op de voorgevel en zijn vanouds achter stucplafonds weggewerkt. De kap is bij de renovatie van 1984 vernieuwd, met behoud van de oorspronkelijke dakvorm. De kelder is gedekt met troggewelven op balken loodrecht op de voorgevel. Een deel van de balken is van hout en een deel van ijzer. De balken onder de hal liggen evenwijdig aan de voorgevel. In de kelder bevond zich oorspronkelijk rechts een keukenvertrek met een provisiekamer. Het huis is ingedeeld in een grote kamer rechts en, geheel links, een kleinere. In het midden ligt rechts de hal en, tussen de hal en de linker kamer, een derde, kleine, kamer. Achter de hal en de kleine kamer loopt de gang in de breedterichting van het huis; hierachter ligt langs de achtergevel het trappehuis. Deze indeling wordt op beide verdiepingen herhaald. Het interieur van het huis is grotendeels gaaf bewaard. De hal heeft een vloer met wit marmeren tegels en een lambrisering met wit marmeren bekleding. De hal wordt afgesloten door een houten tochtportaal met paneelwerk en glas, waarvan een deel geëtst. De gang ligt twee treden hoger dan de vloer van de hal. Mogelijk zijn de marmeren tegels van de gang onder het tegenwoordige linoleum nog aanwezig. Het trappehuis bevat houten steektrappen met twee kwarten, op elke verdieping onderbroken door een overloop. De houten leuning rust op een beginbaluster en op metalen spijlen met een ornament. De achterwand van de trap naar de kelder is betegeld met tegels met een marmerimitatie-glazuur. Achter de gebogen achterwand van de trap bevinden zich op de bel étage en de eerste verdieping WC's met in de lijn van de wand gebogen paneeldeuren.
De grote kamer rechts op de bel étage is het rijkste uitgevoerd met een stucplafond met zware ornamenten. Tegen de rechter zijmuur staat een schouw met een grote wit marmeren schoorsteenmantel met consoles. Ter weerszijden van het schoorsteenkanaal bevindt zich een houten kastenwand. De vensters zijn voorzien van binnenluiken. De kamer
| |
| |
geheel links heeft eveneens een stucplafond met ornamenten en een zwart marmeren schoorsteenmantel tegen de zijmuur, beide eenvoudiger uitgevoerd dan de grote kamer. Ook deze kamer heeft binnenluiken, evenals de kleinere kamer naast de hal, waar bovendien nog twee vensterbanken aanwezig zijn.
Op de eerste verdieping hebben beide kamers wederom stucplafonds met veschillende, eenvoudigere ornamenten. De kamer links heeft een eenvoudige houten schoorsteenmantel. Op beide verdiepingen zijn van oorsprong waarschijnlijk nooit binnenluiken aanwezig geweest. De plafonds op de tweede verdieping zijn recent achter gipsplaten weggewerkt. De linker kamer heeft hier een zwart marmeren schoorsteenmantel. In het gehele huis worden de orginele paneeldeuren aangetroffen.
| |
Geschiedenis
Hoewel de bouwtekening van 1861 voor de voorgevel hetzelfde ontwerp geeft als de thans bestaande gevel, is het huis hierop maar met één verdieping ontworpen, in tegenstelling tot de huidige twee verdiepingen. Het lijkt echter waarschijnlijker dat een verandering in het oorspronkelijke bouwplan deze tweede verdieping toegevoegd heeft, dan dat men later het huis met een verdieping verhoogd heeft. De eenheid en afwerking van de voorgevel en het trappehuis lijken eveneens in deze richting te wijzen.
Voor de bouw van het huis stond er op deze plaats een aantal kleinere huizen. Mogelijk is een deel van het muurwerk van deze huizen opgenomen in de linker zijgevel en het linkerdeel van de achtergevel van dit huis. De aftekening van het dakvlak en de verspringing in de achtermuur geven aanleiding tot deze veronderstelling
Het huis is steeds als woonhuis in gebruik geweest en ten behoeve van de huidige kamerbewoning in 1984 aangepast. Hierbij is op beide verdiepingen aan de voorzijde een keuken aangebracht en op de eerste verdieping ook de vloer vanwege geluidsisolatie enige centimeters verhoogd, waardoor een deel van de onderkant van de deuren moest worden afgezaagd. De kap is vernieuwd en betimmerd, de zolder in kamers opgedeeld. De stoep voor het huis is, evenals de stoeppalen, vernieuwd.
| |
Brigittenstraat 6
Oud adres
Wijk A, nr 1139.
| |
Karakteristiek
Woonhuis uit de eerste helft van de 17de eeuw, op een grondplan van 7,5 × 5 m, van oorsprong twee (nu drie) bouwlagen, onder een zadeldak met nok evenwijdig aan de rooilijn. Het drie vakken brede huis met lijstgevel heeft onder de twee rechter vakken een kelderkeuken waarboven een opkamer.
Afb. 202. Brigittenstraat 6.
| |
Literatuur
- | monde, van der, 1844, blz. 262. |
| |
Afbeelding
- | Bouwtekening, verbouwing kap, 1951. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. |
| |
Beschrijving
De gepleisterde lijstgevel heeft een blokverdeling en cordonlijsten onder de
Afb. 203. Brigittenstraat 6. Plattegronden, doorsnede, details.
vensters van de opkamer en de eerste verdieping. Boven de twee kelderlichten bevinden zich de twee T-vensters van de opkamer. De drie vensters met T-ramen van de verdieping liggen op gelijke hoogte, evenals de drie stolpramen van de tweede verdieping. De op de erfscheiding gelegen achtergevel is vrijwel blind.
De linker zijmuur bevat middeleeuws muurwerk behorend bij een voorganger van dit pand.
| |
| |
Het zadeldak met de voor het midden van het huis gelegen nok loopt evenwijdig aan de rooilijn en staat tussen topgevels. Doordat dit dwarse huis met opkamer de ingang heeft in het slechts één vak brede linker deel, heeft dit vak geen verblijfsfunctie, maar fungeert het alleen als hal en trappehuis. De kelderkeuken heeft een enkelvoudige balklaag van vier balken evenwijdig aan de straat, waartussen troggewelfjes. Deze richting volgt uit de korste overspanning, die gaat van de rechter wand tot de dragende tussenmuur loodrecht op de voorgevel. De kelder in het linkervak, waarin de spiltrap uitkomt, heeft vijf balken evenwijdig aan de straat; hiervoor ligt een kleine straatkelder van 2,75 × 1,5 m. Boven de hal en opkamer ligt een samengestelde balklaag loodrecht op de voorgevel, drie vakken breed, met korte sleutelstukken met een forse ojief als hoofdvorm. Eenzelfde balklaag ligt boven de verdieping waar bovenlangs de schouw, die tegen de rechter muur staat, een rijk geprofileerde houten lijst loopt. De vroegere zolder is tot tweede verdieping uitgebouwd, waarboven een nieuwe zolder zonder borstwering is gemaakt. In het linker vak staat rechts tegen de achtermuur de gave 17de-eeuwse, linksdraaiende spiltrap met oorspronkelijke omtimmering, waarin kastruimte en een kleine plee zijn opgenomen. De spil loopt van de kelder tot de voormalige zolder, maar op de begane grond sluit een deel van de trap niet aan bij de spil. Van de keldertrap komt het onderste deel als korte steektrap naar voren, om via een bordes toegang te geven tot de 75 cm hoger gelegen kelderkeuken. In de spil, die naar de kelder toe geen leuning heeft, is op de begane grond een sponning uitgespaard voor de kelderdeur. Tot aan het bordes, dat toegang geeft tot de 1 m hoger gelegen opkamer, is de spil vierkant terwijl het bijbehorende trapje, dat een kwart vormt, één meter naar voren ligt. Naar boven toe loopt de ronde spil, met uitgestoken leuning, zonder onderbreking
tot de bekroning met een sierpeer door. Een klein bordes, bij de spil niet veel breder dan een trede, geeft toegang tot de eerste verdieping. De stootborden zijn met één pen verankerd, de treden hebben een oortje.
Sinds de verhoging van het pand leidt een niet op de spiltrap aansluitende zoldertrap naar de nieuwe zolder.
| |
Geschiedenis
In 1642 bepaalde de Vroedschap dat in een aantal met name genoemde straten de huizen ‘twee vierkanten hoog’, dat wil zeggen twee bouwlagen hoog, gebouwd moesten worden. De Brigittenstraat was er één van en vertoonde rond die tijd veel bouwactiviteiten. Brigittenstraat 6 past in die ontwikkeling.
In de tweede helft van de 19-de eeuw onderging het pand zijn enige grote wijziging: de zolder werd tot tweede verdieping uitgebouwd en de gevel kreeg een sierpleisterlaag.
In 1951 werd de kap geheel vernieuwd.
| |
Hamburgerstraat 23, 25
Oude adressen
Wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk A, nr 539 en 538.
| |
Karakteristiek
Twee huizen, ontstaan uit één 14de-eeuws, tweelaags, dwars huis, rond 1500 uitgebreid met een diepe vleugel linksachter en een tweede beuk rechts (16de of 17de eeuw). In de 18de eeuw werd het pand gesplitst in twee huizen, nadien nog diverse malen verbouwd en uitgebreid, onder andere met een kerkzaal achter nr 23. De gepleisterde lijstgevel is zes vensters breed. De linker zijgevel bezit rijke muurankers met een wapenschild.
| |
Literatuur
- | kipp, a.f.e., ‘Hamburgerstraat 25’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 55-57. |
- | temminck groll, c.l., ‘Vondsten en restauraties’, MOU 1958, blz. 64-66. |
- | temminck groll, 1963, blz. 103. |
| |
Afbeeldingen
- | Bouwtekening verbouwing Hamburgerstraat 23. GAU/SA5-bouwtek.; 1889; tek. nr 105a, b. |
- | Bouwtekening voor het maken van een tweede ingang en de bouw van een kerkzaal aan Hamburgerstraat 23. GAU/SA6-bouwtek.; doos 145, Hamburgerstraat 23; nr 4; 1922. |
- | Bouwtekening verbouwing Hamburgerstraat 25. GAU/SA6-bouwtek.; doos 145; Hamburgerstraat 25; nr 2, 3; 1932. |
- | Bouwtekening voor de bouw van een nieuwe kerkzaal aan Hamburgerstraat 23. GAU/SA6-bouwtek.; doos 145; Hamburgerstraat 23; nr 2; 1948. |
| |
Beschrijving
De beschrijving van dit samengestelde huis volgt per bouwdeel. Het hoofdhuis is 20 m breed, twee bouwlagen hoog onder een zadeldak dat op nr 25 in vernieuwde vorm bewaard is gebleven. Boven nr 23 is het vervangen door een plat dak met voorschild, dat over twee beuken ligt. Van de zes vensters brede gevel omvat Hamburgerstraat 23 vier traveeën en nr 25 twee traveeën. Links staat een recentere aanbouw.
Doordat het pand in een flauwe bocht ligt, heeft Hamburgerstraat 23 een lichte knik in het midden van de gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel. Ter hoogte van de onderdorpels van de vensters met schuiframen loopt een waterlijst, zowel op de verdieping, met vier vensters, als op de begane grond, die links twee vensters heeft, waaronder een kelderlicht. Rechts daarvan bevindt zich de hoofdingang met een trap van drie treden, geflankeerd door pilasters die een hoofdgestel dragen. Geheel rechts is een tweede deur in een eenvoudig kozijn, eveneens met een bovenlicht en met drie treden, in 1922 aangebracht ter plaatse van een venster en kelderlicht. Een plint loopt langs de hele gevel. Boven de kroonlijst heeft het dakschild twee dakkapellen uit 1889, met driehoekig fronton. De bijbehorende voluutvormige wangen zijn verdwenen. De eveneens gepleisterde en wit geschilderde gevel onder een kroonlijst van Hamburgerstraat 25 is twee vensters breed met rijke 16de-eeuwse muurankers op beide bouwlagen. De vensters bevatten schuiframen en op de begane grond tevens luiken. De dakkapel heeft twee gekoppelde vensters uit het eerste kwart van de 20ste eeuw.
De 14de-eeuwse trapgevel links heeft vijf vlak gedekte treden en is blind op twee zolder- en twee vlieringvensters na naast het vanouds een halve steen uitgemetselde schoorsteenkanaal. Op de verdieping is de hele achterwand van de schouw een halve steen uitgemetseld. De gevel is van baksteen van 30,5 × 15,5 × 7,5 cm; 10 lagen 84 cm.
Het hoofdhuis is geheel onderkelderd. De niet toegankelijke kelder van nr 25 heeft vermoedelijk een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, die van nr 23 heeft in 1889 een nieuwe dekking gekregen. De kap van nr 23 stamt uit 1889 en had toen een bijna plat dak met nok evenwijdig aan de voorgevel - later door een geheel plat deel vervangen - en een voorschild. De kap overspant beide beuken.
Van de 14de-eeuwse kap op spanten met krommers is in nr 25, ondanks de latere vernieuwing van de dakvlakken, nog de opzet herkenbaar. Op de jukdekbalken lag een vliering op kinderbinten. Eén spant is opgenomen in de scheidingsmuur tussen beide panden.
Hamburgerstraat 23 heeft op de begane grond in de voorste beuk links een kamer, daarnaast de gang achter de hoofdingang, rechts een kamer waarachter een bordestrap
| |
| |
Afb. 204. Hamburgerstraat 23/25. Plattegrond.
naar de verdieping. Deze kamer fungeert sinds 1922 als hal voor de bovenwoning, nadat hier een tweede ingang gemaakt werd en het onderste deel van de trap 90° gedraaid is, zodat deze vanuit de voorkamer toegankelijk is. Op de verdieping ligt in het midden een overloop tussen de vertrekken. Hamburgerstraat 25 heeft in de dwarse vleugel per bouwlaag één vertrek. De begane grond had oorspronkelijk een stookplaats tegen de linker wand. Na de splitsing van het huis werd deze verplaatst naar de nieuwe rechter wand. Het 18e-eeuwse vlakke houten plafond met decoratief lijstwerk stamt uit die periode. Op de verdieping bevindt zich links, in de as van de zijgevel, een in 1978 aan de hand van aangetroffen bouwsporen gereconstrueerde, 17de-eeuwse hangschouw met geprofileerde lijst, die oorspronkelijk een aanpassing was van de 14de-eeuwse stookplaats met gebogen achterwand. De reeds genoemde uitmetseling van de zijgevel was daarom noodzakelijk.
De diepe vleugel van twee bouwlagen linksachter het hoofdhuis, rond 1500 gebouwd, is vijf vakken diep en onderkelderd met drie kelders met tongewelven. De voorste heeft de kruin evenwijdig, de andere loodrecht op de voorgevel. Het zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel is in 1932 vervangen door een plat dak met aan de voorzijde een kleine zolder-opbouw onder een plat dak met een schild links en achter.
De achtergevel is twee vensters breed. De linkergevel is gepleisterd en wit geschilderd en heeft rechts rijke muurankers met een wapenschild met twee overhoekse ruiten, uit de 16de eeuw. Deze diepe vleugel was door binnenmuren in drie vertrekken achter elkaar verdeeld. Hij heeft samengestelde balklagen, waarvan een deel op de verdieping te zien is, met peerkraalsleutelstukken met rijk gesneden wangen. Op de begane grond en de verdieping is de oorspronkelijke indeling gewijzigd. In de 18de eeuw is in de diepe vleugel vooraan en rechts een gang aangebracht, die op de verdieping nog aanwezig is en op de begane grond nog goed afleesbaar is in het lijstwerk van de 18de-eeuwse, houten plafonds.
Bij het huis hoort links vanouds een erf, dat minder diep is dan het erf achter het hoofdhuis. De toegang tot Hamburgerstraat 25 bevindt zich in een aanbouw van twee bouwlagen met een plat dak links aansluitend in de rooilijn. De gepleisterde en wit geschilderde gevel ervan is beduidend lager dan die van net hoofdhuis en bevat op de verdieping twee gekoppelde vensters, op de begane grond links een poort. Rechts ervan bevindt zich de deur die toegang geeft tot de houthandel met werkplaats, die de begane grond beslaat en tot de trap naar de bijbehorende bovenwoning. De aanbouw is in 1932 gewijzigd en had voordien naast de deur van de smalle overbouwde doorgang naar het erf zowel een aparte deur voor de boven- als voor de benedenwoning. Achter het hierachter gelegen plaatsje, dat recent overdekt is, volgt een tweede aanbouw van twee bouwlagen met een plat dak.
Hamburgerstraat 23 heeft, achter het hoofdhuis, over de volle breedte een tweede onderkelderde beuk van twee bouwlagen, uit de 16de of 17de eeuw. Hierdoor zijn enkele middeleeuwse vensters in de rechtergevel van de middeleeuwse diepe vleugel van nr 25 vervallen. Oorspronkelijk had de tweede beuk een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Bij de grondige vernieuwing van 1889 is deze beuk onder één dak gebracht met het voorhuis. Vermoedelijk zijn bij deze gelegenheid eveneens de balklagen vervangen. De gepleisterde en wit geschilderde, vier vensters brede achtergevel heeft sindsdien, evenals het huis zelf, drie bouwlagen. Achter het huis bevindt zich rechts, tegen de zijgevel van Hamburgerstraat 21, een smalle aanbouw met inspringende hoeken onder een lessenaardak, loodrecht op de rooilijn en met zijschilden. Dit bouwdeel met de knechtskamer was bereikbaar vanuit de keuken, die rechts in de
| |
| |
Afb. 205. Hamburgerstraat 23/25.
achterste beuk lag. De aanbouw, die in 1889 ge- of verbouwd werd, kreeg in 1948 een verdieping: de poetskamer.
Het erf wordt verder grotendeels in beslag genomen door een diepe kerkzaal uit 1948, in gebruik bij de Zevende-Dagsadventisten.
| |
Geschiedenis
De zuidzijde van het oostelijk deel van de Hamburgerstraat, gelegen tegenover de voormalige Paulusabdij, was in de middeleeuwen al grotendeels bebouwd. Vanaf de hoek met de Lange Nieuwstraat tot het open erf links van Hamburgerstraat 25 lag vermoedelijk één aaneengesloten reeks van panden, waaronder twee zeer brede huizen, van ieder 20 meter breed. Beide zijn later in twee delen gesplitst. Dit zijn nu Hamburgerstraat 15, 17 en 23, 25. De opzet van dit laatste, uit de 14de eeuw daterend, betreft een zes vakken breed huis van twee bouwlagen met een zadeldak tussen trapgevels links en rechts. Tegen de achtergevel, van de tuin uit gezien geheel rechts, stond een uitgebouwde traptoren en mogelijk aan die zijde ook al een aanbouw van één bouwlaag. Rond 1500 werd de huidige diepe vleugel links achter het hoofdhuis gebouwd, vijf vakken diep, met twee bouwlagen, met een zadeldak loodrecht op de rooilijn. Dat ging ten koste van de traptoren, die vervangen werd door een nieuwe spiltrap, rechts vooraan in de achtervleugel. Onder de houten vloer van de begane grond van Hamburgerstraat 25 werden in 1958 twee plavuizenvloeren aangetroffen. De bovenste had diagonaalsgewijze gelegde plavuizen van 13 × 13 cm, de onderste op dezelfde wijze gelegde tegeltjes van 6 × 6 cm, afwisselend geel en zwart geglazuurd. Deze laatste kan de oorspronkelijke vloerlaag zijn.
Afb. 206. Hamburgerstraat 25. Muuranker aan de linker zijgevel. Mogelijk bevatte het anker een wapenschild en drakekop.
Afb. 207. Hamburgerstraat 25. Muuranker met drakekop aan de linker zijgevel. Het anker heeft een wapenschild met twee ruiten.
| |
| |
In het hoofdhuis werd in de 16de eeuw de oorspronkelijke constructie met muurstijlen en korbelen gewijzigd; de moerbalken werden met nieuwe sleutelstukken direct in de muur opgelegd.
Tegen het toen nog vrijliggende deel van de achtergevel van het hoofdhuis werd in de 16de of 17de eeuw een tweede, dwarse beuk gebouwd, met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel.
Sinds de splitsing in twee huizen in de 18de eeuw maakten beide een eigen ontwikkeling door. Hamburgerstraat 23 onderging in het vierde kwart van de 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw vele wijzigingen, waarvan de grondige verbouwing van 1889 de belangrijkste was. Beide beuken werden onder één dak gebracht, dat in feite toen al bijna een tweede verdieping met voorschild was. Het interieur werd vernieuwd, vermoedelijk met inbegrip van alle balklagen. Rond 1922 werd links in de tuin van Hamburgerstraat 23 een diepe aanbouw toegevoegd en door het maken van een tweede ingang werd deze zaal met een deel van de begane grond losgekoppeld van de bovenwoning. In 1948 volgde de vervanging van de oudere door de huidige grotere kerkzaal.
De 18de-eeuwse splitsing van de dwarse vleugel langs de straat had voor Hamburgerstraat 25 een modernisering van de inrichting tot gevolg met de bouw van een gang op de begane grond en de verdieping, ten koste van de spiltrap. Mogelijk werd toen reeds een aanbouw links in de rooilijn gerealiseerd met een nieuwe trap. In 1932 werden de tot dan aparte boven- en benedenwoning samengetrokken en kreeg de hele begane grond de functie van werkplaats. De kap van de diepe achtervleugel werd grotendeels vervangen door een plat dak.
Door de huidige bewoners is langzaamaan steeds meer van de nog aanwezige historische elementen in het zicht gebracht en is de 17de-eeuwse schouw op de verdieping gereconstrueerd.
Afb. 208. Hamburgerstraat 23/25.
| |
Herenstraat 46, 48
Oude adressen
Respectievelijk Wijk F, nr 447, 448.
| |
Karakteristiek
Fors midden 17de-eeuws dubbel woonhuis van twee bouwlagen met een groot zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Deze dwarse huizen vormen een variant op het tweebeukige type, omdat de balklagen de grote diepte niet in één keer overspannen, maar toch geen doorlopende binnenmuur evenwijdig aan de voorgevel hebben. De indeling is sterk verwant aan die van de vierkante huizen.
| |
Literatuur
- | monde, van der, 1844, blz. 257. |
- | verlaan, e.a., Van eenvoudige doch harmonische architectuur, Utrecht - Antwerpen 1979, blz. 39, 40. |
| |
Afbeelding
- | Bouwtekening: verbouwing ingang nr 48; GAU/SA5-bouwtek.; 1886; tek. nr 568. |
| |
Beschrijving
De twee woonhuizen zijn gespiegeld gebouwd, ieder op een erf van ongeveer 14 bij 15 m, de huizen zelf zijn 10 m diep. De voorgevels zijn vijf vakken breed, waarvan het middelste vak breder is en op de begane grond zowel de ingang als een venster bevat. Nr 46 bezit nog een bordestrap en 18de-eeuwse deur. Boven de vensters van de begane grond bevinden zich korfbogen met drie natuurstenen blokken, boven de vensters van de verdieping segmentbogen met blokken (bij het linker pand verdwenen). De gevel van nr 48 toont deze opzet, bij nr 46 is deze door een pleisterlaag aan het oog onttrokken. Het kelderlicht bevindt zich
| |
| |
Afb. 209. Herenstraat 46. Plattegronden en doorsneden.
links (nr 46) dan wel rechts (nr 48).
De vensters van nr 46 bevatten sinds de restauratie van 1973 op begane grond en verdieping respectievelijk acht- en zes-ruits schuiframen, het rechter pand kreeg na 1960 een roedeverdeling in 18de-eeuwse stijl.
De panden hebben samengestelde balklagen, vijf vakken per pand breed, boven de verdieping hebben de sleutelstukken een flauw ojief met een bandje en een kwart bovenaan. Op de begane grond is dit motief rijker uitgevoerd met meer bandjes.
Mede door de grote diepte van bijna 10 m wekken de panden de indruk van dwarse huizen met twee beuken onder één grote kap. De samengestelde vijf vakken brede balklagen liggen loodrecht op de voorgevel. De voor de tweebeukige huizen kenmerkende dragende binnenmuur over de volle breedte van het pand ontbreekt echter. In het linkerdeel, voor wat betreft het linker huis, liggen de balken wel op een tussenmuur, in het rechterdeel niet. Toch overspant de moerbalk hier niet ineens de bijna 10 m: ver voor het midden wordt hij opgevangen door een onderslagbalk. Hoewel het niet uitgesloten is, dat op deze plaats oorspronkelijk een tussenmuur stond, is dat niet waarschijnlijk. Ook op de verdieping ontbreekt een dergelijke tussenmuur.
In het midden komen de ingang en het venster links ervan uit op de hal, waarachter oorspronkelijk links de spiltrap stond tegen de muur, die de linkerhelft van het pand in de diepte in tweeën deelt. In de twee linker vakken bevinden zich twee kamers achter elkaar, ieder met een stookplaats tegen de linkermuur. De voorkamer is vergroot met de helft van de oorspronkelijke hal en de ruimte van de spiltrap.
Rechts ligt een zaal, met één stookplaats, over de volle diepte van het huis. In het midden leidt een gang van de hal naar de tuin. In deze gang begint de trap, het bordes hiervan ligt in een uitbouw midden tegen de achtergevel. Naar links leidt een ondiepe serre naar een ook uit de achterkamer bereikbare aanbouw linksachter, waarin de toegang - oorspronkelijk buitentrap - naar de kelder ligt. Deze kelder, met een gedrukt tongewelf loodrecht op de voorgevel, ligt onder de twee linker vakken, met onder het
| |
| |
middelste vak de ruimte van de vroegere spiltrap.
Op de verdieping liggen links en boven de hal kamers, terwijl rechts een kamer de volle diepte van het pand heeft. De bordestrap naar de zolder ligt geheel binnen het huis, iets voor die van de begane grond naar de verdieping. De zolder is opgedeeld in kamers. De grote vliering is ongedeeld. Deze is bereikbaar via een steektrap links, evenwijdig aan de voorgevel. De vliering ligt op de onderste jukdekbalken van de kap en op hangbalken, één per vak, behalve in het bredere derde en vierde vak van links af geteld, die twee hangbalken per vak hebben. De 17de-eeuwse grenen kap bestaat uit vier spanten van twee jukken waarop een a-top met een makelaar die op de jukdekbalk van het tweede juk staat (zie afb. 209). Alle jukken en de makelaar hebben windschoren.
Bij de grondige wijziging die de restauratie van na 1960 voor het rechterpand betekende, bleek tenminste een deel der binnenmuren in wezen houten wanden te zijn. Mogelijk is dit in het linkerpand nu nog het geval. In dit huis is de ondersteunende functie van de binnenwanden grotendeels door stalen balken overgenomen. Een vergrote hal met nieuwe bordestrap bepaalt er nu de structuur. De kap van het rechterpand heeft dezelfde opbouw als die van het linker huis en aangezien de scheidingsmuur dragend is, staan er in totaal acht spanten op de twee huizen, in één doorlopende reeks van rechts af genummerd tot 8. Telmerken komen voor op alle drie de jukken, aan de achterzijde zijn deze als romeinse cijfers uitgevoerd, aan de voorzijde in de vorm van een reeks c's of eitjes.
| |
Geschiedenis
Herenstraat 46 en 48 stammen uit het midden van de 17de eeuw.
Combinatie van gegevens uit de grotendeels oorspronkelijke maar deels verborgen constructie in het linkerpand met de ontmantelde maar sterk gewijzigde situatie in het rechterpand wijzen in de richting van de oorspronkelijke 17de-eeuwse indeling. Deze is, zoals gezegd, gespiegeld en geeft voor het linkerpand het volgende beeld. In het midden lag de hal, twee maal zo breed als nu, waarachter rechts de gang naar de tuin, links de spiltrap. Links hiervan liggen twee kamers achter elkaar, rechts ligt een zaal over de volle diepte van het huis.
In de 18de eeuw werd het linkerpand - vermoedelijk ook het rechter - gemoderniseerd, waarbij de spiltrap door een bordestrap vervangen werd, de hal gedeeltelijk bij de linker voorkamer
Afb. 210. Herenstraat 46.
Afb. 211. Herenstraat 48.
| |
| |
getrokken, waarvan de moerbalken omtimmerd en het plafond gestuct werden. De gevel werd ten koste van de bovenste raambogen van een lijst voorzien, gepleisterd en de ingang kreeg zijn huidige vorm.
Ook het rechterpand behield zijn schoonmetselwerk niet, bovendien verloor de ingang in 1886 zijn bordestrap, aangezien de Gemeente streefde naar het opschonen van stoepen, en werd de deur verlengd tot op straatniveau. De vensters van de verdieping werden ten koste van de top van de korfbogen van de begane grond vergroot. In de schuiframen van het linkerpand verdween de indeling geheel. Na 1960 onderging het rechterpand een ingrijpende restauratie en renovatie naar ontwerp van G. Prins uit Amsterdam. Een kleine stoep kon hierbij weer geïntroduceerd worden. In de ontpleisterde voorgevel werden de korfbogen weer gecompleteerd na inkorting van de verdiepingsvensters. Alle vensters kregen een roedeverdeling in laat 18de-eeuwse stijl.
De voorgevel had een houten Lodewijk xvi/empire lijst, waarachter de lijst van geprofileerde baksteen in beschadigde vorm te voorschijn kwam, deze werd hersteld.
De al eerder gewijzigde indeling van het huis werd opnieuw geheel gewijzigd. Ter completering van de balklaag boven de verdieping werden kinderbinten van de begane grond gebruikt, de strijkbalken vervielen. Op de begane grond werden de 17de-eeuwse deuren hersteld.
De achtergevel werd geheel opnieuw in gewijzigde vorm opgebouwd. Rechtsachter werd een oude aanbouw vervangen door een onderkelderde nieuwe. De kap werd gehandhaafd, maar als gordingenkap zonder sporen. De gevel van het linkerpand werd na ontpleistering bij de restauratie van 1973 weer gepleisterd, maar met aanduiding van de korfbogen. De vensters kregen weer een indeling.
Afb. 212. Herenstraat 46. Tweede spant van linksaf geteld: makelaar met windschoren.
| |
Hieronymusplantsoen 4-12
Adressen
De rij bevat de huizen Hieronymusplantsoen 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11, welk huis doorloopt over de doorrit naar het achtergelegen binnenterrein; links hiervan sluit nr 12 de reeks als hoekhuis van de Herenstraat.
| |
Karakteristiek
Een rij van acht gekoppelde dwarse huizen en één afwijkend hoekhuis, gebouwd in 1929 naar ontwerp van architect A. Kool. De nrs 4-11 bestaan uit twee bouwlagen onder één doorgaand dak met de nok evenwijdig aan de straat. Links naast nr 11 ligt een overbouwde inrijpoort, waarop het hoekhuis, nr 12, aansluit, eveneens bestaande uit twee bouwlagen met een kap met de nok loodrecht op de gevel aan het Hieronymusplantsoen. De nrs 4-11 hebben, naast een achtertuin, tevens een kleine voortuin. De rij is een typisch voorbeeld van een bouwwijze, die in deze jaren veelal in de nieuwe buitenwijken, zoals bijvoorbeeld Tuindorp, werd gerealiseerd. Een aantal van dergelijke rijen is eveneens in de binnenstad gebouwd, zoals bijvoorbeeld bij het Pelmolenplantsoen. De parkachtige omgeving benadert enigszins het karakter van de buitenwijken.
| |
Bronnen en afbeeldingen
- | GAU/SA6-bouwtek.; doos 156; Hieronymusplantsoen 4-12; 1929. (afb. 214). |
| |
Beschrijving
De huizen nr 4-11 zijn gelegen op een perceel van ca 45 × 18,5 m. De linker zijrooilijn is recht, terwijl die aan de rechterkant naar achter wijkt. De huizen hebben een kleine voortuin en een grotere achtertuin. De voortuinen worden afgesloten met een voetmuurtje waarop een ijzeren buis, waarin een hekje. De
| |
| |
achtertuinen, grenzend aan een binnenterrein, worden afgesloten met een hoge muur. De inrijpoort naast nr 11 is ca 3 m breed en geeft met een rondboog toegang tot het binnenterrein, behorend tot het erf van Kromme Nieuwegracht 64, 66. De verdieping erboven behoort bij nr 11. De voorgevels zijn samengevoegd tot een min of meer symmetrisch geheel: een middendeel, gevormd door nr 6-9, samengevoegd onder één daklijst en twee hoekelementen respectievelijk nr 4-5 en 10-11. De nummers 6-9 hebben rechts de deur en links een driezijdig uitgebouwde erker over beide bouwlagen. De deuren hebben aan iedere zijde een raampje waarin glas-in-lood. Hiernaast is het baksteenwerk in een decoratief blokpatroon gemetseld.
