Ik ging liggen. Maar rust kon ik niet vinden, ik woelde en huiverde en het leek wel of de strozak nat werd.
‘Moeder! moeder!’
‘Ja, wat is er?’
‘Ik geloof dat Dirk geplast heeft, het bed is kletsnat, 't brandt aan mijn vel.’
‘Wat kan ík daaraan doen? Ga slapen en laat me met rust.’
Ik ging weer liggen. Ik probeerde opnieuw de lichte cirkels voor mijn ogen te krijgen, die me afleidden in de nachten dat ik koorts had of niet slapen kon, maar het lukte niet, ik zakte af naar een toestand van onrust en angst. Mijn ogen durfde ik niet opendoen, ik hoorde onder de meubels geritsel en geruis, en verbijsterd wachtte ik af.
Opeens sprong toen de kat op tafel. Het dier en de schoenen leken mij zo abnormaal groot, van mijn plaats af, dat ze wel drie kwaadaardige monsters schenen...
En intussen werd de strozak maar natter. In pure angst begon ik om mij heen te slaan en mijn hand, die het vlondertje in de kelder raakte, maakte water aan het klotsen.
‘Moeder! moeder, er staat water in de kelder!’
‘Wat - water?’
‘Ja, zég ik toch, we zitten in het water!’
Alle kinderen begonnen te schreeuwen; het water dat totnogtoe alleen maar binnengesiepeld was, leek nu volop binnen te stromen. Vader sprong uit bed en vloekte vreselijk omdat hij met zijn voeten in het nat stond. Hij tilde ons allemaal in de bedstee waar we zo goed als we konden een plaatsje zochten: Dirk aan de voeten van moeder en ik aan die van vader. Een van zijn voeten hield ik in mijn armen om me veiliger te voelen, en zo sliepen we in.
Ik werd wakker door het kabaal dat vader in de morgenvroegte maakte: gebogen staande om zijn hoofd niet te stoten tegen de balken van de zoldering, was hij bezig hout-