zijn binnengevaren tot de avond dat we, weer over de Amstel, vertrokken zijn, is ons leven een bijna onvoorstelbare reeks gruwelen geweest. Vreemd, in Brussel heb ik steeds heimwee naar Amsterdam gehad, maar nu weet ik dat ik niet terug had moeten keren.’
's Middags gingen wij in een van de grote restaurants op het Rokin eten. De tegenstelling met vroeger was monsterlijk: ik schaamde mij die lekkere hapjes te eten en die uitgelezen wijn te drinken (want André wist te kiezen), maar hij legde me uit dat ik me helemaal niet hoefde te schamen.
‘Mijn vader heeft vijftig jaar lang hard gewerkt om een paar honderdduizend frank bij elkaar te krijgen, een fortuintje dus, en we hebben het recht daarvan te genieten. Het leven hoeft niet steeds een korst droog brood te zijn; als het grootste deel van de mensen niet veel méér te eten heeft, dan komt dat niet doordat ik eens een schetsje van 'n schilder koop of een kreeftje eet - een verrukkelijke kreeft overigens, je zou hem alleen al om de kleur opeten, 't is of je licht en vrolijkheid naar binnen krijgt; nee, de kwestie ligt niet zo eenvoudig, want hier helpt geen liefdadigheid maar enkel een grote verandering, een massale strijd. Met een paar kameraden en enkele sociologen die ik ken, willen we een vereniging stichten die zich bezighoudt met het sociale vraagstuk en de verheffing van het volk. We willen dan ook een tijdschrift uitgeven met van alles erin, ook veel kunst. Mijn moeder zegt, dat me dat van de vrouwen zal afhouden, dat is het enige wat háár in het plan interesseert.’
‘Als ze iets over mij te horen krijgt, zal ze me wel goed zwart maken.’
‘Ik ben van plan haar te zeggen dat jij bij me hoort, een stuk van mijn leven bent.’
En zijn blik, die ik tot aan mijn dood niet zal vergeten, boorde zich in de mijne om mij het vertrouwen te geven dat ik nodig had. Maar ik was bereid om die blik op de bitterste