De erwtensoep
Moeder had vier kaartjes gekregen voor vier porties erwtensoep. Ze moest gehaald worden. Wij maakten zoo goed mogelijk ons eenige houten emmertje schoon, dat voor alles moest dienen. En met een wit bord er op als deksel, scheen 't ons goed genoeg.
Wij waren nooit soep gaan halen. Moeder schaamde zich voor den emmer, die duidelijk aantoonde waar we heengingen. De straatjongens riepen ons na: ‘Snertemmer! Snertemmer!’
Dus, om een drukke hoofdstraat te vermijden, maakte zij een langen omweg door steegjes, waar zeemanskroegen waren.
Bij het Luthersche weeshuis, waar de soep werd uitgedeeld, moesten wij queue maken. Moeder durfde niet; zij gaf mij den emmer en bleef in de buurt op mij wachten. Ik ging naar haar terug met mijn emmer vol lekkere warme soep. Het had geijzeld; ik had groote klompen van moeder aan mijn voeten en hield mij met de vrije hand vast aan de kettingen van de stoep van het weeshuis.
Ik gleed op den ijzel uit, onder de kettingen door, en viel op mijn rug, terwijl de helft van de soep verloren ging.
Ik schreide. Een man kwam mij te hulp; hij raapte mij op en bromde, dat 't ook geen vracht was voor een klein meisje. Hij maakte aanstalten om mijn