Lorretjes en overschotjes
Ik heb dikwijls gelezen en hooren zeggen, dat de geur van een bloem of de smaak van een vrucht bij enkele menschen een bijzonder mooi, poëtisch tijdperk uit hun jeugd weer voor den geest roept. Wat mij betreft, op enkele, zeer kleine uitzonderingen na, bezit ik geen enkele herinnering aan iets bijzonder moois of iets poëtisch. Al mijne frissche en reine gevoelens werden bedorven door armoede, onwetendheid en schaamte.
't Is trouwens niet, terwijl ik een bloem ruik of een vrucht proef, maar terwijl ik Hollandsche kaas eet, dat een bladzijde uit mijn vroege kindschheid in mijn herinnering opdaagt.
Onze ellende werd reeds hevig voelbaar, tengevolge van het aantal kinderen, dat elk jaar aangroeide. Eén van mijn tantes was dienstbode in een groot bordeel: zij was heel goed voor ons.
's Avonds, als het leven in die inrichting in vollen gang was en er niet zoo streng op alles gelet werd, liet zij ons aan de deur komen en gaf ons de overschotjes, die de dames op tafel hadden laten liggen, onder anderen korstjes kaas, waarvan de smaak, toen ik die straks weer proefde, mij dat alles als op een film weer deed zien.
Tante bracht ook, onder haar kleeren verborgen, strikjes en zijden of fluweelen lintjes voor ons mee, waarmee moeder onze hoeden opmaakte; laag uitge-