De nummers 4 en 5 hebben een erker op de begane grond, met daarop voor de verdieping een balkon. Nr 5 heeft een tweede erker uitgebouwd boven de deur, waarop op zolderniveau wederom een balkon is aangebracht.
De ingang van het koppand nr 4 bevindt zich in de zijgevel. De gootlijst van dit huis ligt ca 1,5 m lager dan van het middendeel. In principe is, met enige wijzigingen vanwege de hier afwijkende
Afb. 213. Hieronymusplantsoen 4-12.
Afb. 214. Hieronymusplantsoen 4-12. Bouwtekening 1929. Situatie, gevels, plattegronden en doorsneden.
hoeksituatie, deze zelfde opzet gebruikt voor nr 10 en 11.
De brede vensters, met draairamen, in de erkers zijn in één kozijn gekoppeld. Boven de deuren bevindt zich één klein venster.
Op het doorgaande schilddak met de nok evenwijdig aan de voorgevel staat voor elk huis zowel op het voor als achterschild een dakkapel en per huis staat er één schoorsteen op de nok.
De achtergevels zijn, in tegenstelling tot de voorgevels, geheel vlak behandeld. De nummers 5-8 hebben een serre met daarboven een balkon. De overige huizen hebben openslaande tuindeuren met daarnaast de keukendeur.
De balklagen liggen in alle huizen evenwijdig aan de voorgevel. Zij zijn vanouds achter stucplafonds weggewerkt. De grenehouten kap bestaat per huis uit één spant met gordingen en beschot. De indeling van de huizen is in principe steeds gelijk, hoewel die van nr 4 en 11, als koppanden, enigszins afwijkt. Rechts is de vestibule met daarachter de gang met het trappehuis en aan de achterzijde de keuken. In de gang liggen onder de trap de WC en een bergkast. Links naast
| |
| |
de gang liggen twee kamers en suite. Deze indeling wordt op de verdieping herhaald, waarboven de vestibule een kleine kamer is en boven de keuken de badkamer. Ook de zolder is vanouds in een aantal kamers ingedeeld, waarboven een vliering is.
De interieurafwerking is sober. In geen van de huizen is deze compleet bewaard, maar de diverse bewaarde onderdelen leveren het volgende beeld: de wanden van de vestibule en de gang zijn tot halve hoogte betegeld met in één kleur geglazuurde tegels, dof groen of geel, afgezet met een dubbele rij glimmende zwartgeglazuurde tegels. De keuken heeft een eenvoudige witte betegeling. De houten steektrap met twee kwarten is uitgevoerd met een houten leuning op spijlen.
De kamers van de suite worden gescheiden door twee schuifdeuren in een kastenwand. De deuren zijn voorzien van glas-in-lood met een rand mat, paars glas. De stucplafonds van beide kamers hebben in het midden rond het lichtpunt een decoratie van geprofileerde cirkels. De deuren van kamers en kasten hebben rechthoekige panelen met in de bovenste vakken glas.
Het in dezelfde geest uitgevoerde hoekhuis Hieronymusplantsoen 12 is gebouwd op de grond die links van de poort resteerde en maakt geen deel uit van de rij gekoppelde huizen, derhalve blijft dat huis hier onbesproken.
| |
Geschiedenis
Op 26 maart 1929 vroeg J. Midavaine, aannemer te Utrecht, Burgemeester en Wethouders hem vergunning te geven tot het bouwen van deze huizen naar ontwerp van A. Kool. De bouw van de huizen gaf aanleiding tot discussie in de Schoonheidscommissie daar men dit stukje Utrecht bijzonder schilderachtig vond. Er stond namenlijk een rij kameren, de zogenaamde kameren van Jan van der Meer, waarboven men de Dom zag uittorenen. Maar uiteindelijk had men geen bezwaar en
Afb. 215. Hieronymusplantsoen 4-12. Opname ca 1890. Het Hieronymusplantsoen nog bebouwd met de kameren van Jan van der Meer.
kreeg Midavaine vergunning tot het bouwen van de huizen, waarvoor de kameren en een winkelwoonhuis op de hoek van de Herenstraat gesloopt werden. In het oorspronkelijke plan waren de serres niet ontworpen, zij werden later tijdens de bouw op verzoek van de kopers van de huizen toegevoegd.
| |
Hoogt 6
Oud adres
Wijk G, nr 162 a.
| |
Karakteristiek
Het kleine, vroeg 17de-eeuwse, dwarse huis is gelegen aan een vanuit het Hoogt doorgenummerde naamloze steeg tussen het Hoogt en de Lange Jansstraat. Het huis bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak met rechts een wolfeind, waarvan de nok evenwijdig loopt aan de voorgevel. De voorgevel is een twee vensters brede lijstgevel, waarvan de verdieping uitkraagt op een puibalk.
| |
Literatuur
- | kipp, a.f.e., en t. zoetelief, ‘De restauratie van het centrum 't Hoogt’, MOU 1973, blz. 49-56, 63-64. |
| |
Afbeeldingen
- | Ruysch, 1643. ‘Platte Gront teikeninge van verscheyden Erven, Gangen, Straten, Huysen ende Hoven, gelegen alhier binnen Utrecht, ende syn by myn ondersz. Lantmeter gemeeten ende op de cleyne mate gebracht, door last van den Heer Johan van der Nypoort, oudt Burgemr. der voorschr. Stadt. Actum den 19 juny 1643. was get. Ruysch.’ Copie in: van der monde, 1844, t.o. blz. 74. Zie afb. 217. |
| |
Beschrijving
Het huis staat op een onregelmatige plattegrond met een sterk gerende linker perceelsgrens.
De voorgevel is een bruin geschilderde lijstgevel. De onderpui is bij de restauratie van 1973 naar de 19de-eeuwse toestand hersteld. Op verdiepingsniveau is de gevel van rechts naar links in toenemende mate uitkragend. De gevel steunt op een houten
| |
| |
Afb. 216. Hoogt 6. Aanzicht, doorsneden en plattegrond.
puibalk. De verdieping bezit twee originele 17de-eeuwse kruiskozijnen.
Vanaf het maaiveld tot aan de bovendorpel van de kruiskozijnen bestaat het metselwerk uit 17de-eeuwse baksteen. De hoge borstwering boven de verdiepingsvensters bestaat uit secundair gebruikte moppen. Opvallend is de brede penant rechts van de verdiepingsvensters.
De blinde linker zijgevel heeft een top met vlechtingen, waarin ook secundair gebruikte moppen zijn verwerkt.
De rechter zijmuur, waartegen Hoogt 6A is gebouwd, heeft in de top een ingemetselde moerbalk en spantjuk. De achtermuur is geheel blind.
Boven de begane grond ligt een vanwege de gerende zijgevel uitwaaierende enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel. De balklaag boven de verdieping is samengesteld. Onder de balken van beide balklagen zijn nog 17de-eeuwse sleutelstukken aanwezig.
De kapconstructie bevat twee, enkelvoudige, eiken spanten, waarvan het rechter in de zijmuur is opgenomen.
Op de begane grond is in 1973 naar 19de-eeuws voorbeeld een kruidenierswinkel ingericht. Tegen de linker zijmuur is een hangschouw aangebracht.
De spiltrap rechtsachter dateert eveneens van de restauratie van 1973.
| |
Geschiedenis
Bij de opheffing van het Minderbroederklooster
Afb. 217. Hoogt 6. Copie van een opmeting uit 1643, van het Hoogt en omgeving.
Afb. 218. Hoogt 6.
| |
| |
in 1580 werd op het voormalige kloostergebied de Teelingstraat aangelegd. Hierdoor werden de toen al bestaande straten Kintgenshaven en Slachtstraat met de Ganzenmarkt verbonden. In 1643 werd besloten op nog vrijwel onbebouwd gebied de Hoogstraat aan te leggen, tegenwoordig 't Hoogt genaamd. Door de landmeter Ruysch werd daartoe een tekening van de bestaande toestand gemaakt. Op deze tekening kwam Hoogt 6 als het huis van ‘Jochom de Vleeshouwer’, gelegen aan een slop, al voor. Na het uitgeven van de percelen aan de noordzijde van het Hoogt in 1645 kwam het slop uit in de nieuw aangelegde straat, met een onderdoorgang in Hoogt 4.
Het oorspronkelijke huis was waarschijnlijk ruim twee maal zo breed als het huidige, de voorganger van het tegenwoordige Hoogt 6A heeft er vermoedelijk deel van uitgemaakt. In die opzet behoorde het oorspronkelijk als achterhuis tot het huis voorheen Slachtstraat 3, nu onderdeel van het adres Slachtstraat 5. Tot 1973 vormde de rechter anderhalve meter nog onderdeel van het inmiddels reeds lang verbouwde huis Hoogt 6A, toen nog steeds achterhuis van het voormalige Slachtstraat 3. Het was door een halfsteens muur afgescheiden van Hoogt 6, de moerbalk en het spant in de rechter zijgevel van Hoogt 6 wijzen op deze vroegere relatie.
De steeg waaraan het huis staat is pas sinds de afbraak van de huizen aan de zuidzijde van de Lange Jansstraat in 1969, 1970 met die straat verbonden. Tussen 1970 en 1973 is het huis, als onderdeel van het complex Hoogt 4-10 (even) en Slachtstraat 5, door Het Utrechts Monumentenfonds gerestaureerd. Hierbij zijn de 17de-eeuwse kruiskozijnen op de verdieping gehandhaafd. Op de begane grond is de genoemde kruidenierswinkel en op de verdieping een klein museum gevestigd, tezamen het museum Betje Boerhave genoemd.
| |
Janskerkhof 27, 28
Oude adressen
Janskerkhof 27 had geen wijkhuisnummer daar het ‘werkplaats’ was; Janskerkhof 28 was wijk G, nr 244.
| |
Karakteristiek
Dwars ondiep pand van 17de-eeuwse oorsprong, dat tegen de Janskerk is gebouwd. Het telt twee bouwlagen onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. het linkerdeel is een voormalige winkel, nu in gebruik bij de Janskerk, het rechterdeel en de verdieping zijn nu kosterswoning.
| |
Literatuur
- | Jaarverslag Restauratie Vijf Hervormde Kerken in de Binnenstad van Utrecht 1979/1980/1981, blz. 33. |
| |
Afbeeldingen
- | G. Jochmann, ca 1900. Janskerk uit zuid-oosten. Autotypie. GAU/TA-Janskerkhof, c 1900. |
- | Anoniem, 4-5-1917. Brand Janskerkhof 29. Foto. In: a. graafhuis, k.m. witteveen, In en om de Janskerk, Utrecht 1981, blz. 51. |
- | M.E. Kuiler, 24-12-1917. Plattegrond bebouwing tegen koor Janskerk. Tekening. In: UDS: Janskerkhof 29 - gesloopt 1918; kaart 6 (1917.1224). |
| |
Beschrijving
Het pand is een goed voorbeeld van het bouwen in de restruimten tegen een kerkgevel (zie ook Steenweg 4, blz. 191). Het heeft een rechte voorgevel en een uiterst onregelmatige achterwand, doordat het de hoek vult tussen het hoofdkoor en de zuiderkapel, daarbij slechts ca één meter uitspringend buiten de begrenzende steunberen en toch op één punt een diepte van ca 7,5 m bereikt.
De 17,5 m brede lijstgevel van 17de-eeuwse oorsprong heeft een 18de-eeuws karakter.
Afb. 219. Janskerkhof 27-28. Plattegronden en doorsnede.
Het linkerdeel bevat op de begane grond vier gekoppelde ramen met luiken, in één kozijn met een dubbele deur rechts ervan met een geprofileerde lijst. Het rechterdeel van de gevel heeft een deur met aan weerszijden een venster, waarvan het linker met een segmentboog. De ingang is omlijst door pilasters met een kroonlijst met een tandlijst. Het bovenlicht heeft glas-in-lood door A. Hoelen, de vorige gebruiker, met twee wapenschilden. Het kalf is rijk gesneden met in het midden een vrouwehoofd. Twee stoeppalen zijn door middel van sierlijk smeedwerk met de gevel verbonden. Links hiervan ligt in de stoep een kelderluik. De verdieping heeft zes vensters, met boven de deur een blind gedeelte. Het dak heeft boven de beide ingangen een dakkapel met wangen. Het huis heeft boven de begane grond en de verdieping enkelvoudige balklagen loodrecht op de voorgevel. De woning rechts vormt samen met de hele verdieping één geheel.
Van de begane grond wordt het linkerdeel gevormd door de voormalige schilderswinkel, nu ontvangstruimte van de Evangelische Universiteitsgemeente en
| |
| |
is daartoe in verbinding gebracht met de zuiderkapel van de Janskerk. Vanuit deze ruimte voert een trap naar de kelder onder de zuiderkapel, die vanouds bij dit pand in gebruik is. Ook onder het eigenlijke huis ligt een kelder.
Het rechterdeel van het pand heeft in het midden de ingang en een spiltrap naar de verdieping, aan weerszijden hiervan ligt een vertrek. Deze indeling wordt in grote lijnen herhaald op de verdieping, nabij de spiltrap voert een steektrap naar de zolder. Tussen de twee grootste kamers op de verdieping zijn 18de-eeuwse, rijk omlijste schuifdeuren aangebracht, die er kamers en suite van maken. In de rechter kamer is het snijwerk met pilasters ten dele verguld.
| |
Geschiedenis
Het pand Janskerkhof 27, 28 stamt uit de 17de eeuw. Mogelijk is het gebouwd als twee aparte huizen; de woning rechts vormt met de volledige verdieping al sinds de 18de eeuw één geheel.
Het linkerdeel was, voor de restauratie van de Janskerk in 1980, een schilderswinkel van A. Hoelen, in verbinding met de woning. Sindsdien fungeert de winkel als ontvangstruimte voor de kerk en de rest als kosterswoning.
Rechts naast het beschreven pand stond in de volgende ruimte tussen de steunberen nog een woning: Janskerkhof 29 (oud adres: wijk G, nr 243). De voorgevel maakte een stompe hoek met die van Janskerkhof 28. Het twee bouwlagen hoge huis met een dak evenwijdig aan de voorgevel had een centrale dakkapel met wangen. De lijstgevel had op de verdieping drie vensters, op de begane grond twee vensters en rechts een deur in een
Afb. 220. Janskerkhof 27-28.
omlijsting met een hoofdgestel. Het huis had rechtsachter een spiltrap. Voor het pand lag onder het Janskerkhof een vierkante straatkelder.
In dit woonhuis, dat een 19de-eeuwse indruk maakte, woedde in 1917 brand.
Nadien is het gesloopt. Het grondplan was maximaal 5 × 2,5 m.
Door de steunbeer van de kerk heen was de woning verbonden met de ruimte in het volgende vak tussen de steunberen, gelegen in de as van het koor. Deze is in de 17de eeuw bebouwd met een ingangspartij van twee bouwlagen voor de toen in het koor van de Janskerk ondergebrachte universiteitsbibliotheek. De natuurstenen gevel volgt met twee stompe hoeken de ronding van de kerk.
Na de sloop van Janskerkhof 29 in 1918 werd dit deel gerestaureerd. Ook de bouwsels tussen de volgende steunberen, in gebruik bij de Brandwacht, werden toen gesloopt. Samen met de hiervoor beschreven huizen vormt dit een goed voorbeeld van een schil van aanbouwen tegen het koor van een kerk.
| |
Jeruzalemstraat 7
Oud adres
Wijk F, nr 433.
| |
Karakteristiek
Een 16de-eeuws, dwars huis op een L-vormige plattegrond, bestaande uit twee bouwlagen, kelders onder een deel van het huis en een zadeldak, waartegen de kap van het diepe rechterdeel aanleunt. In de oksel van de l staat een in de 17de eeuw verhoogde aanbouw, bestaande uit twee bouwlagen en een lessenaardak tegen het voorhuis.
De voorgevel is een vijf traveeën brede lijstgevel met schijnvoegen en sierankers.
| |
Literatuur
- | niemeyer, j.w., Het huis van de Tiel-Utrecht, Utrecht 1961. |
- | rampart, c.j.m., ‘Jeruzalemstraat 7-9/9A’, in: abku 1984, MOU 1985, blz. 92-96. |
- | temminck groll, 1963, blz. 103-104. |
| |
Beschrijving
Het dwarse deel langs de straat van het L-vormige huis heeft een oppervlak van ca 12,7 × 5,5 meter, het diepe deel meet ca 6 × 4,5 meter. Het totale oppervlak van het perceel is ca 12,7 × 20 meter. De voorgevel is een vijf vensters brede lijstgevel, met 16de-eeuwse sierankers met drakekoppen, en een 18de-eeuwse gootlijst met eenvoudige klossen. De vensters bevatten laat 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De vensters van de begane grond zijn bij de restauratie van 1984 opnieuw aangebracht. Boven en onder de kozijnen bevinden zich halfsteens rollagen.
Het muurwerk heeft een baksteenformaat van 28-29 × 14-15 × 7 cm; 10 lagen 79-80 cm. De gevels hebben een klezorenhoekverband.
Mogelijk naar aanleiding van een 18de-eeuwse verbouwing is in het bestaande metselwerk een nieuw voegenpatroon aangebracht, waarbij de lintvoegen over het algemeen op de oorspronkelijke plaats bleven, de stootvoegen kwamen echter verschoven te liggen. Oude stootvoegen werden volgevoegd met baksteenkleurige specie, nieuwe voegen werden ingehakt en gevoegd. Op het voorste dakschild staan twee dakkapellen. De achtergevel van het voorste deel en de linker zijgevel van het deel rechtsachter hebben een geprofileerde bakstenen gootlijst met natuurstenen hoekblokken, bestaande uit een worstlijst en een hol
| |
| |
profiel er boven. Op regelmatige afstanden bevinden zich in deze gootlijst schijnblokken bestaande uit zandsteenkleurig pleisterwerk over de baksteen, overeenkomstig de aangetroffen afwerking uit de bouwtijd. Oorspronkelijk had de voorgevel eenzelfde geprofileerde gootlijst. De achtergevel van het linkerdeel gaat vanouds vrijwel geheel schuil achter de aankapping van de aanbouw, die vlak onder de gootlijst aansluit.
De twee zijgevels van het voorste deel zijn tuitgevels met vlechtingen. De linkergevel heeft een luikopening, de rechtergevel heeft twee luikopeningen en een rond venster op zolder. De luikopeningen hebben dubbele ontlastingsbogen. De achtergevel van het deel rechtsachter is een twee traveeën brede tuitgevel met vlechtingen. Op zolder bevindt zich een groot rond venster. De achtergevel van de aanbouw is bij de restauratie geheel vernieuwd.
De begane-grondvloer ligt bijna een meter boven het maaiveld.
Boven de verdieping ligt nog de oorspronkelijke, vijf vakken brede moer- en kinderbalklaag met enige peerkraalsleutelstukken loodrecht op de voorgevel. In het deel rechtsachter ligt boven de verdieping een twee vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balklaag boven de begane grond is nog slechts gedeeltelijk oorspronkelijk. De kapconstructie van het voorste deel bevat vier, tweejukkige, eiken spanten met krommers, waarvan één de recent verdwenen, middeleeuwse scheidingsmuur met schoorsteen, tussen de twee linker en de drie rechter vakken, vervangt. Het deel rechtsachter heeft een tweejukkig eiken spant.
De indeling van de begane grond en verdieping dateert van de restauratie van 1984.
Merkwaardigerwijs is het huis vanouds slechts gedeeltelijk onderkelderd, hoewel de verhoogde begane-grondvloer een geheel onderkelderde opzet zou doen vermoeden. De twee linker traveeën van het voorste deel zijn aan de achterzijde onderkelderd, het tongewelf, evenwijdig aan de voorgevel, is niet meer aanwezig. De rest van de voorzijde blijkt nooit een kelder te hebben gehad. Het deel rechtsachter is geheel onderkelderd met een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Deze had oorspronkelijk een trap naar de tuin linksachter. Onder de aanbouw loopt slechts een smalle gang vanuit de kelder tot aan de achtergevel, alwaar hij uitmondde in een latere, thans dichtgestorte kelder achter het huis, onder de tuin.
Afb. 221. Jeruzalemstraat 7. Aanzicht, doorsnede en plattegrond.
Afb. 222. Jeruzalemstraat 7.
| |
| |
| |
Geschiedenis
Het huis ligt op het voormalige terrein van het in 1493 van buiten de stad naar deze plaats overgebrachte Jerusalemklooster. In 1513 kreeg het klooster toestemming dit gebied langs de Kromme Nieuwegracht en de Jeruzalemstraat, in gebruik te nemen.
De oorspronkelijke 16de-eeuwse situering van het huis week af van de huidige: het lag aan de linkerzijde tegen een wat terugliggend ouder pand en aan de rechterzijde geheel vrij. Het rechter buurperceel vormde vanouds waarschijnlijk een geheel met dat van nummer 7. De rechter zijgevel van Jeruzalemstraat 7 bevatte een groot aantal vensters en een deur. De gehele gevel had een buitengevelafwerking en bezat, evenals de voorgevel, sierankers. Beide gevels waren asymmetrisch ingedeeld. De huidige voorgevel had oorspronkelijk slechts weinig vensters. Vermoedelijk was het huis oorspronkelijk op het perceel rechts geörienteerd.
Het voorste deel was in de breedte in tweeën gesplitst met tegen de tussenmuur rug aan rug de stookplaatsen; deze tussenmuur liep tot op zolder door. De aanbouw linksachter bestond in aanleg slechts uit één bouwlaag met een aankapping, die in de 17de eeuw tot een verdieping werd uitgebouwd door het optillen van het dakvlak. Waarschijnlijk eveneens in de 17de eeuw kwam het huis door bebouwing van de buurerven in een rij te liggen.
De gevelindeling van de voorgevel werd in de 18de eeuw ingrijpend veranderd. De huidige min of meer symmetrische opbouw was hiervan het gevolg. Het voegenpatroon werd tegelijkertijd aangepast.
In de 20ste eeuw werd in het huis een bedrijfsfunctie gevestigd, waarbij de hoger gelegen begane-grondvloer deels werd verlaagd. Hierbij aansluitend werden links en rechts van de voordeur grote inrijdeuren aangebracht.
In 1984 is het huis grondig gerestaureerd, de 18de-eeuwse gevelindeling hersteld, het begane-grondvloerniveau weer op het oude peil gebracht en ingedeeld in apartementen.
| |
Korte nieuwstraat 2
Oud adres
Wijk F, nr 224.
| |
Karakteristiek
Een voormalig claustraal huis van Oud-Munster, bestaande uit een van oorsprong dwars, middeleeuws deel en één travee die voorheen deel uitmaakte van het 17de-eeuwse, dwarse huis Korte Nieuwstraat 4. Rechtsachter, deels doorlopend achter Korte Nieuwstraat 4, staat een aanbouw onder plat dak. Het diepe deel was oorspronkelijk met wat nu de linkerzijde is op het Oud-Munsterkerkhof gericht en had dus van daaruit gezien een dwarse opzet. Om die reden is het huis hier opgenomen. Bij de beschrijving wordt echter uitgegaan van de huidige voorgevel en wordt er gesproken over het ‘diepe’ deel.
Het huis heeft twee bouwlagen, een kap met de nok loodrecht op de voorgevel en kelders.
De 17de-eeuwse travee rechts heeft twee bouwlagen en een kap met de nok evenwijdig aan de voorgevel.
De aanbouw bestaat uit twee bouwlagen onder een plat dak.
De huidige voorgevel is een vroeg-renaissance, twee traveeën brede, in het tweede kwart van de 19de eeuw tot lijstgevel verbouwde, topgevel van ca 1540 met rechts daarnaast een 17de-eeuwse travee waarin zich de ingang bevindt. De gevel is rood gesaust met, voor het linkerdeel, opgeschilderde witte voegen in koppenverband die deels schijnvoegen zijn.
| |
Literatuur
- | kuile, e.h. ter, e.a., Duizend jaar bouwen in Nederland, Amsterdam 1957, dl. 2, blz. 103. |
- | mekking, a.j.j., De Sint-Servaaskerk te Maastricht, academisch proefschrift |
Afb. 223. Korte Nieuwstraat 2. Plattegronden.
| Vrije Universiteit te Amsterdam, 1986, stelling 11 behorend bij dit proefschrift. |
- | muller, 1911, blz. 42. |
| |
Afbeeldingen
- | Folpert van Ouwen Allen, 1655. Gezicht op de Domkerk vanuit de Korte Nieuwstraat. Schilderij. Centraal Museum Utrecht. Zie afb. 382. |
- | Jan de Beijer, 1745. ‘Capelle, de Domskerk, en de Academie tot Utregt den 6 Julij 1745’. Pen in zwart, penseel in grijs. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. |
- | H. Tetar van Elven, naar A. Oltmans, 1877. Gezicht op de voorgevel 1836. Potloodtekening. Archief Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist. Zie afb. 226. |
- | E. Koster, 1836. Gezicht op bovengedeelte voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1836 (3). |
- | C. Springer, 1837. Gezicht op de voorgevel. Pentekening. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1837 (1). |
- | Naar C. Springer, 1837. Gezicht op de voorgevel. Onafgewerkte aquarel. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1837 (2). |
- | W.J. de Leur, 1853. Gezicht op de voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1853 (1). Zie afb. 225. |
- | J. de Bruijn, 1853. Gezicht op de voorgevel. Gewassen tekening in oost-indische inkt. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1853 (2). |
- | P. Honnefeller, naar Tetar van Elven, 1882. Gezicht op de voorgevel 1836. Litho. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2 1836 (2). |
- | A. Grolman, 1884. ‘Ingang der Korte Nieuwstraat vanaf het Munsterkerkhof’. Aquarel. GAU/TA-Domplein, 1884. |
- | G. de Hoogh, 1909, Reconstructie van de voorgevel ca 1675. Pentekening. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2 ca 1675. In: muller, 1911. |
- | Bouwtekening ‘Verbouwing van het perceel Korte Nieuwstraat 2’. GAU/SA5-bouwtek.; 1890; tek. nr 355a en b.. |
| |
| |
| |
Beschrijving
Het linkerdeel van de voorgevel, oorspronkelijk als zijgevel behorend bij het middeleeuwse dwarse huis, is een in de 19de eeuw tot lijstgevel afgetopte, twee traveeën brede renaissance topgevel met pilasters, van rond 1540. De gedecoreerde natuurstenen pilasters met Ionische kapitelen dragen op de begane grond een latei waarop een fronton met schelpmotief. Op de verdieping dragen de pilasters een gebeeldhouwde lijst over de volle breedte van het geveldeel. De hoge lateien met schelpmotief boven de vensters bevinden zich tussen de pilasters. Op de begane grond staan de pilasters op de oorspronkelijke zandstenen lijst waarvan het profiel later is weggehakt, behalve ter plaatse van de pilasters. Op de verdieping staan ze op consoles in een brede gedecoreerde lijst. In 1982 zijn, ter vervanging van de uit 1963 daterende ‘18de-eeuwse’ schuifvensters, kruiskozijnen aangebracht.
Op de begane grond en de verdieping bevinden zich rijke, 16de-eeuwse muurankers. De gevel is gemetseld in zorgvuldig patijtsverband en is, overeenkomstig de oorspronkelijke afwerking, rood gesaust met wit geschilderde voegen, die het koppenverband accentueren.
Tot in het tweede kwart van de 19de eeuw had de gevel een top met een kloosterkozijn, geflankeerd door pilasters, twee nissen en twee door frontons afgedekte blinde velden, behorend bij het zolderniveau. De top werd bekroond door een nis geflankeerd door pilasters en blinde velden gesteund door klauwstukken. De pilasters droegen een gebroken fronton. De rechter travee van de gevel behoort architectonisch gezien bij Korte Nieuwstraat 4, daterend van rond 1620. In deze travee bevindt zich de voordeur, met een omlijsting uit de tweede helft van de 19de eeuw, bestaande uit pilasters met een eenvoudig hoofdgestel. Links van de voordeur bevindt zich een blindnis; oorspronkelijk was dit een kloosterkozijn. De waterlijst onder de blindnis is van zandsteen. Het venster uit de tweede helft van de 19de eeuw (roedeverdeling 3 × 2 + 1 × 2 ruiten) op de verdieping steekt aan de onderzijde door een cordonlijst die over de volle breedte van Korte Nieuwstraat 4 doorloopt. Boven de vensters van deze gevel bevinden zich accoladebogen in segmentvormige strekken met zandstenen blokken. Boven de strekken zijn kortelinggaten aanwezig, afgezet met vier zandsteenblokjes. In alle penanten zijn sierankers met drakekopjes aangebracht.
De gevel is afgezet met een geprofileerde bakstenen gootlijst. De bij Korte Nieuwstraat 2 behorende linker travee is rood
Afb. 224. Korte Nieuwstraat 2.
gesaust. De gevel is opgebouwd uit baksteen met het formaat 24 × 11,5 × 4,5 cm; 10 lagen 56 cm.
De in 1890, na afbraak van een middeleeuwse aanbouw, tot achtergevel verbouwde, voormalige tussenmuur van het ‘diepe’ deel is een gepleisterde twee vensters brede lijstgevel. De vensters bevatten in 1963 aangebrachte schuiframen in 19de-eeuwse vorm met roedeverdeling (2 × 3 + 2 × 3 ruiten).
De achtergevel van de aanbouw is een gepleisterde lijstgevel met vensters uit 1890.
In het ‘diepe’ deel ligt boven de begane grond een vijf vakken diepe moer- en kinderbalklaag, met in het vierde vak een tussengelegde balk. Aan de achterste balk bevinden zich 16de-eeuwse peerkraalsleutelstukken. Boven de verdieping is de moer- en kinderbalklaag vier vakken diep. Boven zowel de begane grond als de verdieping van de 17de-eeuwse travee ligt één breed vak van een moer- en kinderbalklaag
Afb. 225. Korte Nieuwstraat 2. W.J. de Leur, 1853. De voorgevel in 1853.
| |
| |
met sleutelstukken met ojiefprofiel, loodrecht op de voorgevel. De balklagen van de aanbouw zijn niet zichtbaar.
