liggen tobben en voer woedend uit tegen vader.
‘Ten slotte is het alleen om te drinken, dat hij ons die schande aandoet. We durven niet meer buiten komen. Ik gooi de eerste de beste, die er mij op aan durft te zien, in de gracht. Als hij nog maar gestolen had om ons te eten te geven! maar nee, 't was om jenever te krijgen. Ik huil niet meer; 't is net goed zoo.’
‘Stil Keetje, Dirk heeft den heelen nacht liggen woelen, laat hij je niet hooren, want hij slaat er op, als je hem op dat punt plaagt; maak hem niet wakker!’
‘Ik slaap niet,’ riep Dirk en begon te schreien.
Mina vond, dat we het niet zoo zwaar op moesten nemen; ten sotte hadden wij geen kwaad gedaan.
Wij bleven dien ochtend allen binnen de vier muren. 's Middags waagde de één na den ander zich buiten, 't Was prachtig weer. Ik liep voorzichtig het slop uit, en sloop langs de huizen, of ik haast had. Aan 't eind van de gracht kwam ik mijn beste vriendin tegen, ook alleen. Ik wou eerst wegkruipen, maar haar broer zat ook op 't Rooie Dorp; hij was matroos en toen zijn vader hem geen geld had willen geven, had hij zijn uniform verkocht. Wij werden dus als 't ware naar elkaar toe gedreven.
‘Rika,’ zei ik, ‘laten wij op de Schansen gaan wandelen.’
De Schansen waren bolwerken buiten de stad, die naar 't Rooie Dorp leidden. Als bij toeval kwamen wij dáárbij te land; wij liepen om het Rooie Dorp heen en keken onderzoekend naar al de ramen, telkens stilstaande en hardop pratend, in de hoop door de onzen gehoord te worden. Maar neen! niets