zoelen regen, die ons deed dampen als in een Turksch bad.
Eindelijk de tombola!
‘Zijn er naaidoosjes?’
Iemand keek door de ruiten van de kast.
‘Ja, verscheidene zelfs.’
‘O! ik zie ze; als ik er eens één kon winnen!’
En ik hield de volgende alleenspraak: ‘Ik ben twaalf jaar, 't is tijd, dat ik een naaidoosje heb, om geen opstoppers meer te krijgen als ik moeders garen bedorven heb. In zoo'n doosje zit van alles: een vingerhoed, een schaar, en allerlei ander naaigereedschap’.
O! 't is mijn beurt. Ik trek een briefje, een heer doet 't open en zegt:
‘Drie prenten.’
En hij zoekt drie prenten met veldslagen voor me uit.
't Feest kon mij niets meer schelen. Voor mij was het alweer en in alles een teleurstelling. Zoodra de deur open ging, vloog ik naar buiten; ik zette op straat mijn hoed op en liep alleen terug door den regen, om tien uur 's avonds, over bruggen en langs grachten. Thuis gaf ik de prenten met de veldslagen één voor één aan mijn broertjes en ging huilend naar bed.