De kapconstructie van het ‘diepe’ deel bevat drie tweejukkige, eiken spanten met krommers. Over de wormplaten liggen vierkante, eiken sporen. Op het voorste spant zijn gestoken telmerken zichtbaar. Onder het ‘diepe’ deel van het huis liggen twee kelders achter elkaar, elk met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. De achterwand van de hal in de rechter travee, tevens afscheiding van de 19de-eeuwse trap, wordt gevormd door een 17de-eeuws dubbelportaal met rechthoekige doorgangen, met zeer zorgvuldig deftig mahoniehout-schilderwerk. Het bevat bovenlichten met houtsnijwerk. In deze binnenpui bevindt zich links een blindnis en rechts een doorgang naar de trap en de aanbouw. In de linker wand van de hal bevindt zich een 18de-eeuwse deur. Tegen de linker wand van de grote zaal in het ‘diepe’ gedeelte staat vooraan een Lodewijk xvi-schouw met een 19de-eeuwse onderbouw. De lambrizering is eveneens 18de-eeuws.
| |
Geschiedenis
Het ‘diepe’ middeleeuwse deel vormde oorspronkelijk de kern van een claustraal huis van het kapittel van Oud-Munster. Dit deel van de Korte Nieuwstraat vormde toentertijd een verbinding tussen het Oudmunsterkerkhof (nu Domplein) en de Oudmunstertrans (Trans). De verbinding met de Lange Nieuwstraat kwam als straat pas in 1618 tot stand. Het huis stond op een erf tussen het kerkhof en de Trans. Waarschijnlijk vormde de huidige voorgevel niet van oorsprong de voorzijde, maar was het huis gericht op het Oud-Munsterkerkhof. Het huidige hoekpand tegen de voormalige voorgevel dateert pas uit het derde kwart van de 19de eeuw. Zoals op de afbeelding van Jan de Beijer van 1745 te zien is, stond er nog in de 18de eeuw tegen de linker zijgevel een lage aanbouw met een poort. Mogelijk was de entree in deze aanbouw gesitueerd. In de zijgevel van Korte Nieuwstraat 2 bevindt zich een venster. Tegen de huidige achtergevel stond een iets lagere aanbouw met een trapgevel met ezelsruggen. Deze aanbouw werd in 1890 afgebroken, waarna de voormalige scheidingsmuur tot achtergevel werd verbouwd.
Rond 1540 werd de renaissance gevel aan de toenmalige zijkant van het middeleeuwse huis gebouwd. De gevel had niet de gebruikelijke evenredige verdeling van de pilasters over de gevelbreedte, maar uitgegaan werd van een plaatsing als flankering van de vensters. Mekking acht
Afb. 226. Korte Nieuwstraat 2. H. Tetar van Elven, naar A. Oltmans, 1877. De voorgevel in 1836.
het mede op grond van dit architectonisch uitzonderlijk ontwerp niet ondenkbaar dat hier de architect aan het werk is geweest die het doxaal van de Janskerk in 1539 heeft ontworpen.
De gevel vormde een fraai ‘front’, gezien vanuit het Wed.
In ca 1620 werden naast het huis, in de Korte Nieuwstraat, twee nieuwe huizen, Korte Nieuwstraat 4 en Trans 2, gebouwd. Tegen het einde van de 17de eeuw werd de linker travee van Korte Nieuwstraat 4 aan nummer 2 toegevoegd. De ingang van het huis werd naar de, door de verlenging belangrijk geworden Korte Nieuwstraat, verlegd.
De inmiddels tot voorgevel verheven renaissance topgevel verloor de top in het tweede kwart van de 19de eeuw. Tegelijkertijd met de afbraak hiervan werden de kruiskozijnen vervangen door schuiframen. In het derde kwart van de 19de eeuw werd tegen de linkergevel een huis gebouwd, waardoor het huis in een rij kwam te liggen.
De schuifvensters in 18de-eeuwse vorm, die tot 1982 het linkerdeel van de gevel sierden, en nimmer aanwezig geweest zijn
| |
| |
zoals uit een afbeelding van 1836 blijkt, werden bij een restauratie in 1963 aangebracht.
Bij een restauratie in 1982 is het natuursteenwerk van de gevel hersteld en de beschildering van het muurwerk opnieuw aangebracht. De vensters werden bij die gelegenheid vervangen door gereconstrueerde kruiskozijnen.
Tegenwoordig maakt het huis deel uit van een complex samengevoegde panden van de Rijks Universiteit.
| |
Lange nieuwstraat 85
Oud adres
Wijk A, nr 404.
| |
Karakteristiek
Het huis bestaat uit een dwars voorhuis van twee bouwlagen met een kap en kelders; loodrecht hierop staan twee achterhuizen naast elkaar, elk van twee bouwlagen met een kap loodrecht op de voorgevel.
Het huis is in het midden van de 17de eeuw ontstaan door een ingrijpende verbouwing van een ouder, dwars huis. Uitzonderlijk voor een huis van dit type is het feit dat de balken op de begane grond van het voorhuis evenwijdig aan, in plaats van loodrecht op de voorgevel liggen. Het huis bezit diverse interieuronderdelen van belang, waaronder een spiltrap, een bedstedewand, een 17de-eeuwse schouw met stookvloer en afwijkende vormen van sleutelstukken.
| |
Bronnen
- | kipp, a.f.e., bouwhistorisch rapport, typoscript, 29-4-1981. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
- | Systeem Luykx, in: UDS: Lange Nieuwstraat 85; kaart 5a (1967.0001). |
| |
Afbeeldingen
- | E.A. Blitz, 1931. Gezicht op de (gepleisterde) voorgevel van het huis. Foto. GAU/TA-Lange Nieuwstraat 85, 1931 (1). |
| |
Beschrijving
Het pand heeft een oppervlak van ca 8 × 14 m en beslaat hiermee het gehele perceel op een kleine achterplaats aan de rechterkant na. Oorspronkelijk lag het huis op de hoek van de Payenborchsteeg. Deze aan de linkerkant van het pand gelegen steeg is thans afgesloten. De voorgevel is een vier traveeën brede lijstgevel met een pilasterstelling van de kolossale orde. Het metselwerk is uitgevoerd met hoekklezoren (bs. 18,5 × 8,5 × 4 cm; 10 lagen 48 cm). De pilasters staan op zandstenen basementen en dito Ionische kapitelen dragen een hoofdgestel met een zandstenen architraaf. De vensters van zowel de begane grond als de verdieping bevatten 20ste-eeuwse ramen. De vensters van de verdieping zijn aan de bovenzijde afgewerkt met strekken met een zandstenen sluitsteen met triglyf-motief.
Afb. 227. Lange Nieuwstraat 85.
De gevel bevat drie kelderlichten. De empire-deur met bovenlicht is geplaatst in een omlijsting van smalle pilasters met een hoofdgestel.
Het zadeldak is gevat tussen de zijtopgevels met aan beide zijden een schoorsteen. Op het voorste dakvlak staat een forse dakkapel.
De linker zijgevel is blind, met uitzondering van een drietal kleine raampjes. Tot de aanzet van de top is de gevel gepleisterd. De top is uitgevoerd met vlechtingen en in het metselwerk tekenen zich de sporen van een oudere, lagere topgevel van moppen af. Deze behoort bij de middeleeuwse voorganger van het huis. De achtergevel van het voorhuis wordt door de beide achterhuizen aan het zicht onttrokken.
Boven de begane grond ligt een samengestelde
Afb. 228. Lange Nieuwstraat 85. Sleutelstuk met sierknopjes, linksachter boven de begane grond.
| |
| |
balklaag met de twee moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. Aan de linkerzijde zijn twee vermoedelijk 17de-eeuwse sleutelstukken zichtbaar met een rijk en voor Utrecht ongebruikelijk profiel (zie afb. 228); zo is het achterste sleutelstuk aan de onderzijde voorzien van twee sierknopjes. Op de verdieping liggen drie moerbalken loodrecht op de voorgevel. De sleutelstukken hiervan zijn deels zichtbaar, zij zijn van een gangbaar 17de-eeuws model.
De kap bevat drie grenen spanten van twee jukken met een top en een nokgording. De keldertoegang bevindt zich in het linker achterhuis. De beide kelders van het voorhuis zijn overwelfd met een graatgewelf.
Van het linker achterhuis ligt alleen de linker zijgevel en de achtergevel in het zicht. De gepleisterde zijgevel is in de 19de eeuw verhoogd toen de kap uitgebouwd werd tot een tweede verdieping. De vensterindeling is onregelmatig en de vensters zijn in de 19de eeuw of later vernieuwd. De achtergevel is een gepleisterde topgevel met alleen in de top een zolderraam.
Slechts de enkelvoudige balklaag van de begane grond is zichtbaar. Deze ligt evenwijdig aan de voorgevel en is voorzien van eenvoudig geprofileerde 17de-eeuwse korte sleutelstukken. De kapconstructie is ten gevolge van eigentijdse betimmeringen niet waarneembaar.
Het rechter achterhuis is iets langer en hoger dan het linker. Hiervan is alleen de achtergevel waarneembaar. Ook dit is een gepleisterde topgevel, met één venster op de begane grond en één op de verdieping, beide voorzien van een 19de-eeuws schuifraam met roedeverdeling. De top is verrijkt met een 17de-eeuws sieranker en door de pleister heen zijn vlechtingen waarneembaar.
De balklagen van dit achterhuis zijn ten gevolge van later ingebrachte stucplafonds aan het oog onttrokken. De kap bevat een eenvoudige constructie van twee A-spanten met een windverband.
De indeling van de begane grond van het voorhuis bestaat uit een grote kamer aan
Afb. 229. Lange Nieuwstraat 85. Plattegrond en doorsnede.
de rechterzijde en een smalle zijkamer links. Zij zijn gescheiden door de gang, die tegen de achtermuur van het voorhuis naar links buigt, waar zich de trap bevindt. De 17de-eeuwse spiltrap ligt op de scheiding van het voorhuis en het linker achterhuis en is steeds voor de helft door de achtermuur van het voorhuis heen gebouwd. Het onderste deel is ca 1870 vernieuwd, hierboven zijn de orginele treden met ‘oortjes’ nog aanwezig. De knop van de spil is afgezaagd. Boven het achterste deel van de zijkamer is een kleine hangkamer afgescheiden, die via een 17de-eeuwse deur vanaf de trap toegankelijk is.
Het rechter achterhuis vormt voor wat betreft de indeling één geheel met het voorhuis en fungeert als achterkamer bij de grote kamer rechts.
Het linker achterhuis is, onder andere door niveauverschillen, meer afgescheiden. Het begane-grondvertrek van dit achterhuis functioneert vanouds als keuken. Zeventiende eeuwse interieurelementen worden vooral op de begane grond aangetroffen. In de zijkamer staat tegen de achtermuur een bedstedewand met een omlijsting van pilasters en een knorrenlijst. De keuken, in het linker achterhuis, is toegankelijk via een overhoeks ingebouwd portaal met een 17de-eeuwse paneeldeur. Tegen de achtermuur is een ongewoon lage 17de-eeuwse hangschouw aanwezig. De rookkap is aan de onderzijde afgewerkt met een forse lijst, aan de bovenzijde uitgemetseld tot een stookgewelf voor de verdieping, waarvan de aanzetten rusten op leeuwekop-consoles.
Op de verdieping zijn de linker balkvakken van het voorhuis afgewerkt met een 18de-eeuws houten plafond met sierlijstwerk met ronde hoeken.
Het rechter achterhuis heeft op de verdieping een verzorgd 19de-eeuws stucplafond.
| |
Geschiedenis
Het huis is ontstaan door een ingrijpende verbouwing rond het midden van de 17de eeuw van een ouder, middeleeuws huis. Van dit oudere huis is nu alleen nog de trapgevel waarneembaar in de linker zijgevel. Bij deze verbouwing werd het huis onder meer verhoogd en van een pilastergevel voorzien. Uit de 17de eeuw, maar waarschijnlijk niet gelijktijdig gebouwd, dateren ook de beide achterhuizen. De achtergevel van het linker achterhuis is blind, omdat hierop oorspronkelijk de bebouwing van de Payenborchsteeg aansloot.
In de volgende eeuwen is het huis nooit ingrijpend verbouwd. Alleen eenvoudige veranderingen, zoals de 18de-eeuwse en 19de-eeuwse plafonds zijn uitgevoerd.
| |
Lange Smeestraat 3
Oud adres
Wijk B, nr 621.
| |
Karakteristiek
Middeleeuws twee vakken breed dwars huis van twee bouwlagen met een mansardedak met schild rechts; het is geheel onderkelderd. Het huis is gebouwd in samenhang met tenminste het rechter buurpand. Van de opzet met muurstijlen zijn belangrijke resten bewaard.
| |
Afbeelding
Bouwtekening nieuwbouw Lange Smeestraat, wijk B, nr 621. GAU/SA5-bouwtek.; 1880; tek. nr 107a.
| |
Beschrijving
Het huis staat op een grondplan van ongeveer 5,5 × 6 m.
Van de gevel bevat de begane grond een winkelpui, van de verdieping is het middeleeuwse muurwerk in de 19de eeuw gepleisterd met blokverdeling en wit geschilderd. De verdieping heeft twee 19de-eeuwse vensters die grotere voorgangers vervangen. De 19de-eeuwse winkelpui heeft een centrale ingang met een trapje van twee treden. Boven de deur en de vensters zijn de bovendorpels getoogd, vier gesneden consoles dragen de
| |
| |
omtimmerde, vermoedelijk nog middeleeuwse puibalk. Onder de winkelvensters bevinden zich kelderlichten.
De achtergevel heeft alleen op de verdieping een klein en een groot venster, beide niet oorspronkelijk.
De kelder is twee vakken breed, met troggewelven op een gordelboog, loodrecht op de voorgevel. De rechterwand bevat twee kaarsnissen, in de linkerwand bevinden zich, in het middeleeuwse muurwerk opgenomen, twee segmentbogen van moppen. Tegen de achterwand bevindt zich een gemetseld riool. De begane grond heeft achterin een insteek van ca 1880, evenwijdig aan de voorgevel, vermoedelijk als vervanging van een oudere.
De balklaag boven de begane grond en insteek ligt evenwijdig aan de voorgevel en bestaat nu uit drie eiken balken en vier grenen tussenliggers. De middelste eiken balk heeft links een lang gemenageerd peerkraalsleutelstuk met afgeschuinde wangen, 108 × 24 × 8 cm. Rechts zijn pengaten van een sleutelstuk aanwezig. Zowel rechts als links zijn gaten voor korbelen zichtbaar.
Boven de verdieping zijn van de twee vakken brede samengestelde balklaag, loodrecht op de voorgevel, de kinderbinten bij de vernieuwing van de kap vervangen door een nieuwe balklaag over de oude moerbalken heen. Van het middelste eiken gebint is, gedeeltelijk voor de achterwand uitstekend, de muurstijl bewaard met het bijbehorende korbeel; de moerbalk heeft aan deze zijde een lang
Afb. 230. Lange Smeestraat 3. Doorsneden en plattegronden.
| |
| |
Afb. 231. Lange Smeestraat 3 en omgeving. Doorsneden en plattegronden.
sleutelstuk met afgehakt profiel. Aan de voorzijde is de constructie gewijzigd, de ingekorte en weer aangevulde moerbalk rust nu op een lange grenen slof met ojief-profiel. Vermoedelijk betreft dit een 17de-eeuwse herstelling na het inrotten van de balk.
De rechterwand bestaat ook uit een dergelijk gebint, waarin vermoedelijk een stijl- en regelwerk en een halfsteens-vulling. De stijlen en korbelen zijn verwijderd, aan de voorzijde is de balk ernstig ingerot. Beide lange sleutelstukken zijn nog aanwezig, met een eenvoudige afschuining in plaats van een profiel. De moerbalk rust nu hoofdzakelijk op de oorspronkelijke vulling en een halfsteensklamp. De oorspronkelijke wand is op één plaats te zien en toont daar een fragment van een rijke laat-gotische ranken-schildering uit ca 1500.
Bij de opzet van dit dwarse huis, met de gordelboog en de verdiepingsbalklaag loodrecht op de voorgevel en een lichte constructie als rechter zijmuur, sluit de richting van de balklaag boven de begane grond niet logisch aan. Het is niet duidelijk in hoeverre deze gewijzigde balklaag oorspronkelijk is. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de balkrichting een kwartslag gedraaid is, waarbij dan de middelste balk, die lange sleutelstukken en korbelen bezat, hergebruikt kan zijn. De linkerwand bevat enige diepe nissen waarvan de achterste, onder een houten latei, vermoedelijk een venster of een doorgang was naar het linker buurpand. De kap is in de tweede helft van de 19de eeuw vernieuwd. Van het oorspronkelijke zadeldak, dat doorliep over Lange Smeestraat 1, is de daklijn te zien op de achtergevel van Oudegracht 277. De 19de-eeuwse indeling van het huis is recent grotendeels verwijderd. De winkel heeft een laat 19de-eeuws karakter door de reeks vensters, waarmee de insteek van voren licht ontvangt en de restanten van een binnenpui hieronder.
Van de begane grond is onder de insteek langs de achtermuur een gang afgescheiden, evenals bij nr 1, die het hoekpand Oudegracht 277 verbindt met een plaatsje dat achter Lange Smeestraat 5 en 7 ligt.
| |
Verwante kelders
De kelder van de Lange Smeestraat 3, met zijn troggewelven op gordelboog, past in een groter verband.
Lange Smeestraat 1 is in opzet een zelfde soort pand en heeft een zelfde kelder, maar drie vakken breed. Ook hier zijn de muren, gordelbogen en troggewelven van dezelfde steen, 7 cm dik. De rechterwand
| |
| |
van deze kelder bevat resten van vermoedelijke muurkasten waartussen een, mogelijk oorspronkelijke, zeer eenvoudige kelderschouw met dunne kwartsteensboezem van op hun kant gezette moppen op een houten latei.
Op de begane grond bevat de linkerwand een dunne houten stijl van 10 cm breed van onbekende ouderdom, mogelijk deel uitmakend van een stijl- en regelwerk. Rechts van nr 1 sluit het hoekpand Oudegracht 277 aan, dat eveneens een kelder heeft met troggewelven op gordelbogen, loodrecht op de rooilijn van de Lange Smeestraat; twee van deze gordelbogen staan zeer dicht bij elkaar.
Aan de zuidzijde van de straat zijn ook kelders met troggewelven op gordelbogen loodrecht op de Lange Smeestraat te vinden. De middeleeuwse kelders in deze rij zijn ondieper dan de panden die erop staan omdat die, evenals het hoekpand, Oudegracht 279, later uitgebreid zijn door de annexatie van de ozendrop van een halve meter die achter deze huizen lag. Het hoekpand Oudegracht 279 heeft in het achterste gedeelte nog drie vakken van een kelder met troggewelven bewaard van baksteen van 30 × ? × 7 à 8 cm. Ook de kelder van Lange Smeestraat 6 past in het patroon. Hij is twee vakken breed, oorspronkelijk met twee troggewelven - waarvan er één resteert - op een gordelboog loodrecht op de voorgevel. De rechterwand heeft in het midden een 44 cm diepe nis onder houten latei met aan weerszijden een 80 cm diepe nis onder rondboog. Later in de middeleeuwen is het linker vak van deze kelder gewijzigd, de gordelboog werd dichtgezet en de trog werd door een tongewelf vervangen met de kruin loodrecht op de voorgevel. De kelders tussen deze en het hoekpand zijn jonger. Die van Lange Smeestraat 2 heeft een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel van baksteen van ? × 14 × 6 à 6,5 cm. Lange Smeestraat 4 heeft een kelder met tongewelf loodrecht op de voorgevel van baksteen van 23 × 11,5 × 4,5 cm, aan de voorzijde in tweeën gedeeld door een muurfragment dat een restant van een gordelboog loodrecht op de voorgevel kan zijn. Blijkens een spant in de linker zolderwand van nr 6 zijn beide panden gelijk gebouwd.
Onder de Lange Smeestraat zelf ligt aan de zuidzijde een kelder van ruim 4 × 30 m onder tongewelf evenwijdig aan de rooilijn. Deze kelder staat in verbinding met een kelder in het verlengde ervan die onder de Smeebrug uitkomt en met de kelders van Oudegracht 279 dat boven de ronding van het tongewelf zijn pothuis heeft ingegraven.
Afb. 232. Lange Smeestraat 3.
| |
Geschiedenis
Hoewel de gegevens te beperkt zijn om tot conclusies te komen, lijkt de aanwezigheid van al deze soortgelijke troggewelfde kelders te wijzen op een grote bouwactiviteit in de 15de eeuw, voor beide zijden van de Lange Smeestraat bij de Oudegracht. Hierbij horen dan de twee diepe hoekpanden, en daarachter sluiten twee reeksen dwarse huizen aan, van ieder twee of drie vakken breed. De gelijktijdige bouw van nr 4 en 6 blijkt uit het kapspant in de zolderwand. De gelijktijdigheid van nr 1 en 3 volgt uit het gebint in de tussenmuur; dat het niet een later gesplitst pand betreft lijkt onder meer uit de kelders af te leiden en de middeleeuwse schildering op de scheidingswand op de insteek wijst op de oorspronkelijkheid van tenminste een deel van deze muur. De tongewelfde kelder onder de Lange Smeestraat kan als straatkelder aangelegd zijn, hij kan ook van oorsprong een huiskelder zijn, die door een straatverbreding onder het wegdek is komen te liggen, een verbreding die de aanleiding geweest kan zijn voor de genoemde bouwactiviteit. Een aantal onregelmatigheden in de panden, deels samenhangend met een ozendrop achter de huizen aan de zuidzijde, verdient een nadere bestudering. Dit geldt ook voor de gang achterin de huizen aan de noordzijde, deze gang loopt van het hoekhuis Oudegracht 277, door Lange Smeestraat 1 en 3, naar een erf achter nr 5 en 7, dat deels achter Oudegracht 275 ligt. Deze strook komt al voor op het minuutplan van 1821, mogelijk is deze gang al van oorsprong aanwezig. Een soortgelijke situatie wordt ook aangetroffen in de huizen Lange Rozendaal 1 en 3, waarin ook van de begane grond een gang afgescheiden is ten gunste van het middeleeuwse hoekhuis aan de
| |
| |
Oudegracht. Die gang is daar overigens niet onderkelderd (zie blz. 211).
In de loop der tijden hebben al deze huizen een verschillend uiterlijk gekregen. Voor Lange Smeestraat 3 was vooral een 19de-eeuwse karakterwijziging van belang, waarbij onder andere de pui gewijzigd werd en de gevel gepleisterd. In 1880 werd een plan ingediend voor nieuwbouw, maar niet uitgevoerd. Wel werd de kap vernieuwd, de balklaag boven de verdieping ten dele vervangen en de huidige insteek aangebracht.
| |
Mariaplaats 45, Springweg 2
Oude adressen
Mariaplaats 45:
Mariaplaats 62;
Wijk E, nr 277
Springweg 2:
Wijk E, nr 276
| |
Karakteristiek
Twee dwarse huizen met één achterhuis, in één opzet achter een doorlopende pilastergevel gebouwd in 1643. De huizen bestonden oorspronkelijk uit twee bouwlagen, een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel en kelders. De kap van het voorhuis van Mariaplaats 45 is vervangen door een verdieping.
Van de zeven vakken van het het voorhuis behoren er vier tot Mariaplaats 45.
| |
Bronnen
- | Vroedschapsresoluties. GAU/SA2-inv. nr 121; 1643; fol. 124 verso. |
| |
Afbeeldingen
- | dijk, w.c. van, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het westen. Foto. GAU/TA-Ca.2 (6). (zie afb. 10). |
- | Bouwtekening verbouwing Mariaplaats 45. GAU/SA5-bouwtek.; 1893; tek. nr 160. |
- | Bouwtekening nieuwe onderpui Mariaplaats 45. GAU/SA5-bouwtek.; 1897; tek. nr 146. |
- | Anoniem, voor 1897. Begin van de Springweg vanuit het noordwesten. Foto. GAU/TA-Springweg, ca 1900. (zie afb. 238). |
- | Bouwtekeningen verbouwing Mariaplaats 45. GAU/ bouwdossiers; Mariaplaats 45; 1925; doos 261. |
| |
Beschrijving
De huizen staan op een trapeziumvormig perceel van ca 16 tot 17 × 9 tot 11,5 m.
Het perceel is vrijwel geheel bebouwd.
Aan de rechterzijde van Springweg 2 loopt een smal achterom, behorend bij Mariaplaats 50.
De voorgevel is een zeven traveeën brede pilastergevel. De bakstenen pilasters met vlakke zandstenen Ionische kapitelen rusten op zandstenen basementen, waaronder een ten dele verdwenen bakstenen plint. Boven de kapitelen ligt een zandstenen architraaf. In de architraaf is in het midden het jaartal 1643 aangebracht. Mariaplaats 45 is, met behoud van
Afb. 233. Mariaplaats 45, Springweg 2. Plattegrond.
Afb. 234. Mariaplaats 45, Springweg 2.
| |
| |
de architraaf met een verdieping verhoogd. De gevel is hier gepleisterd en voorzien van een blokkendecoratie. In de linker twee traveeën is op de begane grond een winkelpui en twee deuren in een portiek aangebracht. Dit is ten koste gegaan van het onderste deel van een pilaster. Onder de etalage en in de twee rechter traveeën van dit huis bevinden zich keldervensters. De vensters op de begane grond en de eerste verdieping bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De vensters van de begane grond zijn naar beneden verlengd. De gevel van Springweg 2 is in de 20ste eeuw ontpleisterd. In de rechter travee bevinden zich twee deuren in een gekoppeld kozijn, één voor de beneden- en één voor de bovenwoning. Boven de deuren zijn jugendstil glas-in-lood ramen aangebracht. Onder de twee linker vensters zijn de keldervensters tot één samengevoegd, ten koste van de basis van een pilaster. De vensters bevatten 19de-eeuwse t-ramen.
De rechter zijgevel aan de poortweg is eer topgevel met vlechtingen, het metselwerk is voorzien van klezorenhoekverband. De muur is deels gebouwd op een oudere tuinmuur, en bolt sterk naar buiten ten gevolge van verzakkingen.
De achtergevel van het voorhuis van Springweg 2 is grotendeels aan het oog onttrokken door een deel van het achterhuis, en door een 19de-eeuwse drielaags aanbouw onder plat dak, en links, van de achterzijde gezien, een tweede aanbouw van twee lagen onder een plat dak. Van Mariaplaats 45 is de achtergevel in de 20ste eeuw door het aanbrengen van nieuwe vensters ernstig verstoord. De blinde achtergevel van het smallere achterhuis, dat in het midden tegen de achtergevel staat, is een tuitgevel met vlechtingen en klezorenhoekverband. Het deel behorend tot Springweg 2 is in de late 19de eeuw verhoogd, door uitbouw van de zolder tot derde bouwlaag. De zijgevels van het achterhuis, ten dele schuil gaand achter de eerste aanbouw van Springweg 2, zijn één venster brede lijstgevels.
Het voorhuis van Mariaplaats 45 heeft op zowel de begane grond als de eerste verdieping een vier vakken brede moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel. De samengestelde balklagen van Springweg 2 zijn drie vakken breed. Op enkele plaatsen hebben de moerbalken nog de 17de-eeuwse sleutelstukken met ojiefprofiel.
De kapconstructie op het voorhuis van Springweg 2 bevat twee tweejukkige spanten. Uit de gehakte telmerken lijkt af te leiden dat deze niet meer op de oorspronkelijke plaats staan. De kap van
Afb. 235. Springweg 2. Eén van de kapitelen aan de voorgevel.
Afb. 236. Mariaplaats 45. De van rond 1700 daterende schouw in de achterkamer op de begane grond.
Mariaplaats 45 is in 1925 afgebroken. De kelders van het niet volledig onderkelderde pand hebben enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel. Onder de rechter travee van Springweg 2 ligt een aparte kelder.
De indeling van de huizen is in Springweg 2 het best bewaard. In het voorhuis is de rechter travee een, tegenwoordig in tweeën gedeelde, hal met tegen de achtergevel de spiltrap met vrij lichte spil. De trap loopt door tot de zolder en heeft voor de verdieping een bordes. Van het
Afb. 237. Springweg 2. Rococo-schouw in de voorkamer op de begane grond.
deel van de begane grond tot de verdieping resteert slechts een kwart draai, het eerste deel is door een steektrap vervangen. Hieronder bevindt zich de keldertrap. Links van de hal ligt een voorkamer met tegen de linkermuur een rococo schouw met een houten mantel en een stucwerk boezem. Het achterhuis bevat een enigszins hoger gelegen achterkamer. Rechts bevinden zich twee latere aanbouwen. Op de verdieping ligt boven de hal een zijkamer en links hiervan een voor- en achterkamer. Een keukentje bevindt zich in de aanbouw, en rechtsachter ligt een hiertegenaangebouwde plee.
Het buurhuis is sterker verbouwd: op de begane grond is de oorspronkelijke indeling door de inbouw van een winkel in de linker twee traveeën verstoord. Slechts de voor- en achterkamer rechts lijken terug te gaan op de 17de-eeuwse indeling. Tegen de achtermuur van het achterhuis staat een schouw van rond 1700, waarin de overgang van de 17de-eeuwse hangschouw naar de de 18de-eeuwse vorm te herkennen is. Boven de spiegel bevindt zich een witje met een voorstelling uit de klassieke oudheid.
| |
Geschiedenis
Op 1 maart 1643 verscheen de volgende mededeling in het resolutieboek van de
| |
| |
Utrechtse Vroedschap: ‘Gesien de teeckeninge van de timmeringe die den Advocaat Johan Portengen aangevangen heeft te doen aende Springwech bij de Marienplaatse, oock gehoort het mondelinge vertooch dien aengaende gedaan bij d'heer Schepen Moreels, Sijn gecommitteert d'heeren van Woerdt, Wttewael ende de Cameraars, omme in loco lijntreckinge te doen, den voornoemde Portengen ende sijn geburen te horen ende van allen rapport te doen’. Hoewel dat niet uit de voorgaande mededeling blijkt, is het waarschijnlijk dat al van oorsprong twee huizen achter een doorgaande pilastergevel waren ontworpen. Mariaplaats 45 had de ingang in de tweede travee van links, zoals blijkt uit de grotere breedte van die travee. Hierachter bevond zich een hal met portaal en spiltrap. Links lagen twee kleine zijkamers en rechts een voor- en een achterkamer. Tegen de muur tussen Mariaplaats 45 en Springweg 2 stonden in het voorhuis vanouds twee stookplaatsen rug-aan-rug, voor ieder huis één. Op het dak stond hiervoor, tot aan het einde van de 19de eeuw, een grote achtkantige schoorsteen. In 1893 werd de trap van Mariaplaats 45 vervangen, waarvoor de zolder gedeeltelijk uitgebouwd moest worden; het portaal bleef toen nog bewaard. Bij de verbouwing tot winkelwoonhuis in 1897 werd de pilastergevel gedeeltelijk aangetast. De 18de-eeuwse deur, een venster en een deel van een pilaster werden weggebroken. De verbouwing van 1925 veranderde het huis ingrijpender. De trap werd opnieuw verplaatst en de winkel werd vernieuwd, waardoor van de oorspronkelijke indeling van de twee linker vakken niets overbleef. Bovendien werd de kap op het voorhuis geheel afgebroken en vervangen door een tweede verdieping.
De entree van Springweg 2 bevindt zich nog op de oorspronkelijke plaats, getuige de bredere, rechter travee. Achter de ingang lag een hal met binnenpui en spiltrap. Springweg 2 had geen zijkamers. In de 19de eeuw kreeg het huis een uitbouw tegen het vrije gedeelte van de achtergevel, waarna, uit de tuin gezien, links, een tweede kleinere keukenaanbouw verrees met voor de verdieping een plee. De splitsing van dit huis in twee woningen vond plaats rond 1900. Hierbij werd de hal in twee delen gesplitst. Het onderste gedeelte van de trap werd vervangen door een steektrap. Het trapportaal verdween bij deze verbouwing. Mogelijk tegelijkertijd
Afb. 238. Mariaplaats 45, Springweg 2. Detail van een gezicht op de Springweg vanaf de Mariaplaats voor 1897.
werd het achterhuis verhoogd.
In 1968 kocht het Utrechts Monumentenfonds Springweg 2, tegelijk met 4 en 6, in verband met sloopplannen van tenminste enkele van deze huizen.
| |
| |
| |
Nieuwe Kamp 2-12 (even) en Achterom 2, 4
Naam
Metelerkamp-fundatie.
| |
Adressen
De fundatie omvat de panden Nieuwe Kamp 2, 4, 6, 8, 10, 12 en Achterom 2, 4. De oude adressen zijn respectievelijk: wijk A, nr 1118f, 1118e, 1118d, 1118c, 1118b, 1118a, 1119 en 1120.
| |
Karakteristiek
Het complex van acht panden is gesticht in 1844 als fundatie van elf vrijwoningen. De panden liggen rug aan rug in twee rijen. Op de huizen van één bouwlaag ligt een doorgaande mansardekap, omgaand langs de Nieuwe Kamp.
