communie of dood zouden neervallen, als zij de heilige tafel naderden; verder, dat wij de hostie moesten laten smelten, want wie er op beet, zou het bloed uit den mond stroomen.
Ik kon niets voelen voor den godsdienst. Als sprookjes gaf ik de voorkeur aan Asschepoester en Klein Duimpje, boven de Heiligen-verhalen. Toch was ik heel bang. Ik was er van overtuigd, dat God mij zou straffen, want ondanks mijn pogen, dacht ik weinig aan hem; terwijl ik naar het altaar ging, smeekte ik hem, mij geloof en oprechtheid te geven.
‘God, geef, dat ik oprecht ben als ik zeg, u lief te hebben! Geef mij geloof, ik smeek er u om!’
Ik had nog een melktand en daarachter was een andere tand doorgekomen, een heel puntige, waarmee ik mij dikwijls gevoelig op de tong beet.
En nu, op het oogenblik van de communie, klapperden mijn tanden zóó, dat ik bij het dichtdoen van mijn mond de hostie tegen mijn puntige tand drukte; ik begon te wankelen en te zwaaien alsof ik dronken was.
Ik verwachtte, het bloed uit mijn mond te zien springen, al de kleeren van de anderen bespatten en mijn eigen jurk bederven.
Wat een schandaal zou dat zijn! ik voelde letterlijk, hoe de pastoor mij de kerk uitjoeg en zag hoe al de menschen voor mij terugweken als voor een melaatsche.
En dan.... als vader weer eens van ons wegging, zou niemand ons meer helpen. Ze zouden zeggen:
‘Dat is er één van die op onzen liever Heer heeft gebeten; laten zij maar sterven van honger!’
Ik had de allergrootste moeite, de anderen te