ons maakte zich daar druk over; we drukten ze met onze duim dood op de hoek van de tafel en hadden er een wild plezier in om ze onder onze nagels te horen knappen.
Op een sabbath-avond wou ik me juist verkleden om aan het werk te gaan, toen mijn moeder kwam. Zij vroeg de jodin of ik even een paar uurtjes weg mocht, en gaf als reden op dat mijn oom uit Duitsland was overgekomen en me voor zijn vertrek graag nog wou zien. De leugen lag er voor mij dik op. Beneden aan de trap stond Mina te wachten, echt hoerig opgedoft, de haren kort geknipt en met de krultang gefriseerd als die van een circusartist en haar domme gezicht volgesmeerd met witte poeder en rouge. Ik werd kwaad en zei dat ik bij het huis van mijn baas niet te schande gemaakt wou worden. Zij antwoordde dat ik eerder gevleid moest zijn, dat zo'n mooi geklede zuster mij op kwam zoeken.
‘Jawel, maar wie je hoerenmanieren ziet, en de clownskop die jij je hebt aangemeten, weet meteen wat die mooie jurk betekent. Maar wat is er aan de hand? Wat is dat voor praatje over een oom die me zien wil?’
‘Hoor eens,’ zei moeder, ‘Mina verdient niks meer, al haar kleren staan bij Ome Jan. Wij sterven van de honger. Er is een ouwe heer die je benen wil zien.’
‘O nee, daar hoef je bij mij niet mee aan te komen!’
‘Ik heb je vooruit gezegd, met dat wicht is niets te beginnen. Maar het moet, vooruit, de kleintjes zijn ziek van de honger.’
Ik kreeg een dichte voile voor om mijn kindergezichtje te verbergen en mijn zuster nam mij mee. Ik droeg een licht katoenen jurkje, dat onder het vuil zat doordat ik de hele sabbath-dag met de kinderen op stoe-