Dit complex vrijwoningen valt niet onder de definitie van het begrip kameren omdat de panden twee vertrekken bezitten, ook al fungeerde ieder van deze in een aantal gevallen als zelfstandige vrijwoning.
| |
Literatuur
- | ebbenhorst tengbergen, j.t.h.c. van, en j. alblas: Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht 1895, blz. 72, 77. |
| |
Beschrijving
Het complex bestaat uit een rij van zes panden langs een slop, gelegen in het verlengde van de Bruntensteeg en genummerd vanuit de Nieuwe Kamp. Langs het Achterom liggen ruggelings er tegenaan twee huizen. Het oppervlak per pand varieert van 7 × 5 m tot 8,5 × 6 m.
Het mansardedak langs het slop staat op Nieuwe Kamp 12 tegen een mansarde-topgevel, die als brandmuur fungeert ten opzichte van Bruntensteeg 2; aan het andere einde is het op Nieuwe Kamp 2 omgezet, evenwijdig aan de Nieuwe Kamp, en nogmaals op Achterom 2. Op Achterom 4 is de kap beëindigd met een gebroken schild.
De voorgevels van alle panden hebben dezelfde opzet, ongeacht of zij oorspronkelijk als één of als twee vrijwoningen dienst deden. In het midden heeft de deur een bovenlicht met diagonale roeden, rechts en links een venster, evenals het deurkozijn onder anderhalfsteens strekken.
De schuiframen hebben 3 × 3 + 3 × 1 ruiten. De gevels worden geflankeerd door geblokte pilasters, waarboven de kroonlijst gekornist is.
De blinde gevel langs de Nieuwe Kamp heeft eveneens pilasters. In de pilaster tussen Nieuwe Kamp 6 en 8 bevindt zich de onopvallende stichtingssteen: ‘J.J.M., 8 mei 1844’.
Afb. 239. Nieuwe Kamp 2-12, Achterom 2, 4. Plattegrond en doorsnede.
De dakkapellen hebben eenvoudige wangen. Op de scheidingsmuren staan dubbele schoorstenen; bij Nieuwe Kamp 2, Achterom 2 en 4 volgt één schoorsteenkanaal aan de binnenzijde het dakschild om de nok te bereiken.
De enkelvoudige balklaag met duivejagerprofiel ligt steeds loodrecht op de voorgevel.
De beschoten gordingenkap staat op spanten met een juk met kreupele stijlen waarop een v-top.
De begane grond heeft rechts en links een kamer, beide met een stookplaats tegen de zijmuur van het huis. Tussen de kamers ligt het portaaltje achter de voordeur, waarachter een brede steektrap, loodrecht op de voorgevel, naar de zolder voert. Hieronder bevindt zich de voormalige bedstee, achter een dubbele deur in de wand van de kamer, met eronder een bedsteekeldertje met een vloer van plavuizen van 22 × 22 cm. In de traptreden zijn in een aantal huizen ontluchtingsgaten voor de bedstee aangebracht, soms ook een luikje voor de ontluchting van het keldertje. Achter de bedstee geeft een klein trapje vanuit de kamer toegang tot deze bergruimte, terwijl de andere kamer op deze plaats een kast heeft. Tegen de achtermuur blijft zo nog ruimte over voor de plee, waarvan de deur in een dubbel kozijn gevat is met die van het keldertje. Met daarnaast de dubbele deur van de bedstee ontstaat vanuit de kamer de indruk van een kastenwand. In de meeste gevallen is de plee ruimer uitgevoerd door het gebruik van een kwartronde deur. Op zolder zijn twee vertrekken afgeschoten, hierboven ligt een vliering.
De huizen zijn in principe niet onderkelderd - een bedsteekeldertje kan niet als een kelder opgevat worden - maar Achterom 2 heeft van een vermoedelijk
| |
| |
middeleeuwse voorganger onder de linkerkamer, halletje en trap een niet toegankelijke kelder behouden met een tongewelf evenwijdig aan het Achterom. Het slop, dat met een hek afsluitbaar is, loopt langs de tuinmuur van Brigittenstraat 11 en 13 (zie blz. 329), waartegen een pomp staat, en loopt dood tegen een scheidingsmuur met afgesloten poortje naar de Bruntensteeg (zie blz. 233).
| |
Geschiedenis
De Metelerkamp-fundatie werd op 2 mei 1844 bij testament gesticht door Mej. P.P.J. Metelerkamp. Daarna is voortvarend begonnen met de aanleg van het slop en de bouw van de vrijwoningen. De beheerscommissie van de fundatie vergaf de woningen aan protestantse gezinnen. Vijf panden als grote woning, maar van drie panden aan het slop fungeerden beide kamers als aparte vrijwoning, zodat het totaal op elf vrijwoningen kwam. De bewoners betaalden enkele centen huur per week, toch waren het geen huurwoningen, want eens per jaar stond hier een preuve van levensmiddelen tegenover.
Nog steeds is de huur niet meer dan een bijdrage in de onderhoudskosten. De bewoners zijn nu jongeren die door de fundatie voor een beperkte tijd van onderdak voorzien worden, terwijl zij op zoek zijn naar definitieve huisvesting.
Afb. 240. Nieuwe Kamp 2-12.
Afb. 241. Achterom 2-4.
| |
| |
| |
Nieuwgracht 181 en 183
Oude adressen
Respectievelijk Wijk A, nr 805 en 804.
| |
Karakteristiek
Twee gekoppelde, dwarse huizen gebouwd in 1857, bestaande uit twee bouwlagen, een mansardedak met de nok evenwijdig aan de straat, kelders en een werfkelder. De voorgevel is een, twee maal drie ramen brede, gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel met boven de voordeuren een Frans balkon.
| |
Bronnen
- | Notulen B&W betreffende fabricage. GAU/SA5-inv. nr 389x; 1857; resolutienr 7. |
- | Notulen B&W betreffende fabricage, GAU/SA5-inv. nr. 389x; 1859; resolutienr 143. |
- | Notulen B&W betreffende fabricage, GAU/SA5-inv. nr. 389x; 1859; resolutienr 218. |
- | Notulen B&W betreffende fabricage, GAU/SA5-inv. nr. 389x; 1859; resolutienr 45. |
| |
Literatuur
- | heniger, j., ‘De Roos onder de Linden’, in: JOU 1974, blz. 64-95. |
- | luykx, p.j.e., ‘Het huis Nieuwegracht 165, een overblijfsel van het voormalige Arkelklooster’, in: MOU 1968, blz. 1-5. |
- | penders, jean, Adreslijst middeleeuwen ‘Tussen de Grachten’, Utrecht 1978, blz. 25. |
| |
Afbeeldingen
- | Bouwtekening ‘Twee woningen aan de Nieuwegracht van H.A. Hauer’. GAU/SA5-bouwtek.; 1857; tek. nr 88. Zie blz. 24) |
- | Bouwtekening ‘Afbraak huis, wijk A Nr. 804, toebehorende aan de Elemosyne van Oud Munster’. GAU/SA5-bouwtek.; 1859; tek. nr 268a en b. Zie afb. 244. |
| |
Beschrijving
Het perceel waarop de huizen zijn gebouwd, is rechthoekig met in totaal een oppervlak van ca 9,5 × 16 meter. Het blok is aan beide zijden vrijliggend, maar sloot vroeger links op bebouwing aan. Rechts loopt een doorgang, oorspronkelijk behorend bij het vroeger achter de huizen liggende, gesloopte slop Prinsenhof. Links ligt de ingang van de Hortus Botanicus. De voorgevels van de beide huizen vormen samen een gespiegelde, twee maal drie traveeën brede gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel. De vensters op de begane grond hebben vensterbanken op
Afb. 242. Nieuwegracht 181, 183.
Afb. 243. Nieuwegracht 181, 183. Bouwtekening, 1857.
consoles. Onder de verdiepingsvensters bevindt zich een doorlopende cordonlijst. Boven de verdiepingsvensters zijn rechthoekige verdiepte velden aangebracht. De gekoppelde voordeuren, de beide vensters daarboven, alsmede de gemeenschappelijke dakkapel zijn gecombineerd tot een geaccentueerde middenpartij.
De achtergevel is een ongepleisterde lijstgevel met halfsteens rollagen boven de vensters.
| |
| |
De begane grond heeft een indeling met een voor- en achterkamer, waartussen een alkoof en de trap naar de verdieping, die begint in de van voor naar achter doorlopende gang. De gang komt uit in de rug-aan-rug liggende uitgebouwde keuken.
Ook de verdieping bevat twee kamers met alkoof.
Onder de voorste helft van beide huizen ligt een oorspronkelijk doorlopende, thans gedeelde, middeleeuwse kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Onder de achterste helft van het rechter huis ligt een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Het rechter huis heeft bovendien onder de keukenaanbouw een overwelfde gang naar achteren, bij de bouw van het huidige huis van een dwarsmuur voorzien. Het afgescheiden deel doet dienst als beerput. Onder de straat ligt een slechts twee tot drie meter brede werfkelder.
Boven begane grond en verdieping liggen enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel.
De kapconstructie bevat Philibertspanten met gordingen.
| |
Geschiedenis
Het perceel tussen de huidige ingang van de Hortus Botanicus en de Eligenstraat, vanaf de gracht tot aan de Lange Nieuwstraat, behoorde tot 1558 toe aan het kapittel van Oud-Munster. De laatste bewoner van dit kapitteleigendom was de schilder-kanunnik Jan van Scorel. In genoemd jaar werd het verkocht voor de stichting van het St Anna- of Arkelconvent, dat daar tot 1632 bleef. Daarna werd het terrein opgedeeld en geveild. Ter plaatse van Nieuwegracht 181-183 stond toen een middeleeuws, dwars, éénlaags huis. De kelders behoren nog tot dit middeleeuwse huis, bovendien bevat de linkergevel de oude éénlaags gevel.
In 1857 vroeg de heer Haüer vergunning ‘een oud lelijk gebouw’ te mogen ‘vervangen door twee nieuwe nette woningen’, hij kreeg hiervoor de benodigde vergunning. Het ontwerp van de voorgevel is bij de nieuwbouw vrij nauwkeurig gevolgd. Anders is dat het geval met de indeling van het huis. De trap kwam niet tegen de achtergevel maar in het midden van het huis naast de gang te liggen. De keukens die in het ontwerp slechts via de binnenplaats bereikbaar waren, kwamen aan het einde van de gang rug-aan-rug te liggen. In 1859 kocht de Eleëmosynae van Oud-Munster het linker buurperceel ter
Afb. 244. Nieuwegracht 181, 183. Bouwtekening, 1859. Het niet uitgevoerde plan voorzag in de bouw van een identiek dubbelpand links naast de nummers 181 en 183.
plaatse van het huis tussen het in 1950 gesloopte Nieuwegracht 185 en Nieuwegracht 183, waarop mede een voormalige Rooms-Katholieke schuilkerk stond. Zij vroeg een vergunning aan om de gebouwen te slopen. Hiervoor in de plaats moesten ‘vrije woningen gelijk die in de Groenesteeg’ komen. Aan de gracht werden gedacht ‘twee afzonderlijke huizen onder één gevel in uiterlijke vorm geheel overeenkomstig met den gevel van de daar naast staande voor eenige tijd nieuw gebouwde woningen’. De ontworpen plattegrond van de twee huizen aan de gracht was gelijk aan de uitgevoerde plattegrond van Nieuwegracht 181 en 183. De vergunning werd op grond van argumenten betreffende de ‘vrije woningen’ geweigerd. Ook een herhaald verzoek werd verworpen.
Een vergunning voor de sloop van de bestaande gebouwen zonder meer werd verleend. Door deze sloop kwam het blok Nieuwegracht 181-183 ook links vrij te liggen.
| |
| |
| |
Nieuwegracht 187
Oud adres
Wijk A, nr 802.
| |
| |
Karakteristiek
Een grotendeels in 1723-1724 herbouwd of grondig vernieuwd samengesteld, huis, genaamd ‘De Roos’, of ook wel ‘Miquel Huis’. Het bestaat uit een hoofdhuis op L-vormige plattegrond met twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel, een aangekapt zadeldak met achterschild haaks daarop en kelders. In de oksel van de L ligt een aanbouw, eveneens op L-vormige plattegrond, van twee bouwlagen en een de hoek omlopend zadeldak. De voorgevel is een vijf vensters brede lijstgevel.
| |
Literatuur
- | heniger, j., ‘De Roos onder de Linden’, in JOU 1974, blz. 64-95. |
- | penders, jean, Adreslijst middeleeuwen ‘Tussen de Grachten’, Utrecht 1978, blz. 25, 26. |
| |
Afbeeldingen
- | L. Serrurier, ca 1730. De Roos onder de Linden en de hortulanuswoning. Tekening. GAU/TA-Nieuwegracht 187, ca 1730. Zie afb. 246. |
| |
Beschrijving
Het perceel van ‘De Roos’ met een oppervlak van ca 16 × 19 meter is gelegen links van de ingang van de Hortus. Ook aan de achterzijde grenst het aan de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit.
De vijf vensters brede voorgevel heeft een baksteenformaat van 22 × 10 × 4,25 cm, 10 lagen 49,5 cm. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen. De achtergevel van de diepe vleugel is een twee vensters brede lijstgevel. De vensters, waarboven anderhalfsteens getoogde strekken, bevatten 18de-eeuwse schuiframen. De gevel is opgebouwd uit baksteen met het formaat 21 × 10,5 × 4,25 cm, 10 lagen 46,5 cm.
In de top van de linker zijgevel van de dwarse vleugel is het metselwerk van een iets lager, middeleeuws, dwars huis zichtbaar. Het had een topgevel met vlechtingen.
De rechter zijgevel bestaat geheel uit modern metselwerk met ongeveer in het midden enige vensters uit 1950.
De achtergevel van de aanbouw is een gepleisterde, twee vensters brede lijstgevel.
Afb. 245. Nieuwegracht 187.
De vensters bevatten empire schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De vensters zijn voorzien van buitenluiken.
In de hal in de dwarse vleugel is een gedeelte van een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel zichtbaar. De overige balklagen zijn in dit deel niet zichtbaar door stuc-plafonds.
In de diepe vleugel ligt aan de achterzijde boven de begane grond een drie vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel. Het is niet bekend of deze balklaag doorloopt in het voorste deel van de diepe vleugel.
In de aanbouw zijn de balklagen enkelvoudig, de balken liggen voor een deel loodrecht en voor een deel evenwijdig aan de voorgevel.
De kapconstructie van de dwarse vleugel bevat vier grenen éénjukkige spanten met een a-juk als top. De spanten zijn genummerd met gestoken telmerken, achter ‘eitjes’ en voor rechte merken. De tweejukkige eiken spanten met krommers van de diepe vleugel hebben eveneens telmerken. Hier zijn zowel gekraste als gestoken merken door elkaar, nu zonder volgorde, toegepast. De kappen van de aanbouw bevatten laat 19de-eeuwse eenvoudige spanten.
Het huis is slechts ten dele onderkelderd. Onder de diepe vleugel ligt een kelder met drie troggewelven op gordelbogen loodrecht op de voorgevel. Vóór deze kelder ligt rechts onder de dwarse vleugel een smallere kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel; deze kelder loopt niet door tot de voorgevel. In het linkerdeel van het tongewelf bevinden zich twee steekkappen die kunnen duiden op verdwenen kelderlichten.
Halverwege de hal bevindt zich een eenvoudig portaal, waarachter een met een steektrap beginnende 18de-eeuwse spiltrap staat die naar de zolder doorloopt. Deze grenen trap heeft dragende stootborden. Links langs de diepe vleugel loopt op de begane grond tot aan de achtergevel een gang met een plat dak. Links en rechts van de hal liggen twee kamers, de rechter is door suitedeuren verbonden met een tussen- en een achterkamer in de diepe vleugel.
In de aanbouw bevindt zich de keuken met een eenvoudige hangschouw.
| |
Geschiedenis
Tot 1406 vormde het perceel van Nieuwegracht 187 een onderdeel van de ‘tweede hofstede’ van Oud-Munster. Deze ca 105 m diepe hofstede had aan de gracht een breedte van ruim 35 meter en aan de Lange Nieuwstraat van ca 23 meter. In 1406 werd de hofstede verkaveld in vijftien percelen. In 1432 werd voor het eerst gesproken over bebouwing ter plaatse van het huidige Nieuwegracht 189
| |
| |
en 191. Dertien percelen, waarop Nieuwegracht 187 en een belangrijk deel van de Hortus gelegen zijn, kwamen in handen van Arnold Helye. Hij bouwde vermoedelijk rond 1440 een diep huis met een trapgevel, een centrale ingang en een zespas tussen de ongelijke verdiepingsvensters en een luikopening in de top. In het derde kwart van de 15de eeuw werd het perceel aan de rechterzijde nog vergroot; hier werd het in 1950 gesloopte huis Nieuwegracht 185, in 1540 ‘camer’ genoemd, gebouwd.
Restanten van de oudste bebouwing zijn de kelders en mogelijk de diepe vleugel van het hoofdhuis. Ook de topgevel in de linker zijgevel van de dwarse vleugel kan tot één van de oudste fasen van het huis behoren.
Voor het eerst werd de naam ‘die Roess’ gebruikt in een pachtovereenkomst van 1540. Deze haam heeft het huis behouden tot dat in 1723 de stad Utrecht eigenaar werd.
In 1720 werd de wens geuit een vervanging te zoeken voor de Hortus Academicus op het bolwerk Zonnenburg. Het perceel van het huis ‘de Roos’ werd geschikt bevonden. Het perceel was aan de Nieuwegracht bebouwd met twee kameren, het huis ‘de Roos’ en een klein huis, en aan de Lange Nieuwstraat met een stalgebouw. Twee kameren naast de stal aan de Lange Nieuwstraat, oorspronkelijk tot het perceel behorend maar later verkocht, werden in 1724 aangekocht ten behoeve
Afb. 246. Nieuwegracht 187. L. Serrurier, ca 1730. De Roos onder de Linden en de Hortulanuswoning.
van de bouw van het ‘Theatrum Physicum et Anatomicum’.
Aan de Nieuwegracht moesten de twee kameren en het grote huis verbouwd worden tot ambtswoning van de hoogleraar-directeur van de Hortus. Deze verbouwing had nog geen invloed op de diepe vleugel, deze werd pas in 1757 met 11 voet verhoogd.
Het kleine huis rechts van ‘de Roos’, Nieuwegracht 185, werd ingericht als Hortulanuswoning.
Tot 1958 heeft het grote huis dienst gedaan als woning van de hoogleraar-directeur. Sindsdien is het in gebruik als Biohistorisch Instituut van de Universiteit. Het huis is pas sinds 1950 aan de rechterzijde vrijstaand, in dat jaar werd de Hortulanuswoning afgebroken en werd de toegang tot de Hortus vergroot.
De gehele rechter zijgevel waarin een aantal vensters werd aangebracht, werd voorzien van een klamplaag.
| |
Oud Kerkhof 19, 21
Oude adressen
respectievelijk Wijk F, nr 81 en 81 a.
| |
Karakteristiek
In opzet één 15de-eeuws, dwars huis dat qua type oorspronkelijk een overgang vormde van het huis met aanbouw naar het tweebeukige huis. De voorste beuk bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel, en onder de twee rechter traveeën een kelder. De achterste beuk van Oudkerkhof 19 bestaat nu uit drie bouwlagen met een plat dak. De achterste beuk van nummer 21 heeft tegenwoordig drie bouwlagen en een lessenaardak.
De voorgevel is een ongepleisterde, vijf vensters brede lijstgevel (nummer 19 drie en nummer 21 twee vensters breed), met twee moderne winkelpuien.
Afb. 247. Oudkerkhof 19, 21. Bouwtekening, verbouwing 1873. Bij de verbouwing werd het huis in twee afzonderlijke winkelwoonhuizen gesplitst.
| |
| |
| |
Bronnen
- | Overeenkomst tussen de eigenaars van Oudkerkhof 19/21 en 23. GAU/Archief Nederduits Hervormde Gemeentescholen-inv. nr 582; 1860. |
- | Gedrukte Verzameling 1965, nr 109bis. |
- | Gedrukte Verzameling 1977, nr 227. |
- | Discussienota over de oude stad ‘Kernbeeld’, Utrecht april 1970. |
| |
Literatuur
- | blijstra, r., 2000 jaar Utrecht, Utrecht/ Antwerpen 1969, blz. 280 e.v. |
- | kylstra, e.m., ‘Oudkerkhof 19-21’, in: abku 1983, MOU 1984, blz. 139. |
| |
Afbeeldingen
- | W.C. van Dijk, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het noorden. Foto. GAU/TA-Ca.2 (10). Zie afb. 14. |
- | Bouwtekening ‘Verbouwing gevel’. GAU/SA5-bouwtek.; 1873; tek. nr 710. Zie afb. 247. |
- | Bouwtekening ‘Verbouwing gevel Oudkerkhof 19’. GAU/SA5-bouwtek.; 1909; tek. nr 298. |
- | Bouwtekening ‘Verbouwing Oudkerkhof 19’. GAU/SA6-bouwtek.; doos 324; Oudkerkhof 19; 1933. |
| |
Beschrijving
Het huis staat tegenwoordig op een rechthoekig perceel met een gerende rooilijn, met een oppervlak van ca 10 × 15-16 meter. Wat betreft nummer 21 is het perceel over de volle diepte bebouwd. De diepte van nummer 19 is ca 12,5 meter, wat overeenkomt met de oorspronkelijke bouwdiepte.
De splitsing tussen de beide nummers bevindt zich aan de voorzijde tussen de derde en vierde travee van rechts gerekend. De grens verspringt halverwege de diepte van het huis ca twee meter naar rechts. De vijf vensters brede, ongepleisterde lijstgevel heeft anderhalfsteens strekken boven de vensters. De kozijnen van de verdieping bevatten eind 19de-eeuwse schuiframen. De hele ondergevel wordt ingenomen door twee moderne winkelpuien.
De achtergevel van nummer 19 is een twee vensters brede ongepleisterde lijstgevel, daterend uit 1933. Op de eerste verdieping bevond zich een balkon met balkondeuren. De tuindeuren van de begane grond zijn recent vervangen door een raam.
Nummer 21 heeft een oudere, gepleisterde achtergevel. De lijstgevel heeft hier op de eerste verdieping drie en op de tweede verdieping twee vensters. De vensters van de eerste verdieping bevatten tot stolpramen verbouwde 19de-eeuwse schuiframen. De ramen op de tweede verdieping zijn in
Afb. 248. Oudkerkhof 19, 21.
de 20ste eeuw vernieuwd. De achtergevel is op de begane grond vrijwel geheel weggebroken bij de bouw van de aanbouw op het achtererf. In de linker zijgevel van het achterhuis is de gevelafdekking met plavuizen, behorend bij de oorspronkelijke daklijn, te zien.
Aan de binnenzijde van de linkergevel van het voorhuis zijn dichtgemetselde zoldervensters zichtbaar.
Boven de verdieping van het voorhuis ligt een drie vakken brede moer- en kinderbalklaag met in nummer 21 restanten van eiken spreidsel. De sleutelstukken zijn niet meer aanwezig. De oorspronkelijke balklaag boven de begane grond is waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk verdwenen.
De kapconstructie bevat twee asymmetrische eiken spanten: de jukdekbalk van het onderste juk loopt aan de achterzijde verder door dan het spantbeen en is tweemaal met korbelen afgeschoord op het op gebruikelijke wijze scheefstaande spantbeen. Deze constructie was noodzakelijk voor het niet meer aanwezige, over de achterste beuk doorgetrokken dakvlak. De tweejukkige spanten, de geschoorde makelaars en de nokgording zijn geheel van eikehout.
Op het linker spant, in Oudkerkhof 21, zijn gestoken telmerken zichtbaar. Aan voor- en achterzijde zijn opvolgende merken (voor: I, achter: II) aangebracht.
Het spant in Oudkerkhof 19 is gedeeltelijk verzaagd.
De kelder in nummer 19 had tot 1873 een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Bij het verlagen van de oorspronkelijk hooggelegen begane-grondvloer is het gewelf gedeeltelijk weggebroken. Boven de verdiepingen van de achterste beuk van nummer 21 liggen recente, niet oorspronkelijke, enkelvoudige balklagen, loodrecht op de voorgevel. Het lessenaardak wordt gedragen door gordingen van de zijgevel naar de tussenmuur. De overige balklagen zijn niet zichtbaar. Het achterhuis van nummer 19 onder een plat dak is in 1933 geheel nieuwgebouwd.
| |
| |
De indeling van beide huizen dateert uit de 20ste eeuw.
| |
Geschiedenis
Oorspronkelijk stond het huis achter op een claustraal perceel van Oud-Munster.
Het hoofdhuis aan het Domplein, het ‘huis der Honthorsten’, is in 1925 afgebroken en opgenomen in het linker deel van Domplein 4, 5. Het is niet bekend sinds wanneer het huis aan het Oudkerkhof geheel onafhankelijk van het hoofdhuis is geworden.
Aan de linkerzijde, de grens met een claustraal perceel van de Dom, waarop het huis ‘De Rode Poort’, het rechter deel van Domplein 4, 5, stond, was het Oudkerkhof-huis vrijstaand, of had een lagere buurman. In de gevel waren op zolder dan ook vensters aanwezig. In de 15de-eeuwse opzet was het een tweebeukig huis met een éénlaags achterste beuk. Het achterste dakvlak van de voorste beuk liep zonder onderbreking door over de achterste beuk.
De begane-grondvloer lag ca 80 cm hoger dan de huidige. Van de oorspronkelijke indeling is niets bekend.
In de 18de eeuw is de voorgevel geheel vernieuwd. Waarschijnlijk zijn hierbij de 15de-eeuwse sleutelstukken verdwenen. Bij de bouw in 1860 van Oudkerkhof 23 werd een overeenkomst gesloten met de eigenaar van nummer 19, 21 betreffende de vensters in de zijgevel. Het raam op de ‘meidenkamer’ en de twee zolderramen mochten worden dichtgemetseld. Vanaf 1873 is er op de begane grond een winkel gevestigd. Hiervoor werd een winkelpui over de volle breedte aangebracht en het begane-grondvloerniveau verlaagd. Mogelijk werd tegelijkertijd het dak op de achterste beuk vernieuwd om het mogelijk te maken de zolder tot tweede verdieping uit te bouwen. Tussen 1873 en 1909 is het huis in twee delen gesplitst.
Een laatste grote verbouwing, waarbij het gehele achterhuis van nummer 19 werd
Afb. 249. Oudkerkhof 21. E.M. Kylstra. Reconstructiedoorsnede ca 1870.
herbouwd, dateert uit 1933.
In 1965 werd het pand door de gemeente Utrecht aangekocht voor sloop, om een grote doorbraak te realiseren die de te verbreden Lange Nieuwstraat via het Domplein zou verbinden met de te verbreden Schoutenstraat en Predikherenstraat, volgens het reconstructieplan van Kuiper (1962) voor de binnenstad. Deze doorbraak was reeds in 1958 door Feuchtinger voorgesteld. Deze doorbraak werd in de gemeentelijke nota ‘Kernbeeld’ (1970) alweer verlaten en in 1977 konden Oudkerkhof 21 en 23 daarom ook in erfpacht uitgegeven worden aan de huurders.
| |
Pieterstraat 2, 4 en 6
Oude adressen
respectievelijk Wijk F, nr 349, 350 en 351.
| |
Karakteristiek
Een rij van drie gekoppelde, dwarse huizen gelegen op de hoek van het Pieterskerkhof, daterend uit 1647. De huizen hebben twee bouwlagen, een opkamer en kelderkamer aan de achterzijde, een kelder aan de voorzijde en één over de drie huizen doorlopend schilddak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. De voorgevels zijn drie vensters brede lijstgevels, die van Pieterstraat 4 werd in de 19de eeuw gepleisterd. De linker zijgevel van het hoekhuis Pieterstraat 2 is vier vensters breed.
| |
Bronnen
- | Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1647; fol. 116-117. |
- | Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1757; fol. 456-473. |
| |
Literatuur
- | van der monde, 1845, blz. 19-24. |
| |
Beschrijving
Het perceel waarop de drie huizen staan, heeft een rechthoekige plattegrond met een gerende linker rooilijn, het oppervlak is ca 22 à 24 × 12 m.
De huizen hebben een oppervlak van gemiddeld ca 7,3 × 8,8 m. Aan de linkerzijde grenst het perceel aan het Pieterskerkhof.
Van de voorgevels van Pieterstraat 2 en 6 is de plaats van de vensters oorspronkelijk.
| |
| |
Boven de kozijnen zijn anderhalfsteens strekken aangebracht, aan de onderzijde hebben de vensters afgeschuinde rollagen. De vensters van Pieterstraat 2 bevatten 19de-eeuwse schuiframen. Bij nummer 6 zijn in 1968 schuiframen met roedeverdeling in 18de-eeuwse trant aangebracht. De vensterplaatsing van Pieterstraat 4 is wel gewijzigd; op de begane grond zijn de vensters naar beneden verschoven, op de verdieping zijn ze naar beneden verlengd. Onder de vensters, waarin zich 19de-eeuwse schuiframen bevinden, zijn natuurstenen onderdorpels aangebracht.
In de zijgevel van het hoekhuis Pieterstraat 2 hebben de vensters, uitgezonderd die van de voorkamer op de begane grond, getoogde strekken.
Het metselwerk heeft op de hoeken van de rij een klezorenhoekverband.
De deuren en deuromlijstingen van de drie huizen dateren uit drie verschillende perioden; Pieterstraat 2 heeft een ingangspartij uit de eerste helft van de 19de eeuw, die van nummer 4 dateert van rond 1800 en die van nummer 6 uit de late 18de eeuw.
Het begane-grondvloerniveau ligt ongeveer 80 cm boven het straatpeil. De drie huizen hebben onder de begane grond aan de voorzijde een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Aan de achterzijde hebben de huizen een opkamer, waaronder een kelderkeuken. In Pieterstraat 2 is de muur tussen voor- en opkamer vrijwel geheel weggebroken. De indeling van het huis dateert uit de tijd van de restauratie in 1979, doch komt vrijwel overeen met de oorspronkelijke indeling. In de kelderkeuken bevindt zich een houten Lodewijk xvi-schouw met stucwerk boezem.
De indeling van Pieterstraat 4 is nog vrijwel geheel ongewijzigd. Pieterstraat 6 heeft eveneens de oorspronkelijke indeling, de hal met rococo stucwerk heeft een 17de-eeuws dubbelportaal. De rococo-schouw in de kelderkeuken heeft een marmeren onderbouw en een stucwerk boezem.
Afb. 250. Pieterstraat 2, 4, 6. Aanzichten, doorsnede en plattegronden.
Afb. 251. Pieterstraat 2, 4, 6.
| |
| |
Boven zowel de begane grond als de verdieping van de huizen liggen drie vakken brede, samengestelde balklagen. De moerbalken zijn opgelegd in de voor- en achtermuur.
