alleen zou een doode opwekken, maar als je maag leeg is, sterf je van verlangen er naar. Wat moeten we doen? Wat moeten we doen?’
Daar ik duizelig was en mijn slapen hamerden, ging ik naar het raam om 't open te zetten; vóór 't winkelraam van den slager aan den overkant zag ik Kees staan, hij likte de ruit op de plaats, waar aan den binnenkant de hammen en ossetongen waren uitgestald. Als door een horzel gestoken, sprong ik op.
‘Moeder! Moeder!’ riep ik, ‘ga dadelijk mijn boeken verkoopen en laat Kees boven komen, of ik sla hem dood!’
Dol op lezen en wanhopig, dat ik geen Fransch kende en geen Hollandsche boeken kon krijgen, had ik hier en daar wat Vlaamsche boeken opgeduikeld. Er waren er bij, die ik, bij gebrek aan anderen, tien of twaalf maal gelezen had, zooals ‘Het ijzeren graf’ van Hendrik Conscience.
Zóó had ik een kleine bibliotheek bij elkaar gescharreld, die ik telkens weer verslond. Al meer dan eens had ik met woede den verkoop verboden; maar dien dag pakte ik al mijn oude boeken in een mand en stuurde moeder er mee uit, om ze te gaan verkoopen in de Galerie Bostier.
Net als vroeger met mijn communiejurk, dacht ik, dat wij een flinken prijs zouden krijgen voor die oude boeken, die mij alles waren.
Terwijl moeder uit was om ze te verkwanselen, kwam de huurster van het huis, van wie wij onze kamer in onderhuur hadden, buiten adem boven.
‘Juffrouw, zeg aan uw moeder, dat ik haar nog een poos crediet geef. Ik weet, dat u al dagen lang zonder eten zit. En toen ik uw kleine Klaasje een boterham