lieten we de rij; we zeiden niets meer en keken alleen maar hoe die jongens en meisjes langsgingen, stralend van plezier dat ze daar met hun mooie speeltjes mochten rondkuieren. Maar weggaan wilden we niet. Er waren ook moeders die hun kinderen boterhammen en koekjes gaven, anderen lieten ze uit popperige bekertjes melk drinken, die ze in een fles hadden meegenomen.
Naatje werd onhandelbaar en wilde niet meer voor- of achteruit; en ik, ik voelde me doodmoe en bedroefd... Uit schaamte nam ik Naatje hard bij de arm om weg te gaan, maar zij begon te huilen en te stampvoeten. Het lukte mij alleen haar mee te krijgen door haar een molentje te beloven voor de volgende week maandag, als er nog kermis was.
Op de Nieuwendijk bekeken wij het mooie speelgoed in de uitstalkasten, maar het zei ons niet veel: het waren spoorwegen van gelakt metaal, tollen zo groot als theepotten, poppen als kinderen van drie, met echt haar en ogen die nogal eng open en dicht gingen, en vergulde kinderserviesjes. Nee, daar zouden we toch nooit mee kunnen spelen, je zou daar ik weet niet hoeveel guldens voor moeten betalen, en vader verdiende er maar drie in de week...
Op de Haarlemmerdijk klommen wij het stoepje van 't speelgoedkeldertje af, en dáár bloeiden we pas op, bij de beschilderde houten poppetjes, doosjes kralen van allerlei kleur, geverfde kindertoeters, ratels en aardewerk serviesjes met groen glazuur.
‘Naatje, Naatje, moet je kijken!’
Naatje bleef stom en stokstijf staan en wees hardnekkig op een rateltje en een molentje van papier.
Er stond ook een doos vol in hout gesneden poppetjes, die maar twee cent kostten. Ik nam mij voor om maandag zo'n poppetje te hebben, hoe dan ook, want ik was vastbesloten om de laatste maandag van de kermis naar de Beurs te gaan, ik met een pop en Naatje met haar ratel. ‘Ik zal er een hele