De kapconstructie bevat per huis twee grenen, tweejukkige spanten met sporen. De spanten zijn genummerd met gestoken telmerken van 1 tot 6. De nummering loopt over de drie huizen door, beginnend in Pieterstraat 6. Boven de kelderkeukens liggen enkelvoudige balklagen loodrecht op de voorgevel.
| |
Geschiedenis
In 1644 werd, op initiatief van Jacob van Asch van Wijck, de Pieterstraat aangelegd tussen het Pieterskerkhof en de Kromme Nieuwegracht, over voormalige claustrale erven van Sint Pieter. Jacob van Asch van Wijck had de door hem gekochte erven ten oosten van zijn woonhuis afgestaan ten behoeve van de aanleg van de straat. Drie jaar later, in het begin van 1647, kocht Joost Cornelis van der Ende van de weduwe Van Asch van Wijck een perceel grond op de zuidwesthoek van de straat. In korte tijd bouwde hij hierop de drie huizen Pieterstraat 2, 4 en 6. Lange tijd, met een enkele onderbreking, bleven de drie huizen in één hand, en werden afzonderlijk verhuurd. Vanaf 1757 werden de huizen afzonderlijk verkocht. Veel veranderingen hebben de huizen niet ondergaan. In het begin van de 20ste eeuw werden twee vensters aangebracht in de zijgevel van het hoekhuis, vooraan op de verdieping.
In 1968 werd Pieterstraat 6 gerestaureerd, waarbij de voorgevel ramen kreeg naar 18de-eeuws model. Pieterstraat 2 werd in 1979 gerestaureerd.
Afb. 252. Pieterstraat 2. De Lodewijk XVI-schouw in de kelderkeuken.
| |
Springweg 100-108 (even)
Oude adressen
De oude adressen zijn: Spring weg 100: oud 114; wijk B, nr 864. Springweg 102 (met inbegrip van 102 A en Weeshuispoort): oud 116; wijk B, nr 863. Springweg 104: oud 118; wijk B, nr 862. Springweg 106: oud 120; wijk B, nr 861. Springweg 108: oud 122; wijk B, nr 860.
| |
Karakteristiek
Rij van vijf huizen van twee bouwlagen, gedeeltelijk onderkelderd, met een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Hierin is de achterpoort van het Burgerweeshuis opgenomen, die in zijn huidige vorm evenals de drie rechter huizen uit 1612 stamt. De twee linker huizen zijn in 1619 gebouwd. De erven achter de huizen worden geheel of gedeeltelijk in beslag genomen door deels oorspronkelijke keukenaanbouwen.
| |
Literatuur
- | kipp, a.f.e., ‘Springweg 102’, in: abku 1981, MOU 1982, blz. 68, 69. |
- | kipp, a.f.e., ‘Springweg 102’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 133, 134. |
- | klück, b.j.m., ‘Springweg 110-130 (Myropskameren) en Springweg 100’, in: aku 1978, 1979, 1980, MOU 1981, blz. 65-74. |
- | klück, b.j.m., ‘Springweg 100’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 132, 133. |
- | klück, b.j.m., ‘Springweg 102-102 A’, in: abku 1983, MOU 1984, blz. 140-146. |
| |
Afbeeldingen
- | Anoniem, 1612. Bestektekening voor Springweg 104, 106, 108 en Weeshuispoort. |
Afb. 253. Springweg 100-108. Plattegronden
| GAU/BA3-Gereformeerd Burgerweeshuis - inv. nr 238. |
- | M. van Lokhorst, 1854. De Weeshuispoort. Aquarel. GAU/TA-La. 11.22. |
- | Bouwtekening, 1916. Verbouwing Springweg 104. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. |
- | Bouwtekening, 1926. Verbouwing Springweg 102. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. |
- | G.M. Dekkers, Delft, 1976. Bouwtekening restauratie Springweg 106. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. |
- | Buro Oosting, Utrecht, 1976. Bouwtekening restauratie Springweg 108. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. |
- | W. Annema. Gereconstrueerde bestektekening voorgevels Springweg 100-108. In: MOU 1982, blz. 134, 135. Zie afb. 257. |
| |
Beschrijving
De huizen hebben ieder een oppervlak van gemiddeld ruim 5 × 7 m voor wat betreft het huis zelf. Het erf hierachter, met keukenaanbouw, is oorspronkelijk 4 m diep, maar werd recent bij enkele panden uitgebreid.
De lijstgevels hebben per pand een 18de-eeuwse pui, opgetrokken in baksteen van 22 × 10,5 × 3,7 cm; 10 lagen 47 cm, met twee vensters met schuiframen en in
| |
| |
het midden een deur met een fors bovenlicht.
De gevel van de verdieping, van 17de-eeuwse baksteen van 25 × 12 × 5,5 cm en in kruisverband gemetseld, heeft twee 18de-eeuwse schuiframen onder 18de-eeuwse strekken met aan de onderzijde een rollaag. De 17de-eeuwse vensters waren korter en onder die vensters liep een zandstenen waterlijst over de volle breedte van de gevel. Deze lijst werd in de 18de eeuw door de nieuwe vensters doorbroken, de rest ervan werd vervangen door twee lagen 18de-eeuwse baksteen. Boven de verdieping worden de vensters geflankeerd door rijke, vroeg 17de-eeuwse sierankers.
Van de inrijpoort links van het midden is het hardstenen onderste gedeelte laat-gotisch, het bovendeel een 17de-eeuwse zandstenen aanvulling. De hardstenen stijlen van de poort zijn geprofileerd met drie rondstaven, waarvan de twee binnenste met kabelvormig reliëf. De latei draagt een laat-gotisch siermotief met in het midden een medaillon, waarin sporen van een weggehakte kop en profiel. Deze latei sluit, ten gevolge van de verbreding van de poort in 1612, niet aan bij de profielen van de stijlen: rechts en links is een deel onbewerkt.
In de geprofileerde spitsboog toont de vulling het wapen van de stichter van het weeshuis, Evert Zoudenbalch, geflankeerd door een weesjongen en -meisje. Hieronder een psalmtekst ‘beatvs homo qvi intelligit svper egenvm et pavperem. pls 40’ (welzalig de man die acht slaat op de behoeftige en de arme). pls (vergissing voor psl) 40 werd in de Statenbijbel van 1619 psl. 41.
Boven de boog bevindt zich een dichtgezet oeil de boeuf en onder de goot is het stadswapen aangebracht.
Met uitzondering van de polychroom geschilderde boogvulling en het stadswapen is alle natuursteen grijs geverfd. De lijstgevels aan de achterzijde, opgetrokken in baksteen van 25 × 12 × 9,5 cm, in kruisverband gemetseld, hebben in de loop der tijden een onregelmatige indeling gekregen met nog herkenbaar de oude opzet: op de begane grond een venster naast de keukenaanbouw en op de verdieping twee vensters. De huizen van 1612 hebben een muizetandlijst onder de goot. De muurankers met drakekop van de huizen van 1619 zijn bij de bouw secundair gebruikt.
De oorspronkelijke aanbouwen, die bij nr 100 en 108 nog aanwezig zijn, en bij 106 nog in de achtergevel herkenbaar is, zijn twee aan twee gecombineerd tot éénlaags aanbouwen met een zadeldak loodrecht op de voorgevel en een gemeenschappelijke tuitgevel. Deze gevels hebben vlechtingen,
Afb. 254. Springweg 100-108.
klezoren en secundair gebruikte muurankers m2et drakekop. De aanbouw van Springweg 102 is recent gereconstrueerd. De voorste 5,6 m van de rechter zijgevel van Springweg 102 en van de linker zijgevel van Springweg 100 worden grotendeels gevormd door de zijgevels van een middeleeuws gebouw, het ‘sieckhuys’, van baksteen 26 à 27 × 13 × 6(,3) cm; 10 lagen 76,5 cm. De rechter zijgevel hiervan toont in de poortdoorgang een dichtgezette deur en venster onder rondboog. De linkergevel van de Myropskameren fungeert tevens als rechter zijmuur van Springweg 108.
In het onderste deel van de achtergevel van nr 106 is secundair materiaal verwerkt van 28 × 15 × 7 cm.
Springweg 100 heeft op de begane grond een samengestelde balklaag van vier vakken met de moerbalken evenwijdig aan de voorgevel, hetgeen bij dwarse huizen niet gebruikelijk is; in dit geval hangt de richting kennelijk samen met de diepe plattegrond van het huis. De enkelvoudige balklaag boven de verdieping met vijf grenen balken, uit dezelfde tijd en met dezelfde sleutelstukken, ligt wel haaks op de voorgevel.
De spantdragende balken rusten aan de voorzijde boven de verdiepingsvensters. Daarom zijn de spantbenen ingelaten in een voetplaat op de zolder tegen de borstwering. De kap op Springweg 100 en 102 rust op vier met gestoken telmerken genummerde spanten, bestaande uit twee jukken met a-top. Het onderste juk bestaat uit eiken krommers, grenen dekbalken en eiken korbelen, het tweede juk is geheel eiken en het a-spant geheel grenen. Tenminste een aantal eiken onderdelen is secundair gebruikt blijkens de middeleeuwse telmerken die erop voorkomen.
Boven de poort naast Springweg 102 ligt een samengestelde balklaag met moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. Aan de zuidzijde is een stookgewelfje opgenomen als bodem voor een stookplaats op de verdieping.
De achtergevel van de kamer boven de poort staat op een licht gebogen zware
| |
| |
eiken balk en heeft twee vensters.
Springweg 106 en 108 hebben enkelvoudige balklagen van zes vakken met de balken evenwijdig aan de voorgevel. De kap heeft twee spanten van twee jukken met a-top. De originele indeling van de begane grond is nog aanwezig in Springweg 100, 106 en 108: een halfsteens binnenmuur verdeelt de huizen in een voorvertrek en een achterkamer. In het voorvertrek staat een spiltrap, die tenminste in Springweg 108 nog de oorspronkelijke is, doorgaand naar de zolder met een omtimmering op de verdieping. De achterkamer heeft een stookplaats, in Springweg 100 is deze in 17de-eeuwse vorm gereconstrueerd. De verdieping heeft de schoorsteen tegen de tegenoverliggende muur.
De huizen hebben een gespiegelde plattegrond. Onder een gedeelte van de voorkamer ligt een kelder met tongewelf, bereikbaar via een stenen wenteltrap onder de spiltrap. Tegen de scheidingsmuur ligt in Springweg 100 onder de kelder de helft van een ronde waterput.
| |
Geschiedenis
De bebouwing langs dit deel van de Springweg is ontstaan op het gebied van het voormalige Regulierenklooster, dat hierlangs zijn tuinmuur al in de 14de eeuw enige bijgebouwen en een poortuitgang had.
In het kloostercomplex werd in 1582 het Sint Elisabeths-gasthuis gevestigd, dat in 1485 opgericht was aan het Vredenburg en Achter Clarenburg (zie voor de geschiedenis van deze stichting blz. 320). Ter plaatse van Springweg 100 en 102 werd rond 1500 het Sieckhuys gebouwd, een éénlaags dwars pand van ca 11 × 6 m. Het zadeldak, evenwijdig aan de voorgevel, bevatte een zolder en een vliering en rustte op minstens vier genummerde spanten. Het had vermoedelijk gekoppelde sporenparen. De oostgevel, aan de kloostertuin gelegen, was de voorgevel en had ter plaatse van Springweg 100 een ingang.
Ook de zuidgevel had een doorgang en een hooggeplaatst venster, beide onder een korfboog. De zolder had hier een kruisvenster onder een segmentboog, waarboven op de tuitgevel met vlechtingen een zonnewijzer geschilderd was, die tot de oorspronkelijke opzet van het pand behoorde: Een witte cirkel met natuurstenen middenblok voorzien van een stilus lag in een brede rood-bruine cirkel, omrand door zwarte biezen.
Ter plaatse van de rood-bruine buitencirkel is voor de gevelbeëindiging gebruik gemaakt van rollagen in plaats van vlechtingen. Bovendien werd het metselwerk hier platvol gevoegd, terwijl het verder schuin ingesneden voegen had. De
Afb. 255. Springweg 102A-108.
uurlijnen waren met een kraslijn in de verse specie getrokken. De brede cirkelbaan was aanvankelijk met gelige verf geschilderd, vermoedelijk goudverf, de uurlijnen daarop met rood, later blauw overtrokken. De doorsnede was 145 cm, de zonnewijzer bevond zich op 7 m hoogte.
Ten zuiden van Springweg 102 was de kloostertuin achter de tuinmuur vermoedelijk onbebouwd tot aan de noordgevel van Springweg 110, waar een reeks bijgebouwen met wagenpoort begon, die in 1583 verbouwd werd tot de Myropskameren (zie blz. 189). De poort werd toen vermoedelijk naar het noorden verplaatst. In elk geval besloot het weeshuis in 1612 om de in 1611 gedemonteerde grote poort van het oude weeshuis bij het Vredenburg naast het Sieckhuys in enigszins gewijzigde en verbrede vorm te herplaatsen in een nieuw te bouwen poorthuis met aansluitend aan de zuidzijde drie huurhuizen: Springweg 104, 106 en 108.
Uit de eerste bestektekeningen blijkt, dat eerst gedacht werd aan éénlaags dwarse huizen met Vlaamse gevels met een drielicht boven een houten pui. In feite werden er huizen met twee bouwlagen gebouwd met een houten pui, waarin naast de deur aan de ene kant één venster zat, aan de andere kant twee. Boven de puibalk had de gevel twee kruiskozijnen onder korfbogen met zandstenen blokken en een natuurstenen waterlijst langs de onderdorpels. Ook de Vlaamse gevels kregen een kruiskozijn. Boven de poort kwam een oeil de boeuf met glas-in-lood, daarboven een wat kleinere Vlaamse gevel.
In de volgende bouwfase, in 1619, werd de voormalige ziekenzaal tot twee huurhuizen verbouwd. Was het plan eerst de vroegere voorgevel aan de kloostertuin als achtergevel te gebruiken, later besloot men ook hier de opzet van de huizen aan de andere kant van de poort te volgen, zodat alleen de beide middeleeuwse zijgevels gehandhaafd werden. Wel werden delen van de oude kap in de nieuwe gebruikt en vonden muurankers een plaats in de achtergevels en de
| |
| |
keukenaanbouwen. Alle huizen hadden een onverwarmd voorvertrek met spiltrap, en een verwarmde achterkamer met bedstede tegenover de schouw. Op de verdieping stond een schouw tegen de andere muur, zodat ieder huis twee schoorstenen had. Het weeshuis hield deze vijf huizen eeuwenlang in bezit. In de 18de eeuw verdwenen de Vlaamse gevels, werd de houten pui door een stenen vervangen en werden de verdiepingsvensters vergroot ten koste van de bogen en de waterlijst. Van de poort werd alle natuursteen, die wit geschilderd was, met uitzondering van de bonte boogvulling en het stadswapen, grijs geschilderd als hardsteen-imitatie.
In het begin van de 20ste eeuw werd de poort in neogotische trant gekleurd in rood-bruin en groen-blauw. In 1916 werd de keukenaanbouw van Springweg 104 vervangen door een éénlaags aanbouw onder plat dak, ten behoeve van de op de begane grond gevestigde boekbinderij.
Het pand Springweg 102 werd in 1926 gesplitst in een beneden- en een bovenwoning, waardoor de indeling gewijzigd werd en de spiltrap verdween. In de poortdoorgang werd de toegang tot de bovenwoning gemaakt.
Springweg 106 werd in 1976 gerestaureerd, waarbij onder andere de spiltrap naar de zolder weer aangebracht werd.
Bij de restauratie van Springweg 108 in 1977 herkreeg de keuken weer haar lessenaardak. De schouw van de achterkamer van Springweg 100 werd bij het herstel van dit pand in 1980 gereconstrueerd. Bij de renovatie van Springweg 102 werd de poort op grond van oude verfsporen in de 18de-eeuwse kleuren geschilderd, waarbij voor de boogvulling gekozen werd voor de contrastrijkere 17de-eeuwse kleurstelling.
Afb. 256. Springweg 102 A. E.A. Blitz en Zoon, 1925. De poort van het voormalig Burger Weeshuis.
Afb. 257. Springweg 100-108. W. Annema. Reconstructietekening op basis van het bouwbestek van 1612-1619.
| |
| |
| |
Springweg 110-130 (even)
Naam
Myropskameren.
| |
Oude adressen
Springweg 110: oud 124; wijk B, nr 859.
Springweg 112: oud 126; wijk B, nr 858.
Springweg 114: oud 128; wijk B, nr 857.
Springweg 116: oud 130; wijk B, nr 856.
Springweg 118: oud 132; wijk B, nr 855.
Springweg 120: oud 134; wijk B, nr 854.
Springweg 122: oud 136; wijk B, nr 853.
Springweg 124: oud 138; wijk B, nr 852.
Springweg 126: oud 140; wijk B, nr 851.
Springweg 128: oud 142; wijk B, nr 850.
Springweg 130: oud 144 en 146; wijk B, nr 849 en 848.
| |
Karakteristiek
Reeks van elf huizen van twee bouwlagen onder zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel; het rechter pand heeft een achterhuis en bevat twee woningen zodat het aantal voormalige vrijwoningen 12 bedraagt. Het complex is in 1583 gesticht maar het bevat enkele huizen, die in wezen van rond 1550 stammen en bovendien resten van bebouwing van rond 1400. Tegen de achtergevels staat over de volle breedte een aanbouw uit 1981.
| |
Literatuur
- | ebbenhorst tengbergen, j.t.h.c. van, en j. alblas: Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht 1895, blz. 61, 62. |
- | klück, b.j.m., ‘Springweg 110-130 (Myropskameren) en Springweg 100’, in: aku 1978, 1979, 1980, MOU 1981, blz. 65-74. |
- | klück, b.j.m., ‘Springweg 130-130 bis’, in: abku 1981, MOU 1982, blz. 69-74. |
- | thoomes, w., Hofjes in Utrecht, Utrecht 1984, blz. 45-49, 63. |
| |
Afbeelding
- | Anoniem, 1583. Bestektekening Myropskameren. Ingekleurde tekening. GAU/TA:Zi 12.1. Zie afb. 259. |
| |
Beschrijving
De twaalf vrijwoningen bestaan uit elf huizen van twee bouwlagen onder een doorgaand zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Achter het rechter huis ligt een achterhuis met zadeldak loodrecht op de voorgevel, dat de twaalfde woning vormde. In 1950 is Springweg 130 verdeeld in een beneden- en een bovenwoning.
De Myropskameren vormen met hun twee bouwlagen een uitzondering onder de Utrechtse vrijwoningen. Achter de huisjes met een oppervlak van globaal 6 × 4 m staat tegen de achtergevel een aanbouw uit 1980 onder plat dak met achterschild. In de tuin staat een schuurtje.
De voorgevels zijn vertinde, wit geschilderde lijstgevels met op de begane grond een deur en een schuifvenster met roedeverdeling, veelal in alternerend ritme. De deur met bovenlicht is gevat in een nis onder een korfboog.
De verdieping heeft per pand één schuifraam, alleen Springweg 130 heeft er twee.
De voorgevels van Springweg 110-120 zijn de verbouwde gevel van een dwars 14de-eeuws gebouw, gemetseld van baksteen van 28,5 × 13,5 × 7 à 8 cm, gefundeerd op vanaf het zand gemetselde pijlers van diverse baksteenformaten, zoals 30 × 14 × 7 cm en 32 × 15 × 7,5 cm.
De voorgevel van Springweg 116 is een in 1583 dichtgezette poortdoorgang.
De gevels van Springweg 122-128 stammen uit het midden van de 16de eeuw. Van Springweg 130 staat de voorgevel, uit 1583, op een laat 14de-eeuws fundament.
De achtergevels zijn in hoofdzaak de in 1583 verbouwde gevels van de gebouwen van het Regulierenklooster, uit het midden van de 16de eeuw; alleen die van Springweg 120 bevat nog 13de-eeuws muurwerk. Deze lijstgevels hebben op de verdieping twee kleine vierruitsvensters. De aanbouwen, die de volle breedte van de woningen beslaan, hebben naast de deuren vensters. Per twee panden rijst uit deze gevel een schoorsteen op met ontluchtingskanalen.
Afb. 258. Springweg 110-130. Plattegronden en doorsnede.
| |
| |
Springweg 130 heeft aan de achterzijde een tuitgevel met op de begane grond een deur en een venster, op de verdieping een venster en een opening ter grootte van een venster voor het balkon, de zolder heeft één venster. De meeste van deze elementen zijn bij de restauratie min of meer gewijzigd.
Van de tussenmuren staat die tussen Springweg 120 en 122 op een 13de-eeuws fundament, terwijl de zijmuren van Springweg 130 laat 14de-eeuws zijn. In principe heeft ieder pand een samengestelde balklaag boven de begane grond en boven de verdieping met één moerbalk loodrecht op de voorgevel. Door de complexe verbouwingsgeschiedenis is er van regelmaat in de plattegrond en balklagen geen sprake. Een aantal vertrekken heeft een enkelvoudige balklaag. De moerbalken van Springweg 126 en 128, die al in het midden van de 15de eeuw als woningen in gebruik waren, hebben peerkraalsleutelstukken. Springweg 116 heeft zijn eiken zoldervloer van rond 1500 bewaard.
De gordingenkappen dateren uit 1950, maar Springweg 130 bezit nog een eiken spant uit 1583.
De begane grond bestaat uit een ongedeelde ruimte met toegang naar de recente aanbouw met keuken en toilet-douchecombinatie. Een steektrap, evenwijdig aan de voorgevel, met kwart boven (nr 122 en 124 hebben een verdreven steektrap) voert naar de verdieping waar een binnenwand de kamer afzondert van de overloop. Van de steektrappen naar de zolder, behalve in Springweg 120 loodrecht op de voorgevel, zijn die van Springweg 112, 114, 116, 126 en 128 nog uit de bouwtijd.
Springweg 130 heeft links een gang, die vroeger naar het als twaalfde vrijwoning fungerende achterhuis voerde en nu de steektrap bevat naar de zelfstandige bovenwoning. Het voorhuis heeft verder een kamer, het achterhuis de keuken, de natte cel en een kleine kamer linksachter. De verdieping heeft in het voorhuis een kamer waarachter de overloop is, in het achterhuis een keuken en een kamer links, waarachter het balkon ligt. Op zolder, waarheen een steektrap voert die boven de eerdergenoemde staat, zijn twee kamers en een natte cel.
| |
Geschiedenis
Evenals de hiervoor besproken panden Springweg 100-108, zijn de Myropskameren ontstaan langs de achtermuur van het kloosterterrein van het Regulierenklooster, dat zich vanaf de Oudegracht tot hier uitstrekte.
De oudste bebouwing op deze plaats was een groot gebouw, dat zich uitstrekte van Springweg 120 tot 110 (en mogelijk nog
Afb. 259. Springweg 110-130. Bestektekening vaan de Myropskameren, 1583.
Afb. 260. Springweg 130-110.
verder naar het noorden). De gevel aan de Springweg, gezien de oriëntatie op de kloostertuin oorspronkelijk de achtergevel, is gedeeltelijk bewaard in de voorgevels van de Myropskameren. Rond 1400 werd ter plaatse van Springweg 122 een diep gebouw neergezet tegen de zuidgevel van het oudere. Springweg 130 bewaart de zijmuren van een huis uit de late 14de eeuw.
Aan het eind van de 15de eeuw ontstond een gesloten bebouwing, waarbij van Springweg 122 tot 130 het huidige grondplan inclusief de stookplaatsen werd vastgelegd. Ter plaatse van Springweg 116 kwam een poortgebouw met aan weerszijden vertrekken. Ter plaatse van Springweg 118-120 bevond zich een ruimte, vermoedelijk voor opslag, met een vloerniveau 56 cm beneden dat van de poortbestrating.
De ruimte ter plaatse van Springweg
| |
| |
112-114, eerst gedeeld, later ongedeeld, was bakkerij, smederij en paardestal. De ruimte van Springweg 110 werd gedeeltelijk ingenomen door een klein gebouwtje met de bakoven, waarachter een uitgebouwde traptoren met houten spiltrap.
In 1582 betrok het Burgerweeshuis het kloostercomplex. De regenten werden belast met de uitvoering van het testament van Domproost Cornelis van Myrop: de stichting van twaalf vrijwoningen met een preuve van jaarlijks vijfentwintig gulden en twintig zakken turf en in de vasten iedere week een haring. Zij verbouwden hiertoe de beschreven bijgebouwen langs de Springweg, zodat er tien huisjes ontstonden met eigen voor- en achterdeur en in Springweg 130 twee godskameren achter elkaar. Diverse tussenmuren werden opgetrokken. De dieper liggende vloeren werden met puin opgehoogd, nieuwe plavuizen vloeren werden gelegd. De voorgevels werden vermiljoen-rood geverfd.
In de 18de eeuw werden nieuwe keukenaanbouwen gemaakt, bedsteden vernieuwd, nieuwe haardpotten geplaatst en een nieuwe vloer gelegd in Springweg 118. De 19de eeuw bracht overal nieuwe schouwtjes en in een aantal huizen nieuwe betimmeringen.
In 1950 werden de vrijwoningen ingrijpend gerenoveerd: de spanten-kappen werden vervangen door gordingenkappen, de meeste trappen werden vernieuwd, Springweg 130 werd verbouwd tot twee woningen boven in plaats van achter elkaar. Tot dat moment genoten de bewoners, bejaarden, nog preuven: f 12,50 per jaar plus f 20, - voor brandstof
Afb. 261. Springweg 110-130.
in de winter. Nadien werd een huur van f 14, - gevraagd. De status van vrijwoning ging geheel verloren toen de stichting ‘Het Evert Zoudenbalch Huis’ (zie blz. 317) opvolgster in rechte van het Sint Elisabeths-gasthuis, het complex op 15 februari 1968 verkocht aan de stichting Het Utrechts Monumentenfonds. Van 1979 tot 1981 werden de Myropskameren gerestaureerd, naar ontwerp van Buro Oosting Utrecht, waarbij onder meer nieuwe aanbouwen met keuken en natte cel gebouwd werden en in de vergrote tuin een schuurtje geplaatst. Na protesten van de bewoners werd het plan om spiltrappen te plaatsen verlaten ten gunste van de bestaande trappen, waardoor ook de deels nog aanwezige oude steektrappen naar de zolder gespaard werden. Vondsten van het uitgebreide bouwhistorische onderzoek bleven zoveel mogelijk zichtbaar. De nissen boven de deuren werden weer in ere hersteld.
| |
Steenweg 4
Karakteristiek
Een dwars winkelwoonhuis gebouwd in 1904 naar ontwerp van architect M.E. Kuiler. Het huis bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak en een kelder. Op de rechterhoek is een traptoren met spits uitgebouwd. De dwarse opzet van het huis is ingegeven door de ligging tegen de Buurkerk en is vergelijkbaar met oudere, eveneens tegen kerken aangebouwde dwarse huizen. De ligging zal tevens de inspiratiebron geweest zijn voor de relatief late toepassing van de neo-gotische architectuur.
| |
Afbeelding
- | Bouwtekening voor de bouw van het huis. GAU/SA5-bouwtek.; 1904; tek. nr 267. (afb. 263). |
| |
Beschrijving
Het huis is gelegen tegen de noordgevel van de Buurkerk, op een perceel van ca 9 × 4,5 m.
Het huis vertoont een opzet in twee delen, welke geleding in de architectuur van de voorgevel duidelijk tot uiting komt: links een iets vooruitspringend deel en rechts een deel met op de verdieping een uitgebouwde traptoren.
Beide delen hebben op de begane grond een houten winkelpui.
Op de verdieping heeft het linker deel twee gekoppelde zandstenen vensters in de vorm van kruiskozijnen. Elk kozijn wordt bekroond met een driepas en beide worden samengevoegd in één rondboog. De gootlijst is van geprofileerde baksteen, afgewisseld met dito zandsteen blokken; ook op de hoeken van dit deel van de gevel zijn zandsteen blokken verwerkt. Op het dak staat een forse dakkapel met een tuitgevel.
Het rechterdeel heeft op de verdieping twee gekoppelde zandstenen vensters in de vorm van kloosterkozijnen, die eveneens bekroond worden door een driepas en samengevat in één rondboog. De gootlijst is op gelijke wijze gedetailleerd als die van het linkerdeel, maar ligt iets lager. Het zadeldak op dit deel is wel met de nok evenwijdig aan de voorgevel gelegen en wordt rechts beëindigd met een schild. Op het voorste dakvlak staat een kleine dakkapel. Beide daken zijn gedekt met leien in maasdekking. De achthoekige traptoren is op de verdieping op drie rondbogen uitgebouwd. De drie vrijliggende gevelvlakken worden geleed door geprofileerde lisenen met zandsteenblokken. De top van ieder vlak wordt gevuld door een driepas in zandsteen. De vensters in de gevelvlakken geven het verloop van de trap aan en zijn uitgevoerd met een zandstenen boven- en onderdorpel en glas-in-lood. Ook de traptoren is voorzien van een geprofileerde gootlijst. De leien op de spits zijn vervangen door asfaltshingles; op de top staat nog de oorspronkelijke smeedijzeren
| |
| |
bloemfontein.
Voor de achtermuur is gebruik gemaakt van de zijgevel van de kerk, zodat elementen hiervan, als een dichtgezet boogvenster en steunberen, in het huis waarneembaar zijn.
Zowel boven de begane grond als boven de verdieping ligt een vier vakken brede samengestelde balklaag. De balklaag van de begane grond gaat schuil achter een modern verlaagd plafond. De moerbalken van de verdieping zijn voorzien van een kraalprofiel. De linker balk wordt ondersteund door twee peerkraalsleutelstukken met holle zijden, waarop een rozet. De balk is beschilderd met waarschijnlijk nog de originele kleuren. De kapconstructie is door betimmering niet waarneembaar. De kelder heeft een dekking van troggewelven op ijzeren balken loodrecht op de voorgevel. De oorspronkelijke indeling van het huis heeft zowel op de begane grond als op de verdieping plaats gemaakt voor één ongedeelde ruimte. De winkelruimte is thans voorzien van een moderne betimmering, waarachter mogelijk nog restanten van het oude interieur aanwezig zijn. Op de verdieping is van de interieurafwerking, behalve de beschilderde balk met sleutelstukken, ook een kleine schouw in neogotische stijl tegen de linker zijmuur aanwezig. Op het fries van de schouw zijn drie wapens aangebracht, in het midden het stadswapen van Utrecht, aan weerszijden hiervan twee gelijke, onbekende wapenschilden.
De spiltrap in de toren loopt van de kelder tot de zolder. De spil is uitgevoerd met een ingesneden leuning en eindigt in een veelhoekige vorm met een ronde knop als bekroning. Op de verdieping wordt de trap onderbroken door een bordes. Het geheel is van eikehout. De paneeldeuren van de winkel en de zolder naar het trappehuis behoren eveneens tot de originele opzet.
Het huis is sinds de bouw verbonden met de rechts naastgelegen zijkapel van de kerk, die als opslagruimte dienst doet.
| |
Geschiedenis
In 1904 werd de noordgevel van de Buurkerk gerestaureerd en tegelijkertijd werd het pand Steenweg 4 geheel door nieuwbouw vervangen. Het winkelinterieur heeft oorspronkelijk ook een afwerking in neogotische stijl gehad. De kleine verdiepingsruimte was oorspronkelijk ingedeeld in twee kamers en een gang.
Afb. 262. Steenweg 4.
Afb. 263. Steenweg 4. Bouwtekening 1904. Gevels, plattegronden en doorsneden.
| |
| |
| |
Twijnstraat aan de Werf 14-15
Oude adressen
Twijnstraat aan de Werf 14 bis; Wijk B, nr 136 b
Twijnstraat aan de Werf 15 bis; Wijk B, nr 136 a
Twijnstraat aan de Werf 14 en 15 hadden geen wijkhuisnummer, aangezien ze pakhuis waren.
| |
Karakteristiek
Dubbel, dwars woon- en pakhuis gebouwd in 1879, staande aan de werf achter de Twijnstraat. Het bestaat uit twee bouwlagen en een mansardedak met de nok evenwijdig aan de voorgevel.
| |
Afbeeldingen
- | Pieter J. of Paul van Liender, 1771. Gezicht op de Tolsteegbrug te Utrecht uit het noorden, met de binnenzijde van de Tolsteegpoort, de huizen op de werf aan de oostzijde en aan de westzijde van de Oudegracht. Aquarel. GAU/TA-Oudegracht (Voller- en Tolsteegbrug), 1771. |
- | Bouwtekening ‘Verbouw perceel aan de werf der Oudegracht achter het perceel aan de Twijestraat Wijk B 136’. GAU/SA5-bouwtek.; 1879; tek. nr 1751. Zie afb. 265. |
- | Bouwtekening ‘Twee nieuwe pakhuizen met bovenwoningen aan de werf der Oudegracht achter het perceel in Twijestraat Wijk B 136’. GAU/SA5-bouwtek.; 1879; tek. nr 1759. Zie afb. 266. |
| |
Beschrijving
De plattegrond van de huizen heeft de vorm van een parallellogram met een breedte van ca 9 en een diepte van ca 6,5 meter. Achter de huizen ligt een kleine plaats. Rechts is het gebouw vrijwel geheel ingebouwd, links slechts op het begane-grondniveau.
