boem-boem-boem roffelde, ging mijn vuist door de ruit. Wij renden weg, maar ik stootte met mijn blote voet tegen een steen en toen kon die man me grijpen.’
Moeder dacht dat het wel met een sisser zou aflopen: ‘Ze kunnen een kind van negen toch niet veroordelen!’
‘Natuurlijk niet,’ antwoordde ik, ‘als er een rechtszaak van komt, dan zal 't wel op vader neerkomen.’
Toen wij al helemaal niet meer aan het geval dachten, kwam er opeens een dagvaarding: Klaasje Oldema moest voor de rechter verschijnen.
‘Nou ja, dat kan natuurlijk helemaal niet voor hem bedoeld zijn, het is voor vader. Waar zou hij uithangen? We zien hem nooit meer.’
‘Weet ik veel? Hij zwerft ergens rond; dat leventje bevalt hem beter dan voor vrouw en kinderen te zorgen.’
‘Maar nu moeten we hem toch vinden, hij moet met Klaasje mee.’
Moeder haalde de schouders op.
‘Het lijkt wel of het u niets kan schelen! Vindt u het zo gewoon dat zo'n jochie voor de rechter moet komen?’
‘Wat wil je dan dat ik doe? Trouwens, ze veroordelen geen kinderen.’
En dat dachten we eigenlijk allemaal.
Toen wij vader op de dag van de zitting nog altijd niet gevonden hadden, zei ik moeder dat zij met het kind mee moest; maar ze deed zo onverschillig dat ik er ongerust onder werd.
‘Kijk eens, moeder, als u niet wilt, dan ga ik met hem mee. Maar dat kan me mijn baantje kosten.’
Ik had twee maanden tevoren een gedroomd baantje gevonden bij een antiquair: het ging erom, oude bor-