Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend
[pagina 265]
| |
Refreyn
LVttel te winnen, veel wonders beginnen,
Lopen en rinnen, dat soude wel tieren.
Volc licht van sinnen die de taueerne minnen,
Dobbel van binnen, vol vreemder manieren,
5[regelnummer]
Dees cranck bestieren, dees packe bieren, Ga naar eindvs. 5
Wisten si versieren eenigen losen vont Ga naar eindvs. 6
Om den rijcke rentieren, dees vrecke ghieren,
Ga naar margenoot+ Bi drien bi vieren tontellen een pont, Ga naar eindvs. 8
Al warense gewont si worden gesont
10[regelnummer]
In corter stont, ick segge v dat siet.
Veel nats voorden mont, tlijf al euen ront
Te slapen metten hont, dat waer de cat siet. Ga naar eindvs. 12
Warense dan voor tvat siet bi theilige nat siet,
Si droncken vol en sat siet achter den brandre; Ga naar eindvs. 14
15[regelnummer]
Tis al mal een mal andere.
Clopsusters, baghijnen, oude concubijnen
Die geestelic schinen dragende tschouwer op thoot, Ga naar eindvs. 17
Dees lopen carinen sauons bi terminen, Ga naar eindvs. 18
Si doen veel pijnen beyde cleyn en groot,
20[regelnummer]
Si ghelaten hem deuoot, mer quaemt ter noot
Si leden wel een stoot, mer tmoste secreet zijn.
Si sijn scamel en bloot, mer om te lenen een broot
Ophouwende den scoot ten sou hem niet leet zijn,
Haest souwense bereet zijn, tmost becleet zijn,
25[regelnummer]
Bedectelic besteet zijn als dat behoort siet,
Si souden wel gevreet zijn, ter materien heet zijn, Ga naar eindvs. 26
Tsoude al goe meet zijn, si hildens accoort siet; Ga naar eindvs. 27
Wat worter al gesmoort siet omtrent de vuyl poort siet. Ga naar eindvs. 28
Ga naar margenoot+ Oost, west, zuydt, noort siet, deen draeft na dandere
30[regelnummer]
Tis al mal een mal andere.
Mal luyde, mal leuen, diet mal wel aencleuen
Veel nichten en neuen tot magen tellen.
Gerne sijnse verheuen, tgaet bouen screuen,
| |
[pagina 266]
| |
Lieuer hebbense dan geuen; wonder gaense rellen,
35[regelnummer]
Een gecxkouel mit bellen moetmen hem stellen
Mit ooren van ellen, dats der dwaser aert.
So mogense dan stellen als goe gesellen,
Malcander quellen en maken vermaert. Ga naar eindvs. 38
Veel dwasen gepaert en bi een vergaert,
Wert dick verclaert, menich ongheual.
Deen roept, dander baert, sonder hooft of staert, Ga naar eindvs. 41
Menich wert beswairt door tgroot gescal.
Dwasen sonder getal, half vroet half mal,
Vindick ouer al waer dat ick wandere,
45[regelnummer]
Tis al mal een mal andere
Prince
Dus om wel te vertrecken, tot allen plecken Ga naar eindvs. 46
Vintmen dwasen en ghecken al en willen sijs niet lijen.
Ga naar margenoot+ Sulck connen hem decken, sulck laten wt recken,
Ter aerden toe strecken ende heel wtglijen,
50[regelnummer]
Sulck connen hem vermijen, houwende besijen; Ga naar eindvs. 48-50
Soument hem betijen, si souwens hem storen, Ga naar eindvs. 51
Soudijt hem aen strijen, si souwen v benijen, Ga naar eindvs. 52
Hem willende vrijen, niet geerne dat horen;
Soudijt hem leggen voren en houwen voor doren,
55[regelnummer]
. . . . . . . . . . . . . . .
Al warense sot geboren si namens in toren
Om also te becoren, twaer niet te vergeten. Ga naar eindvs. 57
Si willen wijs heten al sijnse mal gesmeten,
So vroet vermeten als de wijse Alexandere,
60[regelnummer]
Tis al mal een mal andere.
|
|