De voorgevel voor de beide huizen is een op de verdieping vijf vensters brede lijstgevel, het middelste venster is smaller dan de overige. De kozijnen, waarboven anderhalfsteens strekken zijn aangebracht, bevatten schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Op de begane grond, het werfniveau, bevinden zich vier deuren, twee voor de pakhuizen en twee voor de bovenwoningen. De kozijnen van de deuren zijn rondom voorzien van een kraalprofiel en een geprofileerd kalf. De linker deur is verbreed.
Het huis heeft een mansardekap met de nok evenwijdig aan de voorgevel. In het midden van het voorste dakvlak staat een
Afb. 264. Twijnstraat aan de Werf 14, 15.
Afb. 265. Twijnstraat aan de Werf 14, 15. Bouwtekening, 1879. Eerste ontwerp.
| |
| |
dakkapel. De linker en rechter zijgevel zijn gepleisterde topgevels. In de gepleisterde achtergevel is een aantal kleine vensters en een toegang van het rechter pakhuis naar het achterterrein van Twijnstraat 77 aangebracht.
Op de begane grond bevinden zich links en rechts de bergruimten. Hiertussen bevinden zich de toegangen tot de bovenwoningen, de linker toegang funktioneert niet meer als zodanig.
| |
Geschiedenis
Twijnstraat aan de Werf heeft tot ver in de 20ste eeuw bedrijvigheid van handel en werkplaatsen gekend, die ook de overige werven langs de Oudegracht lang heeft gekarakteriseerd. Een groot aantal gebouwen achter de Twijnstraat geeft ook nu nog duidelijk dit karakter weer. Achter Twijnstraat 11 tot 19 en achter nr 25 staan fraaie pakhuizen. Veel van deze gebouwen hadden een gecombineerde bedrijfs- en woonfunktie.
Op het perceel achter Twijnstraat 77 stonden al in de 18de eeuw, zoals zichtbaar op de aquarel van Van Liender, twee huisjes, waartussen een steegje met een trap naar de werf. Waarschijnlijk behoorde het perceel oorspronkelijk toe aan de huizen Twijnstraat 75 en 77. Al op de eerste kadastrale kaart van 1821 was het echter een zelfstandig perceel.
In mei 1879 vroeg de heer Gort toestemming voor de ‘verbouw’ van een perceel achter Twijestraat Wijk B 136. Hij had een gebouw op het oog waarin één pakhuis en twee woningen waren gesitueerd. De linker woning bestond uit een beneden- en een bovenkamer, beide voorzien van een bedstee. De rechter woning bevond zich slechts op de verdieping, met het
Afb. 266. Twijnstraat aan de Werf 14, 15. Bouwtekening, 1879. Tweede ontwerp.
voordeel van een zijkamer achter het middelste raam.
Al kort daarna werd een nieuw plan ingediend, waarbij de linker woning de benedenkamer verloor ten gunste van een tweede ‘pakhuis’. Verder bleef het plan vrijwel identiek.
| |
Visscherssteeg 11, 13
Oude adressen
respectievelijk Wijk E, nr 243 en 244.
| |
Karakteristiek
Een in de 15de eeuw tot meerlaags, samengesteld huis uitgebouwd 14de-eeuws éénlaags, dwars huis, bestaande uit een niet onderkelderd dwars voorhuis van twee bouwlagen en een zadeldak, en linksachter, haaks op het voorhuis een diep achterhuis van twee bouwlagen, twee kelders en een zadeldak.
| |
Literatuur
- | bruijn, m.w.j. de, Vissersteeg 11-13, verslag archiefonderzoek, typescript, Utrecht 1984. |
- | kipp, a.f.e., ‘Vissersteeg 11-13-15’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 136-137. |
- | kipp, a.f.e., ‘Visscherssteeg 11-13’, in: |
Afb. 267. Visscherssteeg 11, 13. Plattegrond en doorsnede.
| abku 1984, MOU 1985, blz. 176. |
| |
Beschrijving
Het perceel waarop het huis staat, heeft een oppervlak van ca 8,2 × 10 m, met halverwege de diepte, ter plaatse van het achterhuis, een verbreding van ca 2,5 m naar links. Uitgezonderd een binnenplaats rechtsachter is het perceel geheel bebouwd. De voorgevel is een lijstgevel met op de verdieping drie schuifvensters met roedeverdeling (2 × 3 + 1 × 3 ruiten), die bij de restauratie, die in 1984 begonnen is, zijn aangebracht.
| |
| |
De achtergevel van het voorhuis heeft op de verdieping eveneens een nieuw aangebracht schuifvenster met roedeverdeling (2 × 3 + 1 × 3 ruiten).
Het achterhuis heeft als achtergevel een tuitgevel met op de verdieping een kloosterkozijn en in de top twee zolderluiken.
Boven zowel de begane grond als de verdieping van het dwarse voorhuis ligt een drie vakken brede, eiken, samengestelde balklaag loodrecht op de voorgevel, met uit de tweede helft van de 15de eeuw daterende peerkraalsleutelstukken met vlakke zijkanten.
De kapconstructie bevat twee eiken, enkelvoudige spanten. De spanten zijn van rechts naar links genummerd met ingekraste telmerken.
Ook de balklagen van het diepe achterhuis zijn samengesteld, hier twee vakken diep en evenwijdig aan de voorgevel. De moerbalken hebben eveneens peerkraalsleutelstukken.
De kapconstructie bevat een eiken, enkelvoudig spant. De top hiervan is in 1985 opnieuw aangebracht.
Onder het achterhuis liggen twee kelders achter elkaar met tongewelven evenwijdig aan de voorgevel. De gewelven zijn bij de restauratie gereconstrueerd. In de voorste kelder bevindt zich een diepe waterput. De vloer boven de kelder ligt ongeveer een meter boven de begane-grondvloer in het voorhuis. Ook de verdiepingsvloer en zoldervloer liggen hoger dan die in het voorhuis.
De indeling van het huis en de trappen dateren uit de tijd van de restauratie.
| |
Geschiedenis
In de 14de eeuw werden aan de zuidzijde van de Visscherssteeg, ter plaatse van de nummer 9, 11 en 13, twee éénlaags dwarse huizen gebouwd. Beide huizen waren ongedeeld en hadden een stookplaats tegen de linker zijmuur. In de eerste helft van de 15de eeuw werd links aan de achterzijde van het linker huis een naar links verspringend, diepe vleugel met twee bouwlagen gebouwd. Dit achterhuis had tevens een relatie met het linker buurhuis, dat mogelijk tegelijkertijd of al eerder aan het bezit was toegevoegd. In de nieuwe vleugel bevond zich aan de voorzijde een kelder, met het gewelf uitstekend boven
Afb. 268. Visscherssteeg 11, 13.
het begane-grondniveau van het voorhuis. Hierdoor ontstond een opkamer. In het achterhuis stond op de begane grond tegen de achtergevel een schouw.
In de rechter zijgevel van het achterhuis bevonden zich op de begane grond twee kloosterkozijnen en een kruiskozijn en op de verdieping één kruiskozijn. In de achtergevel waren twee zoldervensters en een vlieringvenster aangebracht.
In de tweede helft van de 15de eeuw werd het voorhuis met een verdieping verhoogd en voorzien van nieuwe balklagen en kapspanten. Ook werd op de begane grond een tweedeling in de breedte aangebracht. Mogelijk werd ook in die tijd de tweede kelder in het achterhuis aangebracht.
Nadat het huis in verval was geraakt, werd in 1985 met de restauratie begonnen.
| |
Wed 5, 7
Adressen
Wed 5 en 7 hadden als oude adressen respectievelijk
Wed 3 en 4;
Wijk F, nr 213 en 212.
Het achterhuis is sinds de restauratie zelfstandig onder het adres Korte Nieuwstraat 1.
| |
Karakteristiek
Een in de 14de en 17de eeuw grondig verbouwd groot deel van een tufstenen dwars huis van ca 1200, tegenwoordig bestaande uit een dwars voorhuis, een kleiner dwars achterhuis en een verbindingsdeel daartussen. Het voorhuis heeft twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee trapgevels met de nok evenwijdig aan de straat, en drie kelders. Het achterhuis heeft een opkamer, een verdieping, een zadeldak met de nok evenwijdig aan de straat, en een kelderka- | |
| |
mer. Het verbindingsdeel bezit twee bouwlagen en een plat dak. De voorgevel van het voorhuis is een zes vensters brede lijstgevel. De linker zijgevel is een blinde trapgevel. In de achtergevel is de oorspronkelijke tufstenen achtergevel met vensters van het huis van rond 1200 gedeeltelijk zichtbaar. Het verbindingsdeel heeft een crème-gesauste drie vensters brede lijstgevel aan de Korte Nieuwstraatzijde. Het huis is gelegen op de hoek van het Wed en de Korte Nieuwstraat. Sinds de restauratie van 1977-1979 is het huis opgedeeld in drie zelfstandige woningen.
| |
Literatuur
- | kipp, a.f.e., ‘Wed 5-7 (-9), Eén van Utrechts oudste huizen’, in: De Timmerwerf april 1976, blz. 11-17. |
- | temminck groll, 1963, blz. 31. |
| |
Afbeeldingen
- | W.C. van Dijk, ca. 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het zuiden. Foto. GAU/TA-Ca 2 (3). Zie afb. 17. |
- | A. Grolman, 1884. Gezicht op de ingang van de Korte Nieuwstraat. Aquarel. GAU/TA-Domplein, 1884. |
- | Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1977-1979. Documentatiefoto's voor, tijdens en na de restauratie. Foto's. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Verspreide onderdelen
- | 15de-eeuwse muurschildering, Centraal Museum Utrecht. |
| |
Beschrijving
Het huis staat op een tegenwoordig
Afb. 269. Wed 5, 7. Plattegronden, doorsneden en aanzichten.
| |
| |
l-vormig perceel met een oppervlak van ca 15 × 17 m aan de voorzijde en 7 × 5,5 m aan de achterzijde. Het voorhuis heeft een oppervlak van ca 15 × 9 m, het achterhuis is ca 7,5 × 4,7 m en het verbindingsdeel is ca 4 × 5,5 m groot. Tussen het verbindingsdeel met het achterhuis, en de Korte Nieuwstraat, linksachter het voorhuis ligt een plaatsje, tegenwoordig het voorerf van Korte Nieuwstraat 1.
De voorgevel van het voorhuis is een 17de-eeuwse lijstgevel. Boven de vensters en de twee deuren van de begane grond bevinden zich anderhalfsteens korfbogen met zandstenen blokken; het smalle venster naast de rechter deur heeft echter een spitsboog. Boven de verdiepingsvensters bevinden zich ellipsbogen. De vensters bevatten tijdens de restauratie aangebrachte schuiframen met roedeverdeling naar vroeg 19de-eeuws model (begane grond 3 × 2 + 1 × 2, verdieping 2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De gevel is afgewerkt met een gootlijst van geprofileerde bakstenen en zandstenen blokken. De linker zijgevel is sinds de restauratie van 1977-1979 een vrijwel blinde trapgevel met op verdiepingsniveau een grote anderhalfsteens ontlastingsboog over de volle breedte van de gevel, in verband met de overgang van de steens zijmuur in de anderhalfsteens topgevel. De zolder krijgt hier licht door middel van twee vensters met luiken. Een rij klinkers boven een laag tufsteen op ca 2,5 m boven het maaiveld geeft het romaanse verdiepingspeil van rond 1200 aan. Daaronder bestaat het muurwerk, oorspronkelijk een binnenmuur, uit groot formaat baksteen in Vlaams verband gemetseld. Tegen de zijgevel staan twee ‘steunberen’ als een doorsnede door de voor- en achtergevel van het romaanse huis, bedoeld om aan te geven dat het huis oorspronkelijk verder naar links doorliep. In deze ‘steunberen’ zijn op verdiepingsniveau sporen van de romaanse vensters te zien. De rechter zijgevel is eveneens een trapgevel.
De achtergevel van het voorhuis toont verschillende bouwperioden. Het deel dat vrijligt aan het voorerf van Korte Nieuwstraat 1 is tot een hoogte van ca 6,5 meter opgebouwd als kistwerk van tufsteen, met een dikte van een meter. De binnenste schil bestaat uit grote baksteen.
Op de verdieping zijn drie romaanse vensters aanwezig, waarvan er twee zijn dichtgemetseld en het derde een reconstructie van het oorspronkelijke houten raamwerk, thans voorzien van roeden, bevat. Het middelste venster heeft een keperboog met rechte onderkant, de twee buitenste vensters hebben segmentbogen met rechte onderkanten. Op de begane
Afb. 270. Wed 5, 7.
Afb. 271. Wed 5, 7. De achtergevel met de restanten van het romaanse tufstenen huis.
| |
| |
Afb. 272. Wed 5, 7. A.F.E. Kipp. Reconstructietekeningen van het huis in verschillende perioden.
grond bevindt zich een bij de restauratie aangebracht venster. Rechts daarvan zijn sporen van twee niet meer bestaande doorgangen zichtbaar, de lage ontlastingsboog behoort tot een romaanse doorgang. Het aan een binnenplaatsje tussen voor- en achterhuis grenzend deel van de achtergevel bevat grote vensters met roedeverdeling, uit de tijd van de restauratie. Deze vensters sluiten aan bij een opkamer in het voorhuis.
De aan het voorerf gelegen gevel van het verbindingsdeel is een lijstgevel. Deze vertoont diverse sporen van middeleeuwse vensters en nissen. De vensterverdeling dateert uit 1977-1979, alleen de deur rechts behoort tot een middeleeuwse fase. De gevel is van oorsprong niet bedoeld als buitengevel: het was de binnenzijde van de zijmuur van een in 1963 afgebroken
| |
| |
14de-eeuwse aanbouw. De gevel fungeert gedeeltelijk als zijmuur van het achterhuis. De vier vensters brede achtergevel van het achterhuis is bij de restauratie geheel vernieuwd.
Boven de begane grond en de verdieping van het voorhuis liggen zes vakken brede moer- en kinderbalklagen loodrecht op de voorgevel. De kapconstructie bevat vier eiken spanten van twee jukken met een a-juk als top.
Het achterhuis heeft enkelvoudige balklagen en een kapconstructie met eenvoudige A-spanten, daterend uit de tijd van de restauratie.
Het verbindingsdeel heeft een plat dak. Onder het voorhuis liggen drie kelders. De linker heeft drie, oorspronkelijk vier, 14de-eeuwse troggewelven op gordelbogen. Rechts daarvan ligt achteraan een 17de-eeuwse kelder met een kruisgewelf, en daarvoor één met een vlak plafond. De huidige indeling van het voorhuis dateert in hoofdzaak uit de 17de eeuw en uit 1977-1979.
| |
Geschiedenis
Rond 1200 werd in de immuniteit van Oud-Munster een huis gebouwd dat een breedte had van ca 35 en een diepte van ca 9 meter. Dit gebouw besloeg de percelen van het huidige Wed 3 A, 5, 7 en de bredere voorganger van het in 1963 afgebroken Wed 9.
De oorspronkelijke functie van het gebouw is niet bekend. Het diende in eerste instantie vermoedelijk als gemeenschappelijke woonruimte voor kanunniken van het kapittel van Oud-Munster, vóórdat zelfstandige claustrale huizen werden gebouwd.
Het huis had twee bouwlagen en een zadeldak met de nok evenwijdig aan de straat. De hoofdvertrekken bevonden zich op de verdieping, de begane grond diende vermoedelijk als opslagruimte. De hoogten van begane grond en verdieping waren respectievelijk 3,5 en 3,8 meter. De begane-grondvloer lag ruim een meter onder het huidige straatpeil. De plaats van de toenmalige verdiepingsvloer is nog herkenbaar aan een laag klinkers, bij de restauratie in de linker zijgevel aangebracht.
Het metselwerk bestond uit kistwerk van tufsteen met een binnenste schil van grote baksteen. Op de begane grond stond links een bakstenen binnenmuur die later opgenomen werd in de huidige zijmuur. Een tweede tussenmuur, ter plaatse van de huidige rechter zijmuur, was veel zwaarder en van tufsteen en liep waarschijnlijk bovendaks door.
Rond het midden van de 14de eeuw onderging het deel van het gebouw, overeenkomend met het tegenwoordige Wed 5, 7 een grondige verbouwing. Het linkerdeel, dat later als Wed 9 afzonderlijk zou voortbestaan, bleef min of meer in de oude opzet gehandhaafd; het bleef wel met het middendeel in verbinding staan. Het rechterdeel werd afgesplitst en werd een zelfstandig claustraal huis, het latere Wed 3 A.
Het middendeel, Wed 5, 7, vier traveeën breed, werd verhoogd, en na de verhoging van het begane-grondniveau, onderkelderd. De stenen binnenmuren aan weerszijden werden tot bovendaks verhoogd en voorzien van trapgevels; ze vormden zo de scheidingsmuren tussen de drie delen.
Achter Wed 7 werd een fors, diep achterhuis gebouwd.
In de 15de eeuw werd op de begane grond op de achtermuur van het huidige linker vertrek van nummer 7 een muurschildering met een bijbels tafereel aangebracht. De betekenis van de voorstelling is nog niet vastgesteld, maar duidelijk te onderscheiden zijn enige belangrijke figuren, door soldaten omringd. Na de ontdekking van de schildering bij bouwhistorisch onderzoek tijdens de restauratie is zij overgebracht naar het Centraal Museum, met als voorwaarde een openbare opstelling.
Tot in het begin van de 17de eeuw veranderde er niet veel, slechts een aanbouw met een lessenaardak tegen de rechtergevel van het diepe achterhuis werd rond 1500 toegevoegd.
In 1610 werd het linkerdeel, het latere Wed 9, afgesplitst en in 1618 afgebroken om in andere vorm te worden herbouwd: het werd op een smallere plattegrond met een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel opgetrokken. Deze herbouw hing samen met de aanleg van de Korte Nieuwstraat.
Het middendeel onderging rond dezelfde tijd eveneens een grote verbouwing, waarbij het zes smallere traveeën kreeg in plaats van de vier 14de-eeuwse traveeën. Dit deel werd in 1609 gesplitst. Het rechterdeel, Wed 5, was twee traveeën breed. In de diepte werd het voorhuis in tweeën gedeeld: voorin de ingang met een zijkamer en de spiltrap, achterin een opkamer, waaronder een keuken. De kelder onder deze keuken bestond reeds, maar werd gewijzigd. Het voorste deel van de kelder kreeg een houten balklaag met troggewelfjes, het verdiepte achterste deel werd voorzien van een kruisgewelf. Het linkerdeel, Wed 7, was vier traveeën breed. Het had in de breedte een tweedeling met in de tweede travee van rechts gerekend de ingang en links een grote kamer. De aanbouw van rond 1500 tegen de rechtergevel van het 14de-eeuwse, diepe achterhuis van Wed 7 werd, waarschijnlijk ten behoeve van Wed 5, vergroot.
De voorgevel van de voorhuizen werd vervangen door de huidige doorlopende lijstgevel.
In de 18de eeuw werden slechts kleine wijzigingen aangebracht. In de 19de eeuw werd de voordeur van nummer 7 een travee naar rechts verplaatst.
Wed 9 werd in 1884 opnieuw geheel herbouwd in nog smallere vorm. Ook Wed 3 A vertoonde door de vrijwel volledige herbouw in 1893 weinig meer van de oorspronkelijke opzet, maar bewaarde wel het oorspronkelijke tufstenen muurwerk in zijn beide zijmuren: links van de binnenmuur en rechts van de oorspronkelijke eindmuur met een nog bestaande buitentrap van de kelder naar het voormalige erf ter plaatse van Wed 3. In 1902 werd de splitsing tussen Wed 5 en 7 weer ongedaan gemaakt en kreeg het geheel een functie als bedrijfsruimte. De voorgenomen verbreding van de Korte Nieuwstraat had in 1963 tot gevolg dat Wed 9 en het nog grotendeels 14de-eeuwse achterhuis van Wed 7 werden afgebroken. Het gehele huis Wed 5, 7 was voor afbraak aangekocht. Bij de afbraak van het achterhuis werden resten van een tufstenen huis aangetoond. De gebruiker van Wed 5, 7, vanaf 1924 het veilinghuis Beijers, bleef ook na de aankoop, tot 1968, het huis huren. Na het vertrek van Beijers werd het huis, ter voorkoming van sloop gekraakt. De Gemeente gaf het pand bij de Stichting Het Utrechts Monumenten Fonds in beheer.
Problemen met de bewoning en de bouwkundige toestand noopten het Fonds in 1973 het beheer weer over te geven aan de Gemeente. Omdat inmiddels van sloop was afgezien, werd door C.A. Baart de la Faille, architect in dienst van de Gemeente, een eerste restauratieplan opgesteld. Pas in 1975 werd een begin gemaakt met bouwhistorisch onderzoek in het huis. Het gevolg van deze onderzoekingen was een algehele aanpassing van het restauratieplan. Het bouwhistorisch en archeologisch onderzoek ging nog door, waarbij opnieuw belangrijke vondsten werden gedaan. Hierdoor was een derde aanpassing, waaruit het uiteindelijke restauratieplan voortkwam, noodzakelijk. Van 1977 tot 1979 vond de restauratie plaats. Het huis werd opgesplitst in drie zelfstandige woningen.
| |
| |
| |
Wolvenstraat 1, 3, 5
Oude adressen
Respectievelijk Wijk H, nr 697, 698, 699.
| |
Karakteristiek
Een rij van drie, waarschijnlijk tussen 1606 en 1616 gebouwde, gekoppelde dwarse huizen, in oorsprong van één bouwlaag met een jongere schijnverdieping. De huizen hebben een over de drie huizen doorlopend zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel, waarvan het voorste dakvlak opgetild is. De tweelaags voorgevel is een gepleisterde wit geschilderde lijstgevel, met op de begane grond om en om gespiegeld een venster en een deur.
| |
Bronnen
- | Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1606; |
- | Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1616; |
- | Register van Transporten en Plechten. |
Afb. 273. Wolvenstraat 3. Doorsnede en plattegrond.
| GAU/SA2-inv. nr 3243; 1630; |
| |
Afbeeldingen
- | J. Versteegh, ca 1750. Gezicht boven op de wal uit het westen, op de achtergrond de Plompetoren, op de voorgrond de toren de Beer. Potloodschets. GAU/TA-Plompetoren, ca 1750. |
- | A. van der Pol, 1930. Gezicht in de Wolvenstraat vanaf de Plompetorenbrug. Foto. GAU/TA-Wolvenstraat, 1930. |
| |
Beschrijving
Het perceel, waarop de drie huizen staan, strekt zich over een breedte van ca 12 m uit langs de Wolvenstraat, naast het huis Plompetorengracht 31. De voorgevelrooilijn geert; de diepte van het perceel verloopt van ca 6,5 tot ca 8 m. Wolvenstraat 3 en 5 hebben een plaatsje op het perceel
Afb. 274. Wolvenstraat 1, 3, 5.
| |
| |
achter Plompetorengracht 29. De breedte van de huizen varieert van ca 3,5 (nummer 3) tot ca 4 meter (nummer 1).
De voorgevel is een doorlopende gepleisterde wit geschilderde lijstgevel met op de begane grond per pand een deur en een venster. De huizen zijn onderling gespiegeld. De schijnverdieping heeft één venster. De vensters van de nummers 1 en 3 bevatten laat 19de-eeuwse schuiframen. De vensters van nummer 3 zijn in het derde kwart van de 20ste eeuw verbouwd. De achtergevels van 3 en 5 zijn gepleisterde lijstgevels met 19de-eeuwse éénlaags uitbouwen. De achtergevel van nummer 1 is blind, doordat het pand tegen het achterhuis van Plompetorengracht 29 is gebouwd.
Boven de begane grond ligt een over de drie huizen doorlopende moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel van twee vakken per pand. De tussenmuren staan op en onder een moerbalk. De nummers 1 en 5 hebben een strijkbalk langs respectievelijk de rechter en de linker zijmuur. Onder de ‘vrije’ moerbalken zijn eenvoudige sleutelstukken met een ojiefprofiel aangebracht. In nummer 3 zijn de oorspronkelijke kinderbalken in 1984 verwijderd.
De kapconstructie bevat per huis één, aan de voorzijde op de verhoging van de borstwering opgelegd, half spant met een eikehouten jukdekbalk, een krommer en een grenen top. Aan de voorzijde is de jukdekbalk verlengd door middel van een liplas-verbinding.
| |
Geschiedenis
In 1606 was er in een transportakte sprake van twee cameren en een ‘volmeulen’ ter plaatse van het tegenwoordige huis Plompetorengracht 31. In 1616 werd er gesproken over drie cameren ‘bij de vulmeulen’, achter de wal. Dit zijn waarschijnlijk de drie cameren die in 1630 werden bedoeld met ‘annex drie cameren staende aan de gemene wech van Plompetoren naar Cruytoorn’ bij het huis aan de Plompetorengracht. Hieruit lijkt, in combinatie met de bouwhistorische gegevens, af te leiden dat de huizen tussen 1606 en 1616 zijn gebouwd op het erf
Afb. 275. Wolvenstraat 1, 3, 5. J. Versteegh, ca 1750. Op de achtergrond zijn de drie huisjes met Vlaamse gevels te herkennen.
achter het, mogelijk tegelijkertijd gebouwde, huis Plompetorengracht 31.
Op de potloodschets van J. Versteegh van ca 1750 zijn de drie huizen zichtbaar. Zij bezaten toen nog één bouwlaag met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Op het dak stonden drie dakkapellen met getrapte Vlaamse gevels. In de 19de eeuw werd de zolder uitgebouwd tot schijnverdieping door het met een verdieping verhogen van de borstwering aan de voorzijde.
| |
Zeven Steegjes
Adressen
Het ensemble de Zeven Steegjes omvat 166 panden, gelegen aan Korte Rozendaal, Lange Rozendaal, Kockstraat, Brouwerstraat, Boogstraat, Moutstraat, Hopstraat, Suikerstraat, Fockstraat, Pelmolenweg 5-15, Kleine Geertekerkhof 7-11.
Van de naam Zeven Steegjes bestaan verschillende interpretaties. Het aantal zeven kan bereikt worden door de telling Rozendaal (Lange en Korte), Kockstraat, Brouwerstraat, Boogstraat, Suikerstraat, Fockstraat, Moutstraat. De uitsluitend via de Pelmolenweg bereikbare Suikerstraat en Fockstraat worden soms niet meegerekend, door de beide Rozendalen apart te rekenen en de Hopstraat eveneens - hoewel aan deze serie van drie doorgangen geen huizen genummerd zijn - komt men eveneens tot zeven stegen.
De rand van het gebied wordt gevormd door een deel van het Kleine Geertekerkhof en Pelmolenweg.
De adressen en oude adressen worden per straat gegeven bij de beschrijvingen.
| |
Karakteristiek
Het gebied de Zeven Steegjes valt globaal uiteen in drie delen.
De kern rond Kockstraat, Brouwerstraat
| |
| |
en Boogstraat is tussen 1842 en 1867 gebouwd door het r.k. Parochiaal Armbestuur op het terrein achter haar brouwerij De Boog aan de Oudegracht. Het gebied ten noorden hiervan omvat de oneven zijde van het Lange Rozendaal, met gevarieerde bebouwing op een strook die deels al sinds de middeleeuwen bebouwd is, alsmede het bouwblok tussen Korte Rozendaal en Pelmolenweg. Dit heeft aan vier zijden bebouwing en in het midden een complex van 10 huizen die grotendeels een slop vanaf het Korte Rozendaal vormen, gebouwd door de Maatschappij tot Verbetering der Woningen voor Arbeidenden in 1859. Dit noordelijke gebied bevat vooral dwarse huizen maar ook enkele diepe, zowel huizen van één als van twee bouwlagen en zelfstandige panden evenals gekoppelde huizen. Sommige huizen bevatten oudere elementen, hoewel het karakter van het geheel rond het midden van de 19de eeuw tot stand gekomen is.
Aan de zuidzijde liggen de in hoofdzaak in twee particuliere projecten in 1843 tot stand gekomen Suikerstraat en Fockstraat, beide nu voor een deel gesloopt. Evenals in het kerngebied overheersen hier de dwarse eenlaagshuizen.
