Tussen de middag kreeg ik doorgaans brood met een glas bier of wat koffie; een enkeling had er sardines of een stukje kaas bij. Tegen vieren ging ik terug naar huis.
De aardappels waren rond het middaguur gekookt en moeder had een stuk of tien apart gelegd op een bord, met een meelsausje eroverheen. Ze stonden altijd onder in de oven, zonder deksel. In de loop van de namiddag griste Dirk een aardappel weg; na schooltijd nam Kees er stiekem een, en Naatje nog een derde; en zelfs moeder nam er van tijd tot tijd van, blijkbaar overtuigd dat ik er 's middags bij de schilders goed van at. Als ik thuiskwam vond ik nog maar drie of vier aardappels, die onder hun meelkorst volkomen uitgedroogd waren: dat was mijn avondeten. Soms speelde ik op, andere keren vroeg ik moeder bijna onderdanig om met het koken van mijn aardappels te wachten tot ik thuis was.
‘Extra voor jou koken? Nooit van m'n leven!’
‘Maar pas dan asjeblieft op dat de kleintjes er niet van eten en zet er een deksel overheen, dan blijft er tenminste wat vocht in.’
‘Jij altijd met je toestanden! Als je ze niet lust, geef je ze maar aan de anderen, díe maken niet zo'n drukte.’
Dat heb ik ook vaak gedaan en dan stuurde ik Naatje met vijftien centiem naar de slager om een dun schijfje mager spek te halen. Ik at het rauw, liefst op een stukje zwartbrood met peper en zout, en warmde daarbij wat koffie op, of liever cichorei-nat.
Wanneer mijn kousen te nat waren, moest ik ze 's avonds wassen en ze 's nachts laten drogen voor de volgende morgen. Moeder wilde dat ik ook nog de afwas deed of de vloer ging boenen; dan kon ik honderd keer zeggen dat ik vaak om mijn handen poseerde en ze dus een beetje moest sparen, maar dat drong niet tot haar door.
‘Jij hebt altijd smoesjes om niets te hoeven doen; als een hand rood is en iemand wil hem wit schilderen, dan hoeft hij