‘Och nee,’ zei vader, ‘'t zijn ratten’.
Hij riep:
‘Keetje! Keetje!’
Ik verroerde mij niet.
‘Ze slapen allemaal’, hernam hij. ‘Als je 't doet, kom dan morgen om twaalf uur bij den stal; dan gaan wij er vandoor. 't Is betaaldag, dus we hebben een beetje geld om de boot te nemen en ver weg te gaan.’
‘Nee, nee, ik laat mijn kleintjes niet in den steek.’
Zij zwegen.
Tegen den morgen viel ik in slaap vóór de deur. Toen moeder opstond, om koffie voor vader te zetten, vond zij mij daar.
‘Zie je, ik wist 't wel, zij heeft alles gehoord en wou ons tegenhouden.’
Vader sprong op, kleedde zich in een oogenblik aan en liep weg, zonder op de koffie te wachten.
Tegen twaalf uur speelde ik schooltje met de kinderen en zette ze allemaal op den drempel, maar moeder ging niet uit.
In spanning keek ik uit naar den avond. Toen vader eindelijk thuiskwam, wierp ik mij met een luiden kreet in zijn armen. Hij tilde mij stilzwijgend op en hield mij onder het avondeten op zijn knieën. Terwijl hij mijn haar streelde, zei hij met heesche stem:
‘Keetje, ik ben dikwijls zoo moe en als wij dan nog zoo beleedigd worden als gisteravond, weet ik niet meer wat ik doe.’
‘Vader’, zei ik, ‘laat mij vannacht tusschen moeder en u in slapen; dat wou ik zoo graag, mag 't?’
‘Ja Keetjelief, ja Poeske, met je pop hè?’
‘Nee vader,’ fluisterde ik, ‘alleen met u tweeën.’
Ik was onuitsprekelijk gelukkig.