Als geheel bieden de Zeven Steegjes dus een samenhangend geheel van volkswoningbouw van rond het midden van de vorige eeuw met een grote verscheidenheid door de gefaseerde bouw. De overheersende dwarse huizen komen voor met één, anderhalve en twee bouwlagen, met één kamer en met meerdere vertrekken.
| |
Bronnen
- | Notulen van de Kommissie van Fabricage over de Jaren 1843 en 1844; (jaar 1843, blz. 37 betreft Fockstraat); GAU/SA4-inv. nr 390. |
- | Notulen R.K. Parochiaal Armbestuur (voor met name Brouwerstraat en Boogstraat); GAU/BA3-RC. Armenkamer - inv. nr 20-24. |
| |
Literatuur
- | C., V., ‘De Zeven Steegjes, I en II’, MOU 1967, blz. 22, 23, 31, 32. |
- | kipp, a.f.e., ‘Oude Gracht 365’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 117, 118. |
- | kleijn, jan de, Gewoon maar dood, verhalen uit de Zeven Steegjes, Utrecht 1976. |
- | klück, b.j.m., ‘Lange Rozendaal 27-29’, in: abku 1983, MOU 1984, blz. 129, 130. |
- | monde, van der, 1846, blz. 351-353. |
Afb. 276. Zeven Steegjes. Doorsneden, plattegronden en periodisering.
| |
| |
| |
Afbeeldingen
- | N. van der Monde, 1838. Plattegrond der Gemeente Utrecht. Ingekleurde litho. GAU/TA-Ab 113. |
- | W.C.J. Bollaan, 1847-1852. Plattegrond der Gemeente Utrecht. Litho. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage, kaartenverzameling, nr 508. |
- | Bouwtekening Kleine Geertekerkhof 7 e.o., ‘2 Woningen hoek korte Rozendaal van J. de Leur’. GAU/SA5-bouwtek.; 1859; tek. nr 198a, b. |
- | Bouwplan Korte Rozendaal 5 e.v., ‘8 Woningen van de Maatsch. tot verbetering der Woningen voor Arbeidenden in 't kort Rozendaal’. GAU/SA5-bouwtek.; 1859; tek. nr 265. |
- | Bouwtekening ‘Waterlozing in het kort Rozendaal, Woningen Arbeid. Stand’. GAU/SA5-bouwtek.; 1860; tek. nr 314. |
- | Bouwtekening Korte Rozendaal 23. GAU/SA5-bouwtek.; 1860; tek. nr 346. |
- | Bouwtekening voor het westelijk deel van de Boogstraat en de Brouwerstraat. GAU/SA5-bouwtek.; 1860; tek. nr 371b, c. |
- | Bouwtekening voor de hoekhuizen aan de Pelmolenweg en voor de verbetering van de Fockstraat. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 445b, c. |
- | Bouwtekening Pelmolenweg 11, ‘Huis staande achter de Wal van H. Lamlet’. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 454a, b. |
- | Bouwtekening voor Pelmolenweg 12, geregistreerd als Korte Rozendaal 25. GAU/SA5-bouwtek.; 17-10-1861; tek. nr onbekend. In: UDS: Pelmolenweg 12; kaart 6 (1861.1017). |
- | Bouwtekening voor 100 woningen, Brouwerstraat, Boogstraat. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 465. |
- | Bouwtekening voor verhoging Korte Rozendaal 23. GAU/SA5-bouwtek.; 1864; tek. nr 767. |
- | Bouwtekening voor Lange Rozendaal 1, 3, 5. GAU/SA5-bouwtek.; 1865; tek. nr 966. |
- | Bouwtekening Kockstraat 13-16, Lange Rozendaal 40-46, Pelmolenweg 13. GAU/SA5-bouwtek.; 1867; tek. nr 1204bis, a, b. |
- | Bouwtekening Lange Rozendaal 45. GAU/SA5-bouwtek.; 1877; tek. nr 1381. |
- | Bouwtekening Korte Rozendaal 23, aparte opgang bovenwoning. GAU/SA5-bouwtek.; 1888; tek. nr 447. |
- | KLM-Aerocarto NV, 1927. Luchtfoto Zeven Steegjes en omgeving. Foto. GAU/TA-Oudegracht (Geertebrug - Voldersbrug), 1927 (1). Zie afb. 279 |
- | Anoniem, 1927. Gezicht in de Fockstraat. Foto. GAU/TA-Fockstraat, 1927 (1). |
- | Anoniem, 1927. Gezicht in de Suikerstraat. |
Afb. 277. Zeven Steegjes. Situatie en kappenplan
| Foto. GAU/TA-Suikerstraat, 1927. Zie afb. 298. |
- | Bouw- en Woningdienst Gemeente Utrecht, ca 1950. Kockstraat. Foto. GAU/TA-Kockstraat, c. 1950. |
- | Bouw- en Woningdienst Gemeente Utrecht, ca 1950. Brouwerstraat. Foto. GAU/TA-Brouwerstraat, c. 1950. |
- | Bouw- en Woningdienst, Gemeente Utrecht, 1952. Serie bouwtekeningen voor verbetering van de woningen van Boogstraat, Brouwerstraat, Kockstraat, Moutstraat en Lange Rozendaal (de tekeningen van Brouwerstraat 2-22 (even) ontbreken). GAU/SA7. Opgenomen in UDS, per adres verwerkt. |
- | Gemeentepolitie Utrecht, 1963. Fockstraat. Foto. GAU/TA-Fockstraat, 1963. Zie afb. 282. |
| |
Boogstraat
Adressen
Boogstraat 1-21 (oneven) en 2-20 (even). Wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 423, 423a, 423b, 423c, 423d, 423e, 423f, 423g, 423h, 423i, 423k voor de oneven zijde, en wijk B, nr 422i, 422h, 422g, 422f, 422e, 422d, 422c, 422b, 422a, 422 voor de even zijde.
| |
Beschrijving
De panden aan de Boogstraat, Brouwerstraat en Moutstraat 3, 4, 5, en nr 6 waarvan slechts de gevel bewaard bleef zijn alle gelijk van opzet, maar tot stand gekomen in twee aansluitende bouwstromen.
De huizen hebben één bouwlaag onder doorgaand mansardedak op één Philibertspant per pand. De voorgevels hebben boven de deur en het raam een hanekam in gele steen.
De begane grond is opgezet als één kamer met hiervan afgescheiden een portaaltje bij de ingang en zoldertrap en één daarachter dat toegang gaf tot het plaatsje waarop een buitenplee per pand. In de vijftiger jaren van de 20ste eeuw is de opzet gewijzigd ten gunste van keukentje op het plaatsje. In de voorheen ongedeelde
| |
| |
Afb. 278. Zeven Steegjes. Kadastraal Minuutplan van 1832, voor de aanleg van de Zeven Steegjes.
| |
| |
zolderruimte werden toen twee slaapkamers afgescheiden. De panden zijn twee aan twee gespiegeld.
In de zijgevel van de aanbouw van Brouwerstraat 24 langs de Pelmolenweg bevindt zich de stichtingssteen: ‘de eerste steen gelegd en daargesteld door het r.k. par. armbestuur der stad utrecht ao 1861’.
| |
Geschiedenis
De geschiedenis van het kerngebied van de Zeven Steegjes is nauw verbonden met de brouwerij De Boog die, gegroeid vanuit één van de huizen aan de Oudegracht, in het begin van de 19de eeuw een groot gebied besloeg ter plaatse van Oudegracht 367-373 (oneven) en over die breedte ongeveer tot de stadswal doorliep met aan de zuidzijde nog een groot perceel achter Oudegracht 375-391 (oneven) erbij aansluitend.
Deze brouwerij bestond al in 1584, in 1761 kwam deze bij testament van de toenmalige eigenaar Willem de Kock met al diens overige bezittingen aan het r.k. Parochiaal Armbestuur. In 1842 pleegde zij woningbouw op het gebied achter de brouwerij.
In maart 1860 kocht het Armbestuur het grote perceel dat aan twee zijden begrensd door haar gebied langs de Pelmolenweg lag. Hierdoor ontstond de mogelijkheid om de woningbouw grootscheepser aan te pakken. Bezat het Armbestuur op dat moment 39 woningen ‘in het Rozendaal’, er werd direct een plan ontwikkeld om dat aantal op 100 te brengen om ‘aldus behoorlijke renten van de brouwerij vrij te maken’. De op de gekochte grond en het door inperking van de brouwerij vrij te maken terrein te bouwen huizen waren geenszins als vrijwoningen bedoeld. Het tiental dat gebouwd zou worden bij het doortrekken van de Kockstraat naar de Pelmolenweg, wordt daar besproken. Het eerst was een plan voor 25 woningen aan de orde, de Brouwerstraat en de Boogstraat ten westen van de Hopstraat. Hiervoor moesten enige oude woningen aan de Pelmolenweg gesloopt worden. De bouw werd in oktober 1860 gegund, het ontwerp was van L. Tollenaar, de opzichter van het Armbestuur. In april 1861 was het werk zover gevorderd dat de ‘eerste steen’ geplaatst kon worden langs de Pelmolenweg. In mei van hetzelfde jaar werd aan dezelfde aannemer de bouw van 24 woningen ten oosten van de Hopstraat gegund volgens eenzelfde ontwerp. In augustus was het eerste contingent voltooid, in maart 1862 het tweede, hetgeen een bouwtijd van 10 maanden vanaf de gunning voor ieder project betekend. De tweede bouwstroom sloot vermoedelijk goed aan bij de planning
Afb. 279. Zeven Steegjes. Luchtfoto, 1927.
Afb. 280. Boogstraat. Opname ca 1950.
van de eerste want de enige plaats waar beide projecten elkaar raken is tussen Boogstraat 12 en 10, en daar vertoont de gevel geen bouwnaad.
Het hele complex van het r.k. Armbestuur werd in 1952 door de Gemeente gekocht en beperkt gerenoveerd, in afwachting van een beslissing over sanering van de buurt.
| |
Brouwerstraat
Adressen
Brouwerstraat 1-23 (oneven) en 2-24 (even).
De wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 425, 425a, 425b, 425c, 425d, 425e, 425f, 425g, 425h, 425i, 425k, 425l voor de oneven zijde, en wijk B, nr 424l, 424k, 424i, 424h, 424g, 424f, 424e, 424d,
| |
| |
424c, 424b, 424a, 424 voor de even zijde. Hoewel noch het oorspronkelijke bouwplan, noch het huis zelf hiervoor aanwijzingen geven, blijkt uit onder meer de huisnummerplattegrond van 1897 dat Brouwerstraat 23 bovendien het adres Brouwerstraat 25 bevatte; het wijkhuisnummer hiervan was wijk B, nr 425m.
| |
Beschrijving
De huizen van de Brouwerstraat maken deel uit van een groter bouwplan dat gefaseerd uitgevoerd werd en besproken wordt bij de Boogstraat.
| |
Fockstraat
Adressen
Fockstraat 1 en 2, wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 414n, 414m, liggen aan het eind van de straat als afsluiting.
Fockstraat 3-31 (oneven) vormen de noordelijke straatwand, met als wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 4140, 414p, 414q, 414r, 414s, 414t, 414u, 414v, 414w, 414x, 414y, 414z, 414aa, 414bb, 415, 415bis (voor Fockstraat 31 bis).
Aan de zuidzijde resteren slechts nr 4 (wijk B, nr 414l) en het hoekpand Pelmolenweg 15 (oud adres: Fockstraat 28, wijk B, nr 413).
Gesloopt zijn Fockstraat 6-26 (even), met als wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 414k, 414i, 414h, 414g, 414f, 414e, 414d, 414c, 414b, 414a, 414.
| |
Beschrijving
Behalve de hoekpanden aan de Pelmolenweg hebben de huizen van de Fockstraat één bouwlaag onder doorgaand mansardedak evenwijdig aan de voorgevels. De begane grond bevat één vertrek, de opzet van de huizen is twee aan twee gespiegeld. Oorspronkelijk was er geen buitenruimte, na de sloop van het grootste deel van de Suikerstraat kregen de meeste panden een aanbouw.
In de gevel tussen Fockstraat 7 en 9 bevindt zich de stichtingssteen: ‘de eerste steen gelegd door p.a.j. fock oud 10 maanden den 5 julij 1849’. De beide hoekpanden, met afgeschuinde hoek, Fockstraat 31 en Pelmolenweg 15 hebben twee bouwlagen onder schilddak. Per bouwlaag bezitten ze twee vertrekken. Tenminste Pelmolenweg 15 is onderkelderd.
| |
Geschiedenis
Op 29 juli 1843 besloot de Kommissie van Fabricage te adviseren om de timmerman Jacobus Merbardus Fock toestemming te verlenen voor de bouw van 29 woningen, in plaats van de door hem gevraagde 30, mits hij zorg zou dragen voor behoorlijke
Afb. 281. Fockstraat. Gezicht vanaf de Pelmolenweg
Afb. 282. Fockstraat. Opname 1963. De vrijwel geheel gesloopte zuidzijde. Links is boven de buitenplee de aftekening van de oudere, lagere dakhelling te zien.
bestrating, afwatering en verlichting.
Opmerkelijk is dat de eerste steen 24 dagen eerder is gedateerd.
De doorgang in de richting van de Pelmolenweg was smaller dan nu aangezien daar staande huisjes langs de wal bleven staan. Met de Oudegracht bestond een verbinding vanuit de nieuwe straat via een oudere doorgang, die ook toegang gaf tot een reeks reeds bestaande huisjes en de schuilkerk waaruit later de Martinuskerk ontstond. Tegen de zijgevels van de hoekpanden van deze doorgang, Fockstraat 8 en 10, stonden plees voor algemeen gebruik. Deze doorgang verviel later in de 19de eeuw.
De hele straat werd in 1861 aangepakt door de 2de en 3de Maatschappij ter Verbetering der Woningen voor Arbeidenden: zo werd het sanitair verbeterd door de bouw van nieuwe buitenprivaten. Tevens werd de toegang naar de Pelmolenweg verbreed tot de breedte van de vrij ruime rest van de Fockstraat door de bouw van
| |
| |
de hoekpanden die als winkel-woonhuizen waren bedoeld.
In het tweede kwart van de 20ste eeuw werden de zadeldaken met flauwe helling, die de huizen van 1843 hadden, vervangen door mansardedaken. De borstwering werd daarbij enigszins verhoogd.
Rond het midden van de 20ste eeuw werd de zuidzijde van de straat grotendeels gesloopt.
| |
Hopstraat
Aan de Hopstraat zijn en waren geen panden genummerd. De straat, die niet aan straatnaamborden als zodanig herkenbaar is, bestaat uit drie smalle doorgangen van Lange Rozendaal naar Kockstraat, Brouwerstraat en Boogstraat. Ze is dus in 1842 en 1861 tot stand gekomen.
| |
Kleine Geertekerkhof
Adressen
Kleine Geertekerkhof 7, 8, 9, 10, 11.
De wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 465, 464, 464, 463, 642e.
| |
Beschrijving
De rij van vijf huizen omvat zowel zelfstandige als gekoppelde panden, panden van één en van twee bouwlagen, dwarse en diepe huizen.
Het hoekpand Korte Rozendaal 1 is in 1859 gebouwd samen met Kleine Geertekerkhof 7. Dit dubbelhuis van twee bouwlagen heeft een mansardedak met de nok evenwijdig aan het Kleine Geertekerkhof die, na de bouw van Korte Rozendaal 3, om de hoek omgezet werd, zodat de drie huizen samen nu een l-vormig dak hebben. De poort aan de rechterzijde moest bij de bouw van het pand vrijgehouden worden aangezien Kleine Geertekerkhof 10 daar een toegang had tot een inpandige berging. Kleine Geertekerkhof 9 en 10, respectievelijk een dwars en een diep huis, bevatten twee bouwlagen. Kleine Geertekerkhof 11 is een dwars huis van één bouwlaag, gebouwd samen met de afgeschuinde hoek: Pelmolenweg 5 en 6.
| |
Geschiedenis
Kleine Geertekerkhof 10 is mogelijk van oudere oorsprong dan de 19de eeuw, de rest van dit deel van de kerkhofwand is rond het midden van de 19de eeuw tot stand gekomen.
| |
Kockstraat
Adressen
De zuidzijde van de straat wordt gevormd door de panden Kockstraat 1-16 (doorlopend
Afb. 283. Hopstraat. De steeg naar het zuiden gezien, op de voorgrond het Lange Rozendaal
Afb. 284. Kleine Geertekerkhof 7-11.
| |
| |
pend genummerd), de wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 429m, 429l, 429k, 429i, 429h, 429g, 429f, 429e, 429d, 429c, 429b, 429a, 429, 428, 427, 426.
De noordzijde bestaat uit een rij ondiepe panden die zowel aan de Kockstraat als aan het Lange Rozendaal grenzen en genummerd zijn aan het Lange Rozendaal: nr 16-46 (even). De wijkhuisnummers zijn wijk B, nr 434m, 434l, 434k, 434i, 434h, 434g, 434f, 434e, 434d, 434c, 434b, 434a, 434, 433, 432, 431. Het hoekpand van deze rij is Pelmolenweg 13 (oud adres: Pelmolenweg 12, wijk B, nr 430).
De panden Lange Rozendaal 42 en 46 hebben respectievelijk tevens de adressen Kockstraat 18 en 17 bevat.
| |
Beschrijving
Het grootste deel van de Kockstraat, Kockstraat 1-12 en Lange Rozendaal 16-38 (even), bestaat uit huizen uit 1842 en 1850 van anderhalve bouwlaag, in twee maal twee rijen tegenover elkaar staande met de tweelaags gevels aan de Kockstraat. Over de rijen ligt een doorgaand zadeldak. De slechts 2,10 m hoge zolder, de halve bouwlaag, heeft aan een zijde een half spant met onder de jukdekbalk een vrije ruimte van ongeveer 1,85 m. Hierboven ligt de vliering met een v-spant.
De huizen hebben twee vertrekken en suite achter elkaar, waarnaast een gang met trap, daarachter ligt een keukentje. De huizen hadden oorspronkelijk geen toilet, in Lange Rozendaal 16, dat wat breder is, waren vier privaten ingebouwd, toegankelijk vanuit de Moutstraat. Dit huis had als enige een eigen privaat. In 1952 kreeg ieder pand een eigen toilet. De huizen, die twee aan twee gespiegeld zijn, hebben geen buitenruimte. Van de huizen langs het Lange Rozendaal zijn de deuren aan de Kockstraat buiten gebruik. Kockstraat 13-16 en Lange Rozendaal 40-46 (even) met Pelmolenweg 13 als hoekpand zijn in 1867 gebouwd als panden van twee bouwlagen met beneden- en bovenwoningen. Iedere woning beschikte over twee vertrekken achter elkaar, een plee, twee bedsteden en één stookplaats. De huizen hebben een doorgaand mansardedak evenwijdig aan de Kockstraat. Van de huizen aan de noordzijde zijn de deuren aan de Kockstraat buiten gebruik.
| |
Geschiedenis
Als begin van de systematische woningbouw op haar brouwerijterrein bouwde het r.k. Parochiaal Armbestuur in 1842 een complex van 12 dwarse huizen van anderhalve bouwlaag. Het betrof de huizen Lange Rozendaal 28-38 (even) en Kockstraat 7-12, gelegen aan een slop, evenwijdig aan het Lange Rozendaal. Het
Afb. 285. Kockstraat. Gezicht vanaf de Pelmolenweg.
Afb. 286. Kockstraat. De tweelaagsgevels van de huizen met anderhalve bouwlaag.
was van daaruit toegankelijk via een nauwe doorgang, een deel van de latere Hopstraat. Dit was tevens het begin van de Zeven Steegjes: de Suikerstraat en de Fockstraat volgden al in 1843. In 1850 werd het slop in de richting van de Oudegracht verlengd bij de bouw van de huizen Lange Rozendaal 16-26 (even) en Kockstraat 1-6. Bij deze bouw werd het ontwerp van de huizen van 1842 vrijwel ongewijzigd gevolgd. Het nieuwe deel van de Kockstraat werd iets breder. Van deze tweede bouwstroom maakte tevens deel uit de bouw van Lange Rozendaal 2-14 (even), gewone dwarse huizen van één bouwlaag. Dat zij tot het complex van de Kockstraat behoren is onder meer te zien aan de afwerking van de gekoppelde deurkozijnen.
Het deel van de Kockstraat dat zo ontstond bleef voorlopig een vrij afgesloten geheel met twee nauwe doorgangen naar het Lange Rozendaal. Stonden op de plaats van de eerste projecten eerst fabrieksgebouwen, op de plaats van de derde bouwstroom van 1867 stond aan
| |
| |
het begin van de 19de eeuw nog een negental kleine huisjes. Hoewel het doortrekken van de Kockstraat naar de Pelmolenweg pas zeven jaar later plaats vond, stonden deze huizen al aangegeven op het ontwerpplan voor de bouw van 60 woningen uit 1861. De uitvoering van dit plan rondde de bouwactiviteiten van het Armbestuur af, het was tevens het laatste grote project in de Zeven Steegjes. In 1952 werd door de Gemeente een beperkte renovatie uitgevoerd.
| |
Korte Rozendaal
Adressen
De westzijde omvat Korte Rozendaal 1-25 (oneven), waarvan nr 7 t.m. 19 aan een naamloos slop loodrecht op het Korte Rozendaal. De wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 466, 467, 468 en 468a, 468b, 468c, 468c1, 468c2, 468d, 468e, 468f, 468g en 468h, 469, 470.
Aan de oostzijde liggen Korte Rozendaal 2, 4, 6, wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 486a, 486, 485.
De rest van deze zijde van de straat is gesloopt en betrof nr 8-28 (even) waarvan nr 8-18 aan een slop, loodrecht op het Korte Rozendaal. De wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 478, 479, 480, 481, 482, 483, 476, 475, 474, 473, 472.
| |
Beschrijving
Het belangrijkste complex binnen het bouwblok aan de westzijde vormt het slop met de kameren Korte Rozendaal 7-19 (oneven) en het erbij behorende pand Pelmolenweg 10 dat een achteruitgang heeft aan het slop. De huizen hebben een doorgaande mansardekap en een uitgebouwd slaapkamertje. De hoekpanden die het slop aan het Korte Rozendaal heeft, bezitten twee bouwlagen onder laag zadeldak dat een l-vorm heeft met als beëindiging aan het Korte Rozendaal een zijschild, aan het slop staat het tegen een topgevel op de scheidingsmuur met het buurpand.
Een goed voorbeeld van de groei van een individueel pand vormt Korte Rozendaal 23. In 1860 is het gebouwd of verbouwd en was toen een dwars huis van één bouwlaag onder zadeldak tussen topgevels. In 1864 werd het met een verdieping verhoogd onder mansardedak evenwijdig aan de voorgevel. In 1888 kreeg het een tweede ingang wegens de splitsing in een beneden- en een bovenwoning.
Het buurpand, nr 25, is een diep huis van twee bouwlagen onder plat dak, waarvan de verdieping ontstaan is door de uitbouw van de zolder.
Korte Rozendaal 1 en 3 werden reeds genoemd bij het Kleine Geertekerkhof.
Aan de oostzijde van de straat resteren
Afb. 287. Korte Rozendaal. Gezicht vanaf Kleine Geertekerkhof.
Afb. 288. Korte Rozendaal. Gezicht vanaf Lange Rozendaal.
| |
| |
Afb. 289. Korte Rozendaal. Gezicht in het slop.
Afb. 290. Lange Rozendaal. Gezicht vanaf de hoek met het Korte Rozendaal, gezien naar de Oudegracht.
nog slechts een tweelaags dubbelhuis van rond 1900 en een tweelaags pakhuis uit het tweede kwart van de 20ste eeuw.
| |
Geschiedenis
Het in 1478 vermelde huis De Roos werd in 1601 aangeduid als ‘de Roos, zijnde 't hoekhuis van Cort Rosendael, strekkende tot aan de stadswal’.
In 1578 had de Raad besloten ‘het hoekje van Rosendaal af te breken, om gebruikt te worden tot een weg onder de wal’. Hiermee is de plaats van dit huis dat zijn naam aan de hele buurt gaf nog niet duidelijk. Het minuutplan toont een perceelsstructuur loodrecht op het Korte Rozendaal, waarbij opvalt dat de grenzen in het verlengde liggen van die van het Korte Rozendaal na de verkaveling van dit gebied.
Een duidelijke grens ligt trouwens in het verlengde van de rooilijn van het Kleine Geertekerkhof bij Oudegracht 351: de percelen ten noorden hiervan zijn onder een andere hoek vanaf de Oudegracht uitgezet.
Begin 19de eeuw was het Korte Rozendaal aan beide zijden dicht bebouwd, aan de oostzijde lag al een slop met aan één zijde huizen.
In 1859 werd het slop aan de westzijde aangelegd - reeds twee jaar later werd door B & W het aanleggen van sloppen tegengegaan. Het betrof een bouwplan voor acht huizen door de Maatschappij tot Verbetering der Woningen voor Arbeidenden. Op de plaats van Korte Rozendaal 11 en 13 stond een pomp, al snel volgden hier twee gelijksoortige huizen. Ook in 1859 werd het hoekpand met het Kleine Geertekerkhof gebouwd, gevolgd door de gelijksoortige invulling Korte Rozendaal 3.
Achterin de tuin en van de huizen Korte Rozendaal 23 en 25 werden in 1861 huizen aan de Pelmolenweg gebouwd, eerst nr 11, daarna nr 12.
Het slop aan de oostzijde is kort na 1890 gesloopt, de vijf huizen in de rooilijn verdwenen in de 20ste eeuw.
| |
Lange Rozendaal
Adressen
De noordzijde wordt gevormd door de panden Lange Rozendaal 1-45 (oneven); de wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 435, 436, 437, 438, 439, 440, 441, 442, 443, 444, 445, 446, 447, 448, 449, 450, 451, 452, 453, 453a, 453b, 454, 455. Het huisnummer 39 is nu vervallen door samentrekking met Lange Rozendaal 41, Lange Rozendaal 17 en 19 zijn gesloopt en op hun plaats ligt de toegang naar de inpandige constructiewerkplaats die nu het adres Lange Rozendaal 17 draagt.
| |
| |
De zuidzijde omvat de panden Lange Rozendaal 2-46 (even), waarvan Lange Rozendaal 16 en hogere nummers behandeld zijn bij de Kockstraat aangezien zij gebouwd zijn in samenhang met de overzijde van de Kockstraat. De wijkhuisnummers van Lange Rozendaal 2-14 (even) waren respectievelijk wijk B, nr 434t, 434s, 434r, 434q, 434p, 434o, 434n.
| |
Beschrijving
Lange Rozendaal 2-14 (even) zijn dwarse gekoppelde huizen van één bouwlaag onder doorgaand zadeldak. Ze zijn twee aan twee gespiegeld opgezet en hadden een woonkamer met ervoor een kleine voorkamer, waarnaast een privaat en zeer kleine keukenhoek, aansluitend aan de gang. Zij stammen uit 1850 en maken deel uit van de bouwstroom waartoe ook Lange Rozendaal 16-26 en Kockstraat 1-6 horen, en die besproken werd bij de Kockstraat.
In 1952 is de indeling gewijzigd ten gunste van een grotere keuken. Op een hoog geplaatst raampje na waren de achtergevels blind. In 1979 werden ze (met uitzondering van nr 2) uitgebreid met een aanbouw met toilet/douchecombinatie op het terrein van het gesloopte Moutstraat 1. De oneven zijde van het Lange Rozendaal bestaat uit een zeer gevarieerde bebouwing van veelal dwarse huizen van twee bouwlagen. Een aantal is in het tweede kwart van de 20ste eeuw van een bouwlaag onder kap met nok evenwijdig aan de voorgevel voorzien. Het ondiepe huis Lange Rozendaal 15 is eveneens eenlaags, het heeft een zeer stijle mansardekap evenwijdig aan de straat, en bevat mogelijk middeleeuws muurwerk. De panden Lange Rozendaal 27 en 29 bevatten elementen uit diverse perioden. Een vroeg 15de-eeuws bouwdeel lag ongeveer 4,85 m achter de huidige voorgevel van nr 27. Ook aan de straat ontstond bebouwing aangezien beide panden resten bevatten van een kleine kelder onder tongewelf loodrecht op de rooilijn. Al deze bebouwing werd in de 18de eeuw verbouwd tot een dwars huis van één bouwlaag met een grote kap. In 1890 werd dit weer vervangen door een woning met karnhuis, waaruit de stoomzuivelfabriek groeide die de rechter buurpanden hierbij betrok.
Bij de hoek met de Oudegracht staan drie panden, Lange Rozendaal 1, 3, 5, van twee bouwlagen met kap evenwijdig aan de voorgevel, die nu als opslagruimte bij het hoekpand Oudegracht 365 getrokken zijn. Dit hoekhuis stamt uit de middeleeuwen, evenals vermoedelijk de kelder onder Lange Rozendaal 1 die slechts een gedeelte van de diepte van het pand beslaat. Boven de kelder ligt een compacte
Afb. 291. Lange Rozendaal 41-45. Rechts het Korte Rozendaal.
Afb. 292. Lange Rozendaal. Gezicht vanaf de Oudegracht.
| |
| |
Afb. 293. Pelmolenweg. Gezicht in het Lange Rozendaal en rechts de Kockstraat.
Afb. 294. Pelmolenweg 5, 6.
vorm van een gewelf met troggewelven op gordelbogen: vier gordelbogen loodrecht op de rooilijn op een breedte van 4,35 m bij een diepte van 2,8 m. De kelder is toegankelijk vanuit de niet onderkelderde strook van het huis die, voor wat betreft de begane grond, in gebruik is als gang behorende bij het hoekpand (in de Archeologische Kroniek 1982 is deze kelder ten onrechte in het hoekpand zelf geprojecteerd).
Ook van Lange Rozendaal 3 is deze gang afgenomen, van nr 5 niet. Een dergelijke situatie is ook te vinden in Lange Smeestraat 1 en 3 (zie blz. 169), ook daar is slechts van de begane grond een gang afgenomen ten behoeve van het middeleeuwse hoekpand aan de Oudegracht. De drie panden zijn in 1865 gebouwd, kennelijk moest daarbij rekening gehouden worden met de doorgang vanuit het hoekpand naar een daarbij behorende kleine ruimte gelegen achter het buurpand van dat hoekhuis, Oudegracht 363. Precies dezelfde merkwaardige situatie doet zich voor bij het hoekhuis van de Lange Smeestraat, Oudegracht 277 (zie blz. 171).
Ten westen van het Korte Rozendaal ligt een herhaaldelijk verbouwd huis van één bouwlaag onder laag zadeldak evenwijdig aan de voorgevel met schild rechts; de hoek is afgeschuind. Vermoedelijk betreft het hier oorspronkelijk drie kameren die samengetrokken zijn: Lange Rozendaal 39, 41, 43.
Lange Rozendaal 45 is het hoekpand van de Pelmolenweg, in 1877 gebouwd als beneden- en bovenwoning met een ingang aan de Pelmolenweg in wat toen als de voorgevel aangeduid werd, en een tweede ingang, voor de bovenwoning, rechts aan het Lange Rozendaal.
| |
Geschiedenis
Het middeleeuwse huis De Roos werd onder het Korte Rozendaal besproken. De noordzijde van de straat tussen Korte Rozendaal en Oudegracht was in de middeleeuwen reeds gedeeltelijk bebouwd. Alleen of paarsgewijs zijn de huizen in de loop der tijden verbouwd of door nieuwbouw vervangen.
De zuidzijde is geheel tot stand gekomen op het terrein van de brouwerij De Boog en gebouwd door het r.k. Parochiaal Armbestuur in 1842, 1850 en 1867; in 1952 werden deze huizen, na aankoop door de Gemeente, beperkt gerenoveerd.
| |
Moutstraat
Adressen
Alleen aan de oostzijde zijn panden genummerd aan de Moutstraat. Het gesloopte Moutstraat 1 en het door nieuwbouw vervangen Moutstraat 2 hadden geen wijkhuisnummer, omdat het bijgebouwen waren van de brouwerij De Boog aan de Oudegracht.
Hierna volgen Moutstraat 3, 4, 5, en de voorgevel van Moutstraat 6. De wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 422n, 422m, 422l, 422k. Merkwaardigerwijs geeft de huisnummerplattegrond van 1897, vermoedelijk ten onrechte, als adressen respectievelijk Moutstraat 1, 3, 5, 7.
| |
Beschrijving
Moutstraat 2 is een buurthuis uit 1983. Moutstraat 3, 4, 5 en 6 - waarvan alleen de gevel resteert - maken deel uit van een groter bouwplan dat besproken is bij de Boogstraat.
| |
| |
| |
Pelmolenweg
Adressen
Aan het bouwblok tussen Kleine Geertekerkhof en Lange en Korte Rozendaal liggen de huizen Pelmolenweg 5 (oud adres nr 4, wijk B, nr 462d), 6 (oud nr. 5, wijk B, nr 462c), 7 (oud nr 6, wijk B, nr 462b), 8 (oud nr 7, wijk B, nr 462a), 9 (oud nr 8, wijk B, nr 462), 10 (oud nr 9, wijk B, nr 461), 11 (oud nr 10, wijk B, nr 460), 12 (oud nr 11, wijk B, nr 459).
De panden Pelmolenweg 13, 13 A, 14, 15 worden, met hun oude adressen, besproken bij de straten waarvan ze de hoekpanden vormen.
| |
Beschrijving
Pelmolenweg 5 tot en met 9 zijn dwarse huizen van één bouwlaag uit het midden van de 19de eeuw. Nr 5 en 6 vormen de afgeschuinde hoek naar het Kleine Geertekerkhof. De rij heeft stijle mansardekappen.
Pelmolenweg 10 uit 1859 behoort tot het bouwplan van het slop aan het Korte Rozendaal (zie daar). Pelmolenweg 11 en 12 zijn twee zelfstandige dwarse huizen van twee bouwlagen uit 1861.
| |
Geschiedenis
De Pelmolenweg is van oorsprong de steeg langs de stadswal. Daarlangs ontstonden overal reeksen kameren, vanaf het Lange Rozendaal tot de Diaconessenstraat vormden ze begin 19de eeuw een bijna aaneengesloten rij.
Dit beeld werd echter niet aangetroffen tussen het Lange Rozendaal en het Kleine Geertekerkhof, hier waren de percelen alleen aan de zijde van het Korte Rozendaal bebouwd. Dat veranderde in het midden van de 19de eeuw toen Pelmolenweg 5-9 gebouwd werden, in 1859 gevolgd door nr 10. Hiernaast lag de rooilijn toen behoorlijk terug, deze werd naar voren verlegd bij de bouw van huizen achterin de tuinen van Korte Rozendaal 23 en 25: de huizen Pelmolenweg 11 en later 12, beide uit 1861.
