van de kruidenier.
Ik moet er om acht uur 's morgens aan de slag. Ik krijg zestig cent in de week, tussen de middag eet ik er brood en om vier uur ben ik klaar. Niet gek om te beginnen! Maar goed, ik ben ook al twaalf...
Toen ik er voor 't eerst heenging, rilde ik van de puntjes van mijn haren tot mijn tenen toe - van de spanning natuurlijk. Ik moest al meteen 'n tamelijk grote fles naar de Kloveniersburgwal brengen, pal naast het Trippenhuis, dus heel dichtbij. Het was voor boven, zei de hulpapotheker. Ik belde dus aan de deur die mij de goede leek, en zei:
‘Vrijster, de medicijn voor juffrouw X.’
‘Voor boven moet je de andere deur hebben, dit is huis.’
En de vrijster sloeg de deur voor mijn neus dicht. Ik belde bij de andere ingang. Een dame trok de deur van boven af met een touw open en gilde woedend:
‘Nu heb je alwéér beneden gebeld, elke keer als iemand van de apotheker komt is het raak! Als dat nog éénmaal gebeurt ga ik naar een ander, zeg hem dat maar! Wat hebben de buren ermee nodig dat ik medicijnen krijg? Zet de fles maar op de trap, en denk erom dat ik niks meer van de apotheker nodig heb als hij geen mensen kan sturen die boven van beneden kunnen onderscheiden!’
Nou, als dat bij ons in de buurt was gebeurd, dan had die ouwe vetbult wat van me te horen gekregen: als je altijd medicijnen nodig hebt, komt dat doordat je zo rot bent als een mispel! - Maar ik antwoordde niet en zei ook geen woord tegen de apotheker: al waren de deuren niet te onderscheiden geweest, ik had toch maar de schuld gekregen. Ik was echt een beetje uit m'n hum.
Na terugkeer moest ik naar een slager in 'n steegje bij de Nieuwendijk, drie pond kalfsborst halen. Drie pond! Ze zouden wel begrijpen dat ik niet bij de eerste de beste diende. Bij die slager kwamen alleen armelui uit de omliggende