De hoek met het Lange Rozendaal werd in 1866 vernieuwd, evenals beide voorgaande panden met twee bouwlagen.
| |
Suikerstraat
Adressen
Aan de noordzijde zijn Suikerstraat 1-13 (oneven) gesloopt, de wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 420h, 420i, 420j, 420k, 420l, 420m, 420n. Er resteren nu Suikerstraat 15 (adres vervallen door samentrekking met nr 17, het wijkhuisnummer was wijk B, nr 4200), 17 (wijk B, nr 420p), 19 (adres vervallen door samentrekking met Pelmolenweg 13
Afb. 295. Pelmolenweg. Rechts het Lange Rozendaal.
Afb. 296. Pelmolenweg. G.Th. Delemarre, ca 1970. Van rechts naar links de Boogstraat, de Brouwerstraat, de Kockstraat en het Lange Rozendaal. In de aanbouw tussen de huizen aan de Boogen Brouwerstraat bevindt zich de stichtingssteen.
A, het wijkhuisnummer was wijk B, 420q). Het hoekpand is Pelmolenweg 13 A (oud adres: Pelmolenweg 13, het wijkhuisnummer was vermoedelijk wijk B, nr 418). Aan de zuidzijde zijn Suikerstraat 2-14 (even) gesloopt, de wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 420g, 420f, 420e, 420d, 420c, 420b, 420a. Er bleven over: Suikerstraat 16 (wijk B, nr 420), 18 (adres vervallen door samentrekking met Pelmolenweg 14, het wijkhuisnummer was wijk B, nr 419), en het hoekpand Pelmolen weg 14 (oud adres: Suikerstraat 20, wijk B, nr 418).
| |
| |
| |
Beschrijving
De resterende bebouwing bestaat uit huizen van één bouwlaag onder zadeldak met de nok evenwijdig aan Suikerstraat. Ze hebben geen buitenruimte en zijn deels voor opslag in gebruik.
| |
Geschiedenis
De Suikerstraat is in 1843 gebouwd op het terrein van de suikerfabriek van Albert van Beek aan de Oudegracht, waarvoor de straat als toevoerweg bleef fungeren. De huizen stonden aan de zuidzijde rug aan rug tegen de even oude Fockstraat en grensden aan de noordzijde aan de plaatsjes van de woningen aan de Boogstraat uit 1861-1862.
Van het 20-tal huisjes werd het grootste gedeelte gesloopt in het derde kwart van de 20ste eeuw, de grond werd als tuin in gebruik genomen bij de aangrenzende huizen aan de Fockstraat die tevens aanbouwen kregen.
Afb. 297. Suikerstraat. Gezicht vanaf de Pelmolenweg.
Afb. 298. Suikerstraat. Opname 1927. Het afgebroken gedeelte van de straat gezien naar het oosten.
| |
Zilverstraat 34 en 36, 38
Oude adressen
- | Zilversteeg 28 (achterhuis van Zilverstraat 38);
Zilverbergspoort, wijk B, nr 739g. |
- | Zilversteeg 30 (achterhuis van Zilverstraat 36);
Zilverbergspoort, wijk B, nr 739h. |
- | Zilversteeg 32 (achterhuis van Zilverstraat 34);
Zilverbergspoort, wijk B, nr 739i. |
- | Zilversteeg 34 (Zilverstraat 34, ingang in de poort);
Zilverbergspoort, wijk B, nr 739j. |
- | Zilversteeg 36 (Zilverstraat 36); wijk B, nr 739 bis. |
- | Zilversteeg 38 (Zilverstraat 38); wijk B, nr 739. |
| |
Karakteristiek
Een dwars voorhuis van één bouwlaag met een mansardedak tussen topgevels. Loodrecht hierop staan naast elkaar twee achterhuizen van één bouwlaag, het linker met een zadeldak en een kelder, het rechter met een afgeplat zadeldak. De eerste aanleg van het huis dateert van 1539. De structuur met de dubbele achterhuizen is vergelijkbaar met bijvoorbeeld Lange Nieuwstraat 85 (zie blz. 168) of Ambachtstraat 11. In tegenstelling tot die huizen betreft het hier een ouder en veel kleiner voorbeeld, karakteristiek voor de bebouwing in smalle zijstraten. In 1557 is het huis vermoedelijk al in twee woningen gesplitst, waarna op het relatief kleine oppervlak een complexe geschiedenis van verbouwingen, splitsing en samenvoeging van woningen volgde. In 1980 zijn beide huizen gerestaureerd.
| |
Bronnen
- | bruijn, m.w.j. de, Resultaten van het archiefonderzoek naar de bebouwingsgeschiedenis van de Zilverstraat te Utrecht, typoscript, december 1982. Archief Bureau Monumenten, Gemeente Utrecht. |
- | klück, b.j.m., Voorlopig verslag van het bouwhistorisch onderzoek in de huizen
|
| |
| |
| Zilverstraat 34 en 36, 38. Archief Bureau Monumenten, Gemeente Utrecht. |
| |
Literatuur
- | Jaarverslag UMF 1978, blz. 17-18. |
- | Jaarverslag UMF 1981, blz. 15. |
- | klück b.j.m., ‘Zilverstraat 36 en 38.’ in: abku 1982, MOU 1983, blz. 143-148. |
- | monde, van der, 1846, blz. 320-322. |
- | Nieuwsbrief UMF, 5-1979, blz. 9-11. |
| |
Beschrijving
Het oppervlak van het totale perceel meet 15 × 10 m. Het voorhuis heeft een oppervlak van ca 11,5 × 5 m, het linker achterhuis meet ca 5,5 × 5,5 m en het rechter ca 6,5 × 5,5 m.
Nr 34 is ondergebracht in het linker deel van het voorhuis en in het linker achterhuis. De nrs 36 en 38 delen samen het rechter deel van het voorhuis en het rechter achterhuis.
Links naast nr 34 ligt een ca 1 m brede overbouwde doorgang naar het achtererf, behorend tot het voormalige hofje de Zilverbergspoort. Aan de straatzijde wordt deze afgesloten met een poort.
| |
Zilverstraat 34
De voorgevel is een gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel met een zwart geschilderde plint. De éénlaagsgevel bevat links de poort en rechts twee vensters, waarin bij de restauratie van 1980 nieuwe schuiframen met een roedeverdeling in 19de-eeuwse vorm aangebracht zijn. De toegang tot de woning bevindt zich in de linker zijmuur in de poort, reden waarom dit huis in de 19de eeuw tot het voormalige hofje de Zilverbergspoort gerekend werd. Een tweede deur geeft hier toegang tot het achterhuis. Op het voorste dakschild staat een dakkapel met houten wangen. De achtergevel is door het aangebouwde achterhuis niet waarneembaar.
In het voorhuis ligt de nog oorspronkelijke moer- en kinderbintenlaag, uit de eerste helft van de 16de eeuw, van vijf vakken breed, loodrecht op de voorgevel. De balkvakken zijn ongelijk van afmeting met een zeer smal rechter vak. Boven de poortweg liggen de kinderbinten van het linker van de vijf vakken van deze balklaag.
De kap is in de 19de eeuw vernieuwd als gordingenkap.
De achtergevel van het achterhuis is een twee vensters brede schoudergevel, de top heeft een afwerking met een trede halverwege, een rollaag en vlechtingen. Boven in de top bevindt zich een thans dichtgezet rond vlieringlicht. De vensters, bij de restauratie in 19de-eeuwse trant vernieuwd, bevinden zich in de oorspronkelijke maar later verkleinde openingen.
Afb. 299. Zilverstraat 34 en 36, 38.
Door deze verkleining sluit de afwerking met segmentbogen niet meer aan. Het dak boven de poortweg is aan deze zijde aangekapt en het muurwerk is gepleisterd en wit geschilderd.
Het achterhuis heeft een 17de-eeuwse eiken moer- en kinderbalklaag van twee vakken diep, evenwijdig aan de voorgevel. De moerbalken zijn voorzien van eenvoudige 17de-eeuwse ojief-vormige sleutelstukken. Tussen de kinderbinten is spreidsel aangebracht. Evenwijdig aan de moerbalken ligt de eveneens eiken zoldervloer. De kap is de oorspronkelijke, laat 16de-eeuwse gebintenkap met één eiken spant met krommers en een v-spant
| |
| |
als top. De onderdelen van het spant zijn van gestoken telmerken voorzien, rechts eitjes, links recht.
De kelder heeft een 17de-eeuws tongewelf loodrecht op de voorgevel. De kruin van het gewelf ligt ca 60 cm boven het maaiveld, waardoor een verschil in vloerniveaus tussen voor- en achterhuis bestaat.
De indeling en de afwerking van het inwendige van het huis is bij de restauratie geheel aan de eigentijdse wooneisen aangepast.
| |
Zilverstraat 36, 38
Deze beide woningen beslaan het rechter deel van het voorhuis en het rechter achterhuis; een binnenmuur verdeelt het geheel in de breedte in twee woningen. De voorgevel is ook hier een gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel met een zwart geschilderde plint. De deuren bevinden zich in de buitenste traveeën en elke woning heeft één bij de restauratie vernieuwd venster. De deur van nr 36 heeft een omlijsting van geblokt stucwerk en een middenkalf met eenvoudig snijwerk van ca 1800.
Op het voorschild van het mansardedak staan twee dakkapellen, één voor elke woning. De achtermuur van het voorhuis is gemeen met het aangebouwde achterhuis.
Het voorhuis heeft de oorspronkelijke samengestelde balklaag uit de eerste helft van de 16de eeuw bewaard, van vijf vakken breed, loodrecht op de voorgevel. De balkvakken zijn ongelijk van afmeting. De kap op het voorhuis is in de eerste helft van de 20ste eeuw vernieuwd. De drie vensters brede achtergevel van dit achterhuis vormt in architectonisch opzicht, samen met dat van nr 34, een dubbele opzet. De al eerder verdwenen top van de schoudergevel werd bij de restauratie slechts zeer ten dele gereconstrueerd.
Het achterhuis heeft de samengestelde balklaag van twee vakken diep uit het laatste kwart van de 16de eeuw bewaard. De kap is in de eerste helft van de 19de eeuw vernieuwd in afgetopte vorm. Evenals in nr 34 zijn de woningen bij de restauratie voor wat betreft de indeling en de afwerking gemoderniseerd.
| |
Geschiedenis
Zilverstraat 34, 36, 38 is oorspronkelijk gebouwd als één geheel, maar heeft in de loop van de tijd wisselend gesplitst en verbonden gefunctioneerd. De geschiedenis van het perceel voor de bouw van het huidige huis laat zich als volgt beschrijven: de oudste bebouwing ter plaatse dateert van het eind van de 14de eeuw, de oudste vermelding van de Zilverstraat is van
Afb. 300. Zilverstraat 34 en 36, 38. Plattegronden en doorsneden.
1386. Er stonden toen op deze plaats twee diepe huizen, waarvan de stookplaatsen teruggevonden zijn, één in het midden van nr 36 en één tegen de rechter fundering van nr 38. In de loop van de 15de eeuw werden deze huizen afgebroken en vervangen door twee dwarse huizen op een groter perceel. Hierbij bleef de stookplaats tegen de rechter muur in gebruik.
Tegen de achtergevel van nr 36, 38 stond een kleine aanbouw op de fundering van de achtergevel van het oude huis. Rond 1500 werden de rechtermuur en de voorgevel van nr 36, 38 vervangen en waarschijnlijk ook de balklaag. In 1538 woedde er een brand in de Zilverstraat, waardoor de huizen schade opliepen en hersteld moesten worden. De beide erven kwamen in één hand. In een plecht van 6 maart 1539 werd vermeld, dat op deze ‘twe ledich erffgens’ een woning gebouwd zou worden; dit werden de huidige huizen 34, 36, 38. Het vloerniveau van deze huizen kwam hoger te liggen, in nr 36 werd een restant van deze vloer met geglazuurde plavuizen in diagonaalpatroon teruggevonden. Een nieuwe balklaag, aangepast aan het nieuwe vloerniveau werd eveneens aangebracht. Het huis had toen al twee achterhuizen. De huidige achtergevels, de kap en de balklagen van nr 34 dateren echter uit het laatste kwart van de 16de eeuw, toen beide achterhuizen verbouwd werden. In 1557 was het huis waarschijnlijk al in twee woningen gesplitst en in 1648 werd nr 34 afzonderlijk verkocht. Nr 34 onderging in de 17de eeuw vervolgens een aantal vernieuwingen: de balklaag van het achterhuis werd vernieuwd evenals het gewelf van de kelder.
In 1739 waren de woningen weer in één hand en in 1752 werden ze omschreven als: ‘zeekere huysinge en herberge daar de Zilveren Berg uythangd, met de camere oostwaarts annex’. De herberg was ondergebracht in nr 36, 38 en bleef daar tot ongeveer 1860 bestaan. De ‘camere’, nr 34, bleef, afwisselend zelfstandig of verbonden met nr 36, 38, als woning dienst doen.
Rond 1800 werd de voorgevel van nr 34 vernieuwd en werd de gang naast het huis met de straat verbonden door middel van een poort. Uit deze tijd dateert ook de voordeur van nr 36.
In 1831 werden er op het achtererf zes kameren gebouwd en in 1864 werd het gehele complex opgesplitst in twaalf kleine woningen, de zes op het achtererf, twee in nr 34 en vier in nr 36, 38.
| |
| |
In de loop van de 19de eeuw werd het dak op het voorhuis vernieuwd als mansardedak. De vensters werden vernieuwd, maar enkele oude kozijnen bleven op hun plaats; deze werden voor de restauratie nog aangetroffen. In de eerste helft van de 20ste eeuw werden de kameren op het achtererf weer afgebroken. De kappen van nr 36, 38 werden nogmaals vernieuwd, terwijl de achterhuizen bij de voorhuizen getrokken werden.
In 1980 werd in een samenwerkingsproject van de Stichting Het Utrechts Monumentenfonds, de Stichting Stadsherstel Utrecht en de Gemeente Utrecht met de restauratie van nr 34 begonnen. Waar nodig werd het houtwerk van vensters en deuren vervangen, de voorgevel werd opnieuw gepleisterd en geschilderd, de achtergevel werd hersteld en de top opnieuw opgemetseld. Inwendig is het huis opnieuw ingedeeld en afgewerkt. De restauratie van nr 36, 38 volgde vrijwel direkt hierna. Hiervan moest de achtergevel geheel nieuw worden opgebouwd. De al eerder verdwenen top werd slechts gereconstrueerd tot en met de middenschouders. Het meeste houtwerk van vensters en deuren werd vernieuwd, evenals de indeling en afwerking inwendig. De voorgevel werd in aansluiting op nr 34 opnieuw gepleisterd en geschilderd.
| |
Zuilenstraat 11, 13
Oude adressen
Respectievelijk wijk A, nr 588 en 587.
| |
Karakteristiek
In oorsprong één dwars huis met achterhuis en vermoedelijk een traptoren, daterend uit het eerste kwart van de 17de eeuw. Rond 1650 werd dit huis in twee asymmetrische delen gesplitst, waarna beide huizen een onafhankelijke ontwikkeling doormaakten.
Nummer 11 bestaat uit een dwars voorhuis van twee bouwlagen. Hierachter staat een achterhuis, eveneens van twee bouwlagen, met een kap met de nok loodrecht op de straat. Zowel het voorals het achterhuis zijn onderkelderd. Het huis bezit verschillende 17de-eeuwse interieurafwerkingen.
Nummer 13 bestaat uit een dwars voorhuis van twee bouwlagen een kap en een kelder. Hierachter staat een achterhuis, eveneens van twee bouwlagen met een kap met de nok evenwijdig aan de straat. Verbonden door een gang, maar gescheiden door een binnenplaatsje, staat hierachter een tweede achterhuis. Dit bestaat uit twee bouwlagen met een kap met de nok evenwijdig aan de straat. Dit gehele achterhuis is onderkelderd met een hoge kelder, waardoor de begane grond ruim boven het maaiveld ligt.
| |
Literatuur
- | Jaarverslag UMF 1947, blz. 6, 7. |
- | Jaarverslag UMF. |
- | kipp, a.f.e., ‘Zuilenstraat 7-15’, in: ABKU 1982, MOU 1983, blz. 147, 148. |
| |
Afbeeldingen
- | Anoniem, 1945. Gezicht in de straat uit het westen. Foto. GAU/TA-Zuilenstraat, 1945 (1). (afb. 304). |
- | Anoniem, ca 1950. Gezicht op de voorgevels van beide huizen voor de restauratie. Autotypie. GAU/TA-Zuilenstraat 11-13, c. 1950. |
- | Anoniem, ca 1950. Gezicht op de ontpleisterde voorgevel van het huis nr 13. Foto. GAU/TA-Zuilenstraat 13, c. 1950. |
Afb. 301. Zuilenstraat 11, 13.
| |
Beschrijving
Zuilenstraat 11
Het huis is gelegen op een perceel van ca 8 × 27 m en heeft een oppervlak van ca 8 × 16 m.
| |
Het hoofdhuis
De voorgevel vormt architectonisch een geheel met nr 13 en is gemetseld in kruisverband (bs. 23,5 × 11 × 5 cm; 10 lagen 59,5 cm) met een lijst van geprofileerde baksteen. Op de begane grond bezit nr 11 vier vensters en nr 13 drie, op de verdieping is dit omgekeerd. Boven de vensters van zowel de begane grond als de verdieping zijn korfbogen met gedecoreerde natuurstenen blokken. Alle ramen en de beide deurpartijen dateren van de restauratie in 1947-'51. Beide huizen hebben ieder één kelderlicht. Het zadeldak tussen topgevels dekt beide panden en op
| |
| |
het voorste dakvlak staat één dakkapel voor ieder huis. Voor het huis ligt een hardstenen stoep.
De achtergevel is door de aanbouw van het achterhuis geheel aan het oog onttrokken.
Zowel boven de begane grond als boven de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag, loodrecht op de voorgevel. Deze gaat deels achter latere stucplafonds schuil. Voorzover zichtbaar zijn de moerbalken van 17de-eeuwse ojief-vormige sleutelstukken voorzien.
De kap bevat vier grenen spanten van twee jukken met een top. Het linker juk is opgevuld met de tussenmuur van beide huizen. De onderdelen zijn voorzien van gestoken telmerken, aan de voorzijde rechte streepjes, achter met de guts gestoken eitjes. De nummering loopt niet geheel in de juiste volgorde, maar lijkt wel over beide huizen door te lopen. Op de eerste jukdekbalk zijn de kinderbinten van de vlieringvloer gelegd. De kap is grotendeels betimmerd en in kamers ingedeeld.
De kelder, met tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, beslaat niet de volledige diepte van het voorhuis, het achterste deel is niet onderkelderd. Door middel van een tussenmuur onder de gang van nr 11 is de oorspronkelijke kelder in twee delen gesplitst. De kelder van nr 11 is vanuit het achterhuis bereikbaar via een gangetje met tongewelf. Rechtsachter bevindt zich nog een kleine kelderruimte, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Linksachter gaf een thans dichtgezette doorgang toegang tot het achtererf. De indeling van het voorhuis sluit aan op het achterhuis. Links loopt een gang onder de spiltrap door, van voor tot achter. Rechts hiervan ligt een vertrek, dat thans als kamers en suite één geheel vormt met het vertrek in het achterhuis. De spiltrap is ondergebracht in wat vermoedelijk het restant is van een traptoren, die bij het oorspronkelijke huis ongeveer in het midden van de achtergevel uitgebouwd was. Hiervan bestaat nu alleen nog het inpandige deel van de begane grond met daarboven rechts een strijkbalk met een sleutelstuk met een rijkere profilering dan die van het voorhuis. Het bovenste deel van de trap is afgezaagd en, als trap naar de zolder, linksachter in het voorhuis geplaatst. De inkeping van de hiervoor verwijderde kinderbinten in de moerbalk wijzen erop dat het hier een niet oorspronkelijk trapgat betreft. De naar rechts draaiende spiltrap is uitgevoerd met een spil met ingesneden leuning en geprofileerde treden, waarvan de eerste zeven vernieuwd lijken te zijn. De stootborden zijn met een toognagel in de spil vastgezet. De
Afb. 302. Zuilenstraat 11, 13. Plattegronden en doorsnede, details van sleutelstukken en de spiltrap.
bekroning van de spil is verdwenen. Op de begane grond is de omtimmering van de trap met strokenpanelen nog aanwezig, waarin opgenomen een dito deurtje, dat toegang geeft tot het de kelder in het achterhuis.
Het interieur van de voorkamer is voornamelijk laat 19de-eeuws, met een stucplafond met decoratie en tegen de rechtermuur een schouw met een bruin-wit geaderde marmeren schoorsteenmantel in neo-barokke stijl. Op de vloer tekent zich de omtrek van een oudere grotere schouw af. Het vermoedelijk 17de-eeuwse-paneeldeurtje in de linkermuur is thans in de hoek geplaatst, maar bevond zich, naar mededeling van de bewoner, in een oudere fase in het midden van de muur.
| |
Het achterhuis van Zuilenstraat 11
De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van drie vensters breed. Op de begane grond bevindt zich een laat 19de-eeuws drielicht-raam en op de verdieping bevatten de vensters vroeg 19de-eeuwse ramen met roedeverdeling en een brede middenstijl (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Het dak heeft aan de achterzijde
| |
| |
een schild, waarop een moderne dakkapel staat. Ook de kelderlichten zijn modern.
De balklaag boven de begane grond is niet zichtbaar, die boven de verdieping bestaat uit een laat 18de-eeuwse of begin 19de-eeuwse enkelvoudige balklaag met kraalprofiel loodrecht op de voorgevel. De kap bevat twee grenen spanten van ieder twee jukken met een top. De delen zijn voorzien van laat 18de-eeuwse of begin 19de-eeuwse kleine gestoken telmerken. De zolder is grotendeels betimmerd en in kamers ingedeeld. De kelder bezit een dekking van forse balken loodrecht op de voorgevel met daartussen troggewelven. Deze kelder ligt hoger dan die onder het voorhuis, waardoor een niveauverschil optreedt tussen voor- en achterhuis. De kelder doet vanouds dienst als keuken. Onder de spiltrap bevindt zich de toegang met een 17de-eeuws eikehouten steektrapje met leuning op balusters. Tegen de rechtermuur is de rookkap aangebracht, die oorspronkelijk een grotere afmeting had, gezien de aftekening in de wand. Op de vloer liggen grote rood-bruine natuurstenen tegels. De wanden zijn grotendeels betegeld met 17de-eeuwse blauwe tegels, waarvan het merendeel één serie vormt van diverse voorstellingen van een landschap met figuren. In de voorste muur bevindt zich de toegang naar de kelder onder het voorhuis. Deze is afgesloten met een 17de-eeuws strokendeurtje in de oorspronkelijke omlijsting. Hierdoor is te zien dat de deur eens naar binnen draaide. Ook heeft er zich een scharnierpunt in het midden van de deur bevonden, zodat ook alleen de linker helft geopend kon worden.
| |
Zuilenstraat 13
Het huis is gelegen op een perceel van ca 7,5 × 35,5 m en heeft, tesamen met de achterhuizen, een oppervlak van ca 7,5 × 20 m.
| |
Het hoofdhuis
De voorgevel van het hoofdhuis is reeds beschreven in samenhang met nr 11. De achtergevel is door de aanbouw van het achterhuis geheel aan het zicht onttrokken. Op de begane grond is de achtergevel weggebroken, maar de plaats ervan, in het verlengde van die van nr 11, kon nauwkeurig vastgesteld worden aan de hand van bouwsporen in de ontpleisterde zijmuur.
De balklagen zijn niet in het zicht. De kapconstructie bevat twee grenen spanten, ieder van twee jukken met een top. De onderdelen zijn genummerd met gestoken telmerken, achter rechte streepjes met de nummers 5 en 6 en voor eitjes met de nummers 2 en 6, de nummering
Afb. 303. Zuilenstraat 11, 13. De keuken in het achterhuis van nr. 11, 17de-eeuwse trap naar de gang.
Afb. 304. Zuilenstraat 11, 13. Opname 1945. Bij Zuilenstraat 9 is begonnen met een proefontpleistering, gericht op het vinden van bogen boven de vensters. Enige jaren later zouden ook de nrs. 11 en 13 van hun pleisterlaag worden ontdaan.
| |
| |
vormt geen doorlopende reeks meer. Op de onderste jukdekbalk zijn de kinderbinten voor de vliering gelegd. De kelder, met tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, ligt, evenals in nr 11, niet onder de gehele diepte van het huis. Deze kelder is vanuit het voorhuis direkt met een stenen steektrap toegankelijk. De indeling van het voorhuis is afgestemd op de beide achterhuizen. Rechts loopt de gang langs het binnenplaatsje door tot het tweede achterhuis. Linksachter in de gang bevindt zich het vroeg 19de-eeuwse trappehuis, dat doorloopt tot op zolderniveau. Links naast de gang is de voorkamer als suite verbonden met een vertrek in het achterhuis. De waarschijnlijk laat 18de-eeuwse suite-deuren zijn uitgevoerd als porte brisée in een uitvoerig geprofileerde omlijsting. Aan de zijde van de voorkamer is het bovenste paneel van de deuren voorzien van een guirlande van bladeren en de naald is uitgevoerd als kraalprofiel. In de profilering van de omlijsting is onder andere een eierlijst en een kraallijst verwerkt. De kroonlijst is uitgewerkt met een tandlijst. Aan de zijde van de achterkamer is de uitvoering vereenvoudigd.
Met uitzondering van deze suite-deuren is het interieur sober uitgevoerd, voor zover het 19de-eeuwse afwerkingen betreft. Veel is ook achter latere betimmeringen verdwenen.
| |
Het eerste achterhuis van Zuilenstraat 13
Sobere 19de-eeuwse afwerkingen en recente betimmeringen maken op het moment onmogelijk om in dit achterhuis oudere fasen waar te nemen. De achtergevel is aan het zicht onttrokken, daar het binnenplaatsje geheel is overbouwd. De kap bestaat uit een eenvoudige 19de-eeuwse constructie.
| |
Het tweede achterhuis van Zuilenstraat 13
De voorgevel van dit achterhuis is door de overbouwde binnenplaats niet waarneembaar. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van drie vensters breed. Aan de hoge begane grond is voor een deel een laat 19de-eeuwse serre gebouwd. Hierboven heeft de verdieping een balkon. De vensters op de verdieping bevatten ongedeelde schuiframen. In de blinde rechter zijgevel tekent zich de oorspronkelijke daklijn af, waaruit blijkt dat dit achterhuis oorspronkelijk één bouwlaag had en rond het midden van de 19de eeuw met een verdieping onder mansardedak verhoogd is. Boven de begane grond ligt een moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel, van twee vakken breed. De moer- en strijkbalken zijn voorzien van sleutelstukken met een ojiefprofiel. De schoorsteenraveling bevindt zich tegen de linkermuur, de huidige schouw is een 20ste-eeuwse vrije interpretatie van een 17de-eeuws voorbeeld. De serre is uitgevoerd met gekleurd glas-in-lood in decoratieve patronen van bloemen en flamingo's.
De balklaag van de verdieping is vanouds achter een stucplafond weggewerkt. De kap is uitgevoerd met gordingen. De kelder heeft een dekking van troggewelven op houten balken loodrecht op de voorgevel. Aan de balken is met behulp van stuc een kraalprofiel aangebracht. Evenals in nr 11 heeft ook deze kelder vanouds als keuken dienst gedaan. In nr 13 is de afwerking ervan in de 19de eeuw vernieuwd. De schouw, het aanrecht met kastjes, de kastenwand en dergelijke dateren waarschijnlijk uit de tijd van de verhoging van het achterhuis. De vloer is afgewerkt met een combinatie van witte marmeren en rode hardstenen tegels in het midden, met daar omheen rood en zwart geverfd cement.
De kamer op de verdieping is, evenals de rest van het huis, van een sobere 19de-eeuwse afwerking voorzien. Het stucplafond heeft een eenvoudig middenornament. Tegen de linker zijmuur staat een schouw met houten schoorsteenmantel met kleine consoles. Voorts heeft de gang op de verdieping een tochtdeur met geëtst glas.
| |
Geschiedenis
In de jaren 1631-'32 werd de Zuilenstraat verbreed en grotendeels nieuw bebouwd. Zoals in veel nieuw aangelegde of verbrede straten in de 17de eeuw werden er vrij grote dwarse of tweebeukige huizen gebouwd. De Zuilenstraat vormt hierop, zeker aan de zuidzijde, geen uitzondering. Het huis, dat nu bekend staat als de nrs 11 en 13 werd waarschijnlijk direct na de verbreding van de straat gebouwd. Er werd gebruik gemaakt van de zijmuur van het even daarvoor gereed gekomen huis nr 15. Naar het zich laat aanzien is het als één dwars huis gebouwd; de totale breedte van nr 11 en 13 is ongeveer gelijk aan de andere dwarse huizen in de straat en ook wijzen de tussenmuren duidelijk op een splitsing in later tijd. Het oorspronkelijke huis bestond vermoedelijk uit het dwarse voorhuis met links een achterhuis van één bouwlaag met een lessenaardak tegen het voorhuis. In de hoek, die beide delen vormden, stond een uitgebouwde traptoren. Waarschijnlijk is in het voorhuis in ieder geval één kamer afgescheiden geweest.
De splitsing in twee afzonderlijke woningen vond waarschijnlijk niet veel later plaats dan het midden van de 17de eeuw. Door de nieuwe tussenmuren steeds te laten verspringen werd er kennelijk getracht de ruimte enigszins gelijk te verdelen. Hierna ontwikkelden beide huizen zich afzonderlijk.
Nr 11 werd na de splitsing van een achterhuis voorzien. Ook dit bestond waarschijnlijk eerst uit één bouwlaag met een lessenaardak. In de late 18de of begin 19de eeuw werd dit achterhuis met een verdieping verhoogd, de balklaag, de kap en de vensters in de achtergevel wijzen hierop. Waarschijnlijk verviel bij deze verbouwing het bovenste deel van de traptoren. Uit de late 19de eeuw dateert de afwerking van het interieur op de begane grond.
Nr 13 werd na de splitsing uitgebreid met een tweede achterhuis van één bouwlaag met een kelder. Daar de oorspronkelijke trap bij nr 11 was getrokken, moest in dit huis een nieuwe trap aangebracht worden. De plaats hiervan kwam mogelijk overeen met het huidige 19de-eeuwse trappehuis, doch dit is niet met zekerheid vast te stellen.
In de 19de eeuw werd het huis in een aantal fasen verbouwd. Waarschijnlijk werd in de vroege 19de eeuw eerst het voorhuis met het eerste achterhuis verbouwd. Uit deze tijd dateert de opzet met de kamers en suite. Het achterhuis werd met een verdieping verhoogd en van een nieuwe kap voorzien. Wat later werd ook het tweede achterhuis van een verdieping voorzien, waarbij ook de keuken en het trappehuis werden vernieuwd.
De voorgevel van beide huizen was inmiddels van een pleisterlaag voorzien. De vensters en de deuren waren in de 19de eeuw eveneens vernieuwd. In 1947 werd eerst nr 13 van de pleisterlaag ontdaan. De houten kroonlijst werd verwijderd, waardoor de bakstenen gootlijst weer in het zicht kwam. De vensters en de deurpartij werden respectievelijk in 18de-eeuwse en 17de-eeuwse trant vernieuwd. Deze zelfde behandeling onderging nr 11 in 1951.
| |
| |
Afb. B. Gezicht op de stad uit het westen van Margaretenhof tot Domkerk in 1625. Kopergravure van H. Verstralen, met assistentie van Franc Hoeius, naar J. Droochsloot. 1642. GAU/TA Ba 32 (2).
|
|